Dr. FREDERIK VAN EEDEN f
m
i
VRIJDAG 17 JUNI 1932
EEN ZWARE
BESLISSING.
DE PELGRIM NAAR HET VADERHUIS.
MR. TH. HEEMSKERK.
DE DERDE KRUISER.
ff NIET SERIEUS.
BIJ HET STERFBED.
HET RAPPORT-WELTER.
HET LEVEN VAN DEN DICHTER.
,f.
-t -
HET LETTERKUNDIG WERK.
UITVAART EN BEGRAFENIS
TE '-GRAVENHAGE
bezuiniging op DEFFENSIE.
Onze Tweede Kamer staat wel voor een
zeer zware en moeilijke beslissing, althans
voor die fracties, welke doorzetting van den
bouw van den derden kruiser niet zonder
meer een „ongehoord sehandaal Vinden,
om met het „Volk" te spreken.
Erkend moet echter aanstonds: 't Is we'
ontzettend hard geld, dat hier gevraagd
•wordt
In een tijd, waarin bij den algemeenen
drang naar beperking van bewapening,
iedere gulden méér voortnilitaire doeleinden
niet dan met weerzin wordt uitgegeven;
jn een tijd van zoo geweldig ingrijpende
bezuiniging èn hier èn in Indië op salaris
sen, onderwijs, weeshuizen; in zulk een
tijd ook nog komen met een aanvrage om
geld voor vlootuitbreiding, zij het dan ter
doorzetting van wat reeijs werd begonnen,
het kan niet anders, of bij velen moet de
eerste reactie zijn: Dat nooit!
Deze uitgave in dezen tijd is werkelijk
alleen gerechtvaardigd, wanneer het onver
mijdelijke en noodzakelijke volstrekt vast
staat.
Maar dan moet men ook den moed heb
ben om zelfs dezen last in dezen tijd te
aanvaarden.
Een bezit als Indië legt nu eenmaal zijn
verplichtingen op. Het is daarenboven een
zeer kostbaar bezit in een bedreigde positie.
Dit laatste kan men nu eenmaal niet ont
kennen, hoe gaarne men het ook zou doen.
Eigenlijk drukken wij ons verkeerd uit
met van „bezit" te spreken. Een staat van
de beteekenis als ons Rijk in Europa, Oost
en West moet de verplichtingen' weten te
dragen, die zijn beteekenis hem oplegt.
Wij spreken alleen van verplichtingen.
Want daarover alleen gaat het hier. Aspi
raties van verovering of expansie bestaan
niet. Wat gevraagd wordt moet uitsluitend
dienen voor defensie en handhaving van
neutraliteit.
Welnu, weten mannen als een minister
Deckers, die bezuinigt waar hij kan, en dien
we van alle militairistische smetten vol
slagen vrij weten, het onvermijdelijke en
noodzakelijke van de voortzetting van den
bouw van den derden kruiser aan te too-
nen, dan zullen we met een zwaar gemoed
dat zeer harde geld moeten neertellen.
Dat eischt de verantwoordelijkheid die wij
te dragen hebben, en een volk, dat zijn ver
antwoordelijkheid niet aandurft, is een ver
loren volk.
Maar nog eens: alleen wanneer het vol
strekt onmisbare van het aangevraagde voor
de behoorlijke verdediging en neutraliteits-
handhaving onomstootelijk vast staat is
Öeze uitgave in dezen tijd verantwoord.
Ook dat is een verantwoordelijkheid, die
Wij te dragen hebben.
Het „Huisgezin" vestigt terecht de aan
'dacht op de noodzakelijkheid om ons partij
program aan te passen aan den eisch der
tijdsomstandigheden.
Dit is immer eisch van goed politiek be
leid.
De tegenwoordige tijdsomstandigheden en
het verschijnen van een encycliek als „Qua-
'dragesimo Anno" maken vooral voor de
R.K. Staatspartij een up-to-day-program tot
yen gebied^ide noodzakelijkheid.
De voornaamsté punten van die encycliek,
welke geheel of gedeeltelijk op politiek ter
rein hun verwezenlijking zullen moeten vin
den, dienen in ons program sterker en drin
gender weerklank te vinden.
Het zal wel overbodig zijn hierop nog eens
Uitdrukkelijk de aandacht te vestigen van
onze partijleiding, die natuurlijk haar zor
gen reeds wijdt aan ons program met het
pog op de aanstaande verkiezingen.
Toen is gepaste aandrang in deze richting
recht en plicht van de katholieke pers, en
wij sluiten er ons gaarne bij aan.
Wij betreuren echter, dat het Bossche or-
fcaan in zijn beschouwing over de „Voorbe
reiding van het program" de volgende pas-
Ba*e Het binnen glippen:
'AVii kunnen in ons program wel op be-
as 'ugveriaging en verbetering der salaris-
„het Rijkspersoneel aandringen,
maar e ortinggwejje3 gaan niet precies
in deze richting»_
Dat had de ervaren drje_star-schrijver van
het „Huisgezin toch waarlijk niet behoeven
op te merken.
Als er ooit sprake was Van overmacht, die
Üwingt, om eigen wenschen op den achter
grond te schuiven, dan toch zeker in de
tegenwoordige zoo volstrekt abn0rrnaie om
standigheden.
Een opmerking, als door het »HuiSgezjn
gemaakt, is daarom te beschouwen aia niet
serieus en niet onbedenkelijk-
Gisterenmiddag te 4.40 is te Bussum te' zij
nen huize, het bekende „Walden", op 72 jarigen-
leeftijd overleden d-r. F reder ik W. P. van
Eeden.
Na de viering van zijn 70sten verjaardag is
dr. van Eeden .steeds lijdend gebleven.
Op Goeden Vrijdag van het vorig jaar zijn
hein de H.H. Sacramenten der Stervenden toe
gediend en sinds dien tijd verkeerde hij bijna
voortdurend iin een toestand van bewusteloos
heid, waarbij hij zijn onmiddellijke omgeving
slechts zelden herkende.
J.l. Maandag verklaarde de geneesheer, dat
het einde spoedig te verwachten was, waarop
de zeereerw. heer pastoor E. Beumer hem op
nieuw de H.H. Sacramenten der Stervenden
heeft toegediend.
De zieke heeft sindsdien nog enkele flauwe
momenten van opleving gehad. Gisterenmiddag
Is zacht en kalm het einde gekomen.
Niemand in zijne omgeving ha-d het ster.
ven bemerkt.
De begrafenis zal a-s. Maandag om 11 uur
te Bussum plaats hebben op het R. K. Kerkhof
aldaar. Om 10 uur heeft de plechtige uitvaart
dienst plaats In de parochiekerk van St. Vitus.
Al maar omtmoed! gender klonken de berich
ten uit Bussum over den toestand van Frederik
van Eeden en naar bekend was lieten zij niet
de geringste hoop meer. Het ls een zeer lang en
zeer droevig lijden geweest dat ten slotte den
Geen gelijktijdige publicatie van cle
regeeringsbeschouwingeu.
De heer v. d. Waerden beeft de vraag ge
steld of de regeering het niet gewenscht ac'htte.
teneinde een oeverlooze discussie te voorkomen
dat de publicatie van het rapport Weiter on
verwijld gevolgd wordt door de mededeeling der
beschouwingen en voorstellen der regeering
.ter zake.
Minister Ruys de Beerenbrouck heeft deze
Traag ontkennend beantwoord.
Het ls regel zoo zegt de Minister dat
Ihet rapport van een staatscommissie gepubli
ceerd wordt geruimen tijd voordat de regeering
van haar beschouwingen en voorstellen doet
blijken. Ditmaal zal de tusschenruimte zelfs
korter zijn dan gewoonlijk. Van discussies over
het rapport kan, wie de opgewektheid daartoe
pist, zich onthouden.
„Walden", het sterfhuis van den dichter.
t
dichter van ons heeft weggenomen. Er bleek
weinig van naar bulten, omdat op verzoek van
de familie een geregelde berichtgeving al
gemeen achterwege gebleven is. En zoo zal voor
velen deze doodstijding nog onverwacht komen
en des te meer indruk maken.
Het was een langdurig lijden, zoo schreven
we, dat aan dit leven een einde heeft gemaakt;
het is zielfs een jarenlange strijd geweest te
gen de 'booze kwaal, die toch onherroepelijk
met den dood zou moeten eindigen.
En onwillekeurig, gaan onze gedachten terug
naar een stormachtigen najaarsmiddag in 1926,
toen wij den dichter op „Walden" bezochten.
Ons doel was om enkele speciale dingen te
weten te komen omtrent een overleden Hol-
lendsch au/teur, die tot de intieme vrienden van
Frederik van Eeden had behoord.
Met een gemakkelijk gebaar gaf de gastheer
ons een map vol brieven, die we vrijelijk moch
ten doorsnuffelen en daarmee liet hij ons alleen
in zijn studeervertrek. Het leek de „hooge en
lichte kamer" van Verwey en opvallend was de
stipte orde in dit diohterslaboratorium: het had
het privé-kamtoor van een notaris kunnen zijn.
Maar wie langs de wanden ging vond overal
merkwaardige herinneringen uit misschien het
rijkste, meest bewogen, meest cosmopolitische
schrijversleven van ons vaderland.
We hadden echter geen tijd voor al deze za
ken, want de map met brieven was dik en vol.
En na een klein uurtje kwam van Eeden zelf
bij ons zitten. Hij nam plaats in zijn breeden
armstoel; het licht uit de hooge ramen viel op
zijn gelaat dat nog jong leek omdat het zoo
blozend gebleven was. Nu zou hij vertellen uit
zijn herinnering. Maar toen gebeurde het, wat
ons op dat oogenblik diep trof en altijd nabij
gebleven is: hij raaktedendraadkwijt.
Het was telkens of de beelden uit het verleden
plotseling waren weggewischt uit zijn geest.
Dan keek hij hulpeloos rond en er was een soort
pijnlijke verwondering in zijn oogern om hetgeen
hem daar gebeurde. Hij deed zijn best om het
gesprek weer op te vatten; zijn gelaat drukte
de groote inspanning uit waarmee hij de herin
neringen poogde terug te roepen in de verbeel
ding. Hij zakte dieper weg in zijn stoel en hij
wreef met zijn hand over zijn voorhoofd.
O, het vermoeid en mistroostig gaan van die
oude hamd! Het was een ran die stille en sim
pele gebaren, die een sprakeloos oogenblik vol
maken ran ongeweten dingen.
Het hoofd wilde niet meer mee en de dichter
wist het; hij verontschuldigde zich. Het hoofd
dat hij zoo hoog gedragen had, dat diep gepeinsd
had over de menschcn en hun lot, dat voor
duizenden met een nimbus was omstraald ge
weest en zoo diep vernederd werd in tegensla
gen en ontgoocheling, dat zich altijd weer had
opgericht voor een nieuw begin en einde-lijk zich
eerbiedig boog onder het water van den doop,
fiat grijs en gegroefde menschemhoofd kem nu
gedachten en beelden niet meer vasthouden
aarm©e het geleefd had en oud geworden was.
«and streek over den schedel, de hand
streelde 0f
bemoedigen en legde ziob
h jiHon ^Oorib'0ofd o| zij alles daar bijeen wiide
huiden, beri-nnerin^
den en ideeën, aii€s
bestaan
En van Eeden richtte zich
weer..i.
Dat gebeurde jaren geleden en zoo is het een
lange strijd geweest voor den dichter ©n een
groote beproeving. Maar uit wat wij later nog
van hem hoorden bleek, dat een innerlijke rust,
een groote sereniteit hem is bijgebleven. Op
zijn zeventigsten verjaardag in 1930 is hij wel
voor het laatst m bet publiek versohenen. Hij
heeft nog Innige vreugde gevoeld over de hulde
hem bereid en over de opvoering van „De kleine
Johannes". Het was altijd zijn wenscb gespeeld
te worden! Het zou nog meer dan twee jaar
duren eer de dood kwam.
en veiwaohtingem, beel-
«n alles van dit overvolle
op en vertelde
Zijn beeden
vragen om vreugd en een lang leven, maar
de ei el volgt dieper drang dan die beleeden
de lippen, en bij lustbejap schijnbaar
en zorg om 't lijfshuis veilig te behouën
bouwt zij stil aan dat eeuwig huis van hdar.
„Het Lied van Schijn en Weezen".
m Frederik Willem van Eeden werd te Haarlem
geboren op 3 April 1860. Zijn vader was een be
kend botanicus en natuurliefhebber, bovendien
onder auspiciën van de Maatschappij van Nij
verheid Ho «nrl -hier up het KVUwiiaal Museum.
dat langen tijd te Haarlem gevestigd was. Voor
het leven van de natuur aan den duinrand, in
.De kleine Johannes" zoo indringend beschre
ven, kon Van Eeden put?en uit de vele indruk
ken, zoowel in het ouderlijk huis opgedaan als
in de omgeving der stad.
Frederik va,n Eeden ging in Amsterdam in
do medicijnen studeeren en promoveerde in 1886
op een proefschrift over „Kunstmatige voeding
bij tuberculose". Toen had hij zijn eerste letter
kundige werk reeds gepubliceerd. Een paar jaar
eerder, was de „Nieuwe Gids" al verschenen, die
opende met zijn later zoo veei-geüezen «enigs
zins auto-biografisohe sprookjesverhaal „De
kleine Johannes".
Voorloopig praotiseerde hij als arts te Bus
sum, maar weldra trok de toen opkomende
psychiatrie zijn aandacht. Hij begaf zich naar
Nancy, waar door Liébault en Bernheim de leer
van de suggestie was opgebouwd en ran de
suggestie een therapeutisch gebruik werd ge
maakt. Uit Frankrijk teruggekeerd stichtte hij
met dr. A. W. van Renterghem te Amsterdam
een kliniek voor psychische geneeswijze en
schreef hij daarover ook eenige boekjes.
Adn den grooten opbloei van de exacte weten
schappen zou de jonge dr. ran Eeden echter
niet lang meer medewerken. Hij voelde zich op
den duur toch door de artspractijk niet bevre
digd. Maar hoewel zijn studentenspelen, zijn
„Grassprietjes", zijn „Kleine Johannes" en zijn
eerste gedichten reeds verschenen waren, zou
hij zich toch niet uitsluitend aam de literatuur
gaan wijden. Het was de tijd van het opkomend
socialisme, van groote maatschappelijke beroe
ring en groote maatschappelijke verwachtingen.
Frederik van Eeden, die juist door het literair
individualisme en aestheticisme, dat hij hij zijn
tijdgenooten vond, met hen in conflict was ge
komen, zag zijn roeping niet tot de literatuur
beperkt, maar wilde zelf praetisch op het gebied
der sociale "hervormingen werkzaam zijn. Er
werd hem in die dagen van geestverwante zijde
een groote geldsom ter beschikking gesteld en
daarmede kon hij zijn proefnemingen beginnen.
Zijn kolonisaties en coöperaties zijn zooals men
weet op niets uitgeloop-en. Zijn dagboek, dat nog
steeds in „Opgang" verschijnt, geeft-het ver
brokkeld relaas van het eindelooz© getob en do
onophoudelijke moeilijkheden van allerlei aard,
waartegen de leider onmogelijk was opgewas
sen. Zijn rardiensten bleven theoretisch. Hij
heeft de tekortkomingen van 't marxisme en de
vergissingen van de sociaal-democratie zeer juist
gezien. Dat is nog onlangs erkend door niemand
minder dan Henrietta Roland Hoist-ran der
Schalk.
Ondertusschen was hij blijven schrijven. Do
oneeni'gheid met de oorspronkelijke Nieuwe
Gidsers had tot een breuk geleid met de redactie
(1893) en een persoonlijke verwijdering van
Willem Kloos. die nooit meer is overbrugd en
tot op onze dagen een bitter naspel had. De
strijd tegen het individualisme vau Kloos en
het naturalisme van Van Deyssel was het verzet
van een rellgieuse natuur tegen deze vormen
van goddeloosheid. „Voor Van Eeden, zegt Feber
over deze episode, was alles gelegen aan het
blijvend besef van 's levens wijding en aan de
eere Gods" en deze wijsheid heeft de dichter
voor zijn generatie gered. „Johannes Viator"
had het onweer aangetrokken. Daarna versche
nen „Het Lied van Schijn en Weezen", „De
Broeders", „Lioba".
Schijnbaar telkens veranderend in het object
van zijn belangstelling, vat Van Eedem toch ook
oude draden weer op. Op zijn vroegere studie
der psychiatrie sluiten zijn onderzoekingen
eenigszins aan op het gebied van de super-
normale verschijnselen en vermogens. In de
jaren voor de eeuwwisseling reisde hij ervoor
f-,
V-r'.
'5
Een der laatste portretten van Fred, van Eeden, in
yWalden".
1930 in zijn werkhut op
den we hem in de oorlogsjaren bezig met In
wekelijksche kronieken hardop te denken. Ook
in zijn intieme omgeving had hij veel meege
maakt. Het overlijden van zijn zoon Paul had
hem diep geschokt en'richtte zijn geest met
smartelijk geweld naar de vraag van het leven
na den dood. („Paul's Ontwaken"). Maar er was
veel, dat hem ook weer afleidde van het in
nerlijk proces, dat naar een beslissing drong.
In den oorlog kwamen alle groote vraagstuk
ken tot hem terug en zij hadden nu een sinis
tere actualiteit gekregen. De sociaal-economi
sche evolutie, het streven naar den wereldvrede,
de veTwacnting van een universeele nieuwe
religie, het spiritisme en de occulte verschijn
selen, dat allee hield zijn belangstelling geboeid.
Maar een groote vraag zou gaandeweg alle
andere bij Frederik van Eeden gaan overheer-
sohen en verdringen. Het „wat dunkt u van den
Christus?" drong zich steeds sterker aan hem
op. De religieuse zoeker in hem nam hoe langer
hoe meer de leiding. Tot de sfeer van zijn be
langstelling behoorde reeds lang Iets, dat hij
als een nieuwe wetenschap beschouwde met
Dr. van Eeden in den tijd van zijn arts
practijk, naar een litho van Jan Veth.
naar Engeland en publioeerde studies in de
annalen van de bekend© „Society for Psychical
Research". Bijzonder aan het droomleven heeft
hij aandacht geschonken en daarvan heeft zijn
letterkundig werk den weerslag gehad. Ook zijn
sociale activiteit heeft hij geenszins prijs ge
geven: hij bereisde Europa en Amerika, sprak
en schreef over de vredesbeweging en de so
ciale hervormingen. „De Blijde Wereld" was een
heilsboodschap aan de zoekende meneohheid.
Van zijn letterkundige werken voor den wereld
oorlog noemen wij nog: „Sirius en Siderius",
„De Heks van Haarlem", zijn „Studies" en zijn
bewerkingen van Tagore.
Wat de catastrophe van 1914 voor een man
als Van Eeden beteekend moet hebben is gemak
kelijk te vermoeden. Het politiek en sociaal-
economisch idealisme dat hij de heele wereld
over gepredikt had en met persoonlijke offer?
beleden, kreeg een zwaren slag in de meest
barre, meest uitzichtlooze werkelijkheid. Maar
het is een eigenschap van den dichter geweest,
dat een catastrophe hem niet versloeg. Hij had
daarvoor een te beweeglijken en veerkrachtigen
geest.
Als redacteur van „De Amsterdammer" vln-
Fred. van Eeden als kolonisator.
groot© toekomst: de significa. Het was een we
tenschap die zich bezighield met critisch
woordonderzoek, met een vaststellen van de
woordwaarde. Hij schreef zijn „Signifische Ge
peinzen" en de lezers ran de „Amsterdammer"
zagen hem bezig de geheel© geloofsbelijdenis der
apostelen „signifisch" te onderzoeken. Het was
een lange en hardnekkige worsteling met de
woorden, tot zich het Woord openbaarde, dat
van den beginne was.
Op een voordrachtavond in den Haag, waa,r
na afloop gelegenheid was van gedachten te
wisselen, vroeg een schrikachtige dame of,
het waar was, dat Frederik van Eeden zijn
„toevlucht" zou zoeken in de Roomsoh-Katho-
lieke Kerk. Het antwoord van den dichter was
rustig en lakoniék: „Ik zou er zeker toevlucht
zoeken, als ik wist dat er toevlucht was". Daar
aan was een rede voorafgegaan, die als geheel
nogal teleurstelde, maar dit geïmproviseerde
slot bewees dat de goede wil er was. De rest
zou de genade bewerken.
Op 18 Februari 1922 is Van Eeden als Fre
derik Paul bij de Benedictijnen te Oosterhout
gedoopt, waar hij tevoren gast was en het leven
der monniken diepen indruk op hem maakte.
Van degenen, die hem bij zijn overgang hebben
geleld, noemen wij vooral prof. dr. J. V. de
Groot O.P., die gedurende zijn laatste levens
jaren door den ouden dichter trouw ls vereerd.
De vriend, die mij geleidde, in 't Vaderhuis,
streeft mij n-u vóór in blijde heemel-landen,
terwijl zijn koude, witte, stille handen
omsluiten 't Kruis.
Geliefde Lee raar, die nu de Englen ziet,
Gij leerdet mij door leeven en door sterven,
Wie kan onmee-teHjker schat beërven
dan gij mij liet?
Hoewel Van Eeden een eigenlijk bekeerings-
boek niet heeft uitgegeven, heeft hij toch den
afgelegden weg in den loop der jaren omstan
dig beschreven, vooral in „Jesus' Leer en Ver
borgen Leven" en de beide deelem van „Het
Roode Lampje". Na den oorlog bleef hij schrij
ven en bundelen en pubiiceerea. Er kwam een
derde deel van „Sirius en Siderius", evenals
van het „Lied van Schijn en Weezen", een zesde
reeks Studies, nog gevolgd door „Langs den
Weg", waarin de rede staat gedrukt die hij over
zijn bekeering te Amsterdam hield. Hijging
voort met den vereerden Indischen dichter Ta-
gore te vertalen, en publiceerde zijn „Gedenk
schriften van een Bekeerling in denzelfden
trant als zijn vroegere weekblad -kronieken. Zijn
katholieke werk heeft zich overigens beperkt
tot de lyriek van zijn laatste jaren. Hij schreef
een gedicht op het H. Sacrament naar aanlei
ding van het Internationaal Eucharistisch Con
gres en verschillende andere katholieke verzen
verzamelde hij in den bundel „Aan mijn Engel
bewaarder" en in een aanhangsel bij de „Jeugd
verzen". Ook het laatste deel van het „Lied van
Schijn en Weezen" behoort daartoe.
Maar in deze jaren raakte de bron die zoo
overvloedig gestroomd had, opgedroogd en toen
de dichter in April '30 zijn 70-sten verjaardag
vierde, had hij de productie er al geruimen tijd
aan moeten geven. Hat is een mooi en aandoen
lijk feest geweest en het „Liber amicorum" dat
bij deze gelegenheid werd uitgegeven was een
merkwaardig getuigenis. Er bleek weer eens
opnieuw uit, hoe ontzaglijk de invloed is ge
weest van Frederik van Eeden op het Neder-
landsche intellect, hoe hij totaal verschillende
geesten langer of korter tijd heeft betooverd en
geheel beheerscht. En allen bleken aan de dik
wijls zoo beteeken tsvolle en soms beslissende
aanraking met zijn persoon een waardevolle
herinnering behouden te hebben, ook waar zij
moeiten erkennen in later jaren aan den invloed
van den meester ontgroeid te zijn.
Aldus des dienaars juiste macht beseffend
en niet meer van hem vergend dan hij heeft,
doen wij zijn werken recht. Hij toch vereffent
den weg ons en bestemt ons dwalend gaan,
als in een tunnel heller glinstering, treffend
de sombre wanden, duidt hij 't koomen aan
van de oopen dag, door dl verklaarder woorden.
„Het Lied van Schijn en Weezen".
Wat zal er in het werk van Frederik van
Eeden blijvend zijn, afgezien van den invloeo
dien hij op tijdgenooten had? We gelooven
dat het minder is, dan nogal eens wordt aan
genomen.
Van Eeden heeft het „Tart pour l'art" in den
kwaden zin bestreden en hij heeft er de breuk
voor over gehad met zijn tijdgenooten, die op
den grondslag stonden van agnosticisme en
determinisme. Maar het beginsel is niet ver
werpelijk in elk opzicht. Er zit iets goeds in
het „l'art pour l'art"; b.v. dat het kunstwerk
een volledige toewijding vraagt, een volstrekte
overgave van den geheelen mensch.
Uit dit oogpunt had Van Eeden niet een
typisch kunstenaarstemperament en als hij het
al gehad heeft, dan is het niet geheel tot zijn
recht gekomen. Hij was bekommerd om al te
veel heterogene zaken, die zijn inspiratie heb
ben geleid maar ook wel eens Afgeleid. Het
heeft geen zin om dit achteraf te betreuren of
om de vraag te stellen wat dit werk geworden
zou zijn als de maker zich meer zuiver kunste
naar gevoeld had, want dan was Van Eeden
Van Eeden niet geweest. Leven en werk ver
toonden bij hem een gesloten eenheid, op na
tuurlijke wijze volgroeid. En in die totaliteit
ligt de bijzondere beteekenis van deze veel
omstreden figuur, die zooals Gerard Brom het
zoo juist gezegd heeft, „zich dapper als zonde
bok gesteld heeft voor een verwilderd geslacht,'
waarvan zijn fijne geest alle angsten trillend
wist op te vangen en weer te geven." Dat is
het geheim van zijn invloed, waardoor duizen
den aan zichzelf geopenbaard werden en het is
een ander geheim dan dat van het levend
woord, dat door de tijden heen zijn stralende
kracht behoudt. Het is daarom, dat in het
literaire werk van Van Eeden veel aan „Zeit
und Streit" heeft toebehoord en van actueel
en voorbijgaand belang is geweest.
Blijvend in hun bescheiden beteekenis zullen
allereerst zijn de blijspelen, die Van Eeden in
zijn studententijd geschreven heeft. Zonder de
verbluffende meening van Frans Erena bij te
vallen, dat we in deze tooneelstukjes het „beste
werk" van den auteur hebben te zien, kan men
gelooven, dat ze onveranderd gewaardeerd
zullen worden. Verder maakt van het tooneel-
werk „De Heks van Haarlem" een goede kans
en zullen van de minder-speelbare stukken
vooral hier en daar lyrische fragmenten erkend
wonden. Ook de „Grassprietjes" zijn in hun
eoart „onsterfelijk".
Van het proza zal het eerste deel van „De
kleine Johannes" nóg wel heel lang een geliefd
boek blijven, meer echter om de zuivere natuur
beschrijvingen en satyrische gedeelten, dan om
de symboliek, waar Jan Ligthart zijn zwaar-
zwoegende commentaren op geschreven heeft.
Verder zal een later bloemlezer met smaak en
inzicht overal, tot in „Johannes Viator" toe.
prachtige fragmenten aantreffen.
Een zoo machtige conceptie als het „Lied
van Schijn en Weezen" wordt natuurlijk nooit
populair, maar de kenners zullen het blijven
eerbiedigen. Het is als groot wijsgeerig leer
dicht een uniek werk in onze nieuwere taal.
Verspreide lyrische gedichten zullen een niet
te dikken bundel van te waardeeren poëzie kun-
Gen opleveren.
Daarbij zijn de katholieke gedichten maar
weinig in getal. Van Eeden kwam tot de Kerk
toen hij de periode van werkelijke artistieke
vruchtbaarheid achter den rug had en al sprak
de geestdriftige bekeerling van zijn „tweede
jeugd", die hem inderdaad nog nieuwe inspiratie
gaf, spoedig deed zich het lijden gevoelen, dat
aan zijn openbare werkzaamheid een einde zou
maken.
We denken aan een gedichtje van E. J. A.
M. Hoornik, dat bij Van Eeden's 70sten ver
jaardag in „De Nieuwe Eeuw" stond:
Ik weet uw leven even schoon als uwe oogen
waarin het licht verbleekt;
Gij hebt uzelf het diepst gekend en nooit gelogen
voor wat gij dacht of deed.
Zoo weet ik ook het vele schreien om den zoon
van wien gij 't meeste hield
en nog een ander lijden: de hoon
van die zich noemden vriend.
Maar toen ik schouwde in uw oud gezicht
wist ik den drang naar het ver en eeuwig licht
uw schoonst gedicht.
'■v;
Geboortehuis te Haarlem
(Vervolg).
Toespraak mr. Ruys de Bee
renbrouck.
Toen het stoffelijk overschot in de groeve
was neergelaten voerde als eerste spreker het
woord de minister van Staat, voorzitter van
den Ministerraad, Jhr. Mr. Oh. J. M. Ruys de
Beerenbrouck, die namens de regeering als
volgt sprak:
Aan de groeve ran dezen ui ges treden strij
der wordt ons hart vervuld van den ernst van
den dood, die ons den gaven en voornamen
mensch, mr. Theodorus Heemskerk, heeft ont
nomen.
Aan de nagedachtenis ran dat rijk© leven
eerbiedige hulde te brengen, gevoelt de regee
ring op d-it treffende oogenblik als een be
hoefte en niet minder als een pliöhit-
Wie of wat met dit kostbare leven verbonden
ls geweesf en de waarde van zijn meer dan
gewone begaafdheid en kracht moest ondergaan,
begrijipt, dat het passende woord van mensdhe-
lijken dank te kort schiet.
Verwonderen mag dit niet, waar zoovele
schitterende uitwendige eigenschappen in
dienst ran een kundig leven vragen om een
diepere verklaring, die voert naar een verbor
gen leven.
Daar mogen wij terugvinden bet beginsel en
de kern van een gaaf karakter en ran een
©del gevormde aard, die Heemskerk's verschij
nen en optreden in het volle leven voor een
ieder tot een zoo hooge aantrekkelijkheid
maakten.
Deze geloovige man verzorgde een diep in
wendig leven, dat God tot middelpunt had en
dat -hem diende tot bron ran geestkracht en
overtuiging, waarmede hij gearbeid heeft tot
in zijn laten levensavond.
In het klare licht dier overtuiging heeft
Heemskerk met de veie hem geschonken groote
gaven het harmonieus© leven opgebouwd, dat
een menechenleeftijd lang gestaan heeft mid
den onder ons als een toren van leeong en
leiding.
Dat gaf hem die geesteshouding, die niet in
de laatste plaats door zijn vrienden wend
gewaardeerd.
Zijn veelzijdigheid riep hem als var zelf spie
kend telkens weer daartieen, waar zijn uitmun
tende en fijne geest zich meer en beter ont
plooien kon en waar de zekerheid ran zijn we
tenschap en zijn wijsheid richting- en leiding
gevend kon zijn.
Zoo hebben wij zijn menigvuldige talenten op
welhaast ieder gebied van het openbare leven
zien schitteren.
Wij kennen dien hoogst verdienstelijken
levensloop, verhalend van het rijk bestede
leven van een der hesten van ons volk in den
dienst ran Land, Gewest en Stad.
Wij kennen de wapenen van dezen nobelen
strijder, die trouwhartig en oprecht zich onver
moeid gegeven heeft aan de veelzijdig hem toe
vertrouwde belangen.
Met een voornaam leven is een kundig ge
wrocht levenswerk geëindiigid..
Wij, die Heemskerk in den strijd achterlie
ten behouden een sohoone herinnering aan de
zen fcraChtigen man Gods.
Wij zijn hem daarvoor dankbaar en wij bid
den. dat dit rustelooze leven zijn bekroning in
de rust van den eeuwigen vrede moge hebben
gevonden
Toespraak dr. Colijn.
Vervolgens sprak dr. H. Colijn namens de A.
R. Partij en A. R. Kamerfractie. Spreker deed
dit In aansluiting van de gedachte uitgesipro.
ken door den voorafgaanden spr„ die heel het
leven van mr. Heemskerk heeft gezet in het
licht ran dienen.
Men kan het niet anders zeggen, wanneer
men een leven gedurende een halve eeuw aan
de politiek gewijd, overziet.
Eir moet wel een bijizondere aanleiding voor
bestaan hebben, wanneer iemand van zijn be
gaafdheid 50 jaar geleden ztah niet bot het
dienen van aard-sche belangen inspande maar
in zijn rijk begaafd leven het diene-n ran de
publieke zaak gekozen heeft. Natuurlijk hebben
ook de omgeving, waarin hij geboren werd, en
zijn opvoeding daartoe bijgedragen.
Omdat hij overtuigd was, dat de mensch
ook in dit leven en ook in de staatkunde zijn
kracht te stellen heeft in den dienst van God,
heeft hij het dienen tot zijn levensrichting
gekozen. Zijn overgiroote talenten heeft hij ge
bruikt iin dienst van de politieke groep, waar.
aan hij zich heeft willen verbinden, n. 1. aan de
A. R. Partij en aan de A. R. Fractie. Die partij
is de partij van de kleine burgers en am
bachtslieden, die toen niets te bet eek enen had
tegenover den achtergrond van de machtig©
liberale partij. Dat hij toch die kleine partij
heeft willen dienen, zullen wij noodt vergeten.
Gediend heeft hij het land, zijn partij en
zijn fractie, gediend heeft hij zijn God want
(jajt is tenslotte het hoogste.
Zijn geloof heeft hij mogen bezegelen met
een getuigenis op zijn sterfbed en twee degen
ypor zijn ziekbed zei hij nog in de Tweede
Kamer dat het verzoenend sterven van den
Heiland voor de wereld zijn levenshouding en
zijn levensinhoud heeft bepaald.
Voorts herinnerde spreker aan hetgeen mr.
Heemskerk op zijn zeventigisbem verjaardag
had gezegd, dat alles in dit leven gedaan moet
worden „soli Deo Gloria", want al het goed dat
in ons leven is heeft Hij gemaakt. Daarom
zeggen wij den Heere God da;nk voor hetgeen
hij ons in dezen man geschonken heeft.
Vervolgens voerde het woord prof. dr. Dooy©-
weerd als rector -magnificus der Vrije Univer
siteit, mede op verzoek ran het College van
Curatoren en van de Directeuren der Vereeni-
ging voot Hooger Onderwijs op Geref. grond
slag.
Tenslotte dankte een toon ran den overlede
ne, waarna Ds. Bouma nog een wijdings. en
dankwoord sprak.
Behalve de reeds eerder genoemde per
sonen waren o.m. nog aanwezig de gezanten
van DuitsChland, Vereenigde Staten, Denemar
ken, Polen de secretaris der PoolsOhe Legatie,
de Belgische Gezant en de zaakgelastigde van
het voormalige Russische gezantcshnp.
De R. K. Staatspartij was vertegenwoordigd
door den voorzitter mr. C. Geseling en den
secretaris mr.F. Teulings.
Op de vragen van den heer ran Embden be
treffende bezuiniging op de uitgaven voor de
fensie heeft Minister de Geer geantwoord, dat
volgens een schrijven van den Minister van
Defensie, de meening van den heer van Emb
den, dat door de aangegeven bezuinigingen
de vitale belangen der weermacht niet zouden
worden geschaad, door dien bewindsman niet
juist wordt geacht.
Verder is Minister de Geer van meening, dat
op enkele vragen geen antwoord kan worden
gegeven, daar de gedachtenwisseling tusschen
de leden van het kabinet hinten de openbaar
heid behoort te blijven.