m
E
SLIMMER DAN SLIM.
EEN ZWARE BEKORING.
HET NOODLEUGENTJE.
DE INGEBEELDE ZTEKF.
WOENSDAG 7 SEPTEMBER 1932
Ata
£§§Ei li
t
Philibert van Royen, salon-oplichter, zakken
roller, gentleman-inbreker, zait in lustelooze
"houding in zijn gezellige -woonkamer. „Slim
me Bert", zooals zijn collega's in de misdaad
hem met veronachtzaming van zijn aristocra.
tischen naam noemden, was in een ontevreden
stemming. De zaken gingen silecht: verschil
lende aardige financieele ondernemingen wa
ren den laatsten tijd mislukt, doordat zijn
slachtoffers zich nog juist op tijd teruggetrok
ken hadden. Kortgeleden had de politie hem
hij een veelbelovende inbraak verrast. Als door
een wonder was hij er in geslaagd om te ont
snap pen, maar voordeel had het zaakje niet
opgebracht. Niets anders dan mislukkingen ge
durende de afgeloopen maand. Het kon bijna
geen toeval zijn, meende Philibert. Hij koes
terde dan ook het onaangename vermoeden,
dat er onder zijn vrienden een spion was, die
zijn plannen aan de politie overbriefde. Hij
moést te weten komen, wie het was
Hier werden zijn overpeinzingen onderbro
ken, doordat er gescheld werd. Toen hij open
deed, ontwaarde hij zijn ouden vriend, Jan
[Wigger.
„Kom binnen", «el hij gastvrij, want Wig-
ger, die zeven veTOordeelingen en twee vrij
spraken wegens-gebrek-aan-bewijs achter den
rug had, viel niet in de termen om van een
vriendelijke relatie met de politie verdacht
te worden.
„Ik heb je iets belangrijks te vertellen, silm-
me", zei de bezoeker geheimzinnig. „Ben je
.alléén
Op van Royens toestemmend knikje vervolg
de bij: „Ik heb een gewichtige ontdekking
gedaan. "Wij hebben een verklikker van de
politie in ons midden".
„Dat heb ik allang vermoed".
„Vermoéden Is wat anders dan wéten. Ik
weet het zéker en dat niet alleen, ik weet
ook wie het is
„Wdt zeg je Opgewonden sprong Phili
bert van zijn stoel. „Wié is het dan T'
„Jaspers", zei Wigger.
Stomverbaasd keek zijn vriend hem aan. Jas
pers, die In de internationale mlsdadlgers-
wereld een geweldige reputatie genoot, een
Bpion Het leek ongeloofelijk.
„Wij kennen hem pas een paar maanden",
vervolgde Wigger, „en hoe kwamen wij aan
hem Door aanbevelingsbrieven van de col.
lega's uit Berlijn".
„Die brieven waren eoht".
„Ja, de brieven wél, maar de m&n niet.
Weet je wat er gebeurd Is Jaspers
werd door de Nederlandsehe politie gearres
teerd, toen hij de grens passeerde en aan de
Duitsohe autoriteiten uitgeleverd. Een onder,
nemend inspecteur uit Gelderland, Piet Goor-
ma, drong zich met behulp van de aan Jas
pers ontnomen papieren hij ons in
„Hoe weet je dat allemaal
„Een kennis van mij uit Zutphen herkende
Goorma een paar dagen geleden en toevallig
hoorde ik vanmorgen van een Duitschen kame.
raad, dat de echte Jaspers in Leipzig tot tien
jaar tuchthuisstraf veroordeeld is".
„De rekel", zei van Royen driftig. „Hij heeft
ons heel wat stroppen bezorgd".
„En, wat nog het ergste is, ik heb hem
gisteren het plan voor de inbraak in de Bor.
remanstraat verteld".
„Dat mooie zaakje mag niet mislukken", zei
Philibert beslist. „Hier moet bliksemsnel ge
handeld worden".
Hij dacht even na. „Ik heb al een plan",
ging hij toen voort. „Ik ga direct op zoek naar
Goorma en breng hem hier. Jij gaat direct
Thijs halen. Als de spion hier is, hebbetn wij
nog een kansje, dat alles in orde komt."
Gelijktijdig verlieten zij van Royens woning,
de tweede étage Herdersweg 32, een keurige
straat, geheel overeenstemmend met het zeer
respectabele uiterlijk van „Slimme Bert".
Laatstgenoemde bofte: vrij gauw vond hij
den man, dien hij zocht in het stamcafé, waar
Goorma, alias Jaspers in zijn eentje een glas
bier dronk Philibert ging naar hem toe en
yroeg, of hij met hem mee naar huis ging,
„Geen tijd", luidde het antwoord.
Van Royen drong nog even aan, maar toen
de andere bleef weigeren, zag hij in, dat hij
het op een andere manier zou moeten probee.
ren. Hij stak zijn handen in zijn zakken en
zei op zachten, doch dreigenden toon:
„Goorma, wij weten, hoe het met Jaspers is
gegaan. Kijk eens naar mijn rechterjaszak.
Als je goed pp let, zal je zien, dat er een
revolver in zit. Eén handbeweging van mij
en je bent een lijk. Ben je bereid om met
mij mee te gaan
„Ik zal het doen", zei de pseudo-Jaspers.
Hij wist, dat hem geen andere keuze over
bleef. Koortsachtig zochten zijn hersenen naar
een middel tot bevrijding.
„De kelner moet nog betaald worden",
merkt hij op.
„Dat zal ik doen", zed de bandiet. „Jij doet
geen mond open. begrepen
Terwijl hij afrekende met het ongure ventje,
dat nauwelijks op den naam van kelner aan
spraak kon maken, hield hij het gezicht van
Goorma goed in het oog teneinde hem te ver
hinderen om teekens te geven. Voor zij het
café verlieten, keek hij nog even op het
tafeltje. Het was ln orde: er lag geen briefje
of bijzonder kenteeken.
Op weg naar den Herdersweg gaf Goorma
duidelijke blijken van een opgeruimd humeur.
„Dat is de eerste keer, dat jij mij een rondje
geeft, slimme", merkte hij vroolijk op. „Een
streep aan den balk, dat JÜ zoo royaal bent".
De andere negeerde deze hatelijkheid aan
het adres van zijn spreekwoordelijke gierig,
heid; hij had al zijn aandacht noodig voor
het bewaken van zijn tegenstander.
Inspecteur Goorma lag op den divan in van
Royens woonkamer, Thijs, een expert op dat
gebied, had hem vakkundig vastgebonden en
een flinke prop in zijn mond gestopt. Hij kon
onmogelijk loskomen, daarvan was iedereen,
ook hijzelf overtuigd. Op voorstel van „Slimme
Bert" besloot het drietal om de voorgenomen
inbraak dienzelfden avond in plaats van over
drie dagen te ondernemen. Ook al was de
politie door Goorma over het plan ingelicht,
dan zou zij daar toch heelemaal niet op reke-
§en. De kust zoo dus zekor vrij zijn. Toen.
ïss-jfisS:#!*
ÉV-
'iw
xf:8> V
DE HOOFDSTRAAT VAN EEN DORP BIJ GANAHL (Missouri, Aim.). Dit dorp bestaat uit huisjes, die door de inwoners per
catalogus werden besteld en in elkaar gezet. Het gemeentehuis (einde der straat) verrees voor gemeenschappelijke rekening.
zij weggingen, zei "Wigger tot den maohteloo-
zen inspecteur
„Als wij vannacht terugkomen, zullen wij
eens op ons gemak over jouw lot beraadsla
gen. Wij zijn geen moordenaars. Slechts in het
uiterste geval gaan wij daartoe over. Maar
het zdl moeilijk zijn om op een fateoendelljke
wijze van jou af te komen".
En met deze opwekkende gedachte kon de
hulpelooze man zich voorloopig troosten.
Toen de drie hoeven dien avond in de Bor-
remanstraat hun slag wilden slaan, werden zij
op heeterdaad betrapt door een sterke politie-
macht, die tot hun groote verbazing werd ge
leid door Inspecteur Goorma.
„Hoe kwam u er uit vroeg Philibert van
Royen den volgenden dag, toen de inspecteur
hem een verhoor had afgenomen.
„De politie kwam mij tien minuten na jullie
vertrek bevrijden. Ik had een boodschap ach
tergelaten op het caféJtafeltje".
„Hoe kan dat Ik heb geen briefje of iets
van dien aard gezien V'
„Hierop stond mijn boodschap", zei Goorma.
Hij toonde den andere een „viltje", een van
die kleine ronde schijfjes van viltpapier, welke
in de meeste café's gebruikt worden om onder
de glazen te leggen. Aan de eene zijde stond
de reclame van een bekende bierbrouwerij, op
den anderen kant, die niet bedrukt was, stond
met potlood geschreven: „Help, spoed, Her
dersweg 32 II".
„Ik schreef het er op, toen jij afrekende.
Voor je het had gemerkt, had ik mijn bier
glas er weer op gezet. De kelner, een goede
vriend van mij, vond hét even later, toen hij
de leege glazen wegnam. Hij bracht het direct
naar het hoofdbureau".
„Slimme Bert" besefte droevig, dat de in
specteur hem te slim af geweest was.
I. v. E.
(NADRUK VERBODEN
Wat is Tiufelnbroen?
Tegen einde Augustus, zoo ongeveer tegen de
dagen, dat de aardappelen geoogst worden
maakt de Sauerlander zich op om zich aan het
Tiufelnbroen over te geven. Deze plechtigheid
is een oud gebruik, waaraan alle lagen der be
volking gaarne meedoen om zich eens recht
van harte aan pret en jolijt te buiten te gaan.
Bijzonder aan den bovenloop van de Ruhr, hij
Eversberg en Meschede, ls men deze zede trouw
gebleven. Zijn de dagen voor het Tiufelnbroen
aangebroken en het weer goed, dan trekken
groote gezelschappen naar beschaduwde plek
ken in de bosschen of naar de koele oevers van
beken of meertjes en daar worden geweldige
vuren ontstoken. Dit .vuur is het voornaamste
ingredient van de pret. Ieder moet hout aan-
sleepen en dat zoo lang, tot de leider van het
feest, een of ander ervaren „Tiufelnbroer" vindt
dat het zoo genoeg is. In een nabijgelegen aard
appelveld gaat men dan aardappelen rooien en
deze worden in de gloeiende asch van de vu
ren gestopt. Hierbij behoort men koffie te ko
ken, waarbij ieder zijn eigen drinkgerei mee
moet brengen. Meteen brengt men dan ook maar
iets eetbaars mee, als echte Bauerlandsche ham
of harde metworst, kaas, enz. Boter, uien en
zout zijn zoo onvermijdelijk aan het feest ver
bonden, dat ze niet eens genoemd hoeven te
worden. Om de tijd, die aan het wachten op
het gaar worden der aardappelen te besteden en
niet heelemaal nutteloos voorbij te laten gaan,
zorgt men óok voor een paar flesschen Korn,
een brouwsel, dat men met zekere reserve
naast onzen eigen Schiedamschen landwijn kan
zetten.
Alleen een beproefd kenner van het vak mag
de aardappelen aanraken, ze omdraaien, proe
ven, enz., maar wanneer deze oordeelt, dat ze
eetbaar zijn, zorgt ieder er voor, dat hij een
reusachtig portie machtig wordt en deze wordt
dan met aandacht en overleg genoten. De hoe
veelheden aardappels, welke hij zulk een feest
verdelgd worden, schijnen de grenzen van het
geloofbare aanzienlijk te overschrijden. Er wor
den zelfs wedstrijden in het eten gehouden en er
kunnen op dit gebied ook records geslagen en
verbeterd worden. Dan worden de biertonnen
aangeslagen om het effect van het meegenomen
zont een beetje te neutraliseeren en tegen het
vallen van den avond zet de marsch naar de
huisgoden weer in, die gewoonlijk moeilijk te
vinden zijn vanwege de vele gelegenheden om
nog een hartversterking te nemen, wat te dan
sen of anderszins, welke op het pad naar ge
melde huisgoden uitgestrooid zijn.
De man die tweemaal stierf
„Het Vaderland", het overlijden vermeldend
van Mgr. Schaepman, den oud-president van het
Groot-Seminarie Rijsenburg, plaatst bij het be
richt het portret van den grooten Dr. Schaep
man, die al ln 1303 te Rome overleed.
Toen Nellie Dawson op de tribune van de
rennen kwam, zag zij Giles Donovan, een ver
woed wedder, naar haar toekomen. Giles ver
toonde altijd een lachend gelaat of hij won
of verloor.
Hoe maak je het, Nellie? Je riet er uit,
alsof je de twintig nog niet gepasseerd was.
Zij lachte. Je blijft dezelfde Iersche leuge
naar, maar dat hindert niet. Is er kans geld te
verdienen?
Dat zou wel kunnen. Wil jij me een dienst
bewijzen?
Zeker, Giles, wat is het?
Zie je dien man, die daar naast die siga-
renkiosk staat. Hij ziet er armoedig genoeg
uit. Een vriend van mij, die aan lager wal
ls geraakt. Hij vertelde mij onlangs, dat hij
zoo graag eens de rennen zou zien, maar ik
heb geen tijd om mij met hem bezig te hou
den. Zou je willen zorgen dat de bookmakers
hem niet villen. Hij kan niets meer verdragen,
want hij is schoon op.
Nellie grinnikte.
Best Giles. Laat mij hem bemoederen. Stel
hem voor.
Zij liepen naar de plaats, waar de armoe
zaaier stond en Giles zei tot hem:
Jo, deze dame is een goede kennis van mij,
zij zal je naar een goede plaats brengen. Tot
straks.
Nellie ging met Jo Tackles, haar nieuwen
kennis, naar de plaats, waar zij gewoonlijk zat.
Te voren had Jo nog aan zijn vriend ge
vraagd:
Ben je zeker van dat paard, Babie Snead?
O, beslist. Wat ik verleden week zei, zal
nu waarheid worden. Het dier, dat voor het
eerst uitkomt, zal winnaar zijn. Maar ik zou
je raden niet meer dan vijf dollars op hem
te zetten. Nellie zorg er voor en veirwed zelf
ook niet meer.
Dus Jo Tackles was een vriend van Giles
en daarom zou zij heel vriendelijk voor hem
zijn. Maar waarom was de man zoo zenuw
achtig en verstrooid? Nellie had er echter slag
van het vertrouwen van nieuwe vrienden te
winnen en het duurde niet lang of zij wist,
waarom hij zoo opgewonden was. Hij wilde
eventjes duizend dollars zetten op Babie Snead.
Lieve hemel- Zoo'n stumper! Hij zag er uit,
alsof hij dood neer zou vallen eer de zevende
ren kwam, waarin Babie Snead uitkwam.
Nellie bracht hem naar den bookmaker. De
man was doosbleek en klemde de lippen stijf
op elkaar, toen hij tien kaartjes, elk van 100
dollars kreeg, waarop het nummer 3867, het
programma-nummer van Babie Snead. Nellie
keek het nog even na.
Het signaal werd gegeven. Een lange rij vol
bloedpaarden kwam in de ring en paradeerde
voor de jury. Babie Snead was er bij. Zijn
jockey droeg een roode buis, een zwarten gor
del en een zwarten pet.
Nellie keek voortdurend naar het groote bord,
waarop de weddenschappen stonden. Babie
Snead was eerst genoteerd 40 tegen 1, nu was
het dertien.
Dertienduizend dollars! Die kaartjes in den
zak van haar buurman waren misschien der
tien duizend dollars waard!
Wanneer beginnen zij nu toch? bromde
Jo Tackles.
Opeens ging de slagboom open en de paar
den rende weg. Fireboy was eerste, Babie
Snead zesde.Zesde! En zijn jockle hield
de teugels ln! Het beest was niets waard....
Ik zal hem vermoorden! kreet de armoed
zaaier. Ik zal hem villen!
Maar opeensWat was dat. Wat rende
daar als de wind langs de baan? Het roode buis,
de zwarte petBabie was vijfde, vierde,
derdetweede.
Vooruit, haal op! gilde Tackles.
Nellie schrok. De man was buiten zichzelf.
Hij zag er uit als een lijk.
De laatste ronde.Babie Snead kwam aan
het hoofd, een.twee lengten voor.Een
gemakkelijke overwinning door een ervaren
jockey, die de krachten van zijn paard wist te
sparen tot het einde.
Tackles viel terug op zijn plaats, zijn gezicht
vertrok zich in een onnatuurlijken grijns.
Dertienduizend dollars, mompelde hij,...
Voor mijvoor mij
Nellie voelde zijn pols en zond een bediende
naar den dokter. Deze constateerde hartver
lamming door overmatige opwinding.
Arme kerel, zijn hart schijnt erg zwak
te zijn geweest.
Werktuigelijk gaf Nellie haar adres op. In
den zak van Tackles werd het zijne gevonden.
Maar tevoren had Nellie voor zekerheid de
kaartjes uit zijn zak genomen. Zij zou ze voor
hem bewaren.
Het lijk werd weggedragen.En NelUe
had de kaartjes. Die gedachte overweldigde
haar. Die kaartjes waren dertienduizend dol
lars waard. Zij lachta een twgtiï hysterisch.
Voorzichtig keek zij om zich heen. Niemand
wist iets van die weddenschap, waarom zou zij
het niiet doen? Zij stond alleen op de wereld,
met een klein inkomen, te weinig om te leven,
te veel om te sterven.
Als werktuitgelijk liep zij naar het loket
van den bookmaker. Zij moest langzaam gaan,
waarom holde zij toch?
Een zeer nauwkeurige kassier telde haar
de bankbiljetten voor. Nellie moest zich be
dwingen om er niet naar te grijpen.
Een mooie winst, zei de man, dertiendui
zend
Dan ging zijn naar een bank. Daar gaf zij het
geld in deposito op haar eigen naam en ging
naar huis, haar armoedig kamertje.
Nog als verbijsterd zat zij daar op haar kleine
sofa, toen aan haar deur geklopt werd. Er was
een dame.
Een teer mager figuurtje in een eenvoudige,
zwarte japon kwam binnen.
Ik ben de vrouw van Jo Tackles, zeide zij.
Vreemd, Nellie had er geen oogenblik aan
gedacht, dat de man wel getrouwd kon ge
weest zijn.
uw adres is mij gegeven door den dokter,
die mijn man naar huis bracht. weet zeker,
dat hij gestorven is. Hij had gehoopt bij den
wedrennen te winnen en wij hadden het geld
zoo noodig, wij en de kinderen. Nu is mij ver
teld dat U geregeld de rennen bezoekt om te
wedden en zoo iets te verdienen. En in mijn
nood kom ik u vragen mij dat beroep te leeren.
Al kon ik maar zooveel winnen, dat de kin
deren geen honger behoeven te lijden.
"Wat bedoelde die vrouw? Dacht zij werkelijk,
dat men met wedden voldoende kon verdienen
om te leven? Wat een gans! Wist zij niet, dat
de wedders wel een enkelen keer winnen, maar
zooveel te meer verliezen? En wat is het einde?
Honiger, ellende.
Nellie voelde een soort van afkeer voor dat
armoedige vrouwtje. Wat zou zij doen. Het geld,
haar als het ware in den schoot geworpen,
nemen en haar ter hand stellen.Maar de
vrouw had kinderen.Kon Nellie haar dat
fortuin onthouden en haar tot een leven van ar
moede en ontbering veroordeelen.die arme
kinderen
En Nellie ging naar haar bureautje, opende
een lade, schreef een cheque en gaf die aan de
vrouw.
Uw man heeft gewonnen en om te be
letten. dat hij bestolen werd, heb ik het geld
in bewaring genomen en op de bank geplaatst.
Ga daarheen en uw eigendom zal u ter hand
gesteld worden.Maar nu.ga heen, gauw
wat.
Maar dat begrijp ik niet, stotterde de ver
bijsterde vrouw, terwijl Nellie de deur open
hield.
Ik ook nietMaar wil je nu eens ma
ken, dat je wegkomt? snauwde ze, ter
wijl zij haar letterlijk buiten de deur zette en
die met den sleutel sloot.
Dan wierp rij zich op de sofa en schreide
hartstochtelijk
K.
NADRUK VERBODEN)
Kroonprins Rupprecht van Beieren woont
de Veldmis bij, ter gelegenheid van den
750sten verjaardag van de verleening van
het hertogdom Beieren aan Otto
Wittelsbach,
von
Als een wervelwind stoof Jaap Brasser langs
de trappen van de tweede en de eerste étage
omlaag.
Maar toen hij eindelijk beneden' op straat
stond, wees de klok van den toren op twee mi
nuten vóór negen
Jaap Brasser had ziph weer eens verslapen!
Er bestond nu natuurlijk geen schijntje van
een kans meer, dat hij nog tijdig op kantoor
zou komen, zelfs wanneer hij een tram of een
taxi nam.
Helder en duidelijk stond 't hem opeens voor
den geest wat de chef de vorige week gezegd
had: Als je nu nóg eens te laat komt, Brasser,
dan kan je te gelijk wel je biezen pakken.
Jaap Brasser's hersens werkten koortsach
tig. De onaangename bezigheid van „biezen
pakken" moest in elk geval voorkomen wor
den.
Hij moest een foefje vinden om zijn te-laat-
komen te verontschuldigen.
Zeggen dat hij naar den dokter geweest was?
Maar de chef v;as in staat, den arts op te
bellen, wanneer zijn scherp ziend oog aan het
uiterlijk van den patiënt geen sporen van licha
melijk onwel-zijn kon ontdekken!
Toen opeens dacht Jaap Brasser aan den
ouden Abelson.
Abelson was een zeer gerespecteerd cliënt
van het kantoor. Hij deed al jaren lang zaken
met de firma, waar Jaap Brasser werkzaam
was en betaalde prompt en maakte nimmer
chicanes.
De kandizie van Abelson was de firma heel
wat waard. Dit wisten ook de bedienden en
zij behandelden daarom den ouden, trouwen
cliënt met eerbiedige welwillendheid.
Als Jaap Brasser des avonds van kantoor
naar huis ging, leidde zijn weg langs de wo
ning van Abelson.
't Gebeurde dan wel eens, dat de oude man
hem binnenriep en vroeg een paar Fransche
brieven voor hem te schrijven. Abelson zelf
kende geen Fransch en hield er ook geen bui
ten landsche correspondentie op na.
Als Jaap Brasser de Fransche brieven ge
schreven had, beloonde Abelson hem natuurlijk
voor zijn moeite, maar ook zonder die beloo
ning zou Jaap zijn diensten niet geweigerd heb
ben. Hij kende immers de waarde, die de firma
aan de relatie met den ouden Abelson hechtte.
Jaap Brasser liep een winkel binnen waar
hij geregeld zijn sigaren haalde en vroeg, of
hij even mocht telefoneeren.
Een halve minuut later had hij verbinding
met het kantoor zijner firma.
„Wil je me even den chef geven, Jansen?"
Dan debiteerde Jaap Brasser blozend, hoe
wel niemand hem zien kon, zijn noodleugentje.
„Meneer, U spreekt met Brasser. Ik ben op
't oogenblik op het postkantoor. Toen ik zoo
straks bij Abelson langs kwam, vroeg hij me,
of ik even een aangeteekenden brief voor hem
wilde afhalen. Dat kon. ik natuurlijk niet wei
geren
Jaap Brasser wilde het toestel weer op den
haak hangen.
Maar de chef informeerde belangstellend:
„Zoo? Is Prummel ziek?"
Jaap Brasser keek verbaasd. Prummel was
de oude bediende van Abelson. Waarom zou
die nu opeens ziek moeten zijn?
Maar dan bedacht hij, dat Prummel gewoon
lijk de boodschappen voor Abelson verrichtte.
Er moest dus een reden zijn, waarom de
oude bediende vandaag dit deel van zijn taak
niet kon vervullen.
Er zat niets anders op, dan Prummel inva
lide te verklaren!
„Toch niet ernstig, hoop ik?" vroeg de chef
weer.
Lieve deugd, wat was die man vandaag
zwaar op de hand!
„Nee, gelukkig niet", jokte Jaap Brasser
verder, „hij heeft 'n beetje zijn voet verstuikt.
Niet erg. Maar hij kon vandaag toch moeilijk
loopen
De chef vond 't heel jammer van dien armen,
ouden bediende.
Hoe was 't gebeurd? Was Prummel gevallen?
Of had hij zich gestooten? Op zoo'n leeftijd
moet je oppagsen hè! Het angstzweet brak
Jaap Brasser uit. 't Viel niet mee, o-m een aan
eenschakeling van leugens te debiteeren. Ge
lukkig maar, dat de chef hem niet zien kon!
„Hoe 't gekomen ls? O, Prummel liep met
zijn hondje te wandelen. En toen struikelde hij
over het touw"
Ziezoo! Nu zou hij de zaak toch wel vol
doende hebben toegelicht!
Maar do chef bleek een bijzondere belangstel
ling voor den ouden Prummel te koesteren.
Er was toch wel doktershulp ingeroepen? En
wat had de dokter aangeraden? Zwachtelen?
Koudwater-verbanden? Ja, ja, heel goed!
En had het hondje geen letsel bekomen toen
Prummel over het touw struikelde? De oude
man was immers zoo bijzonder gehecht aan het
diertje?
Jaap Brasser was de wanhoop nabij.
Hij wist niet eens, of Prummel wel werke
lijk een hondje bezat! En nu moest hij van
allerlei over dat dier gaan fantaseeren!
Eindelijk scheen de chef zijn nieuwsgierlg-
hed dan toch voldoende te hebben bevredigd.
„Nu, kom dan maar gauw naar kantoor,
Brasser".
Met een zucht van verademing belde Jaap
Brasser af. Nog nooit was hem het vuur zoo na
aan de schenen gelegd.
Hartgrondig verwenschte hij zijn laat-op.
staan; de strengheid van den chef; zijn leu
gentje
Maar enfin; nu was de kwestie in elk geval
afgedaan. Hij had zich er goed doorheen gesla
gen. De chef zou wel geen' argwaan koesteren.
Een kwartier later stapte Jaap Brasser met
opgeheven hoofd zijn kantoor binnen.
Na jas en hoed te hebben opgehangen, liep
hij regelrecht door naar zijn plaats.
Maar toen werd hij toch even héél wit om
den neus! Want op zijn stoel zag hij Prummel
zitten
Zoodra hij Brasser ontwaarde, stond de oude
man vriendelijk glimlachend op.
„Wel meneer Brasser ik zit al van vóór
negen uur op U te wachten. Meneer Abelson
laat vragen of U dien brief voor Bordeaux wel
op de post hebt gedaan? We hebben nog altijd
geen antwoord gehad!" J. D.
(NADRUK VERBODENl
Onlangs meldde op een voormiddag het elec-
trische schelletje in het studeervertrek van den
dokter, dat er een patiënt in de wachtkamer
was gekomen, ofschoon het spreekuur reeds
verstreken was. Dr. Kern, die over een oud
boek gebogen zat te soezen, sprong van zijn
gemakkelijken stoel op naar de deur, die zijn
studeerkamer met de wachtkamer verbond. Hij
bedacht zich echter te rechter tijd en liet
zich weer in zijn stoel vallen.
Na een kwartiertje opende hij geruischloos
de deur, die op de gang uitkwam, met de
luide woorden; „Tot weerziens, mevrouw; dus
■tot over acht dagen!" Dan rammelde hij met
eenige instrumenten in de daarvoor bestemde
kast, klapte hoorbaar de deuren ervan toe, liet
water in den waschbak stroomen, plaste er
zijn handen in, bracht met zijn vingers wat
wanorde in zijn blonde lokken, haalde diep
adem en verzocht de dame in de wachtkamer
met diepe, waardige sitem gepaard met een
deftige buiging, in zijn studeerkamer te komen.
Mevrouw Thérèse Scholts was een blozende
dame, wier bezorgd uiterlijk, haar goeden
smaak verried.
Mevrouw, wat scheelt er aan?
O, dokter, mij scheelt het overal, Ja, wer-
kelijken letterlijk overal, aan alle hoeken en
kanten, was haar eenigszins raadselachtig ant
woord.
Maar hoe dr. Kern de patiënte ook opnam,
nergens ontdekte hij „hoeken of kanten". Daar
om zij hij met een beleefd glimlachje:
Zoolang U nog schertsen kunt, mevrouw,
is
Dokter, ik scherts heelemaal niet. Sedert
maanden, sinds den dood van mijn man, ben
ik geregeld onder dokters behandeling. Bij
professoren, specialisten, allopathen, homoeo-
pathen, ja zelfs bij „magnetopathen", oogen
deskundigen en „terug-naar-de-natuur-fanatici".
Ik ben in hadplaatsen, ln de bosschen, ln de
bergen en aan zee geweest, in het Noorden
en in het Zuiden; met kilo's en liters heb ik
medicamenten geslikt. Niemand en niets heeft
mij geholpen. Integendeel! Daar men mij voor
een weduwe hield, „die het wel betalen kon",
heeft men mij overal op sleeptouw gehouden.
Mijn geld kwam eerst, dan pas mijn gezond
heid of liever mijn lijden.
Nu was ik onlangs te Zigowitz, en daar heeft
men mij u als een buitengewoon bekwaam arts
aanbevolen. En daarom ben ik nu bier
te bidden en te meeken mij té helpen.
Ofschoon door den lof gevleid,, legde dr. Kern
een diepe groeve tusschen zijn brauwen,
nadat hij een poosje nadenkend met zijn
Stethoscoop gespeeld had, beek hij in de oogen
der patiënte, lichtte het ooglid op, betastte den
vorm van het hoofd, keek haar in de keel
holte. Hij beluisterde en beklopte het hart en
de longen, nam den bloeddruk en de ademha
ling op, kortom, deed zijn onderzoek zóó gron
dig, dat mevrouw Thérèse Scholts dankbaar
haar kostbaar beringde vingers over de hand
van den medicus liet glijden en hem verzeker
de, dat zij een onbegrensd vertrouwen in hem
stelde.
Ik zal U, mevrouw, vooreerst naar geen
badplaats sturen en ook geen groote experi
menten met U doen. U moet van de poeders,
die ik u zal voorschrijven, 's avonds voor a
gaat slapen, er een in een warme kop thee
of 'n glas warm water innemen; U moet zoo
min mogelijk gekruide spijzen eten en bezoe
ken of recreaties, die u zouden kunnen opwin
den,1 beslist vermijden. U moet lezen. Kies daar
voor lichte lectuur, zooals interessante beschrij
vingen van landen en volken, idyllen, humores
ken, maar geen opwindende romans, of trage
diën, die U treurig zouden kunnen stemmen.
En komt u dan over acht dagen, op ongeveer
denzelfden tijd terug. Dan zullen we zien, wat
WÜ met de „ingebeelde zieke" verder zullen
doen, zoo besloot hij, schertsend zijn consult.
Ik dank u duizendmaal, dokter; ik stel
in u een onbepaald vertrouwen; ik voel nu
al, dat u mij genezen zult. En hoeveel ben ik
U schuldig dokter?, vroeg mevrouw Thérèse
Scholts, met een schelmschen blos, terwijl zij
haar omvangrijke handitasch opende.
Tien mark, antwoordde dr. Kern. Maar
dat heeft geen haast mevrouw; wij zullen el
kaar nog wel eenige keeren zien!
Ja, ja, dat wel, maar ziet u, schulden
maak ik niet. Daarin volg ik de principes van
mijn man, die schulden maken iets afschuwe
lijks vond, vooral door vrouwen. Daarbij woelde
ze in de bankbiljetten, die ze in haar tascli
had, trok er een „honderdje" uit en legde
het op de schrijftafel van den dokter.
Dr. Kern werd verlegen, maakte een bakje
open, waarin hij rammelde met groot en klein
zilvergeld, en zei da-n op een toon, waarin een
tikje leedwezen klonk:
Het spijt me, dat ik vandaag nog niet
zooveel geld heb ontvangen om U van honderd
mark terug te kunnen geven. Ik heb hier maar
veertig of vijftig mark.
Dan zijn we er al, zeide de dame. Hier
heb ik nog een bankje van vijftig;
En dokter Kern nam het vijftigi®. en de pa-
tiënte liet de zilverstukken lachend in haar
tasch glijden.
Ingebeelde aieke! lachte de arts, toen
Thérèse Scholts weg waH stalt he«t papiertje
van vijftig mark in zUn veKt.ieszak, ging naar
zijn restaurant om tetafelen en tracteerde
zich zelf op een glaasje wijn. Je kunt nooit
weten, dacht hij, hoe bevredigend zich de zaak
met die rijke weduwe nog ontwikkelt; ik durü
er wel een klei11 voorschot op te nemen.
Toen de maaltijd geëindigd was, overhan
digde dr. Kern met een voornaam gebaar den
kellner het bankje van 50.
Luister even, Frits, als ik mij niet ver
gis, moet ik mijn diners van verleden week
nog betalen; houdt alles er maar af!
De kellner ging. Na een paar minuten kwam
hij, l°°s lachende terug.
Dokter, zei hij, ik wed, dat op zoo'n ma
nier er iedereen in zou loopen. De grap is goed
en het bankbiljet ls zoo onberispelijk van na*
maak, dat onze caissière het bijna voor echt
had aangenomen.
(NADRUK