r Doqae 21 kpjH j O V 1 0 Jj jlp MOED. Gevnuwer^ DE GEZELLIGHEIDSTKEK. BIJ DE DIEKEN. YOOK EEN NATTEN MIDDAG. 1 n n i S/ 'l Vu EEl\ZalTiE]lEy/-flDDrn mariAshemelvaart. ALLERLEI. ZATERDAG 13 AUGUSTUS 1932 VOOR KNUTSELAARS. (]p u d eh. vaiiqez B^nap Herketi SM BB JTfiJ dg r.ed&ft srö, yaarpxn d§ ;f della/- feeft all beu. de wonderknoop. HOE HET EILAND BALI ONTSTAAN IS. Vv w - Een merkwaardige vondst. WELK VERSJE Voor de jongere lezers. Oplossing spoorwegpuzzle. Oplossing van 'den yorigen 1 rebus. Nateekenen en kleuren. De meeste menschen hebben een hekel aan dood-gaan. Dan moeten ze de wereld vaarwel zeggen, en dat maakt hen bedroefd. De ziel moet het lichaam verlaten, en dat stemt haar smartelijk. Zij moeten voor God rekenschap afleggen, en dat maakt hen bevreesd. Ze hadden zóó ge hoopt goed af te sterven, al hadden ze maar d 1 op los geleefd toen God dit mirakel, waarop zij hun eeuwig heil hadden beschikt, niet voo. hen beschikte, overviel hen de vrees. De Heilige Maagd Maria is zonder vrees ge storven, eenvoudig omdat zij zonder zonde had geleefd. Zij scheidde zonder droefenis, want voor de wereld had Zij nooit iets gegeven. Zon der smart, want Zij had steeds buiten het ple zier geleefd men laat gemakkelijk achter zich datgene, waaraan men zich niet gehecht hee.t. Jesus heeft Zich in Zijn dood door Zijn Moe der laten bijstaan. Zij stond weenend aan Zijn voeteneind. Ik denk, dat ook wij veilig zouden kunnen sterven, wanneer dat in Haar armen gebeuren mocht, in Haar dienst. De Heilige Maagd Maria was een mensch als wij. Wanneer Zij den Engelen gelijk ware ge weest, zou Zij nimmer gestorven zijn. Ook was Zij geen godheid, maar 'n schepsel. Daarom heeft zij in den dood willen gaan. Eerstens om ons aan te moedigen zonder schroom dezen stap te zetten en vervolgens om ons de ge nade te verwerven goed af te sterven. Maria heeft de aarde, eens door God gevloekt, wil len heiligen met haar maagdelijk lichaam, maar zij js aanstonds daaruit geheven om Haar kinderen te verzekeren, dat zij ééns, als Zij, zullen verrijzen in hetzelfde vleesch, dat zij nu dragen. Ook denk ik, dat Zij geen blijvend offer van den doqd mocht zijn, omdat uit Haar ge- koren werd Degene, Die den dood versloeg. Maria werd ten hemel opgenomen. Naast on zen "Vader treffen wij er onze Moeder aan! Wanneer Jesus Zijn dienaren al zoo'n schitte rende plaats heeft bereid, hoe hóóg zal Hij dan Zijn Moeder Verheven hebben! Zij, de Moe der der Smarten, zal oneindig vertroost ge worden zijn. De Vader heeft Haar versierd met s0?pacht; de Zoon met wijsheid; de H. Geest met Lgoedheid en liefde. - Maria, spreek voor ons ten beste hij Uw Zoon, opdat I-Iij ons de genade verleene U eeuwig te danken in het eindeloos Pal- menland. Herman Billung hoedde de kudde van zijn vader op de Luneburgerheide. 't Was 'n fiksche knaap van dertien jaar, Kijk hadden ze 't niet bij hem thuis, maar va der Billung was ijverig en zijn vrouw paste op de kleintjes. Zoo wisten ze hun bezit aardig to vergrooten en met trots keek. Herman het uitgestrekte heideveld rond, dat thans ge heel hun eigendom was. 'n Zou nog beter gaan, nu hij grooter werd. Hij zou werken, dat de spanen er af vlogen. Hij wilde vooruit komen in de wereld. Nu was hij nog een eenvoudige herders knaap, maar wacht maar, lateren daar op de groote eenzame heide droomde de knaap van koeien en schapen, niet te tellen, van lachende groene weiden, waar nu nog heide was. fllotseling in de verten een dichten stofwolk. Oplettend ziet hij toe. Een ruitertroep nadert. Wat 'n prachtig ge. zicht! De ruiters in schiterende wapenrus ting, op fiere rossen. Speren en lansen blinken in den helderen zonneschijn. Herman geniet. Hat is mooi! Zie, hoe de vurige rossen in hun dartelheid het zand van den muilen weg hoog opwerpen. Hé, zoon tochtje! Hoog op den rug van zoo'n edel dier! Wat zou hij het laten draven! Wat is dat nu? De ruiters wenden eensklaps den teugel en galoppeeren de heide op. Zijn heide! Verschrikt vluchten de schapen naar alle richtingen. Een donkere blos vliegt over het gelaat van den knaap. Zijn oogen beginnen onheilspellend te scbitteren. Onverschrokken rent hij op den voorsten ruiter toe. "Dit .^e'd is van mijn vader, edele heer!" aegt bij vrijmoedig, „d© zandweg is vrij, maar dit veld is ons eigendom. Ik verzoek U dus be leefd, om niet verder te gaan". De ruiter houdt zijn paand in en kijkt met welgevallen naar den moedigen jongen, die hem in den weg durft treden „Wie ben je?" vraagt hij. „Mijn naam is Herman Billung. Mijn vader woont op gindsche hoeve en de heide is voor zoover gij hier zien kunt ons eigendom, dus U moogt hier niet rijden!" „Niet? Wie zou mij dat beletten! Pas op, jongen, anders zal ik genoodzaakt zijn, je op zij te rijden". „Och, edele heer, dat meent U niet. Recht is recht, en een edelman zal wel de laatste zijn, om het recht te schenden!" „Wat weet jij wat recht is, aap van 'n jon gen! Nogmaals... opzij of... „Dan over mij heen!" Op zij ga ik niet! Nooit heeft een Billung het recht geschonden en nooit zal hij het toelaten dat dit gebeurt!" ant woordt de knaap fier en gaat vlak voor het paard van den edelman staan. „Is het dan recht dat Herman Billung zijn koning gehoorzaamheid weigert?Ik ben Otto uw koning! Opzijroept de ruiter drif tig. „Gij, onze koning?" zegt de knaap lachend. „Onze Koning Otto, waar vader zoo dikwijls van verteld beeft, dat juist bij het recht be schermt! Probeer maar niet me dat wijs te maken. Nooit zal onze koning zulk onrecht doen!" „Dacht je werkelijk, dat koning Otto zich door 'n. boerenjongen de les zou laten lezen?" vraagt de ruiter, die inmiddels van zijn paard gestegen is. „Dat zou niet noodig zijn, want onze koning zou geen boerenjongen onrecht doen!" her neemt de knaap gevat. „Vader zegt „Komaan, breng mij bij uw vader. Ik wil den man zien, die zooveel goeds van den ko ning weet te vertellen". „Ginds woont hij, edele heer. Ik kan U er niet brengen, want ik moet bij de schapen blijven. Gij kunt echter niet dwalen. U ziet bet huis tusschen die boom en door". De ruiter wenkt zijn gezelschap en vroolijk draven ze langs den zandweg op de hoeve toe. Buigend treedt boer Billung het hooge ge zelschap tegemoet. „Zijt gij Billung?" vraagt de ruiter. „Om U te dienen, genadige heer", antwoordt de boer. „Ik ben Uw koning en sprak zoo juist met uw zoon. 't Is een flinke knaap. Wilt gij hem mij afstaan? Ik zal hem opvoeden aan mijn hof. Hij zal een trouw dienaar worden en ik heb trouwe en moedige mannen noodig!" De eenvoudige boer geeft maar al te gaarne zijne toestemming. Herman wordt geroepen. „Wilt gij uw koning volgen en met hem meegaan naar het hof?" vraagt zijn vader. *k Zal het je deze week niets moeilijk maken. We gaan een doosje vouwen. Altijd gemakke lijk, als je weet, hoe zoo'n ding in elkaar zit. 'n Paar keer oefenen en je hebt geen teekening ®ieer noodig, dan vouw je het wel uit je hoofd. Als oefenmateriaal gebruiken we het kaft van n. schrift, 't Is uitstekend voor ons doel ge schikt en je vervouwt er geen vermogén mee, 116 Knip uit het kaft een vierkant, groot 16 X 16 c.M. Gedaan. Nu de teekening opbren- seu. Ook al geen heksenwerk. Bekijk de teeke- maar goed. Allemaal rechte lijnen en ge makkelijke maten, 't Kan niet missen. Nu zie je op (j6 teekening twee soorten lijnen, n.l. a-vv 1^.nen en stippellijnen. Je knipt langs de z,1 üjnen en vouwt langs de stippellijnen. Rechts zi6 je twee lipjes bij ab en cd, die pas sen. precies in de gleuven, welke je bij A en B in Knipt. Ben ja wat op dreef met deze vouw- oefenmg, maak dan ook 'n paar doosjes van gekleurd, dun karton en breng daarop een een voud ïge^ versiering aan. Je zult merken, dat je met weinig moeite aardige resultaten bereiken kunt O W\. owageninop^ Tja A „De mensch is een gezellig huisdier", zei eens 'n vriend, die het al heel slecht kon vin den als hij geen menschen om zich heen had. Natuurlijk staat hij hierin niet alleen „Waar het volk is, is de nering." 'k Zou haast zeggen, 't is 'n uitzondering, als je iemand ontmoet, die van de eenzaam heid houdt. Maar over „den mensch als ge zellig huisdier" wilde ik het niet hebben, 'k had gedacht je wat te vertellen over den ge zelligheidstrek bij de dieren. Al dadelijk kan ik je zeggen, dat het daar al net zoo is, als bij de menschen; gezellig heid regel met enkele uitzonderingen. Sommige dieren zijn erg op samen leven ge steld. Daar heb je bijv. de paarden. In de vrije natuur leven ze in kudden. En, dat ze van die ingeschapen gezelligheidstrek wat over ge houden hebben, vraag het maar eens aan onze ruiters, die weten er van mee te praten. En kele jongelui, die in ons stedeke gelogeerd wa ren, maakten voor afwisseling 'n rijtoer door onzen prachtigen Achterhoek. De stalknecht reed mee op 'n ouden vos, en wat moeite ze deden, zij kregen ihun paarden niet voorbij den vos, en keerde de vos, hun paarden keer den ook. Zóóver hadden zij het geen van allen in de edele rijkunst gebracht dat ze den ge zelligheidstrek overwon. In tweespan duldt 'n paard veel. Het voelt zich tevreden niet alleen te zijn. Ook andere dieren leven ln kudden. Zoo bijv. de runderen, de schapen, de geiten, de gemzen, de olifanten, de kevers, zelfs de Tci fct 6 ri Al heel sterk ls de gezelligheidstrek bij de apen. Bijna alle apensoorten vinden het verschrik kelijk om alleen te moeten 'zijn. De Mohammedanen, die uit godsdienstig oogpunt, moeilijk tot het dooden van 'n dier kunnen besluiten, weten op 'n aardige manier, hiervan partij te trekken. Iedere landbouwer toch, is allesbehalve ge steld op zoo'n troep van die vroolijke klanten in zijn naibijheid. Niet alleen, dat zij zijn land- vruchten wegkapen, maar erger is nog wel, dat ze tien maal meer vernielen, dan ze op eten. Hoe raakt nu zoo'n volgeling van den groo- ten profeet zijn plaaggeesten kwijt, zonder in strijd te komen met z'n godsdienstige princi pes Hij heeft er een aardig middeltje op be dacht. Een van de troep tracht hij te vangen, lukt hem dit dan bindt hij het aapje een schort of ander kleedlngstuk voor. Ons aapje, dat er nu vrij mensch-aohtig uitziet wordt losgelaten en snelt dadelijk, naar zijn troep, waar hij al- gemeene ontsteltenis verwekt. De schrik slaat de arme stakkers in de beenen. Geen wonder, 'k Vermoed, dat het den apen gaat als ons, hoe meer zoo'n aap op 'n mensch lijkt, hoe afschuwelijker wij het vinden en van apen- standpunt geredeneerd zullen zij zoo'n mensch- achtig ui.tzienden aap iets verschrikkelijks vinden. Even dan ook 'n heftige beroering onder de troep, als ze het slachtoffer zien aankomen en ze zetten het op 'n loopen. De aangekleed® aap er natuurlijk achteraan en zoolang de kleedingstukken het uithouden, zoolang is de boer van zijn plaaggeesten be vrijd. Nu zijn er ook enkele diersoorten, welke alles behalve van de gezelligheid houden. Daar heb je bijv. den Das, 'n echte kluize naar uit het dierenrijk en dan de mol. Ontmoet 'n mol 'n anderen mol in zijn jacht velden, dan speelt er zich daar onder den grond een drama af, dat steeds eindigt met verbanning van den indringer. Eigenaardig ook in het mooie dierenleven, die enkele kluizenaars bij diersoorten, waar de trek naar gezelligheid toch wel hijzonder sterk ontwikkeld is. Hoewel wilde runderen, zonder uitzondering in kudden leven, vindt men hier enkele een zamen gewoonlijk zijn het oude stieren, die zeer kwaadaardig zijn. De jonge stieren, de tiraaie moede, hebben gezamenlijk den strijd tegen den ouden heerschar aangebonden, en hem uit hun samenleving gestooten. Bij de buffels en bizons komt hetzelfde ver schijnsel voor. Die, ia gedwongen eenzaamheid levende, dieren kunnen een ware geesel worden voor hun omgeving en schijnen er een bijzonder ge noegen in te vinden, het den menschen lastig te maken. Bij nijlpaarden en olifanten treft men ook van die uitgedrevenen aan. Een uitstekend kenner der Indische olifanten schrijft hierover: „Een werkelijk afgezonderde olifant, die niet meer met zijn soortgenooten omgaat is een groote zeldzaamheid, en 't zijn dan niet altijd kwaadaardige exemplaren. Deze treft men wel eens aan onder de olifanten, 't Zijn dan geduchte vernielers der planten en zij laten zich niet zoo gemakkelijk door al lerlei trucjes vrees Inboezemen." dieren meestal in grootere of kleinere kudden of kolonies samenleven. Het antwoord ligt voor de hand. Alle dieren hebben hun natuurlijke vijanden en voor hen geldt nu ook het spreekwoord: „Eendracht maakt macht". De apen zijn zwakker dan een luipaard en zij vereenigen zich. Een gorilla is sterker dan deze mooie maar gevaarlijke kat, hij waagt het er alleen op, is niet hang desnoods voor een tweegevecht en hij leeft afgezonderd. Op Borneo, waar geen tijgers zijn, leeft de orang-oetan alleen. Op Sumatra echter, waar tijgers voorkomen leeft de orang-oetan in troe pen. Uitsluiting uit den troep beteekent zooveel als uitlevering aan den vijand. Nu is het ook duidelijk, waarom het aan- gekleede aapje steeds weer naar zijn troepen wil terugkeeren. Terwille van hun bestaan moet de troep alle zieke leden uitbannen, want deze belemmeren de vlugheid hunner bewegin gen. Zij worden dan in korten tijd door hun vijanden gegrepen en verscheurd. Soms vallen de leden van den troep gezamenlijk zoo'n uit gestotene aan en dooden hem. Men beweert, dat dit zelfs geschiedt, als de ooievaars gaan trekken. Zwakke dieren, welke den tocht niet zouden kunnen volbrengen, worden door de anderen afgemaakt. ®3e oude mannelijke exemplaren die als klui zenaars leven, schijnen zich soms ook vrijwil lig van den troep af te scheiden. Waarschijn lijk kunnen zij bet miet verkroppen, dat hun invloed bij den troep vermindert. Liever de eenzaamheid dan zich met een bescheiden plaatsje tevreden te stellen. Zij behoeven geen vrees te hebben, dat ze aangevallen worden. Het feit, dat zij sterkste van den troep ge weest zijn, altijd aanvoerder, wordt niet spoe dig door de anderen vergeten en ze laten hem maar liever links liggen. 't Is weer evenals vaak bij de menschen: ondank is 's-werelds toon. De Indianen hebben een heel ander idee van dit kluizenaarsleven bij de dieren. Ook bij de beters komen van die eenzamen voor en nu meenen de Indianen, dat deze uit de gemeenschap gebannen zijn, omdat ze te lui waren om mee te helpen bij het houwen van hun kolonies. Jaren geileden zat er in Engeland een jongen van zestien jaar nog op de banken van 'n ge wone lagere school, 'n Reus tusschen de dwer gen. Maar 't was geen uitblinker. Hij was dom, tinnegieters dom en je weet, dat is het domste dom dat dom ds. Telkens en telkens moest hij blijven zitten, met het treurige gevolg, dat hij op zestienjarigen leeftijd, gelijk zat met jongens van io en 11 jaar. Nu zat er één jongetje in z'n klas, nee maar, die kon toeren.'n Bolleboos van het zui verste water. Eerst verbaasde onze reus zich hierover, toen werd hij naijverig en dat maakte, dat hij dezen jongen i,n de gaten gSng houden. Moest het ventje zijn lessen opzeggen, dan keek de reus nauwlettend toe, hoe hij het 'm 'lapte, 't Leek gewoon tooverij. Toen, ineens ontdekte hij, volgens zijn mee ning, heit groote geheim. 't Joggie draaide onder het opzeggen van zijn les steeds aan een knoop van zijn jas. Dat was het 'm. „Had ik dien knoop maar, dan kon ik zeker zoo goed. toeren, als die jongen", overpednBde hij. In dien knoop zat het geheim, dat stond voor hem als 'n paaltje boven water en die knoop zou van eigenaar wisselen, ook dat was een uitgemaakte zaak. Hij zocht ruzie met het joggie en zag kans, tijdens de vechtpartij den knoop te bemachti gen. En zie, den volgenden dag hield Walter Scott, zoo heette onze reus, bij 't opzeggen van zijn tos den knoop in de hand en.'t liep ge smeerd. Hij kende zijn les, als de beste! 't Bleef goed gaan! Hij maakte snelle vorderingen en werd tenslotte een der meest ontwikkelden van zijn tijd, een groot geleerde, een voornaam schrijver. Zijn boeken werden in alle talen der beschaafde volken uitgegeven en worden ook nu nsg door velen met graagte gelezen. Dus. jongens, als 't leeren niet lukken wil, denk aan dien knoop. Wil je er zelf een hebben, maak er dan geen ruzie om, maar schrijf mij even een briefkaart 'k Zal 'n doosje met knoo pen Jüaaxaetten. „Ze zeggen" dat Bali wel van gehoord hé - vroeger niet van Java gescheiden was. 't Zou dus niet altijd een eiland geweest zijn. Moeten we een oud verhaal uit den Hindoetijd geloo- ven, dan is er aan het ontstaan van het eiland Bali een heele geschiedenis verbonden. 'k Wil je dat oude verhaal vertellen. In het groote en machtige rijk van Doho (Kediri) woonde de Brahmaan Sidl Mantra. Hij was rijk, reusachtig rijk, maar hij al zijn rijk dom voelde hij zich toch dood-ongelukkig. De arme rijkaard was kinderloos. Hij bracht aan zijn goden vele, kostbare offers, misschien zou den zij zijn vurigen wensch vervullen. 't Duurde lang, voor zijn gebeden verhoord werden, maar toen werd hem een zoon geboren, dien hij Monikkangkeran noemde. Groote blijdschap heerschte er nu in het huis van Sidi Mantra. De zoon werd groot. Hij werd door zijn ouders erg verwend, kreeg in alles zijn zin en ging helaas den verkeerden weg op. Hij deed niets dan dobbelen en hanengevech ten bijwonen. Na enkele jaren had hij al het geld van zijn vader verdobbeld en bovendien nog groote schulden gemaakt. Als die schulden niet be taald werden, zouden vader en zoon als slaaf verkocht worden. De arme vader was ten einde raad en bleef dagen lang in gepeins verzonken hij at en dronk niet en bracht de nachten slapeloos door. Eindelijk droomde hij een schoone oplossing. Ver in het Oosten van het land ligt de berg Agoeng. In het inwendige van dien vuurberg bevinden zich groote schatten goud en edelge steenten. De slang Besoekik moet die kostbaarheden be waken. Dit was de mooie droom van Sidl Mantra. Den volgenden morgen ging hij dadelijk op reis en bereikte na een tocht van veto dagen den Goenoeng Agoeng. In eerbiedige houding zette hij zich aan den rand van den krater neer en sprak zijn gebe den uit. Het duurde niet lang, of de slang ver scheen. Met aandacht hoorde zij naar het droeve ver haal van Sidl Mantra. Zij scheen medelijden te hebben met den ouden man en beloofde hem haar hulp. Zij schudde zich eens flink heen en weer en uit de schubben van haar huid viel een groote massa edelgesteenten en goudstukken op den grond. Nu was Sidi Mantra gered en met een blij hart keerde hij naar huls terug. Hij betaalde de schulden van zijn zoon en toefde eenigen tijd gelukkig met vrouw en kind. Het duurde echter niet lang, of zoonlief keerde tot zijn oude liefhebberijen terug en na een paar jaar was al het geld weer op. Voor de tweede maal ondernam de vader de reis naar den berg Agoeng. Dezen keer was de slang lang zoo vriendelijk niet, maar nogmaals liet ze zich eindelijk verbidden en weer hielp zij Sidi Mantra uit den nood. Het was echter voor den laatsten keervoegde zij er nadruk kelijk aan toe. 't Spreekt vanzelf, dat de nieuwe schatten na eenigen tijd ook weer verdobbeld werden. Sidi Mantra durfde niet meer naar den berg te reizen, hij was bang voor den toorn van Be soekik. Toen wist de zoon zijn vader het geheim van den berg te ontfutselen en hij besloot er zelf heen te gaan. Hij nam den bel van zijn vader mee en verliet stilletjes het ouderlijke huis. Na lang rondgezworven te hebben bereikte Monikkanggeran den top van den Agoeng en ging daar uit alle macht aan het belton. Een donderend geluld steeg er uit den berg op en Besoekik verscheen boven den rand van den krater. De jonge man begon te bidden en te smeeken en de goedhartige slang liet zich eindelijk overhalen hem te helpen. Eerst moest hij echter beloven, dat hij het spel voor altijd vaarwel zou zeggen. De slang kroop in den krater om kostbaar heden te gaan halen. Toen zij halverwege in den krater verdwenen was, zag Monikkangke- ras aan de punt van haar staart een juweel van buitengewone grootte. Plotseling trok hij zijn kris, hakte de punt van den staart af en zette het met zijn buit op een loopen. Woedend sprong de slang te voorschijn, maar de booswicht was al uit het gezicht ver dwenen. V' 1 IJl'i l"!'!.1 ii.i.i.i.pi.imi.uui i| Toch wist de slang den vluchteling onmiddel lijk te dooden, door met haar giftige tong de voetsporen van den dief te belikken. Intusschen was Sidi Mantra zeer ongerust over het wegblijven van zijn zoon. Hij ver moedde wel, dat deze naar -den berg vertrokken was en ging hem daar zoeken. De slang vertelde hem alles, wat er gebeurd was. De arme vader was diep bedroefd en smeekte de slang zijn zoon weer levend te maken. „Ik heb maar één zoon l" klaagde hij. „Ik had maar één staart!" antwoordde de slang, die nog steeds treurde over het verlies van dit lichaamsdeel. Tenslotte wilde de slang den zoon wel weer; levend maken, maar dan moest Sidi Mantra haar staart genezen. Deze deed dat, door hefi prevelen van eenige tooverwoorden en ontving toen zijn zoon weer levend terug. De vader vond het echter beter, dat zijn zoon niet naar huis terugkeerde. Hij moest maar in de buurt van den berg blijven wonen, den berg blijven wonen. Om zijn zoon het terugkeeren voor goed té beletten, trok Sidi Mantra met den nagel van zijn wijsvinger een diepe streep in den grond. Toen hij daarmede klaar was en eenige gebe den gepreveld had, drong de zee met ontstuimig geweld naar binnen en scheidde Java van dat gedeelte, waar Mantra Kangkeran zich bevond. Dit laatste kreeg den naam van Bali. Iemand, wiens buis met klimop begroeid was, had daardoor veel last van de vogels, die er in nestelden. Hij gaf daarom zijn tuinman bevel de nesten er uit te halen. In één der nesten, die verwijderd werden, vond de tuin man een stuk papier. Nieuwsgierig bekeek hij het en het bleek een blad uit den bijbel te zijn. Het was heel erg beschadigd. Slechts één tekst stond er in z'n geheel op en dit was Spreuken XIV 1. „Elke wijze vrouw bouwt haar huis, maar die zeer dwaas is, breekt het af met hare han den". De tuinman begaf zich onmiddellijk met zijn merkwaardige vondst naar zijn heer en deze was zoo getroffen, dat hij last gaf de andere nesten te sparen. Dit is het vijfde en dus tevens het laatste plaatje van de serie. Vond je 't erg moeilijk 'k Geloof, dat het nog al losgeloopen isIk verwacht dan ook 'n zwerm oplossingen aan het bekende adres Postbus 8, Hilversum. Leg met 16 lucifers bovenstaand figuur. Neem. vervolgens vier lucifershoutjes weg, zoodanig, dat er vier driehoeken overblijven. Volgende week de oplossing. De locomotief duwt een der wagens op het spoor bij C, rijdt daarna over 't spoor D E, haalt beide wagens op D E. Vervolgens brengt bij beide wagens op de gevraagde plaats. „Gebrek aan zelfbeheersching kan de schoon ste toekomst bederven."

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 7