t
8.
■u;4\
X
EEN AVONTUUR IN
MOEKDEN
HET HOOFDKUSSENTJE
ONZE LIEVE VROUW V AN DEN HEILIGEN EIK.
4-r
ALLERLEI
WOENSDAG 10 AUGUSTUS 1932
- y-Jsl
O—
O—
n
Een avondwandeling door de schitterend
verlichte winkels;aten van Moekden is een
voudig verrukkelijk. Men ontmoet er voor
name oud-Chineisohe, Japansche en Rus
sische personen in bonte mengeling door
een. De ontspamDingslokaliteiten van deze
drie naties vind-m hun weerga niet in de
geheele wereld. Nergens is het oude beter
bewaard gebleven dan hiier. Men treft hier
Czaristische offi. leren aan, die over St. Pe
tersburg spreker1, alsof zij zich hier slechts
met klein verlof bevonden. men kan een
gesprek aankno. n«n met Chineezen, die nog
de eer genoten hadden in gezelschap der
oude keizerin-Tno der geweest te zijn.De
bemiddelaars tusschen deze beide oude we
relden, die hier ton verblijfplaats gevondeD
hebben, zijn de Jaj aneezen.
Een Japanees is hier even gehaat als on
misbaar.
Op zekeren keer volgde ik eens twee
Chineesche vrouwen, die waarschijnlijk in-
koopen gedaan hadden en nu vlug naar huis
trippelden. Zij sloegen een hoek om en ver
dwenen in een der zijstraten
Over heit algemeen keurt men zooiets in
Moekden nog af. al is men na den oorlog
heel wat verdraagzamer geworden. Ik volg"
de beide vrouw-m ook in de zijstraat, zon
der door eigenlijk een bepaalde bedoeling
mee te hebben.
Ofschoon zij mij al lang bemerkt moesten
hebben, verhaastten geen van beiden ook
maar het minst haar pas. De eene, waar
schijnlijk de dienstbode, keerde zich af en
toe naar mij om en fluisterde dan haar
meesteres iets toe. De straten werden hoe
langer hoe donkerder en volgens de ge
woonte, die in Moekden en ook in vele
andere Chineesche steden nog altijd
heerscht, stak de dienstbode bij een hoek
va,n de straat een bontgekleurde papieren
lantaarn aan, om den weg te verlichten.
Bij het ontbranden der lucifer zag ik voor
het eerst het gezicht der kleine, gradieuze
Chineesche dame en ik was verrast over
hare-schoonheid. Boven twee diepe oogen
vol 'uitdrukking, welfden zich de volle,
gevormde wenkbrauwen, die bo
vendien nog keurig bijgewerkt waren.
De buitengewoon lange nagels der vin
gers typeerden de Chineesche dame.
Intusschen waren beiden weer voortge
sneld, maar ik rep nog harder, zoodat de
bfstand hoe langer hoe kleiner werd.
Toen ik haar weer om den hoek van een
Btraat wilde volgen, zag ik niemand meer;
het leek wel of de aarde haar verzwolgen
had. Ik vertrouwde mijn oogen niet, ging
een paar passen verder en zag aan mijn
rechterzijde een kleine openstaande tuin
poort. Het scheen een der vele Chineesche
tuinen te zijn, die gewoonlijk door hooge
muren van de buitenwereld afgesloten zijn.
Daar het niet anders kon of de Chinee
sche schoone moest door deze poort ver
dwenen zijn, vergat ik alle waarschuwin
gen, die men mij voor dergelijke valstrik
ken gegeven had en trad binnen. Tenslotte,
roo redeneerde ik bij mezelf, was dit open
staand poortje niet geheel en al een wei
gering.
Ik kwam in een heerlijk geurenden tuin
6n 'n hooge, dichte haag dwong mij naar
links te gaan. Deze weg scheen echter niet
recht door te loepen, maakte tallooze kron
kelingen naar links en rechts, en toen
Scheen hij als san krting rond te loopen.
In het beg'n dacht ik daar niet verder
over na, want ik hoopte dat de Chinee-
Bche schoone aan een of anderen hoek te
voorschijn zou komen. Zoo groot kon im
mers haar voorsprong nog niet zijn. Ik be
gon onwillekeurig vilugger te loopen en
ik kreeg het hoe langer hoe warmer. Bo
ven iedere kromming van den weg hing
leen papieren lantaarn die zachtjes heen
en weer schommelde in de heerlijke avond
koelte.
Nad'at ik ongeveer een (kwartier zoo
Voort gesneldwas, nu eens naar rechts,
dan naar links, begon ik me voor het eerst
wat ongerust te maken. Zoo ver kon toch
4le ingang der poort niet van het huis ver
wijderd zijn. Was ik verdwaald? Ik herin
nerde mij, dat ik aan' den ingang links af
geslagen was. Misschien had ik naar rechts
moeten gaan? Ik maakte dus rechtsomkeert
en begon in tegengestelde richting te ren
nen. Ik bemerkte al spoedig, dat ik opnieuw
Verdwaald moest zijn, want het scheen mij,
alsof de weg, die ik thans volgde mij nog
Verder van den ingang verwijderde als te
voren. Er was ook geen sprake van dat ik
me kon orienteeren, want meterhooge bos
schages benamen aan alle kanten het uit
zicht, men wandelde langs een weg tusschen
twee meterhooge groene muren, die ondoor
dringbaar dik waren. De lampions waren
zoo groot in aantal dat zij geen enkel
iteunpunt ter oriëniteering boden.
Ik beken openhartig, dat mijn hart tame-
ijk snel begon te bonzen. En hoe harder
iet klopte, hop stiller het rond me werd,
neende ik... Maar er moest toch een uit-
ang in dezen tuin zijn, al was hij nog zoo
root! Ik had nooit kunnen denken, dat in
dit gedeelte van Moekden zulke uitgestrekte
tuinen bestonden. Nadat ik nog een half
uur doelloos heen en weer geloopen had,
jnjjn ongerustheid haast tot wanhoop
overgeslagen! Langzamerhand voelde ik
een aanval van razernij over me komen, een
zinnelooze woede tegen mij en mijn dom
heid, die mij in dezen afschuwelijken toe
stand had gebracht... ik was woedend op
die schoone Chineesche vrouw, diie mij hier
heen gelokt had (dAt mijn schuld daarbij
ongetwijfeld greater was dan de hare, daar
clachit ik natuurlijk niet aan) een woede ten
slotte tegen dezen krankzinnigen tuin,
wiens eigenaar waarschijnlijk een verre
nakomeling van koning Minos van Creta
was.
Maar dlit dolle labyrinth trotseerde mijn
woede. Ik probeerde tenslotte herkennings
teekenen te leggen. Alles wat ik in mijn
zakken had, legde ik op den weg, om het
geraffineerde wegensysteem van dezen tuin
te kennen, maar ik had er wel op kunnen
zweren, dat ik me weer op denzelfden weg
bevond als tevoren, doch; ik vond geen
enkel voorwerp terug, van al die ik er neer
gelegd had. Tenslotte was ik doodmoe, al
leen de angst hield me staande. Het was
me nu duidelijk, dat ik in den val geloo
pen was. Waarschijnlijk wilde men mij ver
moorden en uitplunderen.
Ik stad toen de laatste sigaret aan, be
sloot me niet verder het hoofd te breken
over dit probleem, maar te blijven staan en
mijn leven toch minstens zoo duur moge
lijk te verkoopen. Natuurlijk had ik juist
dezen dag mijn revolver thuis gelaten. Al
les werkte tegen.Ik zag me reeds ver
moord en uitgeplunderd.
Plotseling hoorde ik achter mij iets ritse
len. Bliksemsnel draaide ik mij om en stond
tegenover een deftigen Chinees, geheel in
gele zijde gekleed, die mij lachend volgens
de gewoonte van zijn land met een korte
buiging begroette.
U bent in den tuin van Sun-Yao ver
dwaald zeide hij lachend en welwillend.
Als u zoo goed wilt zijn mij te volgen, dan
zal fik u naar den uitgang brengen.
Hij sprak vloeiend Emgelsch, haast zon
der merkbaar vreemd accent, en ik was veel
te verbluft om een antwoord te vinden. Ik
volgde den Chinees, die me voorging en
besloot op mijn uiterste hoede te zijn.
We hadden echter nog maar enkele pas-
se» gedaan, toen ik tot mijn grenzeloozo
verbazing tegenover het poortje stond,
waardoor ik binnengekomen was. De Chi
nees had mijn verbazing wel bemerkt, want
hij keerde zich lachend om, wees op een
Steenen terras, waar een paar traippen heen
leidden en zei; „Van hier boven zult u zien,
hoe uitgestrekt de tuin was, waar u geen
uitweg in kond et vinden.
Gehoorzaam besteeg ik de tarppen en
schreeuwde het haast uiilt van verbazing.
Wat ik als een enorm groot park be
schouwd had, was in werkelijkheid een
kleine tuin, dien men met enkele sprongen
passeeren kon. De afstond van den buiten
muur tot het huis bedroeg niet meer dan
15 passen! Ik telde 10 brandende lampions
waar ik er honderden had meenen te zien!
Vier dagen later vertrok dk naar Wladi-
Wostok!
Een verloren volk?
Een Engelsehe dame, Jill Crosley Hatt en
dr. Irvine Baird, een Canadees, zijn onlangs
uit Tibet in Londen teruggekomen met een
zonderling verhaal over een verloren volk, dat
ze zouden hebben ontdekt.
Dit volk is volgens het tweetal zuiver blank
en het woont ergens in een hoek van de Hima
laya. Het bezit een beschaving, die dateert uit
de eerste tijden der Indo-Germaansche civi
lisatie. Hun letterteekens zijn dezelfde als die
der oude Chaldeeuwen.
De twee ontdekkers veronderstellen, dat het
geheimzinnige volk een tweeduizend jaar ge
leden uit Mesopotamië is weggetrokken en zdch
tenslotte in Indië heeft gevestigd. De gemid
delde mensch van dit volk leeft ongeveer
honderd en tien jaar en men trouwt tot de
leeftijd van 75 en 80 jaar. De mannen zijn heel
gehard en de meisjes hijzonder aantrekkelijk.
Het klimaat is bijzonder streng, maar deson
danks behelpt het geheimzinnig volk zich met
zoo weinig mogelijk kleeding. Het belangrijkste,
wat de bezoekers constateerden is wel, dat
zenuwachtigheid er onbekend is. Deze blanken
hebben trouwens ook nooit van onze voortreffe
lijke beschaving gehoord.
„In het begin der 15e eeuw vonden vee
hoeders een beeltenis van de H. Maagd
in de Beerze onder Oirschot, plaatselijk
de Stroom genaamd, en ze plaatsten het
beeld op een balworps afstand van den
Stroom in een eik".
Hoe zijt Gij toch gekomen in dit dorp, o
Lieve Vrouw? zoo klein en licht een Lieve
vrouwke, dat de hand van een boereman u
heffen en omvatten kan
Hoe zijt Gij toch gekomen in dit dorp?
Heeft de wind u gedragen als een pluisje
over de boomen, U en Uw Kind? Zijt Gij
een vallende-stersohijn geweest in een Augus
tusnacht? Een wuiven door het morgenrood
Een lichtstraal op het helderste van een namid
dag
Zoo klein en licht een Lievevrouwke val
len de boombloesems nu nog, als Gij toén, met
niets dan stilte?
Was er even een klein geruiseh in de lucht
als van een jongen vogel die uitvliegt om zijn
vleugels te probeeren?
Of zilveren ritselen, dat regendruppels ma
ken?
Gij dreeft als een bloem op de beek! O, Wa
terroos van Oirschot, bid voor ons!
En de ranonkels richtten hun blaren recht
op! De beekspinnen schoten voor U uit, als
herauten!
Rondom en onder U was fel wit blinken van
de vreugdepijlen der visschen!
Een hoentje ving aan te kloppen met zijn
vleugels op het water toen zwom het U met
zijn zeven bruine jongen zingende achterna!
Verrukt sprong aan een berkestruik de kam
perfoelie open en zij doorsloeg over U heen de
lucht met geur!
Een kleine vogel begon te psalmodiëeren van
gelukzaligheid!
En Gij hield Uw Kind hoog op uw arm
Uw harteslag ging tegen Zijn smalle enkeltjes
aan!
Gezegend de spelevaart van U heiden, Maria!
Gezegend Uw beider infantiel avontuur!
O, de zuivere Stroom! Gezegend de zuivere
Stroom die U droeg in het web zijner rimpels
eerbiedig!
Gezegend zijn needrige fierheid glansde
hij niet? Was hij niet onder Uw voeten dee
moedig?!
En gezegend het waterhoen met zijn zeven
bruine jongen!
De struiken, de spinnetjes van de beek, de
kleine zingvogel gezegend, gezegend alle
maal!
Het dorp lag in een vreemd bezinnen stil.
Een klok kon gaan luiden op den toren, zoo
ineens.
De heiherder keek in het mondstuk van zijn
horen.
Er za.t een jongen onder een huisluifel te
luisteren naar de lucht toen zong hij plot
seling wat woorden zonder zin, en zweeg ver
wonderd.
Een oude kanunnik ging om al zijn bloem
perken heen; hoorde hij fluisteren uit de keel
tjes van de begonia's?
O Maria! waaróm dacht hij toén met
tranen in de oogen, dat Uw naam de echo
van den Allerheiligsten Drie-Klank Gods?
Maria zong zijn stem, en ze brak in zijn
mond van geluk
Op een heipad ergens liep een groote hoere-
vrouw; zij was wel een wandelende margariete-
bloem, zoo, met den witten poffer op.
Ineens bleef zij stilstaan, en alles ontviel
haar, waaraan zij had gedacht!
Een spinnewiel snorde en een meisje zong;
de voorkamer van de boerenwoning, rook naar
zuivel en tuinvruchten.
Toen knapten de draad en het schoon liedje
af. „Maria!" zei het meisje, het wist niet
waarom; „Maria!"
Een klein wit kind wou wat gaan zeggen
aan zijn moeder onder een afdak hij de kuip.
En toen het zich gevangen liep in de voorbaan
van den breeden baaien rok was het dat ver
telseltje vergeten.
Er kwam een streepje rook op een werkmans
huisje staan, het bleef daar!
Overal in de straten was de zon, zij hing
in de vensterglazen als een wonder geheim!
De wolken lagen stil, geankerde galjoenen
in een blauwe zee. Waarom?
De boomballons onder den toren stonden
zoo rond, als geladen met een donker brommen
dat elk moment kon losslaan; waarom?
En wilde de toren niet luiden gaan, vooraleer
hij zichzelve geheel had verstaan? Waarom?
Alleen een borstkindje sliep op een bussel bij
een schuur, zijn kruinhaar wuifde. Het was in
een andere wereld.
Toen alles zóó gebeurde, toen de man bij den
Eik aan den Stroom niet wist, waarom hij op
stond en in het water wilde kijken, toen land
de een sierlijke vloot bij de voeten van den
man.
Zij landde in schoone volgorde.
Het eerst de waterspinnetjes, die goede klei
ne herauten! Zij bleven onder het oevergras
staan, de sprieten stil in het water.
Dan kwam Maria met het Kind; hoog hield
Zij Dit op haar arm. De hoentjes, één oud en
zeven bruine jong, omsloten Haar cordons-
ge wijs.
Een vogel ging fluiten uit alle macht! De
Eik stond stil op zijn stam.
Toen heeft de man U luidermonds gebene
dijd, Maria!
Hij droeg U voor zich uit in de schaal van
zijn zwarte handen.
En bij den Eik heeft hij Uw voeten droog,
gekust met sidderenden mond.
Nog voor de menschen uit het dorp langs
de boschpaden kwamen geloopen, had reeds
het dierenvolk U zijn hulde gebracht.
De haas lei zijn ooren neer over zijn rug,
Lij snoof eens vriendelijk naar U op.
De broedende tortel aanriep U van verre, Gij
wist wel hoe de beduidenis klonk.
Uit den boom ter aarde viel de gouwfazant
of hij geschoten was hij hield U zijn vlam
mende vleugelen voor.
De roodborst begon iets liefs te vertellen
aan het oor van Uw klein Kind, en hij keek
daarbij zóó verstandig!
De oude kraai sloeg zwaar aan 't peinzen
over U; toen zei hij in langzame woorden,
dat het allemaal zóó goed was.
De eekhoorn ging voor U in brand staan
op een tak, die roode ruilebuiter! Zijn staart
was een bloeiende bremstruik!
De visschen hielden haar muilen wijd open
boven water; zij ademden naar U!
Uw Kind speelde met de vingertjes naar de
dieren, en Gij stondt maar te glimlachen!
Gezegend zij Uw Vreugde aan het kleine
boschvolk daar!
Gezegend Uw glimlach, Maria!
Gezegend het spel der Vingertjes van Uw
klein Kind!
En gezegend gij allen; Gij, goudfazant! Gij,
broedende tortel! Gij, haas met de lange ooren!
De kraai, de eekhoorn, de roodborst en de
visschen, gezegend, gezegend gij allemaal!
Er klonken stappen op den grond van men-
gciien uit het dorp. Toen werdt Gij stil aan
den tak van den Eik een Lievevrouwke dat
naar de verte kijkt.
Het dorp was uitgeloopen om U te zien. Zij
kwamen van allen kant, de paden langs, den
eenen witten zandweg langs.
De mannen met de pet in de hand zij
konden hun voeten niet vlug genoeg van de
aarde loskrijgen.
De vrouwen echter draafden achter hen aan,
de kinderen moesten zij trekken.
De lamme was in zijn krukken gesprongen,
hij schommelde zich naar U toe.
De blinde hield zijn hond vast bij het nek
vel, zijn doode oogen deden of ze wat wilden
gaan zien.
Een wijfje schreide op allebei haar hand
palmen.
De kanunnik zwaaide met zijn bonnet, hij
zwaaide met zijn zakneusdoek als een roode
vaan.
Gij zaagt hen komen, Maria, zoo hard zij
konden.
De huizen stonden open voor bedelaars en
straatdieven. Het vee kon van het erf afgaan.
Het vuur was niet gedoofd onder het voeder
in den kettingketel zij kwamen roekeloos
naar U, in één ruk!
Gezegend die blinde roekeloosheid, waarmee
het oude volk zich wierp in 't Avontuur!
Gezegend zij het geweld der voeten over
de aarde naar U, Maria!
Gezegend de sprong van hun adem! De warm
te op hun voorhoofd!
Hun vlotte harteMop gezegend!
Gezegend hun knielen onder Uw Handen
aan den Bik, Maria!
Gezegend de vervoering in hun oogen! Het
luide bidden der monden gezegend!
Groet hen allen vriendelijk van ons, Maria,
de mannen met de pet in de hand,
de vrouwen die de kinderen meetrokken,
de lamme in zijn krukken,
de blinde met de doode oogen, en het wijfje
dat schreide op haar handpalmen.
Groet ook den kanunnik van ons vriendelijk,
hij, die een zakneusdoek had.
Groet allen, allen, van ons!
En wees Gij zelf gegroet, Maria, vol van ge
nade, de Heer is met U, gezegend zijt Gij onder
de vrouwen en gezegend is de Vrucht Uws
liehaams, Jesus. Heilige Maria, Moeder Gods,
bid voor ons zondaars, nu en in het uur van
onzen dood. Amen.
- V -
Op weg naar de eindstreepspannende race bij de courses te Alkmaar in de
draverij le klasse voor heerrijders. De Lijster wint met Trotteurt
PAUL VAN H.
.X'V-'.
- ft -
DE KATHOLIEKE VERKENNERS woonden Zondag in het Nationaal Kamp de H. Mis bij wat trouwens alle dagen geschiedt
terwijl de gezangen door gen zalf werden uitgevoerd.
(Naar het Russisch van Iwan Moldavan.)
Toen de oude Sonja Kolsoff was begraven
op het stille kerkhofje van het dorpje, dat
verloren leek te midden van de uitgestrekte
steppe, gingen de niet zeer droeve familieleden,
want Sonja was oud en afgeleefd, naar het
kleine huisje, dat ze had bewoond. Men ver
wachtte niet er veel te vinden. Ze had arm ge
leefd, al leefde ze niet van de armen en ai ver
wonderde het geheele dorp zich erover, dat ze
nog rond kwam, zonder ooit de hand op te
houden. Waarvan ze leefde, wist niemand,
maar dat ze een geheime bron had, waaruit ze
putte, al was het dan ook maar heel weinig,
werd algemeen door de dorpsgenooten aangeno
men.
Naar den spaarpot te zoeken, was het doel,
waarmee de nieuwsgierige en begeerige bloed
verwanten het kleine huisje betraden. Niemand
lette op hef tuintje ervoor, dat netjes onder-
houden was en waar de struiken reeds nieuwe
knoppen vertoonden, want het was voorjaar en
van het Zuiden kwam zachte wind.
Met de familieleden was de pope meegeko
men, de oude pope, die al jaren in het dorp
woonde en wiens hoofd en baard zoo wit waren
als de eerste sneeuw.
Hij had de oude Sonja goed gekend en hij
kende ook haar geheim, dat ze hem eens, ja
ren geleden, had toevertrouwd. Hij was mee
gegaan, dadelijk,na de begrafenis, om te voor
komen, dat de nabestaanden elkaar in de ha
ren zouden vliegen, om de kleinigheden, die
er misschien te verdeelen zouden zijn.
Want hij, de oude man, glimlachte in stilte
om dat kleine gedoe van menschen, die nooit
naar Sonja Kolsoff hadden omgezien, maar
nu aasden op wat ze had nagelaten. Waarvan
ze had geleefd, wist hij alleen, die elke maand
van een onbekende, een gift kreeg in een en
veloppe, waarop de woorden: „voor Sonja
Kolsoff". Doch de familieleden, die reeds de
deur hadden geopend .wachtende op den gees
telijke, die niet meer zoo vlug ter been was,
dachten, dat zij wel een spaarpot had, waaruit
ze tot haar dood wat had genomen.
Toen de pope, hijgend van inspanning, bij
het huisje was gekomen, trad men binnen. Het
huisje bestond uit een kamertje met steenen
vloer, hier en daar gebarsten, en een hok],
dat tot keuken diende. Tegen den houten wan
welke de afscheiding vormde tusschen kamer
tje en keuken, stond de houten krib van e
oude vrouw. Daarboven een crucifix me w j
waterbakje, waarop een klein denneta je was
g0jg.g(j<
In het vertrek een tafel, twee stoelen, en
een kastje, waarin de sleutel sta n jeu
ken wat oud koperwerk en wat ge ars en pot
ten en pannen. Dat was alles, n e y oer van
het kamertje was een steen los. en van de
erfgenamen lichtte hem eruit, omdat hij ver
moedde daar den schatte vinden. De pope bleef
glimlachen, ook toen de vrouw van Peter Pe
trowitsj naar het kastje wees, alsof wellicht
daar de spaarpot was te vinden. Men zou ruzie
hebben gekregen over de vraag, wie de kast
moest openmaken, als niet de p0pe zich bereid
had verklaard haar te openen.
Men vond daarin op de laagste plank wat
linnengoed, netjes opelkaar gelegd. Sommige
stukjes geel van het lange liggen. Op de bo
venste plank lag een klein kussen en op dit
kussen een klein gouden kruisje aan een
smallen ketting.
De pope keek om zich heen naar de gezich
ten vol verwachting. Daar in dit kussen, moest
wel de schat zijn, het opgespaarde geld van
Sonja Kolsoff.
De ruwe Peter Petrowitsj greep naar dit
kussen met zijn breede handen, maar de an-
deien voorkwamen hem, ook de pope, die nu
niet meer glimlachte, maar heel ernstig keek.
Laat af, Peter Petrowitsj, en jij, Serge
Nicolawitsj, laat dat, jullie zult in dit kussen
niets van je gading vinden; bezoedel het niet
■net jullie begeerige handen. Want het is iets
heiligs. Het is een kussen van een kinderbedje,
zooals je ziet. Het is niet helder meer, want
meer dan vijftig jaar ligt dit kussen in de kast,
Jullie bent misschien nooit in Petersburg ge
weest of in Moskou, waar museums zijn, waar
ze mooie, oude dingen van ons heilig Rusland
bewaren. Nu, zóó heilig was dit kussen voor
moeder Sonja KolsoffOp dit kussen sliep
haar kind, haar dochtertje. Jullie wist niet, dat
ze een dochtertje had, ik wel. Ik had meer be
langstelling voor haar, dan jullie of jullie
ouders, want toen jullie geboren werden, was
ze al vervreemd van haar familie.
Op dit kussen woelde het hoofdje van haar
kind, toen het koorts had en sterven ging,
Kijk, hier zijn nog vlekjes, misschien van de
tranen, die de arme moeder weende bij het
aanschouwen van haar lijdend kind. Ze ver
loor het, toen het twee jaar oud was. Ik heb het
helpen begraven, toen ik nog jong was, nog
heel Jongt en na hen lk een oud man, Meer
dan vijftig jaar heeft ze het kussen bewaard.
Ze kon er geen afstand van doen! Daarop
had het voor het laatste geglimlacht tegen
haar moeder. Daarop had zij het, voor het
laatste, levend gezien.
Luister, toen het kind stierf, was Sonja
Kolsoff twintig jaar en weduwehooren
jullie, twintig jaar en weduwe. En vroeger
was ze een aardig, vroolijk meisje geweest,
waarop alle jongens dol waren en om wie men
vocht, als er buiten voor de herberg, in den
zomeravond, werd gedanst. Maar na den dood
van haar kind, heb ik haar nooit meer zien
glimlachen. Eiken avond als zij zich ter ruste
begaf,* maakte zij het kastje open om de oude
reliquie te zien. Eiken avond zette ze een kaars
zóó, dat de lichtschijn op het kruisje, dat haar
kind gedragen had, viel, en op het kussen,
waarin nog het kuiltje was, eens door 't hoofd
je van het kind gevormd. Dit kussentje was
haar schat. Dat was haar bezit, waarop ze teer
de tot haar dood.
En nu kunnen jullie heengaan, alles wat je
hier ziet, behoort mij. Ze schonk het mij voor
de armen."
(NADRUK VERBODEN.}
Hoeveel weegt de aarde?
Gedurende vijf jaren heeft zich te Washing-
ton in de grootste geheimzinnigheid een com
missie met deze kwestie bezig gehouden. Men
wist van het bestaan van dit duistere gezel
schap, maar nooit Is aan de begrijpelijke
nieuwsgierigheid van de pers ook maar iets
toegegeven, omdat men met de oplossing van
dit „moeilijkste aller problemen" de oude we
reld vóór wilde wezen.
Thans Is men tot de conclusie ge-
lcomen, dat onze aarde met een gewicht van
6.592.000.000.000.000.000 ton de bascuul in even
wicht houdt, dat is, in letters uitgedruktzes
niillioen vijfhonderd tweeennegentig duizend
billioen ton. Men heeft daar een ingewikkeld
instrument voor moeten uitdokteren, waarvan
de kosten 300.000 dollar bellepen.
De vreugde van de eer van de berekening
is niet geheel onvermengd, want uit Kaapstad
bericht te zelfder tijd een bekend astronoom,
dat hij volgens geheel andere methoden ook
de aard© gemeten heeft en gekomen is tot een
gewicht van negen millioen vijfhonderdduizend
billioen ton.
Er is nu een hevig meeningsverschil ont
staan tusschen Washington en Kaapstad over
het verschil van die slordige drie millioen bil
lioen ton, en er wordt vurig naar een onpartij
dig scheidsrechter uitgezien, die bepalen kan,
welk getal de aarde in evenwicht kan hou
den, dat van de zes of dat van de negen mil
lioen billioen ton. Of is er een ander gewicht
O—
Voorma ar d el ij
Jansen is een zuinig man. Waarom dura
dingen lcoopen, zegt hij tot zijn vriend. Goed-
koope zijn net zoo goed. In uiterlijk geen ver
schil. Kijk- eens naar m'n hoed. Die heeft 2.50
gekost. Als ik je zou vertellen, dat bij 12.50
heeft 'gekost, zou jij 't ook gelooven".
De vriend kijkt even vluchtig naar het
hoedje.
„Zeker", beaamt hij, „maar alleen als je 't
mij door de telefoon vertelt",
Ook een puzzle.
Mem telle de volgende posten te zamen en
boomt dan de uitkomst:
vier politieagenten
veertien scheermesjes
1 communist
1 tandarts
1 vegetariër.
De uitkomst is nul. Men rekene aldus: een
Politieagent geeft acht, vier politieagenten ge
ven vier maal acht is te zamen 32.
Hiervan worden 14 scheermesjes afgetrokken.
Blijft over 18.
Eén communist deelt en vergeeft. Rest 9.
Een tandarts trekt den wortel, de wortel van
9 is drie.
Eén vegetariër eet den wortel op, blijft niets
over, dus nul.
De gevaarlijke datum.
Minister Maginot stierf op 7 Januari, Brian d
op 7 Maart, President Doumer op 7 Mei en
op 7 JuLi had het ongeluk met-de Promet hé
plaats. Wat zal ons nu op 7 September over
komen, vraagt een Fransch blad, dat vreest
dat het getal 7 In de plaats is getreden
het onJhedlsgetal 13.