m s 2 t. tl YAN KEUZEN EN ELFJES. 4 ALLERLEI 'm HET AMBT VAN BBAHMAANSCH BEDELMONNIK. VOOR KNUTSELAARS. ZATERDAG 4 JUNI 1932 HOOGTEsDAGEN in het KERKELIJKE jaar. EEN SPROOKJE UIT IJSLAND, Oplossing der raadsels. Oplossing van vorigen relbus DE CHINEES ANTON. JE ■Vlechten met pïtmet. ii. BIJ WELK SPROOKJE? DOET ER MEE? DE ZWEVENDE RING. Kerstmis Pasohen PinksterenHet geheele verlossingswe^ van God den Zoon ^er'c aaa °'ns oog voorbij. Dan stemt zij <jen lofzang aan tot de drie ersonen i-n één Natuur, die ov«r ons heer- scnen door Macht, Wijsheid en Godheid. Te leven nit die macht; zich te laten leiden door die Wijsheid: te vertrouwen op die Goedheid; dat is het Rijk der H. Drievuldigheid erkennen op aarde. Hit vordert een offer van ons verstand. Eén Hod en tóch drie Goddelijke Personen, hoe kan dat? De Mohammedanen willen er niets van weten. Voor hen moet alles heel begrijpelijk. eii dus eigenlijk heel gewoon zijn. De eeuwige afmetingen van God wenschen zij na te meten niet den dubbelen decimeter van hun eigen verstandelijk inzicht. Dat geeft nóóit 'n geheim als van de H. Drievuldigheid tot uitkomst. Dit wordt alléén aannemelijk door een blind geloof aan God's Woord; „Drie zijn er die getuigenis geven, de Vader, het Woord en de H. Geest, en deze. Drie zyn één» gelijk Sint Jan dat in zijn evangel heeft opgeteekend. Hier dient verstand aan te nemen, wat bet niet be- haa^' omhelzen, wat hem niet be- St; de kracht te verhopen, wat niet kan. s indien deze drie samenwerken slaat het ®r° Zij den Vader" los voor Hem, die ons ersteunt; „en den Zoon" voor Hem, die 0ns verstand verlicht „en den H. Geest" van Hem. die onzen wil heiligt. Oeze Drie-ëenheid, de Schepper van alles Wat ik zie en niets van hetgeen ik zie, de Bchoonheld, die alles verfraait, de Goedheid, die goed maakt, die in de zon schittert om ®ij te verlichten, in het vuu» zindert om mij e verwarmen, In het water ruischt om mij te verkwikken, in het koren schuilt om mij te voeden, tn de bloemen geurt om mij op te beffen, in de aarde om mij te steunen, zij f?0" Prezen tot in eeuwigheid. Na Drievuldigheids-Zondag komit dan het feest van het H. Sacrament. Nooit kan 'k ver beten, hoe ik de viering daarvan eens in \e- B«tië mocht bijwonen. De Mis van kardinaal aartsbisschop Lafoutaine in die San-Mazrco- ^erk, mij radeloos maakte van ontroering; lange processie naar de lagune, die als 'm azutBn sjaal rond de piatta lag uitgestrekt; de 2e,SetUng der zee; de hartelijk-warme, door Veel Zuidelijke bewegingen onderstreepte toe- ®praak van den kardinaal, welke soms 'n glim- a®h teweegbracht op <1® bronzen gezichten der vn feestelijk-wit gedoste gondeliers. Daarbij ®rSeleken schieten wij bier, in dit nuchtere 'n k0®1 ^kort. Maar ik denk, dat all6rteirst op do goede meendng aankomt, behoeft hier niet minder zuiver te zü'n <1*® daarginds. 'Via naar eer streeft kan aan dezen sc voldaan Worden, want gr^er eer dan eén te "vovden met den Zone Gods ia wei met denk baar Wie bet leven wenscht kan mets lang duriger noch gelukkiger vinden dan het eeuwi ge, dat aan de genoodigden tot dezen Maaltijd is toegezegd. Wie rijkdommen verlangt vindt ze in Hem, die de schatten der natuur in Zich houdt 'besloten en de vreugde smaakt men ner gans roller dan in dit Sacrament, dat er de bron. van is. Dit festijn breidt zich in ongerepte lankheid uit over héél de wereld; dit Gerecht «raakt nimmer uitgeput, zoolang de Kerk be- etaan zal; aan géén tafel is het gietal der ®®«t8n zóó groot. Geloofd zij het H. Sacrament ^'es Altaars. Het laatste feest is 'dat van het Heilig Hart, 'des Vrijdags na het octaaf van Sacramentsdag. ^Üne Heiligheid, onze gemeenschappelijke Va- d«r, heeft naar aanleiding van dit hooggetij een Encycliek geschreven; onze hoogw. Bisschoppen hebben daar nader op gewezen. Nochtans heeft de Kerk dit feest niet ingesteld, doch Jesus Zeif in Zijn bevel tot de H. Margaretha Maria Alaooque, een arme, onbekende kloosterzuster, die zeker niet voor haar plezier deze Boodschap aan de Kank overbracht en die tegenspraak ge- hoog ondervonden heeft in haar klooster en daarbuiten. Het is makkelijker om de wereld rond Rome van 'n wonder te overtuigen dan pome zelf; pgg ^0^ ajie twijfels weken en de K.erk voldoende zekerheid had over den Wil des Heeren, aarzelde zij niet langer en zóó le «ke6 deTOtie tot haar volle ontwikkeling ge- den*' ^at' filst voor ons allen de plicht mee <j;€.111,rensch van Je®üs' Hart te vervullen. ,,In- vrnolw1611 eenS aangenaam deze gods die er J68113 ls' a°u geen Christen zijn, voor ,?8 ï?®1' hoe weinig hij ook heeft o hefdevoHen Heiiaj,^ gevoelen zoude' aeert S. Margareitha Maria eDli.en wij daal'8311 Jte^teude jjih octaaf, door het vrijwi^S aanvaarden van de toe verstervingen, die onze Bisschoppen van Daar was 'ns 'n rijke boer, die op 'n groote stee woonde hij had 'n vrouw en twee zoons, maar die waren al getrouwd. De eene zoon was rijk, net als z'n vader, en bezat vier kinderen de andere was arm en leefde slechts van dat gene, wat zijn vader hem nu en dan toestopte. Toen de vader overleed, moesten zijn zoons de erfenis deelen. De rijke nam zoowat alles voor zichzelf, want, dacht hij, m'n broer heeft zijn aandeel al lang verteerd en opgegeten. Voort aan woonde hij op de stee en z'n broer kwam het noodigste bedelen aan de voorpoort, net als vroeger bij zijn ouders. Meestentijds gaf de rijkaard hem wat, maar nooit met 'n vriende lijk gezicht. Op zekeren dag werd op de boerderij een vette os geslacht en de arme broeder maakte zich al blij wegens het deel, dat hij daar mis schien van krijgen zou. Z'n vrouw noemde hem n dwaas niets dan scheldwoorden zou hij ontvangen, dat was al Toch ging hij naar de stee toe en smeekte om wat vleeeeh voor n soepje. De rijkaard had daar niet veel idee in hij liep over het erf en trok zich van dien bedelaar slechts weinig aan. Eindelijk, om van het gezeur af te komen, nam hij 'n achterbout en smeet,die naar z'n broer toe met de woorden Loop naar den duivel met die bout daar De arme nam het vleesch en 6i_n8 naar zijn huisje terug. Z'n vrouw wou ei dadelijk soep van gaan koken. „Nee" zei baai man „ik moet ermee naar den duivel geef me eten voor onderweg en n paar nieuwe schoenen De vrouw meende, dat hij niet goed snik was, maar zij moest doen, wat hij verlangde. Hij liep 'héél lang en zonder te weten waarheen. Einde lijk trof bi) 'n man aan, die hem vroeg „Wat moet je met dat stuk vleesch „Daar moet ik mee naar den duivel „W»et je dan waar die is „Neen". „Let op dan Hier is 'n kluwen houd het eene eind ervan vast, dan zal het andere naar 4ieD heuvel daar loopen. Met deze roede moet je op den heuvel slaan dan sla je er 'n gat in groot genoeg, om het stuk vleesch erin te smijten. Dadelijk daarop komen er twee hand molens uit de opening. De eene is wit, de andere zwart. Kijk niet naar den zwarte, maar neem aanstonds den witte. Dan laat je het kluwen maar weer voor je uit rollen en je gaat met den molen naar huis Zoo gebeurde 't. De bedelaar smeet de bout in den afgrond en riep „Hier, duivel, compli ment van m'n broer Met het witte molentje ging hij weg. „Je moet er 'n buis om bouwen dan maalt het alles wat je maar wilthad j(je vreemdeling nog gezegd „je hoeft dan ■alléén maar te zingen „Maal geen mout en maal geen zout, Maal alléén in 's Hoeren Naam". De vreemdeling was 'n Engel geweest, en hij verdween uit liet oog, Thuis gekomen, liet de arme direct 'n huis rond het kostbare toovermolentje bouwen en dit maalde alles, wat hij zeide te malen, eten en kleeren en wat maar noodig was. Tenslotte ®élfsgoud Zuiver goud Nu werd de bedelaar schatrijk en wou zijn goud met den schepel (Dekaliter) gaan nameten. Hij li-et dit voorwerp bij z'n broer halen, maar deze had er hars ingesmeerd om zoodoende aan de weet te komen, wat er alzoo In het molenhuis te meten viel Toen hij den schepel terug kreeg, kleefde er stofgoud aan de hars en nu snapte hij meteen, waarom z'n broer niet meer kwam bedelen en hoe het kwam, dat zij kudden scha pen grooter en grooter werden. Hij ging naar 'hem toe en boorde hoe alles in zijn werk was gegaan. Sindsdien had 'hij nog maar één gedachte het molentje in zijn bezit te krijgen. Zijn broer gaf het hem voor héél de boerderij, waar eens zijn vader had gewoond. De ander trok met zijn vrouw weg, scheepte zlc'h dn ën stak in zee, „Maal geen mout en ,maal. geen zout, Maal alléén in 's Heeren Naam!" beval hij het won- deruiolentje, maar dit deed net, of 't doof was Nog eens en nóg eens de tooverspreuk herhaald maar 't molentje verdraaide 't Vol woede sprak nu de nieuwe eigenaar „Maal toch mout en maal toch zout, Maal in naam des duivels". Aanstonds -begonnen de wieken lustig te wer- iken, mout en zout kwamen te voorschijn, niets .dan mout en zout. Het schip werd er mee gevuld het begon al dieper en dieper te zinken -en eindelijk verdween het dn de diepte met alle opvarenden. De duivel wreef zich in de handen van pret, maar de eens zoo arme broeder en zijn vrouw volhardden in een Gode welgevallig lieven. ons verzocht hebben. Wederkeer-% <}it Hei- ig Hart zich voor ons o)>®Iie'n ®n ons met Zijn njke "wö^dia^en ov^eirvloedié I- Nedertreden. II. Weenen. Eiber. Eend_ Nok. N. A. v, H., Heemstede. "Wie waarlijk wensobt vooruit te komen, Moet niet beginnen met zich bergea gou(Js Hij houde, wat hij doe en laat, ïn alles orde en regelmaat- te droomen. was de eenige getuige bij het zalig afsterven van den H. Franciscus Xaverius, den Apostel van Indië, den 27en Nov. 1652. De groote mis sionaris stierf in armoede en verlatenheid gelijk ook zijn Meester aan het kruis. De trouwe Chinees lei het stoffelijk overschot in een soort lijkkist, Waarin ongebluschte kalk werd gestort om de ontbinding te bevorderen, Den 17en Febr. 1553 werd het graf geopend, maar de reliquie van den Heilige was nog ge heel gaaf. Zij werd daarna te Malaka tér aarde besteld, zonder kist; den 15en Augustus was uog geen spoor van ontbinding te bemerken, I-n het begin der Goede "Week 1554 werd de groote doode naar de Sint Paulus-kerk van Goa overgebracht en later plechtig bijgezet, onverteerd rust de reliquie nog heden ten dage in Goa. Toen zoo verbaden onts de oude Germanen de burcht der goden zwaar beschadigd was, wilden zij zich een nieuw hui-s laten bouwen. Niemand leek daar beter voor geschikt, dan de reus „Smiiedr" en deze beloofde in één win ter die gactenwonimg te voltooien, wanneer hij de godtin der lente, Freya, ails gade en de zon en de maan ten geschenke zou krijgen. Geen andere hulp bad 'hij noodiig dan die van zijn trouw paand. De goden zwoeren met dure eedeu, dat zij dezen prijs iheell geschikt vonden, want, dachten ze, in één winter speelt de reus dat tóch niet tolalar Maar -laat nu tegen het 'begin der 1-ente haast heel het gebouw kant en. klaar voor hun oogem staan Dat hadden ze niet verwacht De god Laki veranderde zich nu in een paard en maakte bet ros van „Smiedr" zóó schuw, dat bet de donkere bosscbeu in rende. De reus moest héél den nacht dra-ven om het dier in te balen en nu kiwaim bij zóó ten achter met zijin werk, 'dat hij -niet op tijd Maar was. Hij ■merkte evenwel, dat de goden 'hem ieel-ijk bij den neus genomen hadden en zwoer den -heelen burcht omver te halen en met den grond giijk te maken In hun angst voor den ver- schrikikeil-ij'k'en reus, riepen de goden nu Thor te hulp. Deze slaagde er in Smiedr een kopje kleiner te maiken-, -zoodat de As'en- rustig hun nieuwe bui-s* kouden toetrekken. 'u Andere reus was „Grendel", die zich maar -bet liefst in het water ophield,. Deze gevaar lijke ibaas had die onhebbelijke gewoonte de belden, die zich toevallig des nachts in zijn buurt ter rust legden, mee te steepen naar zijin moerasiaige rijk. Twaalf tange winters achter elkaar moesten er -heel wat mensoheu aan gelooven; van den dapperen koning Hrodhgar zelf dertig man tegelijk De koene Beowoelf vatte daarop het 'bes-luit tegen Gren del te gaan vechten. Des nachts gelukte het hem, den reus itoij zijn arm -vast te grij-pen en lm het gevecht hakte hij hem dit lichaamsdeeil ■zelfs gehea.l af. De reus bezweek aan die vreese- lijke wonde, maar in den volgenden nacht kwam zijn moeder, om haar zoon te wrakein, wéér een held roeven. Beowoelf snelde toen over rotsen en Klippen naar het r!j-k van den watergeest toe en sprong in de kokende bran dling. Héél lang duiuirde het voor hij In het hartje van de zee hiet pal-eis van Grendel's moeder had ontdekt. Alis 'hij -zij-n stalen pant- senbemd niet had omgedaan en een zéér oud reuzen-zwaard niet nog net bijtijdis had gevon den, zou Beowoelf zéker gedood zijn, maar nn won hij het, zwom naar de oppervlakte terug en werd 'door Hrodhgar en zijn helden jui-dhénid toegroet. Vijftig winters lang regeerde hij daarna over het rijk van zijn gestorven oom. Nog In zijn hoogen ouderdom moest hij tegen een vuur- spu;wenden dfaalt vechten, dlien hij doodlde, maar totok nliet zonder auilke zware verwon, dii-ngen opgettoopen te hebben, dat hij er aan stierf. Heel en Ihéel ve-efl kleiner van stuk waren de hiui-s'-ellfje's of kóbold-en (cob=: hut; „odd" kamt van een woord „walt", dat zooveel be- teekent a.ls: zorgen voor) met hun roadie haar, roode rokje en spitse hoedje Die woonden menstons llieweir dB.n iin schuren, keMlans of staJMen. O wee, wanneer de bewoners zs plaag den Dan konden ze erg lastig wordein, b.v. als de dienstmeid vergat 'n schaaltje eten voor tan gereed te zetten. D-an maakten zij haar zóó onhandig, dat ze allies vaMen Met en heel den dag standje® moest sliikk-en Ooik deelden zij wel oorvijgen tuit, of gaven in 't geniep van die fijne kneepjes in het vel, -maar erg zeer deed dat toch nooit. Werden ee vriendelijk be handeld, dam. zorgden zij voor het huis en maakten, dat er geen brand kwam. Het gebeur de ook wel, dat zij zich veranderden dn houden, slangen eekhoorns of veertjes en dan koudtem zij toch heustoh well eens lastig worden, d-ie kébolden. Venhuizen hiielip dn zoo'n gevail niets, want de elfjes mannen 'dan rap de gedaante van een witte veer aan en zweefden den verhuiswagen achterna Ze verlieten de famile alléén, wan neer het hun 'beliefde Gevaarlijker waren de water-geesten, die in beekjes, rivieren, meren en bronnen woonden, „Mo-euwnel" en Niokelman,, waren ail héél erg onplezierige wezens; 's avonds lokten zij de mensohen met hun Klagende wijsjes naar het water en trokken ze dan opeens naar beneden. Wanneer het erg droog was en de boeren haast geen uitkomst meer zagen, werd voor deze on gemakkelijke 'heeren eten aan het water gezet en dan raakten ze wel ooit in zóó n goe-d hu meur, dat ze de aanhoudende droogte lieten ophouden. Zij wïisten van tevoren te zeggen, wat er over langen tijd gebeuren zou en wie nu maar goed naar het gemurmel van de golfjes lud-sterde, kou op zoo'n manier gemak kelijk aain d-e weet kamen, wat de dag van morgen 'heim voor goeds of Kwaad-s zou brengen. De water-elfjes of „n-ixèn" hadden er soms ook 'n 'bandje van, jongens of kinderen mee te lokken naar hare donkere woning, maar ze waren toch niiet zoo wreed en onhebbelijk a/Is de cótootldiem. Aan de diepe vijve-rs,. bij het licht der volle maan, voerden zij 's nachts haa-r sierlijke dansen ulit, waarbij zij vroolijke lied jes izongen alls meisjes dn de Mei 'e Morgens kon je aan de elfen-ringen dm luet vochte gTas nog duidelijk zieu, waar haar ranke, lenige voetje» want een viachstaart hebben ze eerst véél later gekregen zoo vriendelijk waren de aarde even aan te raken. Tusstoheu. de dansen In schikten zij haar gb-udan haar, dat als 'n sjaal over haar v-lugga schoudertjes hing of rustten wat uit aan de oevers van meer of beek. Niet zei-dien namen zij de gedaante van 'n jnensoh aan en stapten aan land, maar zij zorgden er toch steeds voor 'n vo-clhtigan zoom aan heur kleed te hebben dan konden die nrenschen duidelijk zien, dat het stroom-ndimfen waren, die thuis hoorden in het water. De dweirgijes (wau een oud woord: diverge, dat inéén gedrukt beteekent) waren eigenlijk van allien het kleinst; bleek zagen ze er uit en soms gebocheld nog daaribaj, maar het woreu, denk slechts aan Klein Duimpje^ lang geen droomers IHiun koning heette Oberon (klemtoon op eerste o) en hiun huisjes warden soms door mooie kristallen en juweelen verlicht. Het liefst Vfoanden ze maar in donkere bergen, want zoodra ze in de zon gingen staan, werden ze opeens poppetje-s van steen, Dat was wel eens lastig, want zij woonden liét liefst onder de m-ensoh-en, maar ze wilden nooit bij hun werk gestoord worden, dan hiel den zij er dadelijk mee op. 'n Héél leelijk ge brek hadden ze, ze konden hun handen niet thuis houden en stalen weg, wat ze graag wil den hebben, earns zelfs de moeder met haar kinderen Het vervelende was, dat je ze eigenlijk nooit op heeterdaad kon betrappen, waait bij ihurn werk dieden ze eein soort manteltje om,, dat hen onzichtbaar maakte. Eigenlijk waren de maan- héél zwak, deze aard-mannetje», maar wanneer ze een gordel omdedien, werden ze oipe-ens veel sterker. Prachtige dingen dat ze maken konden Alles ondier den gronid De ring. Draupnir van den god Odliin, zijn speer, de 'hamer van Thor en ihet gouden ihaar van Sif. Aan h-et lulden, van kerkklokken hadden ze '-n ergeu hekel en -wanneer ze dat ail te dikwijls moestem hooren, zochten ze een andere woning op, en gingen op andere schatten pass-en. Die konden ze makkelijk vinden met behulp van den too- verrimg, dien zij 'in bezit hadden. Als m-eived- mannetjes slierden zij door de hutten i-n het gebergte of schaarden zich hand aan hand in het dal. H-un stem was dan te vernemen als 'r. echo tegen dien rotswand In vlakke streken hielden de kabouters zich liever niet op. 'j DE MAYA'S. bewoonden Zuid-Amerika vele eeuwen vóór het begin onzer jaartelling. De monumenten, die uit dien tijd zijn overgebleven, bevatten een schrift, dat wel uit een paar duizend teekens bestaat, waarvan er slechts honderd zijn ver taald. Tegen het jaar 600 na Chr. hebben deze menschen hun steden verlaten, verdreven door rle gele koorts, en zijn naar het Noorden ge trokken; deze ziekte wordt overgebracht door een muskiet. De Maya's werden door de Mexi canen grooten-deels uitgeroeid en toen de Span jaarden in 1519 Mexico veroverden, was er van hen haast niets meer over. WILLEM DE VEROVERAAR. die zoowel over het Fransehe Normandië als over Engeland regeerde (sinds pl.m. 1070), verdeelde Engeland onder zijn volgelingen. Van de 60.000 landgoederen of domeinen be hield hij er 1400 in eigen bezit. Tot aan de veertiende eeuw werd het Fransch de taal van Engeland, hetgeen thans nog zeer goed te mer ken is. Engeland is wel eens schertsend het grootste koloniale succes der Franschen ge noemd. Bij al deze veroveringen gebruikte Wil lem de Veroveraar natuurlijk niet uitsluitend rozenwater! Honderd jaar na zijn bewind was het landschap York nog één ruïne! SINT JAN DE DOOPER. is de patroon der Fransch-Canadeezen, wiens feest, den 24-en Juni, met grooten luister wordt gevierd. Te Montréal sluiten de meeste zaken en bureaux, ook die van de protestantsche En- gelschen, en door de straten trekt een enorme processie, van meer dan twee kilometer lengte, waarin tientallen praalwagens worden meege voerd. Zelden ontbreekt op een dier wagens een zeventiental Fransch-Canadeezen, ter her innering aan die anderen, die in April 1660 meer dan twee weken een fort, dat den weg naar Montréal versperde, tegen duizend Iro- keazen-Indianen verdedigden. Alle zeventien werden zij gedood, maar de Irokeezen zagen van een aanval op Montréal af! TOEN DE TUTSHI-BOOT het Canadeesche Tagish-meer overstak, ba- merkte de stuurman twee elanden aan den oever. Hij liet de sirene werken en de grootste eland, de moeder, holde naar het water, om zich al zwemmende te redden. Haar jong bleef uit alle macht loeien. Halverwege maakte daar op de oude rechtsomkeert, rende naar het jong en nam dit op haar schoften. Zij begaven zich in deze houding ook t6 water, zwommen het meer over en verdwenen in de bosschen. DE MORMONEN of „Heiligen der laatste dagen", belijden een godsdienst, die door Joseph Smith omstreeks 1830 in Amerika werd gesticht. Het woord „Mormoon" beteekent; „beter, braver". Zij be- heerschen den geheelen Noord-Amerikaanschen staat Utah, waar op elke vier inwoners er drie Mormonen zijn; de staat is zoo groot als Ier land, Portugal, Denemarken samen en op ne gen na de grootste der geheele Unie; er wonen slechts een half millioen menschen. „Het land vol honing" heet dit in hun taal. De hoofd stad, Salt Lake City (Zoutmeer-stad), bezit hun tempel en hun tabernakel, het Utah-hotel en zeer veel fabrieken (koper). De kerk der Mor monen Is schat- en schatrijk; iedere geloovige betaalt haar een tiende van zijn inkomen. BALTHASAR GéRARD die den 14en Juli 1584 wegens den moord op prins Willem I werd terecht gesteld, viel in handen van twee beulen, den beul van Utrecht en den scherprechter van Delft. De pijnigingen, welke men aan hem voltrok, laten zich niet beschrijven. Zóó geduldig verdroeg de moorde naar deze, dat men aan tooverij dacht. Ze schoren hem het hoofdhaar af en kleedden hem in het vuile gewaad van een gasthuis-zieke ter verdrijving van de tooverij.. Twee dagen later beurde meester Jacob Mi- chielsz van Utrecht 60 ponden geld en meester Willem Willemsz. van Delft 50 ponden, „voor de foltering en de executie, die zij als scherfi- rechters aan den moordenaar hadden vol bracht." Philips II verhief broeders en zusters van Gérard in den adelstand, alsmede hun kinde ren, ten eeuwigen dage. Balthasar had twee broers, die priester waren, Louis en Bernard. Die allen kregen tevens het recht om een wa penschild te laten maken, waarop een leeuw den bliksem van Jupiter In den klauw hield. Philips was te arm om de beloofde 25.000 kronen te betalen. In 1590 verkreeg de familie drie landgoederen', vroeger van wijlen Wil lem II. HET ZWEEDSCHE BRUIDJE draagt, ten plattelands, 'n zilveren kroon in d r haar en 'n snoer parels om d'r hals. Om ringd door bereden muzikanten en jongelui begeeft ze zich te paard naar de kerk. 'n Macht van volk wordt ter bruiloft genoodigd, 'n dure liefhebberij, maar de genoodi-gden dragen een deel in de onkosten bij. Herhaaldelijk worden de geweren afgeschoten, een herinnering aan do tijden, dat de bruid nog moest worden be schermd tegen vijandelijke stammen. Vóór de kerk staat 'n eerepoort. De feesten duren soms drie dagen en nachten, soma wel vijf of zes! Onder do Voor-Indische Brahmanen, die ten 'getale van vijftien millioen aanhangers tot de hóógste rangen der HIndoe's behooren, is de staat van bedelmonnik zóó verheven, dat hij •méér verdiensten voor den mensch brengt dan 'n gewoon man zou kunnen verzamelen in tien imlllioen wedergeboorten. De „sanj&si" moet vrouw en kindoren in den ■steek laten ongehuwden kunnen géén bedel monnik worden en na kalm overleg en rijp ■beraad niet in 'n opwelling - zich in staat gevoelen met de wereld en haar bedrieglijken schijnt (mhja) te breken. Wanneer hij slechts aan 'n zwéém verlangen naar het aardsche zou toegeven, verliest hij alle verdiensten van zijn boetedoening en harde bestaan. Elke bedelmonnik wordt door een „goeroe" -gewijd. Deze „bisschop" fluistert hem de ge heimzinnige woorden in het oor, waarnaar hij ■zijn toekomstigen staat heeft in te richten. HU igeeft hem den bamboestok met zeven het 'heilige getal„knoopen" in de Band, 'n pompoen met water en de huid van een Anti- Jope. Deze drie dingen vormen voortaan het éénige bezit van den „sanjOsi", De regel, volgen^ welke de monniken leven, is lang niet malsch; enkele voorschriften er uit zijn deze De sanijdsl moét eiken ochtend, na de afwas- echlng, aseh over zijn lichaam strijken. Hij mag maar één maaltijd per dag gebruiken. Géén bétel pruimen, ('n Heel gemis, dat gelijk staat met het „nooit-meer-rooken" voor een ver slaafd rooker!). Nimmer een vrouw aanzien Eéns per maand hoofd en gelaat scheren de .■meesten laten zich de haren één voor één uit rukken. Alléén -houten sandalen dragen bar revoets gaan wordt als ongeoorloofd beschouwd, daar zulks het lichaam zou -bezoedelen. Op reis ■is de sanjaal slechts vóorzi-en van zqn drie eigendommen de staf moet precies zoo lang zün als hijzelf de antilopehuid wordt gebruikt 'bij wijze van bed en zit-kleedje. De boeteling moet uitsluitend leven van de aalmoezen wat hij over spaart, dient voor nuttige en goede werken (tehuizen, kerken, putten, gastvrijheid). Hef is beter niet te vragen, maar de aalmoes af te wachten. Staande eten. Dicht bij een rivier 'Of bron zijn hut bouwen (wegens de vele afwas- schingen). Nergens gedurende een reis langeren tijd blijven «u weinig bewoonde streken piet vermijden Alle menschen als even-menschen beschouwen; met volkomen gelijkmoedigheid de gebeurtenissen aanvaarden, zelfs al zouden er keizerrijken door ten gronde gaan geen toom, afgunst, gierigheid voeden. Onder de „sanjè-sis" vormen de „blksjoeka's" de edelgarde. Zü moigen eten wat ze willen geen enkele spijze kan hen schaden, noch hen bezoedelen, 'n Biksjoeka brengt soms, om boe-te te doen, 'n dag door blootgesteld aan de heetste ®onmestralen, terwijl geweldige vuren hem om ringen dan weer staat hij uren aaneen, tot aan den nek in koud water, met 'n natten doek op het. hoofd. Anderen kruisen hun armen zóó langen tijd over hun hoofd, dat zij ze haast niet meer op de gewone manier kunnen gebrui ken. Wéér anderen staan op één been, dat ■tenslotte ziwelt en geheel wond wordt. Men kan niet zeggen, dat al deze overdrijving vrij is van de meening, om door <fe menschen gezien te worden. De groote boetelingen der H. Kerk maakten niet zooveel vertoon van hun martelharde versterving en ontbering zij ver borgen zich voor het oog der wereld, wensch- ten onder de minsten gerekend te worden en traden, als een H. Joannes de Dooper, naar voren, wanneer plicht zulks gebood, al ging dat tegen koningen of keizers. Door hun diepen deemoed en nederigheid namen zij alleen God •tot getuige voor hun verstervingen en bereik ten aldua den staat van heiligheid. W'e gaan nu verder met ons werk van vorige week. Wie heeft het „kimmetje" klaar Prachtig. Dan gaan we verder met pitriet no. 1%, dat Je natuurlijk eerst weer 'n poos in het water ■hebt gelegd. Begin nu tegenover de plaats, waar je met het kimmetje begon en vlecht met twee draden. Leg de draden in twee opvolgende openingen, evenals we bij het kimmetje met drie draden deden. Figuur I legt dat duidelijk genoeg Uit. Dat noemen de vakgeleerden gekruist vlech ten De loop der draden komt op de teekening, vlei ik mij, duidelijk genoeg uit. Zijn de draden, die we pl.m. 2 meter lang nemen, opgewerkt, dan moeten we gaan aanhechten, gelijk fig. II te zien geeft. Het beste is, de draden niet even lang te nemen, anders komen de aanhechtingen te veel op één plaats en dat maakt nooit een vroolijken indruk. Hebben we pl.m. 6 c.M. hoog gevlochten, dat maken we weer net zoo'n kim metje als vorige week. Nu begint ons mandje zijn voltooiing te nade ren, al steken de staken er nog 'n eind boven uit. Maak ze goed nat, maar laat het mandje droog. Eenvoudig het mandje omkeeren. Buig dan, wanneer de staken goed nat zijn, een staak één c.M. boven het kimmetje om en vlecht 'm door de andere staken heen, net als bij het kimmetje. Denk er om, dat je de staken bij ihet doorvlechten niet buigt. Wanneer je maar goed fig. Ill in de gaten houdt, kun je niet dolen Tenslotte dien je alles bij te knippen en den bodem bij te werken zorg ervoor, dat je werk stukje 'n keurigen Indruk maakt. No. LAATST! Vandaag no. laatst uit de serie van vijf sprookjes. De oplossing kan ons fbans worden toege zonden, per briefkaart of per brief, aan ons adres, poetbus no. 8, Hilversum. De plaatjes aelf hoeven niet meegestuurd te Worden. Wie maakt er 'n leuke berijming op? Of 'n opstelletje? Als daa-r wat eehot in komt. acht ik mezelf in staaf om nog 'n extra-boek te verloten onder deze inzenders. De oplossing komt den volgenden keer al in jullie kramt te staan, dus: opschieten met de briefjes is de boodschap! De teake-naar zwoegt intussohen aan de 20site prijsvraag, die iets heel bijzonders belooft te worden! De doolhof is beplant met hagen van twee meter hoog en de weg is lastig te vinden. We beginnen boven aan, rechte. Om dit tooverstukje uit te voeren heb je al heel weinig noodig. Zie van je moeder een handvol keukenzout te krijgen en doe dat zout met water in 'n schoteltje. Is alles opgelost, dan leg je er een dun touwtje in en wel zoo lang, tot het gezonken is. Drogen laten. Het zelfde nog eens en nog eens herhalen. Ziezoo, nu ls je touwtje geprepareerd voor het kunst stuk. Hiervan vertel je niets aan het geachte pu bliek, dat je mèt dat touwtje óók nog 'n lichten ring vertoont. Dien ring maak je aan het touwtje vast, dat geheel droog moet zijn. Steek het aan: de ring blijft aan het veraschte touw tje hangen als aan 'n buisje van zout! Na tuurlijk kan het niet veel lijden, anders knapt het dadelijk af! Leuker is nog een soort hangmatje te ma ken van mousseline, dat aan de vier hoeken aan touwtjes wordt vastgehecht. Dit heels ge valletje krijgt een duchtig zoutbad, dat eenige malen wordt herhaald. Daarna alles, het matje en de touwtjes, goed laten drogen. Hang bet op. Leg er een uitgeblazen ei in. Steek het matje aaa. get ei blijft PJ» aech yg«eai j

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 7