t 8. ■u;4\ X EEN AVONTUUR IN MOEKDEN HET HOOFDKUSSENTJE ONZE LIEVE VROUW V AN DEN HEILIGEN EIK. 4-r ALLERLEI WOENSDAG 10 AUGUSTUS 1932 - y-Jsl O— O— n Een avondwandeling door de schitterend verlichte winkels;aten van Moekden is een voudig verrukkelijk. Men ontmoet er voor name oud-Chineisohe, Japansche en Rus sische personen in bonte mengeling door een. De ontspamDingslokaliteiten van deze drie naties vind-m hun weerga niet in de geheele wereld. Nergens is het oude beter bewaard gebleven dan hiier. Men treft hier Czaristische offi. leren aan, die over St. Pe tersburg spreker1, alsof zij zich hier slechts met klein verlof bevonden. men kan een gesprek aankno. n«n met Chineezen, die nog de eer genoten hadden in gezelschap der oude keizerin-Tno der geweest te zijn.De bemiddelaars tusschen deze beide oude we relden, die hier ton verblijfplaats gevondeD hebben, zijn de Jaj aneezen. Een Japanees is hier even gehaat als on misbaar. Op zekeren keer volgde ik eens twee Chineesche vrouwen, die waarschijnlijk in- koopen gedaan hadden en nu vlug naar huis trippelden. Zij sloegen een hoek om en ver dwenen in een der zijstraten Over heit algemeen keurt men zooiets in Moekden nog af. al is men na den oorlog heel wat verdraagzamer geworden. Ik volg" de beide vrouw-m ook in de zijstraat, zon der door eigenlijk een bepaalde bedoeling mee te hebben. Ofschoon zij mij al lang bemerkt moesten hebben, verhaastten geen van beiden ook maar het minst haar pas. De eene, waar schijnlijk de dienstbode, keerde zich af en toe naar mij om en fluisterde dan haar meesteres iets toe. De straten werden hoe langer hoe donkerder en volgens de ge woonte, die in Moekden en ook in vele andere Chineesche steden nog altijd heerscht, stak de dienstbode bij een hoek va,n de straat een bontgekleurde papieren lantaarn aan, om den weg te verlichten. Bij het ontbranden der lucifer zag ik voor het eerst het gezicht der kleine, gradieuze Chineesche dame en ik was verrast over hare-schoonheid. Boven twee diepe oogen vol 'uitdrukking, welfden zich de volle, gevormde wenkbrauwen, die bo vendien nog keurig bijgewerkt waren. De buitengewoon lange nagels der vin gers typeerden de Chineesche dame. Intusschen waren beiden weer voortge sneld, maar ik rep nog harder, zoodat de bfstand hoe langer hoe kleiner werd. Toen ik haar weer om den hoek van een Btraat wilde volgen, zag ik niemand meer; het leek wel of de aarde haar verzwolgen had. Ik vertrouwde mijn oogen niet, ging een paar passen verder en zag aan mijn rechterzijde een kleine openstaande tuin poort. Het scheen een der vele Chineesche tuinen te zijn, die gewoonlijk door hooge muren van de buitenwereld afgesloten zijn. Daar het niet anders kon of de Chinee sche schoone moest door deze poort ver dwenen zijn, vergat ik alle waarschuwin gen, die men mij voor dergelijke valstrik ken gegeven had en trad binnen. Tenslotte, roo redeneerde ik bij mezelf, was dit open staand poortje niet geheel en al een wei gering. Ik kwam in een heerlijk geurenden tuin 6n 'n hooge, dichte haag dwong mij naar links te gaan. Deze weg scheen echter niet recht door te loepen, maakte tallooze kron kelingen naar links en rechts, en toen Scheen hij als san krting rond te loopen. In het beg'n dacht ik daar niet verder over na, want ik hoopte dat de Chinee- Bche schoone aan een of anderen hoek te voorschijn zou komen. Zoo groot kon im mers haar voorsprong nog niet zijn. Ik be gon onwillekeurig vilugger te loopen en ik kreeg het hoe langer hoe warmer. Bo ven iedere kromming van den weg hing leen papieren lantaarn die zachtjes heen en weer schommelde in de heerlijke avond koelte. Nad'at ik ongeveer een (kwartier zoo Voort gesneldwas, nu eens naar rechts, dan naar links, begon ik me voor het eerst wat ongerust te maken. Zoo ver kon toch 4le ingang der poort niet van het huis ver wijderd zijn. Was ik verdwaald? Ik herin nerde mij, dat ik aan' den ingang links af geslagen was. Misschien had ik naar rechts moeten gaan? Ik maakte dus rechtsomkeert en begon in tegengestelde richting te ren nen. Ik bemerkte al spoedig, dat ik opnieuw Verdwaald moest zijn, want het scheen mij, alsof de weg, die ik thans volgde mij nog Verder van den ingang verwijderde als te voren. Er was ook geen sprake van dat ik me kon orienteeren, want meterhooge bos schages benamen aan alle kanten het uit zicht, men wandelde langs een weg tusschen twee meterhooge groene muren, die ondoor dringbaar dik waren. De lampions waren zoo groot in aantal dat zij geen enkel iteunpunt ter oriëniteering boden. Ik beken openhartig, dat mijn hart tame- ijk snel begon te bonzen. En hoe harder iet klopte, hop stiller het rond me werd, neende ik... Maar er moest toch een uit- ang in dezen tuin zijn, al was hij nog zoo root! Ik had nooit kunnen denken, dat in dit gedeelte van Moekden zulke uitgestrekte tuinen bestonden. Nadat ik nog een half uur doelloos heen en weer geloopen had, jnjjn ongerustheid haast tot wanhoop overgeslagen! Langzamerhand voelde ik een aanval van razernij over me komen, een zinnelooze woede tegen mij en mijn dom heid, die mij in dezen afschuwelijken toe stand had gebracht... ik was woedend op die schoone Chineesche vrouw, diie mij hier heen gelokt had (dAt mijn schuld daarbij ongetwijfeld greater was dan de hare, daar clachit ik natuurlijk niet aan) een woede ten slotte tegen dezen krankzinnigen tuin, wiens eigenaar waarschijnlijk een verre nakomeling van koning Minos van Creta was. Maar dlit dolle labyrinth trotseerde mijn woede. Ik probeerde tenslotte herkennings teekenen te leggen. Alles wat ik in mijn zakken had, legde ik op den weg, om het geraffineerde wegensysteem van dezen tuin te kennen, maar ik had er wel op kunnen zweren, dat ik me weer op denzelfden weg bevond als tevoren, doch; ik vond geen enkel voorwerp terug, van al die ik er neer gelegd had. Tenslotte was ik doodmoe, al leen de angst hield me staande. Het was me nu duidelijk, dat ik in den val geloo pen was. Waarschijnlijk wilde men mij ver moorden en uitplunderen. Ik stad toen de laatste sigaret aan, be sloot me niet verder het hoofd te breken over dit probleem, maar te blijven staan en mijn leven toch minstens zoo duur moge lijk te verkoopen. Natuurlijk had ik juist dezen dag mijn revolver thuis gelaten. Al les werkte tegen.Ik zag me reeds ver moord en uitgeplunderd. Plotseling hoorde ik achter mij iets ritse len. Bliksemsnel draaide ik mij om en stond tegenover een deftigen Chinees, geheel in gele zijde gekleed, die mij lachend volgens de gewoonte van zijn land met een korte buiging begroette. U bent in den tuin van Sun-Yao ver dwaald zeide hij lachend en welwillend. Als u zoo goed wilt zijn mij te volgen, dan zal fik u naar den uitgang brengen. Hij sprak vloeiend Emgelsch, haast zon der merkbaar vreemd accent, en ik was veel te verbluft om een antwoord te vinden. Ik volgde den Chinees, die me voorging en besloot op mijn uiterste hoede te zijn. We hadden echter nog maar enkele pas- se» gedaan, toen ik tot mijn grenzeloozo verbazing tegenover het poortje stond, waardoor ik binnengekomen was. De Chi nees had mijn verbazing wel bemerkt, want hij keerde zich lachend om, wees op een Steenen terras, waar een paar traippen heen leidden en zei; „Van hier boven zult u zien, hoe uitgestrekt de tuin was, waar u geen uitweg in kond et vinden. Gehoorzaam besteeg ik de tarppen en schreeuwde het haast uiilt van verbazing. Wat ik als een enorm groot park be schouwd had, was in werkelijkheid een kleine tuin, dien men met enkele sprongen passeeren kon. De afstond van den buiten muur tot het huis bedroeg niet meer dan 15 passen! Ik telde 10 brandende lampions waar ik er honderden had meenen te zien! Vier dagen later vertrok dk naar Wladi- Wostok! Een verloren volk? Een Engelsehe dame, Jill Crosley Hatt en dr. Irvine Baird, een Canadees, zijn onlangs uit Tibet in Londen teruggekomen met een zonderling verhaal over een verloren volk, dat ze zouden hebben ontdekt. Dit volk is volgens het tweetal zuiver blank en het woont ergens in een hoek van de Hima laya. Het bezit een beschaving, die dateert uit de eerste tijden der Indo-Germaansche civi lisatie. Hun letterteekens zijn dezelfde als die der oude Chaldeeuwen. De twee ontdekkers veronderstellen, dat het geheimzinnige volk een tweeduizend jaar ge leden uit Mesopotamië is weggetrokken en zdch tenslotte in Indië heeft gevestigd. De gemid delde mensch van dit volk leeft ongeveer honderd en tien jaar en men trouwt tot de leeftijd van 75 en 80 jaar. De mannen zijn heel gehard en de meisjes hijzonder aantrekkelijk. Het klimaat is bijzonder streng, maar deson danks behelpt het geheimzinnig volk zich met zoo weinig mogelijk kleeding. Het belangrijkste, wat de bezoekers constateerden is wel, dat zenuwachtigheid er onbekend is. Deze blanken hebben trouwens ook nooit van onze voortreffe lijke beschaving gehoord. „In het begin der 15e eeuw vonden vee hoeders een beeltenis van de H. Maagd in de Beerze onder Oirschot, plaatselijk de Stroom genaamd, en ze plaatsten het beeld op een balworps afstand van den Stroom in een eik". Hoe zijt Gij toch gekomen in dit dorp, o Lieve Vrouw? zoo klein en licht een Lieve vrouwke, dat de hand van een boereman u heffen en omvatten kan Hoe zijt Gij toch gekomen in dit dorp? Heeft de wind u gedragen als een pluisje over de boomen, U en Uw Kind? Zijt Gij een vallende-stersohijn geweest in een Augus tusnacht? Een wuiven door het morgenrood Een lichtstraal op het helderste van een namid dag Zoo klein en licht een Lievevrouwke val len de boombloesems nu nog, als Gij toén, met niets dan stilte? Was er even een klein geruiseh in de lucht als van een jongen vogel die uitvliegt om zijn vleugels te probeeren? Of zilveren ritselen, dat regendruppels ma ken? Gij dreeft als een bloem op de beek! O, Wa terroos van Oirschot, bid voor ons! En de ranonkels richtten hun blaren recht op! De beekspinnen schoten voor U uit, als herauten! Rondom en onder U was fel wit blinken van de vreugdepijlen der visschen! Een hoentje ving aan te kloppen met zijn vleugels op het water toen zwom het U met zijn zeven bruine jongen zingende achterna! Verrukt sprong aan een berkestruik de kam perfoelie open en zij doorsloeg over U heen de lucht met geur! Een kleine vogel begon te psalmodiëeren van gelukzaligheid! En Gij hield Uw Kind hoog op uw arm Uw harteslag ging tegen Zijn smalle enkeltjes aan! Gezegend de spelevaart van U heiden, Maria! Gezegend Uw beider infantiel avontuur! O, de zuivere Stroom! Gezegend de zuivere Stroom die U droeg in het web zijner rimpels eerbiedig! Gezegend zijn needrige fierheid glansde hij niet? Was hij niet onder Uw voeten dee moedig?! En gezegend het waterhoen met zijn zeven bruine jongen! De struiken, de spinnetjes van de beek, de kleine zingvogel gezegend, gezegend alle maal! Het dorp lag in een vreemd bezinnen stil. Een klok kon gaan luiden op den toren, zoo ineens. De heiherder keek in het mondstuk van zijn horen. Er za.t een jongen onder een huisluifel te luisteren naar de lucht toen zong hij plot seling wat woorden zonder zin, en zweeg ver wonderd. Een oude kanunnik ging om al zijn bloem perken heen; hoorde hij fluisteren uit de keel tjes van de begonia's? O Maria! waaróm dacht hij toén met tranen in de oogen, dat Uw naam de echo van den Allerheiligsten Drie-Klank Gods? Maria zong zijn stem, en ze brak in zijn mond van geluk Op een heipad ergens liep een groote hoere- vrouw; zij was wel een wandelende margariete- bloem, zoo, met den witten poffer op. Ineens bleef zij stilstaan, en alles ontviel haar, waaraan zij had gedacht! Een spinnewiel snorde en een meisje zong; de voorkamer van de boerenwoning, rook naar zuivel en tuinvruchten. Toen knapten de draad en het schoon liedje af. „Maria!" zei het meisje, het wist niet waarom; „Maria!" Een klein wit kind wou wat gaan zeggen aan zijn moeder onder een afdak hij de kuip. En toen het zich gevangen liep in de voorbaan van den breeden baaien rok was het dat ver telseltje vergeten. Er kwam een streepje rook op een werkmans huisje staan, het bleef daar! Overal in de straten was de zon, zij hing in de vensterglazen als een wonder geheim! De wolken lagen stil, geankerde galjoenen in een blauwe zee. Waarom? De boomballons onder den toren stonden zoo rond, als geladen met een donker brommen dat elk moment kon losslaan; waarom? En wilde de toren niet luiden gaan, vooraleer hij zichzelve geheel had verstaan? Waarom? Alleen een borstkindje sliep op een bussel bij een schuur, zijn kruinhaar wuifde. Het was in een andere wereld. Toen alles zóó gebeurde, toen de man bij den Eik aan den Stroom niet wist, waarom hij op stond en in het water wilde kijken, toen land de een sierlijke vloot bij de voeten van den man. Zij landde in schoone volgorde. Het eerst de waterspinnetjes, die goede klei ne herauten! Zij bleven onder het oevergras staan, de sprieten stil in het water. Dan kwam Maria met het Kind; hoog hield Zij Dit op haar arm. De hoentjes, één oud en zeven bruine jong, omsloten Haar cordons- ge wijs. Een vogel ging fluiten uit alle macht! De Eik stond stil op zijn stam. Toen heeft de man U luidermonds gebene dijd, Maria! Hij droeg U voor zich uit in de schaal van zijn zwarte handen. En bij den Eik heeft hij Uw voeten droog, gekust met sidderenden mond. Nog voor de menschen uit het dorp langs de boschpaden kwamen geloopen, had reeds het dierenvolk U zijn hulde gebracht. De haas lei zijn ooren neer over zijn rug, Lij snoof eens vriendelijk naar U op. De broedende tortel aanriep U van verre, Gij wist wel hoe de beduidenis klonk. Uit den boom ter aarde viel de gouwfazant of hij geschoten was hij hield U zijn vlam mende vleugelen voor. De roodborst begon iets liefs te vertellen aan het oor van Uw klein Kind, en hij keek daarbij zóó verstandig! De oude kraai sloeg zwaar aan 't peinzen over U; toen zei hij in langzame woorden, dat het allemaal zóó goed was. De eekhoorn ging voor U in brand staan op een tak, die roode ruilebuiter! Zijn staart was een bloeiende bremstruik! De visschen hielden haar muilen wijd open boven water; zij ademden naar U! Uw Kind speelde met de vingertjes naar de dieren, en Gij stondt maar te glimlachen! Gezegend zij Uw Vreugde aan het kleine boschvolk daar! Gezegend Uw glimlach, Maria! Gezegend het spel der Vingertjes van Uw klein Kind! En gezegend gij allen; Gij, goudfazant! Gij, broedende tortel! Gij, haas met de lange ooren! De kraai, de eekhoorn, de roodborst en de visschen, gezegend, gezegend gij allemaal! Er klonken stappen op den grond van men- gciien uit het dorp. Toen werdt Gij stil aan den tak van den Eik een Lievevrouwke dat naar de verte kijkt. Het dorp was uitgeloopen om U te zien. Zij kwamen van allen kant, de paden langs, den eenen witten zandweg langs. De mannen met de pet in de hand zij konden hun voeten niet vlug genoeg van de aarde loskrijgen. De vrouwen echter draafden achter hen aan, de kinderen moesten zij trekken. De lamme was in zijn krukken gesprongen, hij schommelde zich naar U toe. De blinde hield zijn hond vast bij het nek vel, zijn doode oogen deden of ze wat wilden gaan zien. Een wijfje schreide op allebei haar hand palmen. De kanunnik zwaaide met zijn bonnet, hij zwaaide met zijn zakneusdoek als een roode vaan. Gij zaagt hen komen, Maria, zoo hard zij konden. De huizen stonden open voor bedelaars en straatdieven. Het vee kon van het erf afgaan. Het vuur was niet gedoofd onder het voeder in den kettingketel zij kwamen roekeloos naar U, in één ruk! Gezegend die blinde roekeloosheid, waarmee het oude volk zich wierp in 't Avontuur! Gezegend zij het geweld der voeten over de aarde naar U, Maria! Gezegend de sprong van hun adem! De warm te op hun voorhoofd! Hun vlotte harteMop gezegend! Gezegend hun knielen onder Uw Handen aan den Bik, Maria! Gezegend de vervoering in hun oogen! Het luide bidden der monden gezegend! Groet hen allen vriendelijk van ons, Maria, de mannen met de pet in de hand, de vrouwen die de kinderen meetrokken, de lamme in zijn krukken, de blinde met de doode oogen, en het wijfje dat schreide op haar handpalmen. Groet ook den kanunnik van ons vriendelijk, hij, die een zakneusdoek had. Groet allen, allen, van ons! En wees Gij zelf gegroet, Maria, vol van ge nade, de Heer is met U, gezegend zijt Gij onder de vrouwen en gezegend is de Vrucht Uws liehaams, Jesus. Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons zondaars, nu en in het uur van onzen dood. Amen. - V - Op weg naar de eindstreepspannende race bij de courses te Alkmaar in de draverij le klasse voor heerrijders. De Lijster wint met Trotteurt PAUL VAN H. .X'V-'. - ft - DE KATHOLIEKE VERKENNERS woonden Zondag in het Nationaal Kamp de H. Mis bij wat trouwens alle dagen geschiedt terwijl de gezangen door gen zalf werden uitgevoerd. (Naar het Russisch van Iwan Moldavan.) Toen de oude Sonja Kolsoff was begraven op het stille kerkhofje van het dorpje, dat verloren leek te midden van de uitgestrekte steppe, gingen de niet zeer droeve familieleden, want Sonja was oud en afgeleefd, naar het kleine huisje, dat ze had bewoond. Men ver wachtte niet er veel te vinden. Ze had arm ge leefd, al leefde ze niet van de armen en ai ver wonderde het geheele dorp zich erover, dat ze nog rond kwam, zonder ooit de hand op te houden. Waarvan ze leefde, wist niemand, maar dat ze een geheime bron had, waaruit ze putte, al was het dan ook maar heel weinig, werd algemeen door de dorpsgenooten aangeno men. Naar den spaarpot te zoeken, was het doel, waarmee de nieuwsgierige en begeerige bloed verwanten het kleine huisje betraden. Niemand lette op hef tuintje ervoor, dat netjes onder- houden was en waar de struiken reeds nieuwe knoppen vertoonden, want het was voorjaar en van het Zuiden kwam zachte wind. Met de familieleden was de pope meegeko men, de oude pope, die al jaren in het dorp woonde en wiens hoofd en baard zoo wit waren als de eerste sneeuw. Hij had de oude Sonja goed gekend en hij kende ook haar geheim, dat ze hem eens, ja ren geleden, had toevertrouwd. Hij was mee gegaan, dadelijk,na de begrafenis, om te voor komen, dat de nabestaanden elkaar in de ha ren zouden vliegen, om de kleinigheden, die er misschien te verdeelen zouden zijn. Want hij, de oude man, glimlachte in stilte om dat kleine gedoe van menschen, die nooit naar Sonja Kolsoff hadden omgezien, maar nu aasden op wat ze had nagelaten. Waarvan ze had geleefd, wist hij alleen, die elke maand van een onbekende, een gift kreeg in een en veloppe, waarop de woorden: „voor Sonja Kolsoff". Doch de familieleden, die reeds de deur hadden geopend .wachtende op den gees telijke, die niet meer zoo vlug ter been was, dachten, dat zij wel een spaarpot had, waaruit ze tot haar dood wat had genomen. Toen de pope, hijgend van inspanning, bij het huisje was gekomen, trad men binnen. Het huisje bestond uit een kamertje met steenen vloer, hier en daar gebarsten, en een hok], dat tot keuken diende. Tegen den houten wan welke de afscheiding vormde tusschen kamer tje en keuken, stond de houten krib van e oude vrouw. Daarboven een crucifix me w j waterbakje, waarop een klein denneta je was g0jg.g(j< In het vertrek een tafel, twee stoelen, en een kastje, waarin de sleutel sta n jeu ken wat oud koperwerk en wat ge ars en pot ten en pannen. Dat was alles, n e y oer van het kamertje was een steen los. en van de erfgenamen lichtte hem eruit, omdat hij ver moedde daar den schatte vinden. De pope bleef glimlachen, ook toen de vrouw van Peter Pe trowitsj naar het kastje wees, alsof wellicht daar de spaarpot was te vinden. Men zou ruzie hebben gekregen over de vraag, wie de kast moest openmaken, als niet de p0pe zich bereid had verklaard haar te openen. Men vond daarin op de laagste plank wat linnengoed, netjes opelkaar gelegd. Sommige stukjes geel van het lange liggen. Op de bo venste plank lag een klein kussen en op dit kussen een klein gouden kruisje aan een smallen ketting. De pope keek om zich heen naar de gezich ten vol verwachting. Daar in dit kussen, moest wel de schat zijn, het opgespaarde geld van Sonja Kolsoff. De ruwe Peter Petrowitsj greep naar dit kussen met zijn breede handen, maar de an- deien voorkwamen hem, ook de pope, die nu niet meer glimlachte, maar heel ernstig keek. Laat af, Peter Petrowitsj, en jij, Serge Nicolawitsj, laat dat, jullie zult in dit kussen niets van je gading vinden; bezoedel het niet ■net jullie begeerige handen. Want het is iets heiligs. Het is een kussen van een kinderbedje, zooals je ziet. Het is niet helder meer, want meer dan vijftig jaar ligt dit kussen in de kast, Jullie bent misschien nooit in Petersburg ge weest of in Moskou, waar museums zijn, waar ze mooie, oude dingen van ons heilig Rusland bewaren. Nu, zóó heilig was dit kussen voor moeder Sonja KolsoffOp dit kussen sliep haar kind, haar dochtertje. Jullie wist niet, dat ze een dochtertje had, ik wel. Ik had meer be langstelling voor haar, dan jullie of jullie ouders, want toen jullie geboren werden, was ze al vervreemd van haar familie. Op dit kussen woelde het hoofdje van haar kind, toen het koorts had en sterven ging, Kijk, hier zijn nog vlekjes, misschien van de tranen, die de arme moeder weende bij het aanschouwen van haar lijdend kind. Ze ver loor het, toen het twee jaar oud was. Ik heb het helpen begraven, toen ik nog jong was, nog heel Jongt en na hen lk een oud man, Meer dan vijftig jaar heeft ze het kussen bewaard. Ze kon er geen afstand van doen! Daarop had het voor het laatste geglimlacht tegen haar moeder. Daarop had zij het, voor het laatste, levend gezien. Luister, toen het kind stierf, was Sonja Kolsoff twintig jaar en weduwehooren jullie, twintig jaar en weduwe. En vroeger was ze een aardig, vroolijk meisje geweest, waarop alle jongens dol waren en om wie men vocht, als er buiten voor de herberg, in den zomeravond, werd gedanst. Maar na den dood van haar kind, heb ik haar nooit meer zien glimlachen. Eiken avond als zij zich ter ruste begaf,* maakte zij het kastje open om de oude reliquie te zien. Eiken avond zette ze een kaars zóó, dat de lichtschijn op het kruisje, dat haar kind gedragen had, viel, en op het kussen, waarin nog het kuiltje was, eens door 't hoofd je van het kind gevormd. Dit kussentje was haar schat. Dat was haar bezit, waarop ze teer de tot haar dood. En nu kunnen jullie heengaan, alles wat je hier ziet, behoort mij. Ze schonk het mij voor de armen." (NADRUK VERBODEN.} Hoeveel weegt de aarde? Gedurende vijf jaren heeft zich te Washing- ton in de grootste geheimzinnigheid een com missie met deze kwestie bezig gehouden. Men wist van het bestaan van dit duistere gezel schap, maar nooit Is aan de begrijpelijke nieuwsgierigheid van de pers ook maar iets toegegeven, omdat men met de oplossing van dit „moeilijkste aller problemen" de oude we reld vóór wilde wezen. Thans Is men tot de conclusie ge- lcomen, dat onze aarde met een gewicht van 6.592.000.000.000.000.000 ton de bascuul in even wicht houdt, dat is, in letters uitgedruktzes niillioen vijfhonderd tweeennegentig duizend billioen ton. Men heeft daar een ingewikkeld instrument voor moeten uitdokteren, waarvan de kosten 300.000 dollar bellepen. De vreugde van de eer van de berekening is niet geheel onvermengd, want uit Kaapstad bericht te zelfder tijd een bekend astronoom, dat hij volgens geheel andere methoden ook de aard© gemeten heeft en gekomen is tot een gewicht van negen millioen vijfhonderdduizend billioen ton. Er is nu een hevig meeningsverschil ont staan tusschen Washington en Kaapstad over het verschil van die slordige drie millioen bil lioen ton, en er wordt vurig naar een onpartij dig scheidsrechter uitgezien, die bepalen kan, welk getal de aarde in evenwicht kan hou den, dat van de zes of dat van de negen mil lioen billioen ton. Of is er een ander gewicht O— Voorma ar d el ij Jansen is een zuinig man. Waarom dura dingen lcoopen, zegt hij tot zijn vriend. Goed- koope zijn net zoo goed. In uiterlijk geen ver schil. Kijk- eens naar m'n hoed. Die heeft 2.50 gekost. Als ik je zou vertellen, dat bij 12.50 heeft 'gekost, zou jij 't ook gelooven". De vriend kijkt even vluchtig naar het hoedje. „Zeker", beaamt hij, „maar alleen als je 't mij door de telefoon vertelt", Ook een puzzle. Mem telle de volgende posten te zamen en boomt dan de uitkomst: vier politieagenten veertien scheermesjes 1 communist 1 tandarts 1 vegetariër. De uitkomst is nul. Men rekene aldus: een Politieagent geeft acht, vier politieagenten ge ven vier maal acht is te zamen 32. Hiervan worden 14 scheermesjes afgetrokken. Blijft over 18. Eén communist deelt en vergeeft. Rest 9. Een tandarts trekt den wortel, de wortel van 9 is drie. Eén vegetariër eet den wortel op, blijft niets over, dus nul. De gevaarlijke datum. Minister Maginot stierf op 7 Januari, Brian d op 7 Maart, President Doumer op 7 Mei en op 7 JuLi had het ongeluk met-de Promet hé plaats. Wat zal ons nu op 7 September over komen, vraagt een Fransch blad, dat vreest dat het getal 7 In de plaats is getreden het onJhedlsgetal 13.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 6