fute?
W
DE AANSLAG
DE VALSTRIK
Wanneer Afrika dorst lijdt.
ALLERLEI
HET GELD EN DE APPEL.
WOENSDAG 3 AUGuoiUS 19ii
Hl - - tii&i
VaH!j leerde bij zijn oom.
-Or-
O-
wvisconte" wordt de club uil
Het dienstmeisje bracht een visitekaartje
Iblnnen.
Architect Besig keek van zijn teekeningen
op. Op het kaartje las hij H. Miiller, München.
De architect haalde de schouders op. Toen zei
hij „Laat meneer maar binnenkomen."
Er trad een heer binnen van middelbaren
leeftijd.
De architect bood hem een stoel aan.
„Meneer Miiller
De bezoeker glimlachte„Neen, ik ben niet
meneer Miiller uit München."
Maar uw kaartje
„Ja, ja, dat staat op mijn kaartje" bevestigde
de bezoeker, „maar zoo heet ik niet. Mijn naam
is Alexander Lener ik ben bij de recherche."
Besig schoof nerveus zijn teekeningen in el-
Jcaar. „De recherche
„Juist."
„En waarom"
De rechercheur haalde een papier uit zijn
tasch. „U hebt pas een nieuw dienstmeisje
yroeg hij.
„Ja zeker, een week ongeveer."
„Dat weet ik. Bent U over haar tevreden
„Mijn vrouw is zelfs erg over haar tevreden."
„Dat geloof ik graag Ze doet altijd erg haar
J>est."
De architect stond ongeduldig op
„Wilt U me eindelijk eens zeggen, waar het
gom gaat
„Directbeloofde de rechercheur. „Dat
nieuwe meisje van U blijft nog drie dagen bij
tJ in betrekking. Dan verdwijnt ze spoorloos.
Gelijk met uw tafelzilver, de juweelen van uw
yrouw en waarschijnlijk nog veel meer."
„U wilt toch niet zeggen, dat ze"
„Dat wil ik wel degelijk zeggen. Dat meisje
behoort tot een beruchte dievenbende legde
de rechercheur uit. „Wij hebben juist vanmor
gen inlichtingen ontvangen, dat er Maandag
nacht bij U zal worden ingebroken."
„Allemachtig!" wond de architect zich op,
„wat vertelt U me daar allemaal En wat moet
ik doen om
„Niets 1" was het kalme antwoord. „U moet
net doen of er geen vuiltje aan de lucht is. Voor
Maandagnacht gebeurt er in geen geval iets. En
XJ kunt er van opaan, dat wij onze maatrege
len zullen nemen. Maandagochtend kom ik bij
U terug, om af te spreken, wat ons te doen
staat. Ik raad U aan om in den tusschentijd
heel genvoon te doen. Misschien Is het zelfs be
ter om voorloopig nog niets tegen uw vrouw te
zeggen."
De architect liep zenuwachtig heen en weeT.
„Weet U zeker, dat Uzich niet vergist?"
Vroeg hij.
„Vjergissen?" lachte de bezoeker. „Wilt U
asjeblief deze twee foto's even bekijken On
der het spreken legde hij twee kiekjes van het
nieuwe dienstmeisje op tafel. Aan den achter
zijde van beiden stond een stempel van het
hoofdbureau van politie.
Op den bewusten Maandag vroeg het dienst
meisje, na het ontbijt
„Kan ik vanavond uitgaan, mevrouw
Mevrouw knikte toestemmend. Doch archi
tect Besig zei eensklaps „Vanavond niet, Else.
Ik heb liever, dat je vanavond thuis blijft."
Het meisje keek hem stom verbaasd aan.
„Maar, meneer!" protesteerde zij, „ik zou
toch heusch vanavond graag uit willen
„Neen!" zei Besig kortaf.
„Dan begon ze haastig. Doch ze bedacht
Zich, „dan blijf ik vanavond thuis."
Er werd gebeld. Het meisje ging naai de bui
tendeur.
„Meneer Müller, om U te spreken" berichtte
PÜ
Op den schoorsteenmantel ligt de appel, en
daarnaast het kleingeld, dat me van den gul-
den, dien ik er voor betaald heb, terug is ge-
geven. De appel is een kostbare, zeldzame, edel
gevormd, goudgeel en met een blos overtogen.
Zóó geurt hij, dat ik aan den wilden rozestruik
van mijn duinwandeling word herinnerd. Ik
beklim weer een bloeiende helling, en ik sta
op den top van een blinkerd met de band voor
de oogen te turen, of ik de zilveren streep van
de zee kan ontdekken. Midden in den winter
woTdt de zomer bij mij binnengetooverd. Het
kleingeld bepaalt zich tot een paar vaalgrijze
kwartjes, waarvan de beeldenaar door het ge
bruik af is gesleten, en een rij centen, vettig
en vol schimmelachtige vlekken. Ik strek de
hand uit en grijp niét het eerst naar den
appel, maar naar het geld om het bij mij te
steken. Echter vóór ik het aangeraakt heb,
trek ik den arm terug met een schrik, alsof
ik door een insect word gebeten, en tegelijk
komt me dit in de gedachte, dat die schepen
uit Franeker, van vier eeuwen her, mij zonder
pardon naar de galg zou hebben gestuurd.
„Maar ik ben ook geen kind", roep ik driftig.
En dat gaat alles door mij heen, omdat me
een voor jaren gelezen verhaal is t© binnen
gevallen.
Jorg Wikram, stadsschrijver van Barghem,
heeft bet anno 1555 met nog een honderdtal
andere doen drukken in zijn Bolderwagen
boekje, „een nieuw en nooit nog van gehoord
boekje, waarin veel kostelijke boerten en histo-
rieën vervat zijn goed om in trekschuiten en
bolderwagens en insgelijks in barbierswinkels
en badhuizen als de verveling gaat plagen, ten
beste te geven". Waarbij dan in acht is te
nemen dat zoo'n bolderwagen een plompe kar
was zonder veeren, die je met je medereizigers,
door vier magere kleppers getrokken, over kui
len en greppels van de eene stad naar de andere
moest voeren. Natuurlijk dat er onder die ver
zamelde geschiedenissen ook een stuk of wat
salomonsche zijn te vinden. Want in alle lan
den en alle tijden hebben vroede mannen zich
beijverd om bewonderenswaardige vonnfsgen
te vellen, sinds Israels Koning gezegd heeft:
„Haelt mij een sweert: ende sij brachten een
sweert voor het aangesicht des Koninghs, ende
de Koningh seide: „Doorsnijt dat levende kind
in tweëen, ende geeft de eene een helft, ende
de andere een helft".
En dit bericht Wikram: „In een stad, Fra
neker genaamd, gebeurde het, dat kinderen,
vijf- en zesjarige meisjes en jongens, met elkan
der gespeeld hebben en een ventje uitgekozen
hebben, dat de slager zou wezen en een ander
kereltje, dat de kok zou zijn en nog een ander
zou het varken wezen. Een meisje hebben ze
tot kokkin aangesteld en tot onderkokkin een
tweede, en dat moest in een bakje het bloed
van het varken opvangen. Nu, de slager heeft
het jongetje, dat het varken moest wezen, beet
gepakt, en het met een mesje de keel afgesne
den; de anderen allemaal hielden het varken
vast, en de onderkokkin ving het bloed in
den bak op. Juist is er toen een raadsheer
langs gekomen, en die neemt dadelijk den sla
ger met zich mee, en brengt hem naar het
gerechtshuis, waar hij den raad bij elkaar
roept. Ze zaten daar allen met het geval en
wisten niet wat ermee aan te vangen. Ze zagen
wel, dat het op kinderwijze geschied was. Eén
van hen een oud, wijs man, raadde aan, dat
de opperrechter een schoonen, rooden appel in
de eene hand zou nemen en in de andere een
Rijnschen gulden, en dan moest het kind wor
den geroepen en het beide handen worden voor
gehouden. Nam het den appel, dan zou het
vrijgesproken zijn; nam het den gulden, dan
zou men het dooden. Zoo wend besloten en
het kind grijpt lachend naar den appel en
mag gaan".
„Juist", zucht ik en verbeter mijn gebaar
van daareven.
Eerst dus den appel, en ik knip mijn zak
mes open, breng een prachtige schil in de
wereld, deel de vrucht in vieren, snijd het
klokhuis uit de sneeuwig-witte stukken en eet
met de oogen gesloten. Wat toch niet weg
neemt, weet ik, dat ik door den vroedschap
van Franeker aan den beul zou zijn overgele
verd, en dat nog terécht ook.
(Eén der „Miniaturen" met toe
stemming van de uitgevers over
genomen uit VERSPREID PRO
ZA", nagelaten door Aart van der
Leeuw, verschenen hij Nijgh
van Ditmar te Rotterdam).
109. De lamp was teruggeslingerd, maar
plotseling brak het koord en Jaap kwam te
recht boven op mr. Buil. Monsieur Frangois'
neus moest het ook ontgelden, en Herr Dachs
kreeg de lampekap als een hoed op zijn hoofd.
110. „Jaap", zegt Monsieur Frangois, zoo
goed mogelijk H-ollandsch sprekend. „Je ge
drag is horribel en scandaleus. Ik déaireer mij
niet verder met je in te laten. Verwijder je
Jaap is diep beschaamd, maar nog voor hij zich
verontschuldigen kan....
1X1werpt de portier der club hem do
deur uit. Maar zou d© eigenlijke schuld aan heit
pijnlijke voorval eigenlijk niet bij Monsieur
Frangots te zoeken zijn? Waarom moest hij
met den „mooien" visconte op de club geuren!
„Laat meneer in mijn werkkamer.'*
„En vroeg Besig.
„Het gaat precies zooals we gedacht hadden"
antwoordde de bezoeker. „We verwachten de
heeren inbrekers tegen drie uur, vannacht. Als
het goed vindt, zal ik zelf met één mijner
assistenten het bezoek afwachten
„Heel graag!" antwoordde Besig, „en wat
pioet lk doen 1"
„Niets absoluut niets. Laat U het heele kar
wei maar aan de politie oveT. Om geen argwaan
te wekken, moet U op den gewonen tijd naar
bed gaan. En als U vannacht iets hoort, moet
U zich er niets van aantrekken. Morgen vroeg
hoort U wel van me, hoe alles gegaan is. We
kunnen niet voorzichtig genoeg zijn. Mag ik nu
uw huissleutel hebben
Besig voldeed aan bet verzoek.
„En wilt U nu het meisje even binnen roe
pen verzocht de rechercheur.
De architect belde. Het meisje verscheen
niet. Besig belde nog eens, doch weer tevergeefs.
„Ik zal zelf maar eens gaan kijken zei hij, de
kamer uitgaande.
Ren oogenblik later kwam hij opgewonden
terug. „Het meisje is verdwenen riep hij.
De rechercheur liep snel naar het raam.
„Ziet U daar die publieke telefooncel vroeg
hij, naar beneden wijzend,
„Ja!"
Daar is uw dienstmeisje zoo juist uitgeko-
toen. Ze zal
Plotseling ging de kamerdeur open en het
meisje trad binnen„Hebt U me geroepen, me
neer
De heer des huizes vroeg„Heb je getele
foneerd
„hc Getelefoneerd
„Ja, jij. Ik heb het zelf gezien. Met wlen heb
Je getelefoneerd
Het meisje herstelde zich onmiddellijk! „Met
den slager!" antwoordde zij. „Ik moest iets
hestellen."
„Zoo, dank Je!"
Het dienstmeisje ging de kamer uit.
„Zoudt U den slager niet eens opbellen
stelde de rechercheur voor.
De architect belde op „U spreekt met archi
tect Besig!" zei hij. „Heeft ons dienstmeisje
zoo juist met U getelefoneerd NeenWeet
P het zeker Dank U wel 1"
De rechercheur nam zijn hoed.
„Vannacht vliegen ze er in!" zei hij gede
cideerd. „Spreekt U in geen geval meer over
dat telefoneeren, om geen argwaan te wekken.
Ik zal dat zaakje eens fijn voor II opknappen.
Morgen vrbeg vertel ik precies, hoe alles ge
gaan is.'
i Het &oeg zes uur.
L Architect Besig kwam, mej een ruk Ja djn
bed overeind. Hij moest dan toch ingeslapen
zijn In huis was het doodstil.
Hij belde.
Een poosje bleef alles stil. Toen hoorde hij
haastige voetstappen. De deur van zijn slaap
kamer ging open. Het dienstmeisje trad binnen.
„Jij stotterde hij verbaasd.
„Ja, ik glimlachte het meisje „U hadt
zeker uw kranigen rechercheur verwacht Die
zit al drie uur achter slot en grendel. Ik heb
hem laten arresteeren op het oogenblik, dat hij
met zijn medeplichtigen uw huis wilde leegste-
len. Door dien sleutel hadt TJ het hem wel erg
gemakkelijk gemaakt
Besig keek het meisje met groote oogen aan.
,Maarmaar" stotterde hij, wie bent U
dan eigenlijk
„Ik Geen lid van een dievenbende lach
te zij ik ben Marie Feldes, van de geheime
politie. Speciaal om dien gladden vogel te kun
nen pakken, ben ik bij U in dienst getreden.
Maar wilt me nu wel excuseeren ik heb
den heelen nacht gewaakt. Mijn dienstauto
staat buiten. Vanmiddag kom ik nog even te
rug, om enkele inlichtingen aan TJ te vragen."
Architect Besig was te verbaasd om te ant
woorden.
[NADRUK VERBODEN.']
Nieuwe maat.
,,Het oostuum zit mij nog al eng meende
de klant.
,,0, wadbt u maar" zed geruststellend de
kleermaker, ,,nog een twee eaiarlsvermin-
deringen, en het pak zit u als aangegoten'
Weinig menschen kunnen zich voorstellen,
wat in tropisch Afrika een lange periode van
droogte be,teekent. Meer dan elders hangt daar
het leven van plant, dier en men-sch van den
regenval af. Valt er geen regen dan beteekent
dit dood en verderf voor alles, wat leeft.
Dan sterven rond de steeds verder uitdro
gende watervergaarplaatsen en moerassen de
dieren bij duizendtallen esn in enkele weiken
tijds is er omgeving bezaaid met stapels
cadavers en geraamten.
Een Afrika-'reiziger heeft onlangs iets ver
teld van hetgeen hij in een droogtepeTiode rond
de Lorian moerassen in de Kenya kolonie
heeft meegemaakt. Gedurende het natte sei
zoen vormen deze moerassen een oppervlakte
van .honderd vierkante kilometers vol leven
en vertier- De bodem is met drip meters, hoog
gras toedekt en doorkruist van olifanten en
rlnocerospaadjes. Wie zich een weg door het
gras baant, jaagt wolken moskiieten en andere
insecten op.
De Lorian-moerassen vormen de uitmonding
van dé Engare Uaso Nyiro rivier en ze zijn een
verzameling vijvers en poelen die als ze met
water gevuld zijn, de dierenwereld een waar
paradijs verschaffen. Behalve de reeds genoem
de die,ren wemelt het er dan van nijlpaarden,
buffels, zebra's, waterbokken en gazellen.
De Engare nn droogde, doordat in het voor
jaar slechts weinig régen was gevallen, in den
zomer totaal uit en de moerassen veranderden
in modderpoelen. Mllldoenen viisiscben dreven
dood in het restje drabbige water en toen
onze reiziger ter plaatse kwam, trachtte een
dertigtal* nijlpaarden vergeefs, het in de stin
kende modder uit te houden. Een nijlpaard
met een groote wonde in zijn zijde, door ster
vende vissohen gebeten, had zich heelemaal
tegen de gewoonte van zijn soort in op een
hoop gras te rusten gelegd. Enkele nachten la
ter werd het beest wild van pijn en rende een
negerdorp in de toumrt bónnen, waar bet met
speren werd afgemaakt.
Dagelijks kwamen olifanten naar water zoe
ken zich vermengend met wild© schapen en
geiten. Een kleine olifant viel dn een put, door
de negers bij hun zoeken naar het laatste restje
drinkwater gegraven. Het arme dier kon er
niet meer uit en stierf er. Enkele olifanten
werden door den dorst gevaarlijk. Een hunner
viel een onschuldig kameel aan, dat door de
groote slagtanden leelijk gewond werd. Na
derhand vielen de olifanten de geitenkudden
der negers aan en vermorzelden een paar kin
deren, die er de wacht hij hielden.
Tenslotte werd de liucht door de aanwezig
heid van tal van rottende cadavers zoo ondra
gelijk dat de ergste gasaanval in oorlogstijd
er kinderspel hij leek. En het aantal dorstige
dieren groeide steeds. Ze kwamen van alle
kanten opdagen. De olifanten groeiden, tot een
massa van honderden, aan.
pe sheik van het negerdorp, een Mohamme
daan sloot zes van zijn onderdanen in een
but op, teneinde om -regen te bidden. Hij gaf
slechts spaarzaam te eten. Het hielp ech
ter niets. Er vóel geen regen. Zes weken zag
onze reiziger de ongelukkigen in de hut. Wat
er van hen geworden is, is hij nooit te weten
gekomen.
Steeds meer droogden de laatste modderpoe
len uit. En eiken dag vielen er slachtoffers.
Onze reiziger, die een karavaan van over de
honderd kameelen onder zijn leiding had, brak
tenslotte op en zocht een heenkomen naar
meer geciviliseerde streken, waar hij veilig
belandde.
Onderweg zag hij, hoe de Engare rivier vol
la<g met dierenlijken. Uit de uitgedroogde mod
der staken de slagtanden van olifanten en de
skeletten van ander gedierte. Het was een in
teressante demonstratie van de manier, waar
op de dieren uit vroeger eeuwen die tegenwoor
dig diep in den grond gevonden worden, zoo-
als mastodonten etc., indertijd omkwamen en
aldus werden geconserveerd.
Op den 23ete,n October 1930 speelde zich in
de mijn „Maria-zell" in de buurt van Duis
burg het volgende af: Een ploeg van tien er
varen mijnwerkers was in een der schachten
druk aan het werk, toen het bel signaal luidde
tot waarschuwing, dat het transporttreintje
in aantocht was.
De mijnwerkers stapten op zij. Reeds waren
de roode signaal-lichten van de machine zicht
baar toen plotseling de remmen knarsten en
de trein met een schok stilstond. Driemaal
gilde de fluit.
De mijnwerkers liepen naar .het treintje
Van de machine riep iemand: ,,Ga terug, ge
vaar pas op!"
Op hetzelfde oogenblik sprong de machinist
op den grond, liep snel tot vlak voor zijn loco
motief en bukte zich. Hij raapte iets op en
bekeek hef aandachtig in het licht van de
signaallampen.
.De schurken", raasde hij.
De anderen liepen op hem toe.
„Wat is er? Wat is er gebeurd?"
„Kijk maar eens" zei de machinist. Hij liet
de' verbaasde mijnwerkers zes dynamiet pa
tronen zien. „Ze lagen op de ralis. Als ik een
meter verder -gereden had, waren we allemaal
in de lucht gevlogen!"
Onmiddellijk werd een der mijnwerkers naar
het kantoor gestuurd.
Enkele minuten later bevonden zich drie
heeren op de plaats van het gebeurde.
V
- 9 -
De aanslag verwekte groote opwinding.
Een verzuim leek uitgesloten. Op de eerste
plaats waren er de laatste maanden in deze
schacht absol-uut geen springstoffen gebruikt.
Bovendien bleek duidelijk dat men hier met
een misdadigen aanslag te doe-n -had, otoidat
de zes patronen door een ijze-rdraad aan elkaar
verbonden waren. Het waren patronen zooals
overal ln do mijnen gebruikt worden.
Karl Kretzmar de machinist, werd van alle
kanten geprezen om zijn loffelijk optreden.
Aan zijn waakzaamheid was het te danken, dat
een verschrikkelijk onheil voorkomen was. Hij
ontving de gebruikelijke premie van 2000 mark
voor het voorkomen van een ernstig -bedrijf6"
ongeval.
Er werd een commissie van onderzo®'
noe-md. Alle mijnwerkers werden ^areoag
streng verhoor onderworpen. Buiten weken
genoemde tien mannen waren de li* schaciht
geen andere mijnwerkers ln eakel g(po,or
werkzaam geweest. Men kon S® n toeho0iri(lie
ontdekken Geen der tien
to teenige politieke Par,™' wost zou
schijn van, dat 'het geval
ven.
trekking ontslagen omdat ik iets weggenomen
had".
,Dat is Interessant", zei West, ,dan bent
U de man, dien ik zoek!
Wat?" riep de machinist verschrikt.
Blijft U zitten", zei West lachend. ,,Weet
U -dat er in alle mijnen ln Duitechland een
premie -beschikbaar wordt gesteld voor hem,
die een aanslag verhoedt? Ik bedoel een aan
slag, die memschenlevens zou kosten?"
„Neen, -daar weet ik niets van".
,Het 'is zoo. Een premie van tweeduizend
mark. Ik leef van die pTemies! Als u op
voorstel in gaat kunit u duizend mark verdie
nen. Ik zal u zes dynamiet patronen geven.
Als u dat baantje krijgt e-n u hebt dienst, moet
u zarg-e-n, dat u die patronen in uw zak hebt.
Als u dan met uw machine in de buurt van
een ploeg mijnwerkers komt, moet u op een
opvallende manier remmen. Dan springt u van
uw locomotief en doet net, of u vlak voor de
wielen die -patronen opraapt. Er ia niet heit
minste gevaar bij!"
Hebt U het al eens meer laten doen?"
-vroeg de machinist.
Dikwijls! Een paar -dagen gel-eden nog. Die
ou-de man, -die -me straks naar den trein bracht,
heeft dat zaakje toen keurig opgeknapt!
,Erg interessant?".
',Nu, boe <len:kt U er over? Zullen W© Samen
deél-en? N hebt me toch il>egrépe^l'!,'•
„Zek-er, ik héb U heel goed toegrepen",waa
-het antwoord. ,,En ik iben erg blij door u "dui
zend Mark te verdienen. Maar niet op de mar
nier als u denkt, van -die premie! Doch als be
looning, die op uw arrestatie gesteld i®. Om die
toelooni-ng -te verdienen -ben ik u drie dagen ge
leden uit Berlijn achterna gereisd! Ik ben re
chercheur bij de politie!"
(NADRUK VERBODEN.)'
EET BLOEMENQEVEOHT" TE JERSEY. Een groote menigte woonde het bloemenfeest der Kanaaleilanden hij. In den optocht reed
EET nBLOLUDi VM, y^TBierdo wagen mee: e?n trein, d|te geheel yan bloemen was gemaakt.
7
t t —Ut,dorp van Maria-zell" duikte
In het ro«nn^re0nwie man op. Hij noemde
weet en verklaarde een neef
C iau machini®1 Karl K-r®tzmar te zijn.
Wilhelm Weet bl-eef twee dagen.
yen minuten over negenen stopte de
sneltrein naar Berlijn op het stationnetje.
Bui-ten Wilhelm We-st, die door zijn oom
naar den trein gebracht werd, stapte er slechts
één andere reiziger i,n.
Wilhelm West ging in een leege coupé zit
ten. Even later nam een envoudig gekleede
man plaats in dezelfde coupé.
„In -gezelschap reizen is altijd prettiger dan
•in je eentje", ze-i hij op-gewekt.
„Dat hangt er van af!"
„Was dat niet Karl Kretzmar, die U naar
den trein bracht?"
„Hoe zoo?"
„Omdat ik hem vroeger gekend heb -
,,Ja, dat was Kretzmar".
Familie van U?"
Dat niet direct. Een zakenkennis
"zakenkennis? Kretzmair is toch machinist?
"u bent heelemaal niet nieuwsgierig", zei
West sarcastisch.
Neem me niet kwalijk, U hebt geluk
''dus Kretzmar is een oude kennis van U
"o lk heb hem vroeger wel eens op een
vergadering gseproken. I-k ben ook machinist".
West ke-ek snel op.
,Hebt U vacant!©?"
,,Ja, gedwongen vacantie Een maand gele-de-n
hen' ik ontslagen Ik ben n-u op weg naar Silezië,
daar kan ik waarschijnlijk een baantje krijgen.
-Het wordt hoog tijd, want mijn geld -
„Is uw geld op?"
,Zoo goed als".
Zoudt U duizend -mark willen verdienen?
De machinist keek West stom verbaasd aan.
„Dat spreekt van zelf!"
„Onverschillig op welke manier?"
,,Hm, dat wil zeggen
ï,Nu, wat?"
„Ik moet voorzichtig zijn, ziet u. Om u de
waarheid, te zeggen ben, ik uit mijn laatste be-
[f aarvan dan
Hoe gaat het in zaken bij jou
,',0, ellendig, daar moet iederen dag gel-dl
hij".
„Maar dan kon je toch veel toeter de zaak
sluiten",
„Sluiten? Man, hoe kom Je er op? Waar
moe-tem wij dan van leven?"
1—V
Het kenteehen.
Wie kan mij zeggen, waaraan men bij een;
gans kan zien, hoe oud ze is?"
Jij Frits?
,Aan de tandem, meester".
','Maa-r 'h gans heeft toch geen tanden jon
gen".
Maar wjj wel, meester"1»
Jong binnenhuis.
Jonge echtgenoot, die de middagdisdh mon
stert; „Maar vrouwtje, waarom heb je dxid
zuurs-teillen op tafel gezet?"
Jong vrouwtje; „Ja mannle, Tante ris.
tien komt -straks bij ons eten, em Ik an ml]
absoluut niet meer -herinneren welk zuurste!
tante gegeven heeft".
Compliment.
,0 Frans, jongen, ik heb een idee dat ik
jong zal sterven", zuchtte het s-entimenteele
vrouwtje.
Wees niet zoo kinderachtig vrouw, je ziet
aan je zelve hoe een rnenseh zich onder dit;
opzicht vergissen kam".
De hartelooze.
De volgen-de" rieP de tandarts.
Een ietwat zure heer trad de werkkamer
(binnen. „Wat Wenscht u? vroeg de arts. ,,Kies
trekken", zei kort de man.
Pijnloos?" vroeg de dokter.
"Neen hee-lcmaal niets extra's", zei kort de
mail Geen cocaine, geen lachgas, of hoe al dit
goedje he-e-ten maS. Gewoon trekken, zonder
kunsten''.
De tan-darts was niet beleedigd, integen
deel hij zeid-e vriendelijk, ,,'t Verheugt mij waar.
lijk nu eindelijk eens een patien-t te ontmoeten,
di-e de zaak als een man aanpakt. Wil u maar
even plaats nemen?
Ik?" zei de man, ,,ik dank je wel. Mij moet
geen kies getrokken worden. Maar m"m vrouw;
die zit nog in de wachtkamer.
-V-