m
t
i
DE ACHT MAAGDEN.
r
J
GEWEIGERDE COPY.
DE VOORSPELLING
MAX EN ZIJN VKIENBEN.
WOENSDAG 24 AUGUSTUS 1932
jÊ
'N VERTELLING UIT ,,'T ZANT".
n
Nu mij gevraagd wordt, of ik nooit 'n ver
telsel gehoord heb uit de naaste buurt van Onze
Lieve Vrouw in 't Zand, herinner ik mij het
verhaal van manke Gertruud uit Vlodorp, dat
de dikke Hendrik eens opdischte. 'k Ben nog
zoo dom geweest, om in oude turven en kronij-
ken haastig te gaan snuffelen en te zien of de
dikke Hendrik dié was dik, want hij dronk
per dag gemakkelijk zestien pinten Limburgsch
bier 't verhaal soms had overgeleverd gekre
gen van 's vaders vader of moeders moeder,
maar ik moet haast aannemen, diart 't verdicht
sel van de achtste maagd heelemaai niet de eer
waardigheid van 'n sége, 'n legende of 'n won
derverhaal heeft, en dat 't maar een twee, drie
getrokken werd uit Hendriks s stompje pijp*
Hoe we samen bij elkander gekomen waren,
de dikke slachter Hendrik en ik, dat weet ik
niet meer, maar we waren op 'n winterschen
avond, die zich echter herfstig met storm en re
gen aanstelde, heel van den HJaaskant naar
't Zand getrokken van de Maasbrug af, waar
de lage wolken joegen over de lage graslanden,
over de rivier en dwars door de hooge boomen
yan dien kant af, waar toch nog altijd wat we
ligs van weide en water door de lucht ver-
waait, de donkere, natgeregende stad door,
langs''n heiligenbeeldje en 'ngele gaslantaarn,
en het groote Kruis voorbij in de Meerstraat
daar moesten de zware Hendrik en ik even
stilstaan: ik dacht om 'n oagefflbiik uit te hijgen
De vader moest den kost verdienen voor z'n
vrouw, voor de nietsnutte Gertruud, en de
zes andere meisjes met het plaggensnijden op de
stugge Vlodorpsche hei.
Nou ,en hierna hoef ik er niet langer over te
praten dan de dikke Hendrik deed, om ver
klaarbaar te maken, dat Gertruud d'r moeder
hard de koorts kreeg, zoo erg, dat de dokter en
de pastoor op den dorpel van de plaggensnijders-
hut bijna in hun haast om te redden en te be
rechten over elkander vielen.
Toen zei Gertruud tot haar mismoedigen va
der „We moeten naar de lieve Vrouw in 't Zand
gaan."
„Ja, Gertruud stemde de vader toe, „en
gauw, anders moet je al met z'n achten
,,'t Is hoog tijd" sprak de dokter.
„Gaat onmiddellijk op pad ried de pastoor.
Odilia, de jongste van vijf en 'nhalf jaar,
werd wakker gemaakt, om mee ter beevaart te
gaan. Odilia kon goed loopen ze was recht
van lijf en leden, en trippelde immers van vroeg
tot laat over hel en rul zand. Intusschen berie
den de andere zusters zich over het meisje, dat
als de zevende maagd mee moest gaan.
„En ik vroeg Gertruud, „Ik ben toch de
eerste van de zeven Kan Odiliaatje meegaan
en Ik niet
„Neen, gij nietschudde de vader het hoofd,
„zoo dwars over de hei
„Neen, gij niet" zei de dokter, „over het diepe
karrespoor
Neen, gij nietsprak de pastoor, „over de
maar ik geloof nu, om in weerwil van het hon- j keuvelen, tusschen Vlodorp en 't Zand. Vraag
den weer z'n schietgebed niet te vergeten; Onze
Lieve Heer heeft in de Neerstraat geen pardon
voor vergeten schietgebeden we worstelden
ons de pikdonkere Kapellerlaan door, waar de
storm floot. Hendrik trok me tweemaal vlak
voor 'n dikken boomstam naar zich toe en brom
de wat over de duisternis. Als de wind even
luwde, bruiste de Roer harder en heviger dan
de Maas zelf. Het duurde wel 'nhalf uur, eer
we aan het kapelletje Halfweg waren daar
Btond Hendrik weer stil om te hijgen.
„We zijn er haastzeidie op z'n Roer.
mondsch, „je moet maar denken aan den zo-
met"1" als de zon door het loover valt, bedoel
de hij, als de Roer van zilver is en als de
processies binnenkomen met gebeden, vaandels
eö muziek, als de dikke Hendrik zelf de fan
fare van dè Kapel In 't Zand aanvoert
„We zijn er haastIn de verte lokte 'n lan
taarn op 't plein van de kapel, en, zonderling,
toen we daar waren, werd de maan uit de rol
lende wolken gewenteld. We stonden stil om
op adem te komen. Ginds lag het groote kerk
hof, rijk aan witte monumenten, waar 's zomers
de pelgrims met verlichte lampions en onnoo-
zele kinderen na een barre preek over den dood
'ndanse macabre dansen 't kerkhof, waar over
den muur, die het Protestantsche deel van het
Katholieke scheldt, twee witte handen naar el-
kaar reiken, van een gestorven echtpaar, waar
van de een den ander innig lief had, al was de
een van 'n ander geloof dan de ander
,,'t Is toch waar, Hendrik, van die twee han
den over den muur Ik heb ze nog nooit ge
zien!"
,,'t Is heilig waar; bij den treurwilg".
Achter het kerkhof liep de wankele straat
naar beneden, naar Melik, en daar het rulle
zand in, naar het Naehtegalenboschje en naar
de heide, die zich tot Vlodorp uitstrekt, hei en
zand en lage sparren
Hendrik stopte zich 'nversche pijp.
Opeens zag hij zeven schimmen om de kapel
dwalen.
„Drommels" zeidie „daar gaan nog zeven
maagden. Da's nog voor 'n ernstig geval, zoo
laat en met dat weer!" Eff hij telde: „Een,
tweezes, zeven, ja!"
Zeven meisjes, gehuld in kapmantels, liepen
moeizaam tegen den bollen en verraderlijken
wind in, om de kapel van Onze Lieve Vrouw
heen.
Hendrik zou tusschen de steunberen van de
kerk probeeren om 'n vlammetje aan de tabak
te krijgen de meisjes passeerden ons daarom
toen zij voor die derde en laatste maail de kapel
ommegingen.
„Waar vandaan informeerde hij hij eene.
„Van Maasniel" antwoordde zij.
„God zegen© den tocht, met dat weer en zoo
laat, in die donkerte" bromde de slachter.
De meisjes verdwenen in het duister, soms
kwam nog 'n klank over uit den luidgebeden
Rozenkrans. Zeven maagden hadden zich be
reid verklaard, om deze beevaart naar de „Be
houdenis der Kranken" te ondernemen, om de
genezing te krijgen voor 'n ernstigen zieke nit 't
dorp. Zij waren nog even voor het sluiten de:
kapel aangekomen, hadden de processiekaars
van Maasniel doen ontsteken, nog eenmaal een
Rozenhoedje gebeden, en togen weer huis
waarts.
Wanneer de genezing den zieke niet zalig
mocht wezen, en hij of zij zou sterven, dan
kwamen de maagden, maar dan acht in getal
terug, om dezelfde beevaart te houdeu voor de
Zielerust van den overledene
,,'t Weer is toch nog niet zoo sleoht, als toen
manke Gertruud uit Vlodorp meehinkte zei
de slachter.
„Wie was manke Gertruud van Vlodorp
heb ik toen natuurlijk gevraagd.
„Kom maar tien minuten mee, dan zal ik het
Je vertellen noodigde de dikke slachter.
En bij z'n zeventiende pint Limburgsch, ter
wijl de wind in de schouw zat, heeft hij smeuïg
en malsch verteld, wie manke Gertruud van
Vlodorp was maar ik moet het in mijn eigen
taaltje naprevelen.
„Gertruud wa3 veel erger dan mank ze h^d
'nhoogen rug en 'n ineengedrongen borst en
'n paardenvoet. Ze kon niet veel meer doen, al
wou zij 'tnog zoo graag anders, dan haar arme
moeder in den weg loopen. En dat mensch had
haar handen vol met zes jongere kinderen, al
lemaal meisjes, allemaal.
HET GRAF VAN MIRIAM
Drie prlestergeleerden, de weleerw. pater
Bonaventura Ubach O.S.B. en de beide pro
fessoren van het Franciscaansche Bijbel-insti
tuut, de paters Baldj en Lemaire, hebben het
graf van de profetes Miriam, de oudere zusteT
van den hoogepriester Aaron, ontdekt, meldt
Kipa uit Jerusalem.
Na een onderzoek, dat veertien dagen duur
de, zijn zij er ook in geslaagd, den Djeben
Masera, den berg, waarop Aaron, de broeder
van Mozes, is begraven, te identificeeren.
In Cades, waar de zuster van Aaron, Miriam,
stierf, stond ten tijde van den H. Hieronymus
een gedenkteeken. De paters hebben thans op
eenigen afstand van dit plaatsje een kleine
kunstmatige verhevenheid op een langen
heuvel ontdekt. Zij vonden daar een zeer oud
graf, dat uit een dubbele rij steenen bestaat.
De onderzoekers meenen daarmede het graf
van Miriam te hebben gevonden.
Johanna, mijn huishoudster, ze doet 't graag
voor uwe moeder, en 't is mooi weer."
De hemel met een witte maan stond boven
de wijde hei, als boven 'n stil meer in de
verte teekenden zich de bosschen af en de
torens van Odilienberg werden duidelijk ge
zien.
„Ach, Ik moet meegriende Gertruud, „wij
zeven zusters voor onze moeder 't is toch ook
mijn moeder
„Zwijg toch, gij kunt nietsprak de dokter,
want de vader was ontdaan van Gertruuds moe
derliefde. En de pastoor voegde er nog als een
plechtige dispensatie aan toe „Omdat Odiliaa
tje en de anderen nog zoo klein zijn, moogt ge
langs het spoorpad teruggaan
En de zeven maagden gingen op pad. Odilia
hing aan de rokken van Johanna.
Maar de beevaart mocht niet baten. De
vrouw van -den plaggensnijder werd niet heter
en Gertruud zei dom maar onschuldig: ,,'t Komt
van Johanna. Ik kan toch beter voor mijn eigen
moeder bidden
Ja, dat zal welhuilde de vader, „maar jij,
met je manke voetje"
Op dat oogenblik begon de moeder te kermen:
„Ik sterf, ik sterf
„Ik zoek den dokter en den pastoor brulde
de plaggensnijder, ja, toen huilde bij niet meer.
Hij holde blootshoofds weg.
En Gertruud wekte Odiliaatje en de anderen.
„We gaan voor moeder 'n keer ter beevaart
zei Ze, en allemaal vonden ze 't goed, de strui-
sche Maria, de lan-ge, brutale Veronie-k, meisjes
van zestien eu vijftien jaar.
Ze sloegen 'n halsdoek en 'n kapmanteltje om
en gingen haastig op weg, dwars de hei over
dwars over de stoppels, dwars d-oor geulen en
greppels, en Gertruud, Gertruud strompelde ach
ter aan, tien, twintig meter achter Odilia. Odi
lia, die niet besefte, dat 't om moeder ging, be
gon te zingemAve ave, Maria ave, terwijl an
deren Weesgegroeten zegden.
Achteraanheel achteraan bad Gertruud:
„Onze Lieve Vrouw in 'tZan-d, maak moeder
beter om die pijnen in m'n rug, die ik tot het
end vol zal houden. Onze Lieve Vrouw in het
Zand, maak m'n moeder beter om die steken in
mijn borst, die ik tot het end zal verdragen
Onze Lieve Vrouw iu 'tZaud, al zal ik straks
moeten kruipen, tot morgen, om bij U te ko
men, genees moeder om m'n paardenvoet"
En bomdaar stak Gertruuds horrelvoet
in 'n konijnengat; zij slaakte 'n gil: die klonk
als de kreet van 'n gewond vogeltje. De zes
meisjes waren al te ver vooruit, om het te
hooren.
Intusschen stak de wind op de hemel werd
bepluimd met rosse stormveeren; en aan den
einder, achter de grens, torenden zich looden
gevaarten op. Het onweer had haast over de
vale. uitgestrekte heide.
De zes gezonden moesten schuilen in n baan
wachtershuisje: daar was Gertruud nog een
halve mijl vandaan, toen de hagel haar van acci
teren aanviel met groote steenen. Het bliksemde
zonder poozen in het Oosten, in het Zuiden, n
het Zuid-Westen de donder ratelde als sol-
datenwagens over de heide, zoo hevig en wer
kelijk. Gertruud viel voorover met het gezicht
in het scherpe heidekruid. „Wat ben ik toch,
wat kan ik toch steunde zij ellendig. „Onze
Lieve Vrouw in 't Zand, red mijn moeder, en
neem mijn verkromd leventje, alstublieft
Laat mij maar doodgaan, niet omdat ik dood
wil, want ik wou Odilia nog groot zien worden
en vader 'n onbezorgd man, maar neem mijn
leven voor dat van moeder
Toen zij zoo gebeden had, was het of zij het
baanwachtershuisje nu wel bereiken kon, en
doornat kwam zij aan. De verdere reis heeft zij
gedaan, hangende tusschen Maria en Veroniek.
Odilia kwam schreiend heelemaai achteraan
loopen.
Boos weer bleef het, dien ganschen avond en
de heele week. De zeven kinderen van den plag
gensnijder zijn langs de-n grooten weg over Sint
Odiliënberg teruggegaan, zeven kleine meisjes
over den eenzamen weg, door den storm, en
door den nacht.
Want den volgenden ochtend, tegen zessen
kwamen ze pas in de plaggensnij-dershut weer
tlhuis; de moeder was aan de beterende hand,
ze kon alle zeven meisjes danken met een kus,
en de vader trok Gertruud als een klein kind
op zijn knie.
De Moeder werd beter, zoo gauw, alsof Onze
Lieve Heer Zich vergist had met haar ziek te
laten worden. Maar Gertruud werd ziek, zoo
erg, dat de beevaart der zeven maagdén drin
gend noodig werd.
Het weer werkte evenwel nog steeds mee, en
Johanna van den pastoor zei den eenen dag
„Wacht, als 't even kan, tot morgen" en den an
deren dag zei zij „Ik heb 't vandaag zoo druk
in dé keuken, want meneer de deken van Roer
mond komten alle dagen sprak Gertruud
zelf „Moeder, doe toch geen moeite om een
zevende maagd te vinden. Ik zal zeker niet be
ter worden. Als er maar acht kunnen gevonden
worden om voor m'n zielerust naar 't Zand te
gaan."
„Ik ben toch ook genezen vroeg de moeder.
„Het was voor U erger om dood te gaan"
fluisterde Gertruud.
„Wil Gertruud dan dood vroeg de moeder.
„Odilia is toch niet groot en vader niet ©en
rijk man" zei Gertruud, en vad vermoeidheid
sloot ze de oogen.
Er was geen maagd, die voor de ongelukkige
manke Gertruud van Vlodorp naar Onze Lieve
Vrouw in 't Zand wilde gaan.
,,'t Is voor het meisje toch zelf beter, als ze
hemeltfluisterden ze achter hun hand. En
intusschen regende bet gestadig over de heide,
de velden, de spoorbaan en bet zand, en intus
schen verslechterde Gertruud, totdat ze in haar
moeders armen den laatsrten adem uitblies.
Toen zeiden de meisjes 't Johanna na: „Wat
zouden we met de dochters van den plaggen
snijder mee naar 'tZaud gaan voor de ziele
rust van Gertruud, de manke zit al hoog In den
hemel
Dat geloofden die vader en de moeder van Geav
truud ook vast, maar 't was die ©enige en laat
ste wil van de doode, dat de acht maagden
naar Onze Lieve Vrouw in 't Zand zouden gaan
163. De algemeen beminde en geachte bur
gemeester is de duinen ingesneld. Zelfs in zoo
benarde omstandigheden denkt hij voor alles
aan de belangen zijner gemeente, die hij niet
wil miaken tot het tooneel van den strijd tegen
Jaap.
om voor haar zielerust rozenkransen te bid-
dietn.
„Odiliaatje", snikte de moeder, ,,je moet
voor onze Gertruud naar Onze Lieve Vrouw in
't Zand nog 'n keer".
De vader ging zelf naar den pastoor, opdat
hij op 't gemoed van Johanna zou werken.
„Ja", zei de pastoor, „ze moet 't uit vrijen wil
doen, en Johanna heeft bronchitis. Is er dan
geen andere vrome dienstmaagd".
„Ik weet er geen", jammerde de vader, „de
menschen willen zoo weinig met ons te doen
hebben1
„En 't is ook zoo'n bar weer", troostte de
pastoor.
Toen die vader thuis kwam, was de moeder
bes-lotenAls Gertruud in den namiddag ge
kist is, gaan wij met ons zevenen; de zes doch
ters en ik. Gertruud zelf moet maar de achtste
wezen, als er niemand is, die haar vervangen
wil, of anders Ouze Lieve Vrouw.
D-e moeder en haar zes dochters gingen, en
zij kwamen tegen schemerdonker bij Onze
Lieve Vrouiw in 't Zand.
En ik, Hendrik, de dikke slachter, joeg 'n
restje verschaald Limburgsoh bier naar bin
nen ik zag, terwijl ik dien avond voor den
winkel stond om den hemel te bespiontieeren,
ik zag negen maagden, of liever acht. Voorop
een moeder met 'n klein meisje, en daarachter
vijf dochtertjes in verschillende grootte en
ouderdom, eu eindelijk een rijzige maagd in 'n
wijden kapmantel, en aan haar arm een ver.
kromd, mank en gebocheld schepseltjeIk
mag geen hier meer lusten, als 't niet waar is,
Later heb ik gehoord, dat Odiliaatje, toen
de maagden huis kwamen tot den plaggensnij
der zei: „Vader, ik helb Gertruud gezien". Ze
bad met ons mee", zei Veroniek. „Zij liep wel
mank, maar lachte alsimaar", zei Maria. „Zij
had een andere maagd uit het paradijs meege
nomen", zei Josepha. „Ik heb haar de weesge
groeten hooren zingen", zei Lena. „Ze had als
die andere een lichtkrans op haar haar", zei
Hendrika.
„En Onze Lieve Vrouw in 't Zand hetb ik niet
op haar troon gezien", fluisterde de moeder.
De vader vouwde z'n vuisten op z'n knieën.
„We besluiten den dag met 'n Rozenhoedje
voor dein zieke uit Maasniel", zei de dikke Hen
drik. Hij knoopte al vast z'n vest los, en zonk
neer over z'n stoel
WIM SNITKER.
TW/s-'j.
J
164. Maar Jaap meent het zoo kwaad niet.
Hij denkt dat de burgemeester hem op zijn
schouders laat „paardje rijden" en vindt het
erg prettig. Als nu de veldwachter roept:
„Aap, geef je over! Je bent mijn gevangene!"
ziet Jaap dit aan voor een uitnoodiging om
nu op zijn schouders te rijden
165 en springt over van den burge
meester op den veldwachter. Hij heeft nog
nooit in zijn leven zoo een plelzier gehad, en.
dat al die menschen met hun stokken zoo aar
dig meespelen (naar hij denkt!) valt hij bij
zonder in zijn smaak.
Voor een oogenblikje had ik me onttrokken
aan de prestaties van den woindersaxophonist
welke dien avond in het hotel optrad. M'n
hoofd was vermoeid, ik verlangde naar fris-
sche lucht en dat had me er toe gebraèht een
avondwandeling in den tuin van het hotel te
maken. Het was een heldere en zachte avond,
zoo'n avond waarop voor het eerst ©en verre
verwachting van de komende lente in de
atmosfeer leeft. Doch .deze sensatie had ter
nauwernood gelegenheid tot m'n bewustzijn
door te dringen, want in de eenzaamheid
stormden de gedachten aan de vergadering,
waarvan Ik een uur geleden was terugge
keerd, onweerstaanbaar op mij aan. Een En-
gelsdh afgevaardigde had een beschouwing ge
leverd over de huidige wereldcrisis.
Verwarde terminologieën, verkeerd be
grip vooringenomenheid, gemis aan onbevan
genheid en zelfzucht hadden deze gedaohten-
wlsselraig tot onvruchtbaarheid gedoemd. Doch
ik zat hier in Mayfalr als reporter met den
profession eed en plicht het onbegrijpelijke te
begrijpen, dezen onverteertoaren kost te "her
kauwen en aan de lezers voor te zetten als een
zooveel mogelijk geordend menu.
M'n hoofd.brandde Ik ging op een bank
zitten en haalde diep adem. In de verte
gonsde de saxophoon, hinderlijk als een brom
vlieg.
„Ja, meneer de notaris, ik wensch
m'n heele vermogen te vermaken aan
den dokter, die mij het leven redt",
Er naderden in het donker stappen: ik on
derscheidde twee vrouwenetemimen, de eene
met geagiteerd scherp geluid, de andere rus
tig en donker van toon. Zij kwamen dichterbij
en ik kon hooren wat zij zeiden. De schelle
stem sprak:
,,Maar ik ontmoet U hier eerst sedert twee
dagen, my lady; slechts aan de lunch en het
diiner hebben wij elkaar gesproken, d.w.z.: wij
hebben daar woorden met elkaar gewisseld;
hoe kunt gij mij thans reeds zulke vertrouwe
lijke mede deelingen te doen hebben Daar
enboven is het mij onmogelijk U absolute ge
heimhouding te garamdeerenik ben gehuwd,
mijn man en ik leven in uiterate vertrouwe
lijkheid".
,,Daar gaat het juist om", antwoordde de
kalme stem, „hoe lang denk gij uw man te
behouden
My lady!Ik verzoek U...."
,,Stviel de ander haar in de rede,
,het is mij geweldige ernst. Ik weet, dat gij
Uw man Meffhsbt, en dat gij niets vuriger
wenscht, dan dat hij U lang, heel lang blijft
toebehooren. En daarom wilde ik U wijzen op
een gevaar, dat U als een Damooleszwaard
steeds boven het hoofd hangt, dat een voort
durende bedreiging is van Uw dierbaarste be
zit. Gij zelf kunt dat gevaar elimineeren. Niet
alleen voor U, maar voor alle vrouwen, die
liefhebben zooals gij? wanneer gij mij Uwe
medewerking toezegt. Zoudit gij dat Willen
„Ik geef U mijn eerewoord".
De beide vrouwen namen plaats op een
■bank, welke zich in de nabijheid bevond van
die, waarop ik zat en die door een bosschage
daarvan was gescheiden. Zóó was ik voor hen
onzichtbaar.
„De 'bedreigingen, waarop ik zoojuist doelde
en die een donkere plek moeten zijn in het
liefdeleven van elke vrouw, is de bedreiging
van den oorlog. Zr] is zeer reëel, ondanks
Genève, ontwapeningsconferentie en wat dies
meer zij. Wees niet zoo naïef daarin vertrou
wen te stellen. Het is overdreven alles slechts
internationalen zwendel te noemen. Maar toch,
al die ingewikkelde formules, die daar opge
steld warden, zijn voor ons vrouwen onbegrij
pelijk. Het is een spelletje, een meten in
scherpzinnigheid, waarbij men elkaar de loef
tracht af te steken In handigheid en overre
dingskracht; men pronkt er met fraaie leu
zen, men poseert voor de publieke opinie.
Mannen zijn nu eenmaal groote kinderen. Zij
vergeten de knikkers om het spel. Zij beseffen
zelfs niet dat het hun geen ernst is; met echt
kinderlijk geloof gelooven zij aan succes dahr,
waar de practlsohe zin van ons vrouwen ter
stond de uiteindelijke débaele voorziet. Doch
wij vrouwen moeiten tactisch zijn, moeten met
hen meespelen tenminste zoolang het spelletje
nog ongevaarlijk is. Daarom teekenen we met
hoog ernstig ge>ziCht petitionnementen, ap-
plau'disseeren als de heeren in Genève zeggen
dat de kansen goed sitaan en zetten een bedrukt
gezicht, wanneer zij over ongunstige vooruit
zichten klagen.
Maar als het spel gevaarlijk wordtdan
moeten wij ingrijpen. Ja, dan wordt bet tijd,
dat wij ingrijpen, zeg ik U. Dat zegt ons, dat
gebiedt ons, elk individueel, onze liefde voor
onzen man.
Maar hoe wilt U dat verwerkelijken, zult U
vragen.
Luister, juist daarvoor is de medewerking
van ieder van ons vereischt. Daarom heb Ik
U noodig en daarom vraag ik van U te doen
wat Uwe gehechtheid aan Uw man U ingeeft.
Kort na den afschuwelijken wereldoorlog zijn
twee tan oase «exegenooten la Dultschlaad
op 'n idee gekomen; zij hebben Zich ten op
zichte van elkaar tot twee dingen verplicht:
eerstens spraken zij af, in geval van mobili
satie tot een oorlog hun echtgemooten te be
letten aan een oproep om onder de wapenen
te komen gevolg te geven. En vervolgens
verplichtten zij zich ieder vijf andere gehuwde
vrouwen aan te werven, met wie zij deze
zelfde twee afspraken zouden maken. De ge-
strengste geheimhouding, ook ten opzichte van
de mannen, is natuurlijk een onmisbare voor
waarde voor het bereiken van een gunstig
resultaat. Hun pogen heeft succes gehad.
Overal vond de idee grage instemming. Zij
brachten tot uiting wat reeds lang in het ge
moed van iedere vrouw min of meer bewust
leefde. Het .balletje, dat zij hebben opgeworpen,
is tot 'n eerbiedwaard'igem 'berg geworden; het
is een wijdvertakte organisatie geworden, die
alle rangen en standen omvat en die reeds
uitgestrekte gebieden van Europa bestrijkt.
Duitschland eu Frankrijk, Noord-Itallië, Hon
garije, Zwitserland en Tirol, Scandinavië,
Nederland, België en ook Engeland zijn groo-
tenideels gewonnen. In strikten zin ia van een
organisatie geen sprake; er is geen bestuur,
geen reglement, geen wet of dergelijke nonsens
meer. Ieder vrouw kent haar plicht en zal dien
te zijner tijd vervullen. "Wordt haar man
onder de wapenen geroepen, dan zal zij hem
opsluiten doodeenvoudig opsluiten in een kel
der of een kamer, waarheen zij hem tevoren
listig heeft binnengelokt. De opsluiting moet
effectief zijn; er mag geen ontsnappen moge
lijk zijn. Dat lijkt wreed op het eerste gezicht,
maar is niet anders dan een uiting van onze
liefd©' voor onzen man, welke door de omstan
digheden noodwendig een zonderling karakter
moet dragen. Nogmaals: mannen zijn zuike
kinderen. In vredestijd schreeuwen zü hoog €n
laag, dat elke oorlog immoreel is en zij pu -
ten al hun spitsvondigheid uit om dat te be
wijzen. Doch breekt de oorlog uit, dan doe
ze mee; ze beweren daartoe verplicht te zijn.
Alsof men ooit verplicht zou kunnen zijn aan
iets immoreels mede te doen.
Maar zeg eens, wilt ge deze bedde verplan
tingen op U nemen
„O, ik wil niets liever dan dat een oori js
finaal onbestaanbaar wordt en dat ik er mijn
man nooit aan zal verliezen. In beSinsel
ik er alles voor U mijne belofte te
Maar wat schieten we er mee op' a heeie
afspraken niet algemeen zijn over de
wereld? En zijn er trouwens buiten de g
de mannen niet meer dan voldoende ong
de om met elkaar een oorlog te voer©
wat zullen de gevolgen zijn, wanneer
opsluiten der mannen het geheel© ™rKeer
komt stil te liggen? Is dat plan/el in zijn
volle konsekwenties doorschouwd
„Inderdaad, mylady, kan het feit, dat deze
afspraken nog niet over de
zijn verspreid, een bezwaar op e och
Gijzelf kunt medewerken, om dit be waar zoo
spoedig mogelijk uit den weg te TUinlen. Het
is een moeilijkheid, maar die mag ons met de
handen in den schoot doen leggen, zooals dat
in Genève het geval is. Daar zie uien in, dat
ontwapening en vrijhandel algemeen moeten
zijn, willen zij waarde hebben. Doch verder
dan dit inzicht komt men niet, niemand is er
die begint. En wat Uw tweede bezwaar aan
gaat. Wat komt het er op aan, dat er nog vol
doende ongehuwde mannen strijdbaar zijn?
Eerstens is het percentage gehuwden grooter
dan dat der ongehuwden en wat zullen ver
volgens deze laatsten kunnen uitrichten zon
der de medewerking der eersten? Er zal ge-en
legerleiding zijn: g«en generaals, geen officie
ren. Hun systeem klopt niet meer en dat is
voor ons doel genoeg. Ten slotte is uw vrees
voor een katastrofe in handel en verkeer denk
beeldig. Want de mannen, die nu aan het maat
schappelijk leven worden onttrokken door onze
opsluiting zouden daaraan evenmin kunnen
deelnemen, wanneer zij ten oorlog trokken.
Geloof me, mylady, van uwe toezegging
hangt enorm veel af! Het leven van duizenden
mannen ik zeg het zonder overdrijving
berust op dit moment in Uw hand. En wat
voor u meer waard is dan alles, het bezit van
uw eigen man, dien gij liefhebt, kunt gij door
uwe dubbele belofte thans beveiligen en be
schermen.
Kies!"...
Door een vrienld'ln was rij heit te wetten
gekomen.
In de KLebens<traat moest een waarzeg-
site wonen.
In baar hart stond Clara Wüllner heel
sceptisch tegenover zulke vrouwen... Maar
toch.het was wel eens interessant. Zij
zou echter haar zinnen hij elkander hou
den. De vriendinnen hadden niets dan lof
te hooren gekregen.Dus ging Mevr. Clara
Wüllner op weg.
Haar hart klopte opgewonden toen zij
aan de bel trok. De deur sprong open en
de oude kwam aangesloft. Zoo kwam Clara
Wülliner in het Rijk der mysterieuze waar
zeggerij.
Mevr. Wüillner had echter pech. Misschien
had de oude een booze bui. In ieder geval
was zij voor. Clara een ongeluksprofeet.
Het oude, beduimelde kaartspel voorspelde
niet veel goedis.
II ziulit in ide toekomst dioor groote on
gelukken bezocht worden. Uw zoon
waarover mevr. Clara de oude in den loop
van het gesprek gesproken had zal op
den slechten weg geraken. Hij zal u veel
verdriet veroorzaken en in het tuchthuis te
rechtkomen. Uw moeder zal binnenkort
sterven.
Mevrouw Clara was door hetgeen zij ge
hoord had als het ware versuft. Ondanks
haar vasten wil om niets van hetgeen zij
vernomen had aan te nemen, wilde het toch
niet uit hare gedachten. Het was sterker
dan zij zelf. Geheel instinctmatig greep zij
in haar beurs, betaalde en verliet zonder
te groeten dit ongelukshuis. Buiten geko
men bleef zij nadenken over deze sombere
voorspelling en zij geraakte hoe langer hoe
meer van streek. Haar rust, die zij onder
alle omstandigheden wist te bewaren, was
verdwenen. Haar echtgenoot, die laat thuis
kwam, bemerkte wel het verstoorde en on
gewone gedrag van zijn vrouw. Maar zij
liet niets uit. Hij vroeg tevergeefs.
's Nachts sliep Mevr. hoegenaamd ndet-
Haar opgewonden fantasie tooverde haar
alerlei schrikbeelden voor den geest. Men
droeg doodskisten binnen en zij hoirde tel
kens grendels verschuiven en het rammelen
met boeien. Uit de diepte rezen muren ome
hoog, huizen - gesloten - bewaakt -
getraliede vensters.
's Morgens was zij half waanzinnig.
Haar echtgenoot riep de bekwaamste dok-
ters ter hulp. Alles tevergeefs.niemand
kon haar helpen.
Lang bleef Mevr. Wüllmer in d-ezen over
spannen, ziekelijken toestand voortleven.
Toen rees in bet hart der gekwelde vrouw
een vreeselijk besluit, dat werd omgezet in
de daad.
Toen haar man op zekeren dag thuis
kwam, vond hij zijn zoon dood te bed lig
gen. Zijn moeder bad hem vermoord.
haar waanzin wilde zij hem voor het tucht
huis bewarenHaar levenloos lichaam
hing in een strop aan het venster.
Dat had het bijgeloof gedaan.
Er viel op dit bevelende „Kies!" een stilte; er
kwam geen antwoord.
De stilte werd hoorbaar, alles wachtte op
het „Ja" of het „Neen", dat nu komen moest;
doch het antwoord bleef talmen. Misschien
was er nog een laatste twijfel te overwinnen
Minuten verliepen. De stilte werd adembe
klemmend, pijnigend, ondraaglijk. Ik kon bet
niet meer uithouden, dat martelende zwijgen
van alle dingen rondom me, het drukte als een
loodzwaren last op mijn borst. Ik schreeuwde
het uit enmeteen zat ik Techtop en con
stateerde, dat ik me bevond op een bank in
den tuin van mijn hotel met een prachtigen
sterrenhemel boven me, eenigszins huiverig
Men is verplicht in geval van^1„ekte
te doen, om te genezen en zoo spoedig
mogelijk zijn arbeidsgeschikte d te her
krijgen. Daartoe behoort het tijdig inroepen
van geneeskundige hulp. te Plaats daarvan
zich door ondeskundigen te laten behandelen,
is ten zeerste af te keuren, want daardoor
wordt niet alleen v het leven van den be
handelde in gevaar gebracht maar kunnen
ook besmettelijke zlekten, die niet te«S
Worden herkend, verspreid worden.
GEZONDHEIDSRAAD.
door de kille avondlucht. Ik stond op, wandel
de om het perkje heesters heen doch de daar
achter staande bank was verlaten. Ik keek het
tuinpad langs en zag niaman(l. Het was een
droi^m geweest, maar een, die me heftig impo
neerde.
Boven op mijn kamer schreef ik eerst een
verslagje van de vergadering, die ik had- bijge
woond en daarna een artikel getiteld; „Wat
kunnen de vrouwen doen voor het vredes
werk?"
De hoofdredactie heeft geweigerd het arti
kel te publiceeren. B.