m t i DE ACHT MAAGDEN. r J GEWEIGERDE COPY. DE VOORSPELLING MAX EN ZIJN VKIENBEN. WOENSDAG 24 AUGUSTUS 1932 jÊ 'N VERTELLING UIT ,,'T ZANT". n Nu mij gevraagd wordt, of ik nooit 'n ver telsel gehoord heb uit de naaste buurt van Onze Lieve Vrouw in 't Zand, herinner ik mij het verhaal van manke Gertruud uit Vlodorp, dat de dikke Hendrik eens opdischte. 'k Ben nog zoo dom geweest, om in oude turven en kronij- ken haastig te gaan snuffelen en te zien of de dikke Hendrik dié was dik, want hij dronk per dag gemakkelijk zestien pinten Limburgsch bier 't verhaal soms had overgeleverd gekre gen van 's vaders vader of moeders moeder, maar ik moet haast aannemen, diart 't verdicht sel van de achtste maagd heelemaai niet de eer waardigheid van 'n sége, 'n legende of 'n won derverhaal heeft, en dat 't maar een twee, drie getrokken werd uit Hendriks s stompje pijp* Hoe we samen bij elkander gekomen waren, de dikke slachter Hendrik en ik, dat weet ik niet meer, maar we waren op 'n winterschen avond, die zich echter herfstig met storm en re gen aanstelde, heel van den HJaaskant naar 't Zand getrokken van de Maasbrug af, waar de lage wolken joegen over de lage graslanden, over de rivier en dwars door de hooge boomen yan dien kant af, waar toch nog altijd wat we ligs van weide en water door de lucht ver- waait, de donkere, natgeregende stad door, langs''n heiligenbeeldje en 'ngele gaslantaarn, en het groote Kruis voorbij in de Meerstraat daar moesten de zware Hendrik en ik even stilstaan: ik dacht om 'n oagefflbiik uit te hijgen De vader moest den kost verdienen voor z'n vrouw, voor de nietsnutte Gertruud, en de zes andere meisjes met het plaggensnijden op de stugge Vlodorpsche hei. Nou ,en hierna hoef ik er niet langer over te praten dan de dikke Hendrik deed, om ver klaarbaar te maken, dat Gertruud d'r moeder hard de koorts kreeg, zoo erg, dat de dokter en de pastoor op den dorpel van de plaggensnijders- hut bijna in hun haast om te redden en te be rechten over elkander vielen. Toen zei Gertruud tot haar mismoedigen va der „We moeten naar de lieve Vrouw in 't Zand gaan." „Ja, Gertruud stemde de vader toe, „en gauw, anders moet je al met z'n achten ,,'t Is hoog tijd" sprak de dokter. „Gaat onmiddellijk op pad ried de pastoor. Odilia, de jongste van vijf en 'nhalf jaar, werd wakker gemaakt, om mee ter beevaart te gaan. Odilia kon goed loopen ze was recht van lijf en leden, en trippelde immers van vroeg tot laat over hel en rul zand. Intusschen berie den de andere zusters zich over het meisje, dat als de zevende maagd mee moest gaan. „En ik vroeg Gertruud, „Ik ben toch de eerste van de zeven Kan Odiliaatje meegaan en Ik niet „Neen, gij nietschudde de vader het hoofd, „zoo dwars over de hei „Neen, gij niet" zei de dokter, „over het diepe karrespoor Neen, gij nietsprak de pastoor, „over de maar ik geloof nu, om in weerwil van het hon- j keuvelen, tusschen Vlodorp en 't Zand. Vraag den weer z'n schietgebed niet te vergeten; Onze Lieve Heer heeft in de Neerstraat geen pardon voor vergeten schietgebeden we worstelden ons de pikdonkere Kapellerlaan door, waar de storm floot. Hendrik trok me tweemaal vlak voor 'n dikken boomstam naar zich toe en brom de wat over de duisternis. Als de wind even luwde, bruiste de Roer harder en heviger dan de Maas zelf. Het duurde wel 'nhalf uur, eer we aan het kapelletje Halfweg waren daar Btond Hendrik weer stil om te hijgen. „We zijn er haastzeidie op z'n Roer. mondsch, „je moet maar denken aan den zo- met"1" als de zon door het loover valt, bedoel de hij, als de Roer van zilver is en als de processies binnenkomen met gebeden, vaandels eö muziek, als de dikke Hendrik zelf de fan fare van dè Kapel In 't Zand aanvoert „We zijn er haastIn de verte lokte 'n lan taarn op 't plein van de kapel, en, zonderling, toen we daar waren, werd de maan uit de rol lende wolken gewenteld. We stonden stil om op adem te komen. Ginds lag het groote kerk hof, rijk aan witte monumenten, waar 's zomers de pelgrims met verlichte lampions en onnoo- zele kinderen na een barre preek over den dood 'ndanse macabre dansen 't kerkhof, waar over den muur, die het Protestantsche deel van het Katholieke scheldt, twee witte handen naar el- kaar reiken, van een gestorven echtpaar, waar van de een den ander innig lief had, al was de een van 'n ander geloof dan de ander ,,'t Is toch waar, Hendrik, van die twee han den over den muur Ik heb ze nog nooit ge zien!" ,,'t Is heilig waar; bij den treurwilg". Achter het kerkhof liep de wankele straat naar beneden, naar Melik, en daar het rulle zand in, naar het Naehtegalenboschje en naar de heide, die zich tot Vlodorp uitstrekt, hei en zand en lage sparren Hendrik stopte zich 'nversche pijp. Opeens zag hij zeven schimmen om de kapel dwalen. „Drommels" zeidie „daar gaan nog zeven maagden. Da's nog voor 'n ernstig geval, zoo laat en met dat weer!" Eff hij telde: „Een, tweezes, zeven, ja!" Zeven meisjes, gehuld in kapmantels, liepen moeizaam tegen den bollen en verraderlijken wind in, om de kapel van Onze Lieve Vrouw heen. Hendrik zou tusschen de steunberen van de kerk probeeren om 'n vlammetje aan de tabak te krijgen de meisjes passeerden ons daarom toen zij voor die derde en laatste maail de kapel ommegingen. „Waar vandaan informeerde hij hij eene. „Van Maasniel" antwoordde zij. „God zegen© den tocht, met dat weer en zoo laat, in die donkerte" bromde de slachter. De meisjes verdwenen in het duister, soms kwam nog 'n klank over uit den luidgebeden Rozenkrans. Zeven maagden hadden zich be reid verklaard, om deze beevaart naar de „Be houdenis der Kranken" te ondernemen, om de genezing te krijgen voor 'n ernstigen zieke nit 't dorp. Zij waren nog even voor het sluiten de: kapel aangekomen, hadden de processiekaars van Maasniel doen ontsteken, nog eenmaal een Rozenhoedje gebeden, en togen weer huis waarts. Wanneer de genezing den zieke niet zalig mocht wezen, en hij of zij zou sterven, dan kwamen de maagden, maar dan acht in getal terug, om dezelfde beevaart te houdeu voor de Zielerust van den overledene ,,'t Weer is toch nog niet zoo sleoht, als toen manke Gertruud uit Vlodorp meehinkte zei de slachter. „Wie was manke Gertruud van Vlodorp heb ik toen natuurlijk gevraagd. „Kom maar tien minuten mee, dan zal ik het Je vertellen noodigde de dikke slachter. En bij z'n zeventiende pint Limburgsch, ter wijl de wind in de schouw zat, heeft hij smeuïg en malsch verteld, wie manke Gertruud van Vlodorp was maar ik moet het in mijn eigen taaltje naprevelen. „Gertruud wa3 veel erger dan mank ze h^d 'nhoogen rug en 'n ineengedrongen borst en 'n paardenvoet. Ze kon niet veel meer doen, al wou zij 'tnog zoo graag anders, dan haar arme moeder in den weg loopen. En dat mensch had haar handen vol met zes jongere kinderen, al lemaal meisjes, allemaal. HET GRAF VAN MIRIAM Drie prlestergeleerden, de weleerw. pater Bonaventura Ubach O.S.B. en de beide pro fessoren van het Franciscaansche Bijbel-insti tuut, de paters Baldj en Lemaire, hebben het graf van de profetes Miriam, de oudere zusteT van den hoogepriester Aaron, ontdekt, meldt Kipa uit Jerusalem. Na een onderzoek, dat veertien dagen duur de, zijn zij er ook in geslaagd, den Djeben Masera, den berg, waarop Aaron, de broeder van Mozes, is begraven, te identificeeren. In Cades, waar de zuster van Aaron, Miriam, stierf, stond ten tijde van den H. Hieronymus een gedenkteeken. De paters hebben thans op eenigen afstand van dit plaatsje een kleine kunstmatige verhevenheid op een langen heuvel ontdekt. Zij vonden daar een zeer oud graf, dat uit een dubbele rij steenen bestaat. De onderzoekers meenen daarmede het graf van Miriam te hebben gevonden. Johanna, mijn huishoudster, ze doet 't graag voor uwe moeder, en 't is mooi weer." De hemel met een witte maan stond boven de wijde hei, als boven 'n stil meer in de verte teekenden zich de bosschen af en de torens van Odilienberg werden duidelijk ge zien. „Ach, Ik moet meegriende Gertruud, „wij zeven zusters voor onze moeder 't is toch ook mijn moeder „Zwijg toch, gij kunt nietsprak de dokter, want de vader was ontdaan van Gertruuds moe derliefde. En de pastoor voegde er nog als een plechtige dispensatie aan toe „Omdat Odiliaa tje en de anderen nog zoo klein zijn, moogt ge langs het spoorpad teruggaan En de zeven maagden gingen op pad. Odilia hing aan de rokken van Johanna. Maar de beevaart mocht niet baten. De vrouw van -den plaggensnijder werd niet heter en Gertruud zei dom maar onschuldig: ,,'t Komt van Johanna. Ik kan toch beter voor mijn eigen moeder bidden Ja, dat zal welhuilde de vader, „maar jij, met je manke voetje" Op dat oogenblik begon de moeder te kermen: „Ik sterf, ik sterf „Ik zoek den dokter en den pastoor brulde de plaggensnijder, ja, toen huilde bij niet meer. Hij holde blootshoofds weg. En Gertruud wekte Odiliaatje en de anderen. „We gaan voor moeder 'n keer ter beevaart zei Ze, en allemaal vonden ze 't goed, de strui- sche Maria, de lan-ge, brutale Veronie-k, meisjes van zestien eu vijftien jaar. Ze sloegen 'n halsdoek en 'n kapmanteltje om en gingen haastig op weg, dwars de hei over dwars over de stoppels, dwars d-oor geulen en greppels, en Gertruud, Gertruud strompelde ach ter aan, tien, twintig meter achter Odilia. Odi lia, die niet besefte, dat 't om moeder ging, be gon te zingemAve ave, Maria ave, terwijl an deren Weesgegroeten zegden. Achteraanheel achteraan bad Gertruud: „Onze Lieve Vrouw in 'tZan-d, maak moeder beter om die pijnen in m'n rug, die ik tot het end vol zal houden. Onze Lieve Vrouw in het Zand, maak m'n moeder beter om die steken in mijn borst, die ik tot het end zal verdragen Onze Lieve Vrouw iu 'tZaud, al zal ik straks moeten kruipen, tot morgen, om bij U te ko men, genees moeder om m'n paardenvoet" En bomdaar stak Gertruuds horrelvoet in 'n konijnengat; zij slaakte 'n gil: die klonk als de kreet van 'n gewond vogeltje. De zes meisjes waren al te ver vooruit, om het te hooren. Intusschen stak de wind op de hemel werd bepluimd met rosse stormveeren; en aan den einder, achter de grens, torenden zich looden gevaarten op. Het onweer had haast over de vale. uitgestrekte heide. De zes gezonden moesten schuilen in n baan wachtershuisje: daar was Gertruud nog een halve mijl vandaan, toen de hagel haar van acci teren aanviel met groote steenen. Het bliksemde zonder poozen in het Oosten, in het Zuiden, n het Zuid-Westen de donder ratelde als sol- datenwagens over de heide, zoo hevig en wer kelijk. Gertruud viel voorover met het gezicht in het scherpe heidekruid. „Wat ben ik toch, wat kan ik toch steunde zij ellendig. „Onze Lieve Vrouw in 't Zand, red mijn moeder, en neem mijn verkromd leventje, alstublieft Laat mij maar doodgaan, niet omdat ik dood wil, want ik wou Odilia nog groot zien worden en vader 'n onbezorgd man, maar neem mijn leven voor dat van moeder Toen zij zoo gebeden had, was het of zij het baanwachtershuisje nu wel bereiken kon, en doornat kwam zij aan. De verdere reis heeft zij gedaan, hangende tusschen Maria en Veroniek. Odilia kwam schreiend heelemaai achteraan loopen. Boos weer bleef het, dien ganschen avond en de heele week. De zeven kinderen van den plag gensnijder zijn langs de-n grooten weg over Sint Odiliënberg teruggegaan, zeven kleine meisjes over den eenzamen weg, door den storm, en door den nacht. Want den volgenden ochtend, tegen zessen kwamen ze pas in de plaggensnij-dershut weer tlhuis; de moeder was aan de beterende hand, ze kon alle zeven meisjes danken met een kus, en de vader trok Gertruud als een klein kind op zijn knie. De Moeder werd beter, zoo gauw, alsof Onze Lieve Heer Zich vergist had met haar ziek te laten worden. Maar Gertruud werd ziek, zoo erg, dat de beevaart der zeven maagdén drin gend noodig werd. Het weer werkte evenwel nog steeds mee, en Johanna van den pastoor zei den eenen dag „Wacht, als 't even kan, tot morgen" en den an deren dag zei zij „Ik heb 't vandaag zoo druk in dé keuken, want meneer de deken van Roer mond komten alle dagen sprak Gertruud zelf „Moeder, doe toch geen moeite om een zevende maagd te vinden. Ik zal zeker niet be ter worden. Als er maar acht kunnen gevonden worden om voor m'n zielerust naar 't Zand te gaan." „Ik ben toch ook genezen vroeg de moeder. „Het was voor U erger om dood te gaan" fluisterde Gertruud. „Wil Gertruud dan dood vroeg de moeder. „Odilia is toch niet groot en vader niet ©en rijk man" zei Gertruud, en vad vermoeidheid sloot ze de oogen. Er was geen maagd, die voor de ongelukkige manke Gertruud van Vlodorp naar Onze Lieve Vrouw in 't Zand wilde gaan. ,,'t Is voor het meisje toch zelf beter, als ze hemeltfluisterden ze achter hun hand. En intusschen regende bet gestadig over de heide, de velden, de spoorbaan en bet zand, en intus schen verslechterde Gertruud, totdat ze in haar moeders armen den laatsrten adem uitblies. Toen zeiden de meisjes 't Johanna na: „Wat zouden we met de dochters van den plaggen snijder mee naar 'tZaud gaan voor de ziele rust van Gertruud, de manke zit al hoog In den hemel Dat geloofden die vader en de moeder van Geav truud ook vast, maar 't was die ©enige en laat ste wil van de doode, dat de acht maagden naar Onze Lieve Vrouw in 't Zand zouden gaan 163. De algemeen beminde en geachte bur gemeester is de duinen ingesneld. Zelfs in zoo benarde omstandigheden denkt hij voor alles aan de belangen zijner gemeente, die hij niet wil miaken tot het tooneel van den strijd tegen Jaap. om voor haar zielerust rozenkransen te bid- dietn. „Odiliaatje", snikte de moeder, ,,je moet voor onze Gertruud naar Onze Lieve Vrouw in 't Zand nog 'n keer". De vader ging zelf naar den pastoor, opdat hij op 't gemoed van Johanna zou werken. „Ja", zei de pastoor, „ze moet 't uit vrijen wil doen, en Johanna heeft bronchitis. Is er dan geen andere vrome dienstmaagd". „Ik weet er geen", jammerde de vader, „de menschen willen zoo weinig met ons te doen hebben1 „En 't is ook zoo'n bar weer", troostte de pastoor. Toen die vader thuis kwam, was de moeder bes-lotenAls Gertruud in den namiddag ge kist is, gaan wij met ons zevenen; de zes doch ters en ik. Gertruud zelf moet maar de achtste wezen, als er niemand is, die haar vervangen wil, of anders Ouze Lieve Vrouw. D-e moeder en haar zes dochters gingen, en zij kwamen tegen schemerdonker bij Onze Lieve Vrouiw in 't Zand. En ik, Hendrik, de dikke slachter, joeg 'n restje verschaald Limburgsoh bier naar bin nen ik zag, terwijl ik dien avond voor den winkel stond om den hemel te bespiontieeren, ik zag negen maagden, of liever acht. Voorop een moeder met 'n klein meisje, en daarachter vijf dochtertjes in verschillende grootte en ouderdom, eu eindelijk een rijzige maagd in 'n wijden kapmantel, en aan haar arm een ver. kromd, mank en gebocheld schepseltjeIk mag geen hier meer lusten, als 't niet waar is, Later heb ik gehoord, dat Odiliaatje, toen de maagden huis kwamen tot den plaggensnij der zei: „Vader, ik helb Gertruud gezien". Ze bad met ons mee", zei Veroniek. „Zij liep wel mank, maar lachte alsimaar", zei Maria. „Zij had een andere maagd uit het paradijs meege nomen", zei Josepha. „Ik heb haar de weesge groeten hooren zingen", zei Lena. „Ze had als die andere een lichtkrans op haar haar", zei Hendrika. „En Onze Lieve Vrouw in 't Zand hetb ik niet op haar troon gezien", fluisterde de moeder. De vader vouwde z'n vuisten op z'n knieën. „We besluiten den dag met 'n Rozenhoedje voor dein zieke uit Maasniel", zei de dikke Hen drik. Hij knoopte al vast z'n vest los, en zonk neer over z'n stoel WIM SNITKER. TW/s-'j. J 164. Maar Jaap meent het zoo kwaad niet. Hij denkt dat de burgemeester hem op zijn schouders laat „paardje rijden" en vindt het erg prettig. Als nu de veldwachter roept: „Aap, geef je over! Je bent mijn gevangene!" ziet Jaap dit aan voor een uitnoodiging om nu op zijn schouders te rijden 165 en springt over van den burge meester op den veldwachter. Hij heeft nog nooit in zijn leven zoo een plelzier gehad, en. dat al die menschen met hun stokken zoo aar dig meespelen (naar hij denkt!) valt hij bij zonder in zijn smaak. Voor een oogenblikje had ik me onttrokken aan de prestaties van den woindersaxophonist welke dien avond in het hotel optrad. M'n hoofd was vermoeid, ik verlangde naar fris- sche lucht en dat had me er toe gebraèht een avondwandeling in den tuin van het hotel te maken. Het was een heldere en zachte avond, zoo'n avond waarop voor het eerst ©en verre verwachting van de komende lente in de atmosfeer leeft. Doch .deze sensatie had ter nauwernood gelegenheid tot m'n bewustzijn door te dringen, want in de eenzaamheid stormden de gedachten aan de vergadering, waarvan Ik een uur geleden was terugge keerd, onweerstaanbaar op mij aan. Een En- gelsdh afgevaardigde had een beschouwing ge leverd over de huidige wereldcrisis. Verwarde terminologieën, verkeerd be grip vooringenomenheid, gemis aan onbevan genheid en zelfzucht hadden deze gedaohten- wlsselraig tot onvruchtbaarheid gedoemd. Doch ik zat hier in Mayfalr als reporter met den profession eed en plicht het onbegrijpelijke te begrijpen, dezen onverteertoaren kost te "her kauwen en aan de lezers voor te zetten als een zooveel mogelijk geordend menu. M'n hoofd.brandde Ik ging op een bank zitten en haalde diep adem. In de verte gonsde de saxophoon, hinderlijk als een brom vlieg. „Ja, meneer de notaris, ik wensch m'n heele vermogen te vermaken aan den dokter, die mij het leven redt", Er naderden in het donker stappen: ik on derscheidde twee vrouwenetemimen, de eene met geagiteerd scherp geluid, de andere rus tig en donker van toon. Zij kwamen dichterbij en ik kon hooren wat zij zeiden. De schelle stem sprak: ,,Maar ik ontmoet U hier eerst sedert twee dagen, my lady; slechts aan de lunch en het diiner hebben wij elkaar gesproken, d.w.z.: wij hebben daar woorden met elkaar gewisseld; hoe kunt gij mij thans reeds zulke vertrouwe lijke mede deelingen te doen hebben Daar enboven is het mij onmogelijk U absolute ge heimhouding te garamdeerenik ben gehuwd, mijn man en ik leven in uiterate vertrouwe lijkheid". ,,Daar gaat het juist om", antwoordde de kalme stem, „hoe lang denk gij uw man te behouden My lady!Ik verzoek U...." ,,Stviel de ander haar in de rede, ,het is mij geweldige ernst. Ik weet, dat gij Uw man Meffhsbt, en dat gij niets vuriger wenscht, dan dat hij U lang, heel lang blijft toebehooren. En daarom wilde ik U wijzen op een gevaar, dat U als een Damooleszwaard steeds boven het hoofd hangt, dat een voort durende bedreiging is van Uw dierbaarste be zit. Gij zelf kunt dat gevaar elimineeren. Niet alleen voor U, maar voor alle vrouwen, die liefhebben zooals gij? wanneer gij mij Uwe medewerking toezegt. Zoudit gij dat Willen „Ik geef U mijn eerewoord". De beide vrouwen namen plaats op een ■bank, welke zich in de nabijheid bevond van die, waarop ik zat en die door een bosschage daarvan was gescheiden. Zóó was ik voor hen onzichtbaar. „De 'bedreigingen, waarop ik zoojuist doelde en die een donkere plek moeten zijn in het liefdeleven van elke vrouw, is de bedreiging van den oorlog. Zr] is zeer reëel, ondanks Genève, ontwapeningsconferentie en wat dies meer zij. Wees niet zoo naïef daarin vertrou wen te stellen. Het is overdreven alles slechts internationalen zwendel te noemen. Maar toch, al die ingewikkelde formules, die daar opge steld warden, zijn voor ons vrouwen onbegrij pelijk. Het is een spelletje, een meten in scherpzinnigheid, waarbij men elkaar de loef tracht af te steken In handigheid en overre dingskracht; men pronkt er met fraaie leu zen, men poseert voor de publieke opinie. Mannen zijn nu eenmaal groote kinderen. Zij vergeten de knikkers om het spel. Zij beseffen zelfs niet dat het hun geen ernst is; met echt kinderlijk geloof gelooven zij aan succes dahr, waar de practlsohe zin van ons vrouwen ter stond de uiteindelijke débaele voorziet. Doch wij vrouwen moeiten tactisch zijn, moeten met hen meespelen tenminste zoolang het spelletje nog ongevaarlijk is. Daarom teekenen we met hoog ernstig ge>ziCht petitionnementen, ap- plau'disseeren als de heeren in Genève zeggen dat de kansen goed sitaan en zetten een bedrukt gezicht, wanneer zij over ongunstige vooruit zichten klagen. Maar als het spel gevaarlijk wordtdan moeten wij ingrijpen. Ja, dan wordt bet tijd, dat wij ingrijpen, zeg ik U. Dat zegt ons, dat gebiedt ons, elk individueel, onze liefde voor onzen man. Maar hoe wilt U dat verwerkelijken, zult U vragen. Luister, juist daarvoor is de medewerking van ieder van ons vereischt. Daarom heb Ik U noodig en daarom vraag ik van U te doen wat Uwe gehechtheid aan Uw man U ingeeft. Kort na den afschuwelijken wereldoorlog zijn twee tan oase «exegenooten la Dultschlaad op 'n idee gekomen; zij hebben Zich ten op zichte van elkaar tot twee dingen verplicht: eerstens spraken zij af, in geval van mobili satie tot een oorlog hun echtgemooten te be letten aan een oproep om onder de wapenen te komen gevolg te geven. En vervolgens verplichtten zij zich ieder vijf andere gehuwde vrouwen aan te werven, met wie zij deze zelfde twee afspraken zouden maken. De ge- strengste geheimhouding, ook ten opzichte van de mannen, is natuurlijk een onmisbare voor waarde voor het bereiken van een gunstig resultaat. Hun pogen heeft succes gehad. Overal vond de idee grage instemming. Zij brachten tot uiting wat reeds lang in het ge moed van iedere vrouw min of meer bewust leefde. Het .balletje, dat zij hebben opgeworpen, is tot 'n eerbiedwaard'igem 'berg geworden; het is een wijdvertakte organisatie geworden, die alle rangen en standen omvat en die reeds uitgestrekte gebieden van Europa bestrijkt. Duitschland eu Frankrijk, Noord-Itallië, Hon garije, Zwitserland en Tirol, Scandinavië, Nederland, België en ook Engeland zijn groo- tenideels gewonnen. In strikten zin ia van een organisatie geen sprake; er is geen bestuur, geen reglement, geen wet of dergelijke nonsens meer. Ieder vrouw kent haar plicht en zal dien te zijner tijd vervullen. "Wordt haar man onder de wapenen geroepen, dan zal zij hem opsluiten doodeenvoudig opsluiten in een kel der of een kamer, waarheen zij hem tevoren listig heeft binnengelokt. De opsluiting moet effectief zijn; er mag geen ontsnappen moge lijk zijn. Dat lijkt wreed op het eerste gezicht, maar is niet anders dan een uiting van onze liefd©' voor onzen man, welke door de omstan digheden noodwendig een zonderling karakter moet dragen. Nogmaals: mannen zijn zuike kinderen. In vredestijd schreeuwen zü hoog €n laag, dat elke oorlog immoreel is en zij pu - ten al hun spitsvondigheid uit om dat te be wijzen. Doch breekt de oorlog uit, dan doe ze mee; ze beweren daartoe verplicht te zijn. Alsof men ooit verplicht zou kunnen zijn aan iets immoreels mede te doen. Maar zeg eens, wilt ge deze bedde verplan tingen op U nemen „O, ik wil niets liever dan dat een oori js finaal onbestaanbaar wordt en dat ik er mijn man nooit aan zal verliezen. In beSinsel ik er alles voor U mijne belofte te Maar wat schieten we er mee op' a heeie afspraken niet algemeen zijn over de wereld? En zijn er trouwens buiten de g de mannen niet meer dan voldoende ong de om met elkaar een oorlog te voer© wat zullen de gevolgen zijn, wanneer opsluiten der mannen het geheel© ™rKeer komt stil te liggen? Is dat plan/el in zijn volle konsekwenties doorschouwd „Inderdaad, mylady, kan het feit, dat deze afspraken nog niet over de zijn verspreid, een bezwaar op e och Gijzelf kunt medewerken, om dit be waar zoo spoedig mogelijk uit den weg te TUinlen. Het is een moeilijkheid, maar die mag ons met de handen in den schoot doen leggen, zooals dat in Genève het geval is. Daar zie uien in, dat ontwapening en vrijhandel algemeen moeten zijn, willen zij waarde hebben. Doch verder dan dit inzicht komt men niet, niemand is er die begint. En wat Uw tweede bezwaar aan gaat. Wat komt het er op aan, dat er nog vol doende ongehuwde mannen strijdbaar zijn? Eerstens is het percentage gehuwden grooter dan dat der ongehuwden en wat zullen ver volgens deze laatsten kunnen uitrichten zon der de medewerking der eersten? Er zal ge-en legerleiding zijn: g«en generaals, geen officie ren. Hun systeem klopt niet meer en dat is voor ons doel genoeg. Ten slotte is uw vrees voor een katastrofe in handel en verkeer denk beeldig. Want de mannen, die nu aan het maat schappelijk leven worden onttrokken door onze opsluiting zouden daaraan evenmin kunnen deelnemen, wanneer zij ten oorlog trokken. Geloof me, mylady, van uwe toezegging hangt enorm veel af! Het leven van duizenden mannen ik zeg het zonder overdrijving berust op dit moment in Uw hand. En wat voor u meer waard is dan alles, het bezit van uw eigen man, dien gij liefhebt, kunt gij door uwe dubbele belofte thans beveiligen en be schermen. Kies!"... Door een vrienld'ln was rij heit te wetten gekomen. In de KLebens<traat moest een waarzeg- site wonen. In baar hart stond Clara Wüllner heel sceptisch tegenover zulke vrouwen... Maar toch.het was wel eens interessant. Zij zou echter haar zinnen hij elkander hou den. De vriendinnen hadden niets dan lof te hooren gekregen.Dus ging Mevr. Clara Wüllner op weg. Haar hart klopte opgewonden toen zij aan de bel trok. De deur sprong open en de oude kwam aangesloft. Zoo kwam Clara Wülliner in het Rijk der mysterieuze waar zeggerij. Mevr. Wüillner had echter pech. Misschien had de oude een booze bui. In ieder geval was zij voor. Clara een ongeluksprofeet. Het oude, beduimelde kaartspel voorspelde niet veel goedis. II ziulit in ide toekomst dioor groote on gelukken bezocht worden. Uw zoon waarover mevr. Clara de oude in den loop van het gesprek gesproken had zal op den slechten weg geraken. Hij zal u veel verdriet veroorzaken en in het tuchthuis te rechtkomen. Uw moeder zal binnenkort sterven. Mevrouw Clara was door hetgeen zij ge hoord had als het ware versuft. Ondanks haar vasten wil om niets van hetgeen zij vernomen had aan te nemen, wilde het toch niet uit hare gedachten. Het was sterker dan zij zelf. Geheel instinctmatig greep zij in haar beurs, betaalde en verliet zonder te groeten dit ongelukshuis. Buiten geko men bleef zij nadenken over deze sombere voorspelling en zij geraakte hoe langer hoe meer van streek. Haar rust, die zij onder alle omstandigheden wist te bewaren, was verdwenen. Haar echtgenoot, die laat thuis kwam, bemerkte wel het verstoorde en on gewone gedrag van zijn vrouw. Maar zij liet niets uit. Hij vroeg tevergeefs. 's Nachts sliep Mevr. hoegenaamd ndet- Haar opgewonden fantasie tooverde haar alerlei schrikbeelden voor den geest. Men droeg doodskisten binnen en zij hoirde tel kens grendels verschuiven en het rammelen met boeien. Uit de diepte rezen muren ome hoog, huizen - gesloten - bewaakt - getraliede vensters. 's Morgens was zij half waanzinnig. Haar echtgenoot riep de bekwaamste dok- ters ter hulp. Alles tevergeefs.niemand kon haar helpen. Lang bleef Mevr. Wüllmer in d-ezen over spannen, ziekelijken toestand voortleven. Toen rees in bet hart der gekwelde vrouw een vreeselijk besluit, dat werd omgezet in de daad. Toen haar man op zekeren dag thuis kwam, vond hij zijn zoon dood te bed lig gen. Zijn moeder bad hem vermoord. haar waanzin wilde zij hem voor het tucht huis bewarenHaar levenloos lichaam hing in een strop aan het venster. Dat had het bijgeloof gedaan. Er viel op dit bevelende „Kies!" een stilte; er kwam geen antwoord. De stilte werd hoorbaar, alles wachtte op het „Ja" of het „Neen", dat nu komen moest; doch het antwoord bleef talmen. Misschien was er nog een laatste twijfel te overwinnen Minuten verliepen. De stilte werd adembe klemmend, pijnigend, ondraaglijk. Ik kon bet niet meer uithouden, dat martelende zwijgen van alle dingen rondom me, het drukte als een loodzwaren last op mijn borst. Ik schreeuwde het uit enmeteen zat ik Techtop en con stateerde, dat ik me bevond op een bank in den tuin van mijn hotel met een prachtigen sterrenhemel boven me, eenigszins huiverig Men is verplicht in geval van^1„ekte te doen, om te genezen en zoo spoedig mogelijk zijn arbeidsgeschikte d te her krijgen. Daartoe behoort het tijdig inroepen van geneeskundige hulp. te Plaats daarvan zich door ondeskundigen te laten behandelen, is ten zeerste af te keuren, want daardoor wordt niet alleen v het leven van den be handelde in gevaar gebracht maar kunnen ook besmettelijke zlekten, die niet te«S Worden herkend, verspreid worden. GEZONDHEIDSRAAD. door de kille avondlucht. Ik stond op, wandel de om het perkje heesters heen doch de daar achter staande bank was verlaten. Ik keek het tuinpad langs en zag niaman(l. Het was een droi^m geweest, maar een, die me heftig impo neerde. Boven op mijn kamer schreef ik eerst een verslagje van de vergadering, die ik had- bijge woond en daarna een artikel getiteld; „Wat kunnen de vrouwen doen voor het vredes werk?" De hoofdredactie heeft geweigerd het arti kel te publiceeren. B.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 6