SLINKEND BIERVERBRUIK IN DUITSCHLAND. WAALWIJK'S NIEUWE RAADHUIS. ZATERDAG 22 OCTOBER 1932 EN OVER DE GEHEELE WERELD. DUITSCHE HOOP OP AMERIKA. „DIE MUSIK". NA DERTIG JAREN. DE PRINS VAN WALES EN HET HUWELIJK TE GOTHA. DEENSCHE GROENLAND EXPEDITIES. „So so, la la, danke bestens ganz ertraglicli." PROF. KEESOM OVER HET KOUDE- CONGRES. EEN GEBOUW VOL SYMBOLIEK EN WAARHEID. SCHEPPING VAN KROPHOLLER. HET FEEST VAN DE PASTOORSMEID. Van onzen correspondent). B e r 1 ij n, 20 October 1932. Het voornaamste meubel in de huizen onzer voorvaderen was een bekkeneel. Het tegenwoor dig geslacht rookt sigaretten en is zoo verstan dig niet eens te weten, of men "het meervoud van bekkeneel met één of met twee e's schrijft. Het bekommert zich om zulke nonsens niet en dat is een teeken van vooruitgang. Misschien is het ook een teeken van vooruitgang, dat het niet eens weet, waar een bekkeneel ergens zit. Ieder een weet, dat een verslagen vijand er de grond stof van vormt, maar zoo men generaal Luden- dorff of dr. Goebbels, of een dier andere man nen, die zoo dolgraag naar de berenhuiden en het steenen huisgerei terugwillen, eens een ver slagen vijand voorlegde met het verzoek er een bekkeneel uit te halen, tien tegen één, dat zij niet zouden weten waar te beginnen noch hoe te eindigen. Inmiddels, de bekkenelen (met één of twee e's) zijn verdwenen en het bier dat er uit ge dronken werd, is bezig denzelfden weg te gaan. Nog een wijlt je en dit edele gerstenat zal een sprookjesdrank geworden zijn, zooals de nektar, waarvan men wel van tijd tot tijd eenige drup pels in de literatuur geserveerd, maar nimmer meer een hartige teug over de lippen krijgt. De menschen drinken minder en minder bier. Dat geldt van de heele wereld, maar dat geldt geheel in het bijzonder van Duitschland. In het jaar 1902 dronk elke Duitscher, zuigelingen en dames inbegrepen, gemiddeld 116 L. bier per jaar. Dat was verbazend veel en dat was ook een hoogtepunt. Sedert dat jaar is een slinking van de consumptie ingetreden en hier staan we dus tegenover een verschijnsel, waarvan men de schuld nu eens niet op den breeden rug van de malaise werpen kan. Want in 1912. was de consumptie al op 102 L. gezakt en toen een beetje later de oorlog kwam, ging deze consumptie met den stormpas omlaag. Zij zakte ook na den vrede door en eerst in 1924 werd een voorloopig laagtepunt bereikt met een gemiddeld verbruik van maar 61 L. In twintig jaar tijds was dit oud en voorvaderlijk gebruik dus tot op 50 pCt. gereduceerd. Maar de jolige dagen, welke de stabiliseering van het betaalmiddel volgden, brachten weer ■wat leven in de brouwerij en in het jaar 1929 stijgt het drinken weer tot op 90 L. De bier brouwers wreven zich daarbij de handen van pleizier in elkaar, maar al spoedig werd het duidelijk, dat men hier met een reculer pour mieux sauter te doen had. In 1930 zakte de con sumptie opnieuw en wel op 75 L. Het daaraan volgend jaar op 56 L. en in 1932 zal, ondanks den gloeienden zomer welken wij gehad hebben en welke het bierverbruik zeer in de hand werkte, toch niet meer dan ongeveer 45 L. per kop der bevolking opgedronken zijn. Deze vermindering kan gedeeltelijk uit een veranderden smaak verklaard worden, gelijk ïulks het geval met zoo vele andere voedings middelen is. Maar voor een deel zal de belas ting ook wel debet aan de inkrimping staan, want deze belasting is even gestaag omhoog ge klommen als de consumptie afnam. In het re cordjaar 1902 haalde de fiscus slechts 1,60 mark uit elke H.L. bier. In 1931 al 7,39 mark. Nog een of twee van deze belastingver hoogingen en de bierbrouwerij is totaal uitgeroeid. Gelijk gezegd gaat het bierverbruik echter over de heele wereld terug en heeft Duitschland hier slechts de leiding. Van 1929 op 1931 zonk de consumptie in laatstgenoemd land van 58 op 37 millioen H.L. Bij ons (in hetzelfde tijd bestek) van 2,3 op 2 millioen. Bij de Engelschen van 33 op 28. Bij de Belgen van 16 op 14. Bij" de Franschen van 17 op 16. Bij de Tsjechen van 11 op 10. Alléén de Zwitsers maken hier een uitzonderling. Bij hen steeg de consumptie van 2,5 op 2,6 millioen H.L. Ook de menschen, welke er geen eigen brou werijen op na houden, maar hun gerstenat uit den vreemde plegen te betrekken, schijnen meer en meer tot de meening over te hellen, dat de coqtail de gezondste aller dranken is. Men kan dat makkelijk uit de algemeene exportcijfers af leiden. In de reeds genoemde jaren 1929 op 1931 zakte de bieruitvoer van alle landen. Die van Duitschland b.v. van 611 op 468 (in 1000 H.L.) die van Engeland van 607 op 463; die van ons van 164 op 90; die van de Franschen van 132 op 106; die van de Tsjechen van 271 op 153. De bierbrouwers splitsen de menschen in bruine en in witte broeders en zulks met dien verstande, dat ze naar de eersten het bier per flesch verzenden en naar de laatsten per fust. Het schijnt nu, dat vooral de bruine broeders zich met een zeer grooten afkeer van ons bier afwenden. In de eerste acht maanden van 1930 dronken de Egyptenaren nog 15.700 H.L. Duitsch flesschenbier. In hetzelfde tijdbestek van het loopend jaar 1932 nog maar 5.500. Voor Britsch- West-Afrika zijn deze uitvoercijfers nog spre kender. Ze luiden respectievelijk 41.000 en 8.900. Voor den Congo 23.000 en 15.000, voor Indië 32.000 en 15.000 en voor Insulinde 72.000 en 23.000. Men ziet hieruit dat het den bruinen broeders aan doorzettingsvermogen mangelt, want nauwelijks hebben ze de kunst een beetje geleerd ons bier te drinken of zij geven die liefhebberij al weer op. En zulks ondanks het feit, dat de Nederlanders hen tenminste een goed voorbeeld geven. Want deze kochten van Januari tot Augustus 1932 24.000 H.L- vatbier in Duitschland en twee jaar terug maar 23.600. Andere landen echter geven het Duitsche vat bier meer en meer prijs. De consumptie ervan in België zakte van 43 op 25.000 H.L. en in Zwitserland van 19 op 14.000 H.L. Het staat er met de bierfabrikatie dus slecht voor en men behoort meelij met de brouwers te hebben. Deze laatsten doen dat ook met zich zelf, maar ondertusschen vleien zij zich toch nog met een beetje hoop. Met de hoop, dat Amerika van zijn dwaalwegen terug zal keeren en weer nat zal worden. Weliswaar is Amerika mans genoeg in zijn eigen bierverbruik te voor zien, maar anderzijds is er toch altijd kans op een beetje export, wanneer de grenzen maar eenmaal open staan. In 1913 b.v. kochten de Amerikanen toch altijd nog 85.000 H.L. bier in Duitschland. Heel veel was dat niet, want In sulinde, om maar een voorbeeld te noemen kocht in een slecht jaar bereids meer. Maar de nood heeft de menschen bescheiden gemaakt en de zeer ver verwijderde kans op den ver koop van 'n honderd duizend H.L. bier is nu al in staat de harten der brouwers van vreugde te doen popelen. nebfc Ongeloofwaardig verhaal omtrent een „intrige". (Van onzen correspondent.) Londen, 19 October 1932. De bijzondere correspondent van de „Daily Express" te Goburg discht een verhaal op omtrent een intrige", welke zou plaats ge had hebben in verband met het huwelijk tus- schen prinses Sybiilla, dochter van den niet- Tegeerenden hertog van Saxen-Cotourg, en prins Gustaaf Adolf van Zweden. Deze „intrige" zou „de eigenlijke oorzaak zijn, waarom de prins van Wales, de koning van Zweden en de gewezen Duitsche kroon prins de uitnoqdiging van den hertog tot bij woning van de 'huwelijksplechtigheid afgesla gen hebben". Het verbaal komt hierop neeT: De gewezen kroonprins zou den hertog van Goburg in een feitelijk „ultimatum" verzocht hebben zijn vader, den gewezen keizer, tot het huwelijk uit te noodigen. Tevens zou hij verlangd heb ben, dat de ex-keizer, indien deze de uitnoo diging aannam, den voorrang zou hebben op den prins van Wales, en dat zijn auto vóór die van den prins in den hnwelijkSiStoet zou rijden. De hertog van OOburg weigerde „natuurlijk" (aldus de correspondent) op de eisohen van den ex-kroonprins in te gaan, waarop deze hem mededeelde dat de Hohenzoilem-familie het huwelijk zou boycotten. Om openlijk gekibbel te voorkomen zond de ex-kroonprtns evenwel zijn oudsten zoon Wilhelm en prins Alexander Ferdinand van Pruisen als ver teg en wood i ger der Hohen- zo Herns naar Cchurg. Toen uitlekte wat de ex-kroonprins geëischt had, besloten de koning van Zweden en de prins van Wales de uitnoodiging niet aan te nemen, op grond van de intrige der voor malige Duitsche keizerlijke familie. Ik geloof, dat van deze historie, voor zoo ver zij den prins van Wales aangaat, geen letter waar is. Indien de prins om een dergelijke reden een uitnoodiging had afgeslagen, dan had deze zelfs door zijn naar den bloede half-Duitsche verwanten zooals prins Arthur van Connaugbt (m-oeder; prinses Louise van Pruisen) en den graaf van Athlone (vader; de hertog van Teek) bezwaarlijk aangenomen kunnen warden. De graaf van Atlilone vertegenwoordigt volgens sommige bladen de koninklijke familie van Engeland. Of dit juist Is, weet Ik niet. De officieele banden met het huis Goburg wer den in 1914, toen het huls Windsor ingesteld werd, voorgoed verbroken, en ofschoon de leden van het Engelsche vorstenhuis en van dat van Coburg en aanverwante huizen per soonlijk aan elkaar verwant blijven, zou alleen door nieuwe aanhu wel ijking een officieele fa milieband tusschen Windsor en Coburg kun nen ontstaan. Met het oog hierop geloof ik niet, dat er van vertegenwoordiging van het huis Windsor te Coburg gesproken mag wor den. De uitnoodigingen zijn door den hertog van Coburg aan de betreffende prinsen persoon lijk gedaan, en dat zulk een uitnoodiging tot den prins van Wales of eenig ander lid van het huis Windsor gericht is, lijkt onwaar schijnlijk. De Engelsche prinsen, die zich te Coburg bevinden, behooren geen van allen tot het huis Windsor (waarvan alleen de tegenwoordige koning en diens afstamme lingen deel uitmaken) doch tot de huizen Hannover-Cambridge en Coburg. Indien de prins van Wales niet ultgenoo- dtgd is, dan valt ook de heele geschiedenis van de 'kroonprinselijke intrige in bet water. Maair afgezien hiervan spreekt het vanzelf, dat—de ex-keizer, indien deze met den prins van. Wales de huwelijksplechtigheid- bijge woond had, op dezen den voorrang gehad zou hebben. Hij heeft wèl zijn troon,maar niét zijn keizerlijken rang verloren, en komt dus in de orde van precedentie vóór alle prinsen van den bloede. Hij ia bovendien het hoofd eener-dynastie; de prins van Wales niet. Indien wèl een uitnoodiging tot den prins van Wales gericht is geworden, dan waren er heel andere redenen dan de waarschijnlijk denkbeeldige intrige" der Hohenzollerns, waarom deze moest worden afgeslagen. De geringste dier redenen is nog te vinden in het feit, dat de hertog van Coburg een verwoed Hitleriaan is. Maar de omstandig heid, dat Hitlerianen en staalhelmen in half- militaire opstelling „eerewachten" zullen vor men, en dat alles gedaan is om aan het feest het 'karakter te geven van een maesa-betoo- ging van Duitsche vorsten, is meer dan vol doende om de aanwezigheid van een lid van het huis van Windsor, en zeker van den prins van Wales, tot een volstrekte onmogelijkheid te maken. Wannéér een familiefeest tevens gemaakt wordt tot een politieke manifestatie, dan kam degeen, die het feest geeft (i.e. de hertog van Coburg) niet verwachten dat zij, die met die manifestatie niets te maken wil len hebben, het feest zullen bijwonen. Ofschoon uitsluitend de koning zeg genschap heeft nver zuivere familie-aange legenheden, en leden der koninklijke familie zijn toestemming behoeven om officieel een plechtigheid, gelijk thans te Gotha plaats heeft, bij te wonen, doen zich gevallen voor. waarin de koning zich ook hierin door zijn ministers laat.'adviseeren. In geen geval zou de prins van Wales naar Gotha gegaan zijn, zonder dat de eerste minister geraadpleegd was geworden. Aan het advies, dat deze ge geven zou hebben, bestaat natuurlijk niet de minste twijfel. Maar bijna even zeker is het, dat dit advies niet gevraagd is, omdat, zelfs indien een uitnoodiging gedaan is, en indien de prins van Wales deze had willen aannemen (en dit alles is heel onwaarschijnlijk), de koning zijn toestemming niet verleend zou hebben. De correspondent der „Express" zegt zijn gegevens omtrent de „intrige" te hebben uit betrouwbare Duitsche bron. Het is echter waarschijnlijk dat men te Coburg gaarne iets doet om het te doen voorkomen, alsof andere dan politieke redenen den koning van Zweden ervan weerhouden hebben de huwelijksplech tigheid bij te wonen. Belangrijke resultaten. De bioloog dr. Seve Soederbergh en de archaeoloog dr. M. Stenberger, die deelgenomen hebben aan de twee Deensche Groenland expedities onder leiding van dr. Lauge Koch en dr. Paul Noerlund en thans te Stockholm zijn teruggekeerd, hebben in een onderhoud met de pers eenige mededeelingen gedaan omtrent de resultaten der expeditie-, Dr. Soederbergh heeft in de roode zandsteen aan de Oostkust van Groenland talrijke over blijfselen van primitieve vischsoorten ontdekt, o.a. van een vierpootige visch, welke tot de stegocephalen behoort en als het ontbrekende lid tusschen de fauna der amphibieën en die der vertebralen wordt beschouwd, zoodat deze ontdekking van het grootste belang voor de wetenschap is. Dr. Stenberger heeft met de leden van de Noerlund-expeditie de overblijfselen van een Skandinavische nederzetting blootgelegd, welke ongeveer 1000 jaar geleden daar gevestigd was onder het bestuur van Erik den Roode en uit ongeveer 3000 zielen moet hebben bestaan. Het bestaan van deze nederzetting was uit oude ver halen bekend, doch met een mysterieus waas omgeven. Brattahlid, de woonplaats van Erik den Roode, blijkt een groote boerderij te zijn geweest. De overblijfselen van 4 kerken en een nonnenklooster werden eveneens blootgelegd. Voorts zijn bewijzen gevonden, dat reeds 1000 jaar geleden de visschers uit Frankrijk naar Groenland kwamen. Zoo kon het geschieden, dat reeds in dien tijd de Fransche mode. blijkens gevonden kleëdingstukken, ook op Groenland gevolgd werd en waardeering vond. Het bekende tijdschrift „Die Musik" is thans den 25en jaargang ingegaan. Dit beteekent nog geen 25-jarig bestaan in den tegenwoordigen vorm, wijl aanvankelijk de afleveringen twee maal per maand verschenen en dan nog vol waren van bijlagen plaatwerk en muziek en lijvig van omvang. De huidige gestalte is zakelijker. Niet meer de nieuw-barokke krullen op den omslag' en rond den bladspiegel, geen pathetische hyper trophic meer aan vignetten, guirlanden, minne harpjes en engeltjes. Ook lezen we niet meer de romantische artikelen van Houston Stewart Chamberlain, van Leopold Schmidt, Richard Batka, Fr. von Hausseger en zoovele anderen, wier geest gevoed was in den laat-negentiende eeuwschen cultuurbodem. De huidige medewerkers zijn evenals de ver schijningsvorm zelf van het tijdschrift, op een nieuwe, meer concrete muziekbeschouwing in gesteld. Men strijdt om andere idealen dan de vorige generatie, die in dit muziekblad destijds plei dooien hield over Charpentier's opera „Louise", voor Mahler's sympbonieën, voor Bruckner's werken, voor Max Reger, en „den eersten" Strauss. Als men nu deze oude medewerkers inter viewen zou, aldus Joachim Moser in het aan- vangs-artikel, en de vraag zou voorhouden: „Hoe bevalt u de muziekwereld na deze dertig jaar zou het antwoord der meesten zijn. wier hart nog het vuur der jonkheid bezit: „So so, la la, danke bestens ganz ertraglich". Zoo óók met den uitgever, den ouden kapelmeester Bernhard Schuster, die altijd met z'n voort durend evolueerenden geest, nieuwe ideeën wist te brengen en te steunen en niet in tradities is verstard. En de „Musik" van heden vraagt J. Moser. „Men onderzoekt de klankspectra der gramo- foonplaten en der klankfilm; men filosofeert over de Jazzboys van Jack Hylton, over blok fluit en clavichord in de huismuziek, over Stravinsky's nieuwe rhythmiek en over opera- uitbouw, de mogelijke kunstwaarde der „schla ger" en de cultuur-plichten der radio, over nieuwe instrumenten als trautonium, theremin en over een universeel archief van gramofoon- platen o quae mutatio rerum Hierbij ontbreke de geestige keerzijde niet: 't is amusant te zien, hoe ondanks alles veel onveranderd gebleven is. 'Over „de toekomst van Bayreuth" of de al of niet beteekenis der rhythmische gymnastiek en de schoolsolmisatie wordt heden even hard ge streden als destijds: nieuwe Wagnerbrieven en Beethoven-documenten worden nu, evenals toen, gecommenteerd en verklaard; er bestaan gelijke spanningen tusschen „vooruitgang" en „conservatisme" als vroeger, gelijke argumen ten en tegenbewijzen. In zulke „oude jaargangen", (die nog niet heelemaal oud zijn) te bladeren, is veelal nut tiger dan zulks te doen met den jaargang 1802 der „Algemeine Musikalische Zeitung", die nu absolute historie is geworden. Wat niet wegneemt, dat het eigenlijke lot, het groote probleem der muziek geen einde neemt, maar in tijdsomraming steeds weer verandert en moduleert, ons boeit en in spanning houdt. Moge dit tijdschrift nog langen tijd van dezen strijd der elementen een bewust-verantwoorde- lljke en kracht-gevende strijdmakker blijven 1" Paul Bekker, de bekende Beethoven-biograaf uit Berlijn, geeft een overzicht van de ontwikke ling der opera vanaf Hans Pfitzner's „Rose vom Liebesgarten" in 1901 (Hans Gregor te Elber- feid) tot Kurt Weill's „Bürgschaft" in 1932. „Gregor begon destijds met zijn in het leven geroepen „Komischen Oper" de uitvoerings manieren der opera in 't algemeen aan een grondige revisie te onderwerpen en wilde hei fooneel van het plechtig pathos en eclectisme bevrijden. De met zooveel energie begonnen beweging liet echter spoedig de hoofdfouten zien, welke de z.g. opera-hervorming nog tot onze dagen toe demonstreert: gemis aan wezen lijke muzikaliteit der tooneelvormen, misken ning der beteekenis van de zangstem voor de vorming van een opera-scène. Van dezen tijd dateeren de bemoeiingen voor een nieuwen vorm der opera-scène en ook de deelname van het publiek aan deze problemen. Hierin hebben de tijdschriften pioniersarbeid verricht en kan men in „Die Musik" den naam van Paul Marsops bijzonder gedenken. Dat was de tijd der groote voorbereidingen. De leiding der groote instituten was afhanke lijk van hofgebruiken en vorsten-grillen. Eerst de na-oorlogsche tijd bracht een wen ding. De eerste opvoeringen van Krenek's „Zwingburg", Berg's „Woszeck" en Milhaud's „Colombus" in de Berlijnsche staatsopera zijn gebeurtenissen van historische beteekenis. Hetzelfde geldt voor de- inrichting van een, op nieuwe principes berustenden tooneelbouw, volksopera door Kroll, die helaas een vroeg tijdig einde vond. Ook de poging om tijdge- nooten in de huidige staatsopera in te voeren is tegengehouden door „voorzichtig beleid". De opera „Bürgschaft" is inmiddels overgegaan naar de stedelijke opera en daarvoor is als Tjienetekel de operette een vast bestanddeel van het repertoire geworden. En hiermede zijn wij de amusementsstukken van den keizerlijken tijd bedenkelijk weer genaderd, zij het dan onder gewijzigde voorwaarden. Welke mogelijkheden zijn er echter over het algemeen Hoe is het met de productie van heden gesteld Is de groote, scheppende opleving voorbij - of is zij slechts wat verlegen geworden De uitzichten zijn niet bijzonder opwekkend, en inmiddels dit zij ter rechtvaardiging der componisten gezegd is het toon eel ook niet te rijk aan nieuwe vondsten. De belangstelling van het publiek schijnt uitgedoofd te zijn, en: hiermede ook de ondernemingsgeest der thater- directies. Het zou echter verkeerd zijn te meenen, dat de economische toestanden een juiste verkla ring en rechtvaardiging hiervan zouden geven. De oorzaak der ongekende geestelijke depressie, die tegenwoordig in snel tempo alle leidende organen beheerscht, is het gemis aan kunst zinnige doelstelling. Men kan verder gaan en zeggen: de eerbied voor de ideëele geestes- initiatieven is onderworpen aan de wil-looze routine der praktijk. De tijd loopt weer achteruit. Politiek en bedrijf worden als motleven ge noemd; maar de ware oorzaak ligt aan een stagnatie die voor dertig jaar ook plaats vond. Alleen de oorzaken zijn verschillend. Toén was het stagnatie .uit bekrompen zelf genoegzaamheid, nu is er stagnatie door over vermoeidheid. De opera vlucht in een Verdi-renaissance en tot ons geluk komt heden het Wagner-gedenk- jaar. Welk een redding, dit 50e sterfjaar Met het reinste geweten mag men nu de Wagner-cyclussen geven en er nog een zekere mate van verdienste uit distilleeren Het schijnt dat er weer een tijd komen zal, waarin de tijdschriften nieuwe energieën zullen verzamelen en doen uitstralen. Misschien be vrijden zij ons wel van menige dorre plek. die als gevolg van de groote opleving in de schep pende en reproductieve kunst der opera ont staan is. Dat zou echter slechts een geringe winst beteekenen, die tè duur gekocht zou zijn. Van belang is een nieuwe groepeering, die buiten alle groepjes om, alleen op het schep pen van nieuwe vormen is ingesteld. Dat is de taak. Laten wij ons de macht der depressie goed bewust zijn, die nu op ons drukt; dan gebruiken wij haar in de volgende kwart eeuw om haar tegemoet te treden en tot onder gang te dwingen". Erwin Felben bespreekt het muziekfeest te Venetië, dat twee weken lang geduurd heeft en internationaal repertoire van hedendaagsche componisten bracht en een lange rij kamer opera's. Naast „Maria in Egypte" van Ottorino Respighi noemt de schrijver „Christus passion" van Luizzi onder de voornaamste werken van dit feest. Het laatste werk in het bijzonder vormde een hoogtepunt. Het is op lofhymnen uit de XlIIe eeuw ge baseerd, ontleend aan twee oude codices der Etruskische academiën te Cortona, die voor een 7Tatvë~ "eeuw geleden in een kolenmagazijn ontdekt werden. De vorstenbruïlojt te Coburg. Het jong gehuwde paar verlaat de kerk na de plechtigheid. In aansluiting met het taai-metrum van dien tijd, hield de componist zich binnen het kader van dezer rhythmiek. Hij vermijdt alle kontra- punctiek en iedere gecompliceerde harmoniek en bereikt, geen muziek-historisch getrouwe cople van den toenmaligen stijl, maar de illusie van'dien tijd. Pakkende pré-Raffaëlitische beel den, ontleend aan oude schilderijen, verleven digden de oratoriumachtige, feestelijke scènes. Vol ontroering volgde men de stemmige mu ziek, het loflied der herders, de verschijning der drie Koningen, de kruisiging, de lamentaties en opstanding; de diepe gedachten eener door en door geestelijke passie. Met dit middeleeuwsch mysterie vond het muziekfeest een schoon besluit, dat, ondanks tekorten, een overzicht van den arbeid der muzikale volkeren gaf. Deze muziekfeesten, die aan kwaliteit en inhoud nog moeten winnen, en aan omvang kunnen inboeten, zullen van nu af iedere twee jaar plaats vinden". Mr. H. G. heeft in de Leidsche Crt. een inter view met prof. dr. Keesom, die zoo pas uit Argentinië is teruggekeerd van het Intern. Kou- decongres te Buenos-Ayres. Wij ontleenen er het volgende aan: Argentinië is, zooals bekend is, een staat, waar de vleeschindustrie een groote vlucht genomen beeft. Er zijn uitgestrekte weidegron den, waar op uitgebreide schaal veeteelt be oefend kan worden, zoodat Argentinië een der rijkste landen is op dit gebied. Een dergelijke overvloed eischt export en reeds jarenlang heeft men zich dan ook daarop toegelegd. Aanvanke lijk werd het vleesch in lappen gesneden en in een sterk pekelbad gelegd, waarna het buiten in de zon gedroogd werd. Dit vleesch werd voor namelijk uitgevoerd naar Brazilië en Cuba. Toen men evenwel in het bevriezen een middel vond om het vleesch lang goed te houden, was de weg geopend voor export naar Europa, voorna melijk naar Engeland. Thans wordt alleen gekoeld vleesch uitgevoerd z.g. chilled beef, waarbij het vleesch niet tot onder het vriespunt wordt afgekoeld, een metho de, waardoor de sappigheid van het vleesch beter bewaard blijft. Naar prof. Keesom ons medeeelde is op het jongste Congres te Buenos Ayres een nieuwe methode gedemonstreerd, het z.g. Birdseye-pro- ces waarbij het vleesch snel bevoren wordt. Het vleesch wordt in plakken gesneden van een pond en in een speciaal apparaat snel afgekoeld tot circa 10 graden Celsius onder nul. Het voordeel hiervan is, dat het water slechts in geringe hoeveelheid uitvriest, zoodat ook bij grootere afkoeling dan bij chilled beef de sappigheid niet verloren gaat. „Zou dat nog iets voor Nederland kunnen zijn?" „Dat zou niet onmogelijk zijn" Prof. Keesom dacht daarbij aan de mogelijkheid van vlsch- export op langen afstand. Natuurlijk is dat toe komstmuziek, vooral in dezen tijd, nu de reede- rijen er eerder toe over gaan om hun schepen „op te leggen" dan om nieuwe wegen voor hun slinkenden export te zoeken. Maar is eigenlijk het heele wetenschapelijk werk, dat verricht wordt in het Leidsche Cryo- geen Laboratorium geen toekomst-muziek? Het zoo dicht mogelijk benaderen van het absolute nulpunt heeft inderdaad nog geen enkel prac- tisch nut. De industrie heeft er niets aan, al thans nu nog niet. Dat neemt evenwel niet weg, dat de gedelegeerden op het Congres te Buenos Ayres het wetenschappelijk onderzoek te Leiden belangrijk genoeg vonden om er een resolutie aan te wijden. Het Congres deed dat, na met belangstelling een voordracht van prof. Keesom te hebben aanhoord over „Temperaturen bene den 1 gr. Keivin". Prof Keesom, die zooals ge zegd mede als vertegenwoordiger der Nederland- sche regeering te Buenos Ayres was, maar daar op de eerste plaats aanwezig was als gedelegeer de van het Instituut International du Froid, deed in deze voordracht, welke in het Fransch werd gehouden interessante mededqelingen over de door hem toegepaste methode en de bereikte resultaten. Zooals men zich herinneren zal, Is het prof. Keesom gelukt een temperatuur te bereiken van 0.71 Keivin d.w.z. 0.71 graad boven de laagst mo gelijke temperatuur, welke ter wereld bereikt kan worden (273 gr. onder nul). Deze tempera tuur is natuurlijk niet op een thermometer af te lezen maar wordt vrij nauwkeurig theore tisch berekend uit den druk van het verdampte helium, dat zich in de vacuum-ruimte bevindt. Na de uiteenzetting van prof. Keesom nam het Congres de volgende resolutie aan: Het zesde Internationale Koude-Congres, ge hoord de voordracht van prof. W. H. Keesom over temperaturen beneden 1 gr K„ overtuigd van de belangrijkheid der onderzoekingen om trent de natuur der verschijnselen en van het onderzoek naar de eigenschappen der stof op lagere temperaturen dan men ooit kon bereiken, met het oog op de vermeerdering van onze ken nis der physieke en chemische wetten, welke de basis vormt voor de huidige industrie in 't algemeen en van de koeltechniek in het bijzon der, eveneens overtuigd, dat dit onderzoek, hoe wel het gebied der praetische toepassing momen teel verre te boven gaande, toch niet zal nf~k~ ten inlichtingen te verschaffen, welke in de toe komst zullen leiden tot nog onvoorziene toepas singen uit den wensch, dat het Cryogeen La boratorium te Leiden in staat gesteld zal woraen om zijn onderzoekingen voort te zetten, tot net bereiken van de laagst mogelijke temperaturen en om na te gaan de eigenschappen der materie en de natuur der verschijnselen in dit temperatuur- gebied door deze materie aan den dag gelegd. In verband met deze resolutie, vroegen wij prof. Keesom of de regeering hem de noodige gelden beschikbaar stelde om zijn proefnemin gen voort te zetten. Prof. Keesom nam zijn bril af en keek ons aan alsof bij zeggen wilde: tja, daar vraag ie me nou wat! Dan. een glimlach en een licht schouder op halen. „Ik ben aangewezen op de particuliere neiaa- digheid, waarop ik binnenkort een beroep zal doen. 't Is crisis-tijd. Wat doe je d'r aan Spreken wij met het Congres den wensch uit, dat de reeks onderzoekingen en proefnemingen, welke zulke belangrijke resultaten hebben opge leverd en de oogen der geheele wetenschappe lijke wereld op Leiden en in het bijzonder op het Cryogeen Laboratorium hebben gevestigd, niet ontijdig moet worden stop gezet uit gebrek aan den noodigen financieelen steun. Moge prof. •Keesom op het volgende Koude Congres nieuwe resultaten kunnen melden. „'t Kan verkeeren" Breero was een geestig man, die op een goe den dag den slagzin debuteerde: 't kan ver. keeren. Dit geestig gezegde heeft de bouwheer van het nieuwe Waalwijksche stadhuis, de bekende architect A. J. Kropholler, in de architraaf laten beitelen van het groote raam in de raads zaal achter den voorzitterszetel. Wij willen er ons niet in verdiepen of Kropholler met stille verkneukeling aan de levenswijsheid van Bree- ro's woord op een opvallende plaats in deze raadszaal wenscht te herinneren, maar een feit is, dat de vroede vaderen en de publieke tribune het altijd weer moeten lezen, waar. door een komend geslacht wellicht nog eens het uitzonderlijke van dezen stadhuisbouw zal weten te waardeeren. Onder veel beroering en vooral ten gevolge van het doorzetten door burgemeester Moonen vereenigde de Waalwijksche vroedschap zich destijds op het plan-Kropholler voor den nieu wen stadhuisbouw, dat door de publieke opinie reeds beoordeeld en veroordeeld was, voordat men in werkelijkheid iets had gezien. Nu staat er het massieve gebouw met zijn stoeren, hoo- gen topgevel en aan een ieder, die ©enigszins de taal der steenen verstaat, zegt het in zijn uitwendige verschijning: Dit is het „Gemeente huis", een reminlsentie uit het verleden, ge bouwd voor het heden en de verre toekomst. Heden werd dii(t nlewe raadhuis op offi cieele wijze in gebruik genomen, waarna spoe dig zal blijken, dat waardigheid en doelmatig heid de leidende faotoren zijn geweest bij de oprichting van dit tehuis voor het gemeente bestuur en enkele publieke diensten. Uit de zoo even terloops aangeduide bestem ming van het gebouw valt op te maken, dat dit nieuwe raadhuis een tweeledig0 functie heeft te vervullen. Op de eerste plaats is het de zetel van het gemeentebestuur met den ad ministratieven dienst, doch daarnaast moesten er ook de politie, de brandweer, het kanton gerecht en de Kamer van Koophandel in wor den ondergebracht. Het bouwplan verkreeg daardoor een min of meer gecompliceerd karakter, dat Kropholler zoowel constructief ais symbolisch en aesthe- tisch tot uiting bracht door een opstrevend hoofdgebouw met een gestrekten zijvleugel. Reeds nu trekt dit bouwwerk onwillekeurig de aandacht, al wordt het uitzicht er op nog belemmerd door voor afbraak aangewezen on. ooglijke gebouwen langs de Grooteetraat. Eerst als deze zijn geamoveerd, als groenende boo- men, bloemen en grasperken den voortuin sie ren en als de nieuwe gloed der groote, grove handvormsteenen, waaruit de hoofdgevels zijn opgetrokken, genuanceerd zijn door den tijd en woekerend mos, eerst dan zal dit burgerij huis in zijn volle charme staan met het front beheerschend het dagelijksch vertier van het kleine industriestadje, terwijl het aan de ach terzijde een verren uitkijk biedt over bet lage polderland. Wij waren in de gelegenheid een vluohtiigen rondgang te maken door het nieuwe raadhuis tijdens de groote schoonmaak vóór de, officieele opening. -. - - - Zonder in details te treden, willen wij een eersten indruk geven •ton de zeer te waardeeren so hopping van. Kropholler Wanneer men de gevel ver deeling en het ver werkte materiaal beschouwt, moet men aan het gebouw reedis terstond een eigen karakter toe kennen. Zulke groote baksteen en ai et men ner gens. Ze liggen solied op elkaar met een dikke laag mortel erttissohen, want ze hebben tijd en weer te trotseeren. De dragende deeüen in de constructie zijn van nog hechter materiaal, dat niet is aangewend om het uiterlijk extra mooi te maken, dodh om die expressie te versterken van bestendigheid en duur. De gevelverdieeling is niet minder opvallend. De hoofdingang domineert en zonder symme trie hebben de verschillend© ramen de dienende functie om in de onderscheiden daarachter ge legen appartementen het daglicht te laten val len maar gelang de toestemming van die ver trekken. De indeeling van het getoouw kan men ■nagenoeg bulten van de gevels aiflleaen. Dezen hoofdtrek, den zin voor realiteit, treft men aan bij ieder onderdeel. Daarnaast een ver door gevoerd streven om het hoogste practisöh 1,0 te toereiken en als versiering, waar hot Pas geeft, een veelzeggend opschrift of een sy,m 30 iischie voorstelling. Naar traditioneel© gewoonte moet men ook hij het nieuwe Waalwijksche atadiW»1®tral>- pen op om toinmen toet eigenlijke b,ea te komen. Die dubbele toegumgistraiP is m°bttmen- taal gedacht. Een overwelfde Pu4' 04 juister gezegd een bordes met daari>°ve" ®en loggia voor de afkondigingen, vormt bet hoofdmoment van toet deftig front. De dilerenflguren van koe en os, omdat de rundenlvuld m Waalwijksche schoen- en lederindustrie 0011 eerste rol speelt, flankeeren de opgang®11 naar hoofddeur, da e met haar zwaar .beslag «ei gevoel van veilig, held geeft. Midden in deI1 topgev«l valt nog 0p het groot, kleurrijk; stadswapen met van ter zijd» op de ballast"»1'® der loggia kleinere wapens van Brabant en Nederia»d i,n de ge klauwde pooten van twee zittende leeuwenflgu- ren. Gaan wU QU 1101 gebouw binnen dan komen wij In de rustige voorhal, waar een beeld van. Jan van Braibamt de gedachte moet levendig houden aan de begiftiging van Waalwijk met stadsrechten. Links treft men de bodekamer met daarachter het fraaie trappenhuis naar de Raadszaal1, en verdere looaliteiten op de ver dieping; rechts de plechtige burgemeesters kamer met vervolgens die kamer vau den se cretaris, het ruime secretaiekaintoor en aan het eind het bureau van den gemeenteontvan ger, dii© natoij zijn deur al® beharfenswaardig adagium, het opschrift ziet geplaatst: „Draagt elkanders lasten". Merken wij in het voorbijgaan op de aparte sfeer, die in gangen en hall werd verkregen door toepassing van gi'azuursteen in donkere of lichte nuances naar gelang de functie van lamtoriseeiring of muurvlak, dan gaan wij nu meteen de raadszaal 'binnen. Terstond valt op de sohoone proportie, de deftig eenvoudige, eiken liamibrdzeerinjg, die in het zicht gebleven schoon» 'balklaag der zoldering, het stemmig ■meubilair, de bronzen lichtkroon en het door van Zijl uit Buseum in steen gehouwen reiief- portret van H. M. de Koningin aan den wand. Dan lezen wij nog de wijze spreuken boven de ramen: Eendracht maakt macht; Despéreert niet en 't k'an verkeeren en zien de wapen honden van Waalwijk, Baardwijk en Besoijen op den achterwand der publieke tribune, doch. vooral treft ons het symbool der zwijgzaam heid boven den ingang der raadszaal met. daarnaast het klassieke: Salus publiaa, supre- ma lex esto. Op onze verdere rondwandeling bezochten wij don zijvleugel, waarin aan de voorzijde het kantongerecht wordt gevestigd, aan de ach terzijde de brandweer en op de verdieping het bureau en archief van de Kamer van Koop handel met een eigen vergaderzaal. De pa'iltie betrekt het souterrain van den hoofdbouw, waar tevens de technische dienst is ondergebracht. Alles is precies uitgekeken en waar men ook komt of gaat in dit nieuwe raadhuis langs den climax dor representatieve lokalen of door de eenvoudige bureaux en dienstvertrekken, over»! vindt men den zin voor waarheid en doeltreffendheid van een bekwaam bouwheer tot uiting gebracht. De pastoorsmeid is een personaadjen Van gewicht in vele plaatsen. En als zoo'n trouwe 'hulp dan nog vijftig jaar haar diensten heeft gepresteerd, groeit dit festijn uit tot een hoog tijdag voor de heele parochie Zoo was het deze week gesteld met Wille- mlentje van der Boom, die een halve eeuw lang bij de familie Manders werkzaam was. Eerst in Cuyk aan de Maas, vanwaar pastoor Manders van de Lennisheuvel te Boxtel haar uit zijn ouderlijk huis overhaalde naar de Boxtelsche Theresia-parochle. De buren hadden de pastorie in een feest kleed gestoken van dennegroen en bloemen. En een eereboog hadden ze opgericht ook, met woorden erin van „Hulde". En een gouden, kroon wees op den aard van het feest. Ook de parochiekerk was met palmen, groen en bloemen versierd, als voor het feest van den pastoor zelf. Maar 't was allemaal voor Willemientje. Toen kwam een heele stoet bruidjes de dienstmaagd des Heeren aan de pastorie at-,. halen en de klokken lutdde-n. en de meuscliell op straat rekten zich om de ouwe, trouwe pa> toorsmeid te zien. .-. Twee paters Assumptionlsten ware» hét kasteel van Stapelen gekomen om u*et mijnheer Pastoor een „Drieheeren-mis" te doen. En het zangkoor voerde de Jubelmis van Meijer uit. In willemientje's hart w»s 't dan ook één en al Jubel. Na de Mis brachten de bruidjes „'Willemien tje" 'weer in een pra<®tlgen optocht naar de versierde pastorie en toen werd er ontbeten met versche cadetjes en koffie en ham en peperkoek en daarna was het receptie. Alle geestelijk011 uit de twee andere parochies van het dorp kwamen, de geestelijken uit de Boxtelsche kloosters, kwamen, want hoe dik wijls had WBtemientje voor al die eerwaarde heeren de deur niet opengemaakt en den „krans" voorbereid pan werden er de heeren van het Kerk bestuur om haar te huldigen, want een pas toorsmeid zit wel niet in een Kerkbestuur, maar bestuurt toch heel veel mee in het be lang van de kerk. Ten slotte huldigde haar d® pastoor zelf. En het was allemaal even schoon en Willeimieihtje vomid heit allemaal „Veel te veel'". De geschenken waren niet te tellen en zan gers van Boxtel'e Mannenkoor hebben haar 's avonds een grootsche serenata gebracht. En de Paus bleef niet achter, want Pius XI verleende haar het Kruis van Lateranen in goud. „Hoe zouën ze dè nou in Rome tqch weten", peinsde Willemientje. 't Waor alèvel 'n schoon feest BOTERSMOKKELAARS GESNAPT.' Donderdagnacht hebben de douane beambten te Venlo vijf Duitsche smokkelaars aangehouden, die allen in het bezit waren van een partij Duitsche boter, welke zij frauduleus Nederland binnenbrachten. In totaal is 85 kg. boter en een rijwiel in beslag genomen. Het nieuwe raadhuis van Waalwijk. Een aanvang is gemaakt met de feestversiering voor de officieele opening. jij

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 2