SLINKEND BIERVERBRUIK
IN DUITSCHLAND.
WAALWIJK'S NIEUWE RAADHUIS.
ZATERDAG 22 OCTOBER 1932
EN OVER DE GEHEELE
WERELD.
DUITSCHE HOOP OP AMERIKA.
„DIE MUSIK".
NA DERTIG JAREN.
DE PRINS VAN WALES EN HET
HUWELIJK TE GOTHA.
DEENSCHE GROENLAND
EXPEDITIES.
„So so, la la, danke bestens
ganz ertraglicli."
PROF. KEESOM OVER HET KOUDE-
CONGRES.
EEN GEBOUW VOL SYMBOLIEK
EN WAARHEID.
SCHEPPING VAN KROPHOLLER.
HET FEEST VAN DE PASTOORSMEID.
Van onzen correspondent).
B e r 1 ij n, 20 October 1932.
Het voornaamste meubel in de huizen onzer
voorvaderen was een bekkeneel. Het tegenwoor
dig geslacht rookt sigaretten en is zoo verstan
dig niet eens te weten, of men "het meervoud
van bekkeneel met één of met twee e's schrijft.
Het bekommert zich om zulke nonsens niet en
dat is een teeken van vooruitgang. Misschien is
het ook een teeken van vooruitgang, dat het niet
eens weet, waar een bekkeneel ergens zit. Ieder
een weet, dat een verslagen vijand er de grond
stof van vormt, maar zoo men generaal Luden-
dorff of dr. Goebbels, of een dier andere man
nen, die zoo dolgraag naar de berenhuiden en
het steenen huisgerei terugwillen, eens een ver
slagen vijand voorlegde met het verzoek er een
bekkeneel uit te halen, tien tegen één, dat zij
niet zouden weten waar te beginnen noch hoe
te eindigen.
Inmiddels, de bekkenelen (met één of twee
e's) zijn verdwenen en het bier dat er uit ge
dronken werd, is bezig denzelfden weg te gaan.
Nog een wijlt je en dit edele gerstenat zal een
sprookjesdrank geworden zijn, zooals de nektar,
waarvan men wel van tijd tot tijd eenige drup
pels in de literatuur geserveerd, maar nimmer
meer een hartige teug over de lippen krijgt.
De menschen drinken minder en minder bier.
Dat geldt van de heele wereld, maar dat geldt
geheel in het bijzonder van Duitschland. In het
jaar 1902 dronk elke Duitscher, zuigelingen en
dames inbegrepen, gemiddeld 116 L. bier per jaar.
Dat was verbazend veel en dat was ook een
hoogtepunt. Sedert dat jaar is een slinking van
de consumptie ingetreden en hier staan we dus
tegenover een verschijnsel, waarvan men de
schuld nu eens niet op den breeden rug van
de malaise werpen kan.
Want in 1912. was de consumptie al op 102 L.
gezakt en toen een beetje later de oorlog kwam,
ging deze consumptie met den stormpas omlaag.
Zij zakte ook na den vrede door en eerst in
1924 werd een voorloopig laagtepunt bereikt
met een gemiddeld verbruik van maar 61 L. In
twintig jaar tijds was dit oud en voorvaderlijk
gebruik dus tot op 50 pCt. gereduceerd.
Maar de jolige dagen, welke de stabiliseering
van het betaalmiddel volgden, brachten weer
■wat leven in de brouwerij en in het jaar 1929
stijgt het drinken weer tot op 90 L. De bier
brouwers wreven zich daarbij de handen van
pleizier in elkaar, maar al spoedig werd het
duidelijk, dat men hier met een reculer pour
mieux sauter te doen had. In 1930 zakte de con
sumptie opnieuw en wel op 75 L. Het daaraan
volgend jaar op 56 L. en in 1932 zal, ondanks
den gloeienden zomer welken wij gehad hebben
en welke het bierverbruik zeer in de hand
werkte, toch niet meer dan ongeveer 45 L. per
kop der bevolking opgedronken zijn.
Deze vermindering kan gedeeltelijk uit een
veranderden smaak verklaard worden, gelijk
ïulks het geval met zoo vele andere voedings
middelen is. Maar voor een deel zal de belas
ting ook wel debet aan de inkrimping staan,
want deze belasting is even gestaag omhoog ge
klommen als de consumptie afnam. In het re
cordjaar 1902 haalde de fiscus slechts 1,60 mark
uit elke H.L. bier. In 1931 al 7,39 mark. Nog
een of twee van deze belastingver hoogingen en
de bierbrouwerij is totaal uitgeroeid.
Gelijk gezegd gaat het bierverbruik echter
over de heele wereld terug en heeft Duitschland
hier slechts de leiding. Van 1929 op 1931 zonk
de consumptie in laatstgenoemd land van 58
op 37 millioen H.L. Bij ons (in hetzelfde tijd
bestek) van 2,3 op 2 millioen. Bij de Engelschen
van 33 op 28. Bij de Belgen van 16 op 14. Bij" de
Franschen van 17 op 16. Bij de Tsjechen van
11 op 10. Alléén de Zwitsers maken hier een
uitzonderling. Bij hen steeg de consumptie van
2,5 op 2,6 millioen H.L.
Ook de menschen, welke er geen eigen brou
werijen op na houden, maar hun gerstenat uit
den vreemde plegen te betrekken, schijnen meer
en meer tot de meening over te hellen, dat de
coqtail de gezondste aller dranken is. Men kan
dat makkelijk uit de algemeene exportcijfers af
leiden. In de reeds genoemde jaren 1929 op 1931
zakte de bieruitvoer van alle landen. Die van
Duitschland b.v. van 611 op 468 (in 1000 H.L.)
die van Engeland van 607 op 463; die van ons
van 164 op 90; die van de Franschen van 132
op 106; die van de Tsjechen van 271 op 153.
De bierbrouwers splitsen de menschen in
bruine en in witte broeders en zulks met dien
verstande, dat ze naar de eersten het bier per
flesch verzenden en naar de laatsten per fust.
Het schijnt nu, dat vooral de bruine broeders
zich met een zeer grooten afkeer van ons bier
afwenden. In de eerste acht maanden van 1930
dronken de Egyptenaren nog 15.700 H.L. Duitsch
flesschenbier. In hetzelfde tijdbestek van het
loopend jaar 1932 nog maar 5.500. Voor Britsch-
West-Afrika zijn deze uitvoercijfers nog spre
kender. Ze luiden respectievelijk 41.000 en 8.900.
Voor den Congo 23.000 en 15.000, voor Indië
32.000 en 15.000 en voor Insulinde 72.000 en
23.000. Men ziet hieruit dat het den bruinen
broeders aan doorzettingsvermogen mangelt,
want nauwelijks hebben ze de kunst een beetje
geleerd ons bier te drinken of zij geven die
liefhebberij al weer op. En zulks ondanks het
feit, dat de Nederlanders hen tenminste een
goed voorbeeld geven. Want deze kochten van
Januari tot Augustus 1932 24.000 H.L- vatbier
in Duitschland en twee jaar terug maar 23.600.
Andere landen echter geven het Duitsche vat
bier meer en meer prijs. De consumptie ervan
in België zakte van 43 op 25.000 H.L. en in
Zwitserland van 19 op 14.000 H.L.
Het staat er met de bierfabrikatie dus slecht
voor en men behoort meelij met de brouwers
te hebben. Deze laatsten doen dat ook met zich
zelf, maar ondertusschen vleien zij zich toch
nog met een beetje hoop. Met de hoop, dat
Amerika van zijn dwaalwegen terug zal keeren
en weer nat zal worden. Weliswaar is Amerika
mans genoeg in zijn eigen bierverbruik te voor
zien, maar anderzijds is er toch altijd kans op
een beetje export, wanneer de grenzen maar
eenmaal open staan. In 1913 b.v. kochten de
Amerikanen toch altijd nog 85.000 H.L. bier in
Duitschland. Heel veel was dat niet, want In
sulinde, om maar een voorbeeld te noemen
kocht in een slecht jaar bereids meer. Maar
de nood heeft de menschen bescheiden gemaakt
en de zeer ver verwijderde kans op den ver
koop van 'n honderd duizend H.L. bier is nu
al in staat de harten der brouwers van vreugde
te doen popelen.
nebfc
Ongeloofwaardig verhaal omtrent
een „intrige".
(Van onzen correspondent.)
Londen, 19 October 1932.
De bijzondere correspondent van de „Daily
Express" te Goburg discht een verhaal op
omtrent een intrige", welke zou plaats ge
had hebben in verband met het huwelijk tus-
schen prinses Sybiilla, dochter van den niet-
Tegeerenden hertog van Saxen-Cotourg, en
prins Gustaaf Adolf van Zweden.
Deze „intrige" zou „de eigenlijke oorzaak
zijn, waarom de prins van Wales, de koning
van Zweden en de gewezen Duitsche kroon
prins de uitnoqdiging van den hertog tot bij
woning van de 'huwelijksplechtigheid afgesla
gen hebben".
Het verbaal komt hierop neeT: De gewezen
kroonprins zou den hertog van Goburg in een
feitelijk „ultimatum" verzocht hebben zijn
vader, den gewezen keizer, tot het huwelijk
uit te noodigen. Tevens zou hij verlangd heb
ben, dat de ex-keizer, indien deze de uitnoo
diging aannam, den voorrang zou hebben op
den prins van Wales, en dat zijn auto vóór
die van den prins in den hnwelijkSiStoet zou
rijden.
De hertog van OOburg weigerde „natuurlijk"
(aldus de correspondent) op de eisohen van
den ex-kroonprins in te gaan, waarop deze
hem mededeelde dat de Hohenzoilem-familie
het huwelijk zou boycotten.
Om openlijk gekibbel te voorkomen zond
de ex-kroonprtns evenwel zijn oudsten zoon
Wilhelm en prins Alexander Ferdinand van
Pruisen als ver teg en wood i ger der Hohen-
zo Herns naar Cchurg.
Toen uitlekte wat de ex-kroonprins geëischt
had, besloten de koning van Zweden en de
prins van Wales de uitnoodiging niet aan te
nemen, op grond van de intrige der voor
malige Duitsche keizerlijke familie.
Ik geloof, dat van deze historie, voor zoo
ver zij den prins van Wales aangaat, geen
letter waar is.
Indien de prins om een dergelijke reden een
uitnoodiging had afgeslagen, dan had deze
zelfs door zijn naar den bloede half-Duitsche
verwanten zooals prins Arthur van Connaugbt
(m-oeder; prinses Louise van Pruisen) en den
graaf van Athlone (vader; de hertog van Teek)
bezwaarlijk aangenomen kunnen warden. De
graaf van Atlilone vertegenwoordigt volgens
sommige bladen de koninklijke familie van
Engeland. Of dit juist Is, weet Ik niet. De
officieele banden met het huis Goburg wer
den in 1914, toen het huls Windsor ingesteld
werd, voorgoed verbroken, en ofschoon de
leden van het Engelsche vorstenhuis en van
dat van Coburg en aanverwante huizen per
soonlijk aan elkaar verwant blijven, zou alleen
door nieuwe aanhu wel ijking een officieele fa
milieband tusschen Windsor en Coburg kun
nen ontstaan. Met het oog hierop geloof ik
niet, dat er van vertegenwoordiging van het
huis Windsor te Coburg gesproken mag wor
den.
De uitnoodigingen zijn door den hertog van
Coburg aan de betreffende prinsen persoon
lijk gedaan, en dat zulk een uitnoodiging tot
den prins van Wales of eenig ander lid van
het huis Windsor gericht is, lijkt onwaar
schijnlijk. De Engelsche prinsen, die zich te
Coburg bevinden, behooren geen van allen
tot het huis Windsor (waarvan alleen de
tegenwoordige koning en diens afstamme
lingen deel uitmaken) doch tot de huizen
Hannover-Cambridge en Coburg.
Indien de prins van Wales niet ultgenoo-
dtgd is, dan valt ook de heele geschiedenis
van de 'kroonprinselijke intrige in bet water.
Maair afgezien hiervan spreekt het vanzelf,
dat—de ex-keizer, indien deze met den prins
van. Wales de huwelijksplechtigheid- bijge
woond had, op dezen den voorrang gehad zou
hebben. Hij heeft wèl zijn troon,maar niét
zijn keizerlijken rang verloren, en komt dus
in de orde van precedentie vóór alle prinsen
van den bloede. Hij ia bovendien het hoofd
eener-dynastie; de prins van Wales niet.
Indien wèl een uitnoodiging tot den prins
van Wales gericht is geworden, dan waren er
heel andere redenen dan de waarschijnlijk
denkbeeldige intrige" der Hohenzollerns,
waarom deze moest worden afgeslagen.
De geringste dier redenen is nog te vinden
in het feit, dat de hertog van Coburg een
verwoed Hitleriaan is. Maar de omstandig
heid, dat Hitlerianen en staalhelmen in half-
militaire opstelling „eerewachten" zullen vor
men, en dat alles gedaan is om aan het feest
het 'karakter te geven van een maesa-betoo-
ging van Duitsche vorsten, is meer dan vol
doende om de aanwezigheid van een lid van
het huis van Windsor, en zeker van den prins
van Wales, tot een volstrekte onmogelijkheid
te maken. Wannéér een familiefeest tevens
gemaakt wordt tot een politieke manifestatie,
dan kam degeen, die het feest geeft (i.e. de
hertog van Coburg) niet verwachten dat zij,
die met die manifestatie niets te maken wil
len hebben, het feest zullen bijwonen.
Ofschoon uitsluitend de koning zeg
genschap heeft nver zuivere familie-aange
legenheden, en leden der koninklijke familie
zijn toestemming behoeven om officieel een
plechtigheid, gelijk thans te Gotha plaats
heeft, bij te wonen, doen zich gevallen voor.
waarin de koning zich ook hierin door zijn
ministers laat.'adviseeren. In geen geval zou
de prins van Wales naar Gotha gegaan zijn,
zonder dat de eerste minister geraadpleegd
was geworden. Aan het advies, dat deze ge
geven zou hebben, bestaat natuurlijk niet de
minste twijfel. Maar bijna even zeker is het,
dat dit advies niet gevraagd is, omdat, zelfs
indien een uitnoodiging gedaan is, en indien
de prins van Wales deze had willen aannemen
(en dit alles is heel onwaarschijnlijk), de
koning zijn toestemming niet verleend zou
hebben.
De correspondent der „Express" zegt zijn
gegevens omtrent de „intrige" te hebben uit
betrouwbare Duitsche bron. Het is echter
waarschijnlijk dat men te Coburg gaarne iets
doet om het te doen voorkomen, alsof andere
dan politieke redenen den koning van Zweden
ervan weerhouden hebben de huwelijksplech
tigheid bij te wonen.
Belangrijke resultaten.
De bioloog dr. Seve Soederbergh en de
archaeoloog dr. M. Stenberger, die deelgenomen
hebben aan de twee Deensche Groenland
expedities onder leiding van dr. Lauge Koch en
dr. Paul Noerlund en thans te Stockholm zijn
teruggekeerd, hebben in een onderhoud met de
pers eenige mededeelingen gedaan omtrent de
resultaten der expeditie-,
Dr. Soederbergh heeft in de roode zandsteen
aan de Oostkust van Groenland talrijke over
blijfselen van primitieve vischsoorten ontdekt,
o.a. van een vierpootige visch, welke tot de
stegocephalen behoort en als het ontbrekende
lid tusschen de fauna der amphibieën en die
der vertebralen wordt beschouwd, zoodat deze
ontdekking van het grootste belang voor de
wetenschap is.
Dr. Stenberger heeft met de leden van de
Noerlund-expeditie de overblijfselen van een
Skandinavische nederzetting blootgelegd, welke
ongeveer 1000 jaar geleden daar gevestigd was
onder het bestuur van Erik den Roode en uit
ongeveer 3000 zielen moet hebben bestaan. Het
bestaan van deze nederzetting was uit oude ver
halen bekend, doch met een mysterieus waas
omgeven. Brattahlid, de woonplaats van Erik
den Roode, blijkt een groote boerderij te zijn
geweest. De overblijfselen van 4 kerken en een
nonnenklooster werden eveneens blootgelegd.
Voorts zijn bewijzen gevonden, dat reeds 1000
jaar geleden de visschers uit Frankrijk naar
Groenland kwamen. Zoo kon het geschieden, dat
reeds in dien tijd de Fransche mode. blijkens
gevonden kleëdingstukken, ook op Groenland
gevolgd werd en waardeering vond.
Het bekende tijdschrift „Die Musik" is thans
den 25en jaargang ingegaan. Dit beteekent nog
geen 25-jarig bestaan in den tegenwoordigen
vorm, wijl aanvankelijk de afleveringen twee
maal per maand verschenen en dan nog vol
waren van bijlagen plaatwerk en muziek
en lijvig van omvang.
De huidige gestalte is zakelijker. Niet meer
de nieuw-barokke krullen op den omslag' en
rond den bladspiegel, geen pathetische hyper
trophic meer aan vignetten, guirlanden, minne
harpjes en engeltjes. Ook lezen we niet meer
de romantische artikelen van Houston Stewart
Chamberlain, van Leopold Schmidt, Richard
Batka, Fr. von Hausseger en zoovele anderen,
wier geest gevoed was in den laat-negentiende
eeuwschen cultuurbodem.
De huidige medewerkers zijn evenals de ver
schijningsvorm zelf van het tijdschrift, op een
nieuwe, meer concrete muziekbeschouwing in
gesteld.
Men strijdt om andere idealen dan de vorige
generatie, die in dit muziekblad destijds plei
dooien hield over Charpentier's opera „Louise",
voor Mahler's sympbonieën, voor Bruckner's
werken, voor Max Reger, en „den eersten"
Strauss.
Als men nu deze oude medewerkers inter
viewen zou, aldus Joachim Moser in het aan-
vangs-artikel, en de vraag zou voorhouden:
„Hoe bevalt u de muziekwereld na deze dertig
jaar zou het antwoord der meesten zijn. wier
hart nog het vuur der jonkheid bezit: „So so,
la la, danke bestens ganz ertraglich". Zoo
óók met den uitgever, den ouden kapelmeester
Bernhard Schuster, die altijd met z'n voort
durend evolueerenden geest, nieuwe ideeën wist
te brengen en te steunen en niet in tradities is
verstard.
En de „Musik" van heden vraagt J. Moser.
„Men onderzoekt de klankspectra der gramo-
foonplaten en der klankfilm; men filosofeert
over de Jazzboys van Jack Hylton, over blok
fluit en clavichord in de huismuziek, over
Stravinsky's nieuwe rhythmiek en over opera-
uitbouw, de mogelijke kunstwaarde der „schla
ger" en de cultuur-plichten der radio, over
nieuwe instrumenten als trautonium, theremin
en over een universeel archief van gramofoon-
platen o quae mutatio rerum
Hierbij ontbreke de geestige keerzijde niet:
't is amusant te zien, hoe ondanks alles veel
onveranderd gebleven is.
'Over „de toekomst van Bayreuth" of de al of
niet beteekenis der rhythmische gymnastiek en
de schoolsolmisatie wordt heden even hard ge
streden als destijds: nieuwe Wagnerbrieven en
Beethoven-documenten worden nu, evenals
toen, gecommenteerd en verklaard; er bestaan
gelijke spanningen tusschen „vooruitgang" en
„conservatisme" als vroeger, gelijke argumen
ten en tegenbewijzen.
In zulke „oude jaargangen", (die nog niet
heelemaal oud zijn) te bladeren, is veelal nut
tiger dan zulks te doen met den jaargang 1802
der „Algemeine Musikalische Zeitung", die nu
absolute historie is geworden.
Wat niet wegneemt, dat het eigenlijke lot, het
groote probleem der muziek geen einde neemt,
maar in tijdsomraming steeds weer verandert
en moduleert, ons boeit en in spanning houdt.
Moge dit tijdschrift nog langen tijd van dezen
strijd der elementen een bewust-verantwoorde-
lljke en kracht-gevende strijdmakker blijven 1"
Paul Bekker, de bekende Beethoven-biograaf
uit Berlijn, geeft een overzicht van de ontwikke
ling der opera vanaf Hans Pfitzner's „Rose vom
Liebesgarten" in 1901 (Hans Gregor te Elber-
feid) tot Kurt Weill's „Bürgschaft" in 1932.
„Gregor begon destijds met zijn in het leven
geroepen „Komischen Oper" de uitvoerings
manieren der opera in 't algemeen aan een
grondige revisie te onderwerpen en wilde hei
fooneel van het plechtig pathos en eclectisme
bevrijden. De met zooveel energie begonnen
beweging liet echter spoedig de hoofdfouten
zien, welke de z.g. opera-hervorming nog tot
onze dagen toe demonstreert: gemis aan wezen
lijke muzikaliteit der tooneelvormen, misken
ning der beteekenis van de zangstem voor de
vorming van een opera-scène.
Van dezen tijd dateeren de bemoeiingen voor
een nieuwen vorm der opera-scène en ook de
deelname van het publiek aan deze problemen.
Hierin hebben de tijdschriften pioniersarbeid
verricht en kan men in „Die Musik" den naam
van Paul Marsops bijzonder gedenken.
Dat was de tijd der groote voorbereidingen.
De leiding der groote instituten was afhanke
lijk van hofgebruiken en vorsten-grillen.
Eerst de na-oorlogsche tijd bracht een wen
ding. De eerste opvoeringen van Krenek's
„Zwingburg", Berg's „Woszeck" en Milhaud's
„Colombus" in de Berlijnsche staatsopera zijn
gebeurtenissen van historische beteekenis.
Hetzelfde geldt voor de- inrichting van een,
op nieuwe principes berustenden tooneelbouw,
volksopera door Kroll, die helaas een vroeg
tijdig einde vond. Ook de poging om tijdge-
nooten in de huidige staatsopera in te voeren
is tegengehouden door „voorzichtig beleid".
De opera „Bürgschaft" is inmiddels overgegaan
naar de stedelijke opera en daarvoor is als
Tjienetekel de operette een vast bestanddeel van
het repertoire geworden. En hiermede zijn wij
de amusementsstukken van den keizerlijken tijd
bedenkelijk weer genaderd, zij het dan onder
gewijzigde voorwaarden. Welke mogelijkheden
zijn er echter over het algemeen Hoe is het
met de productie van heden gesteld Is de
groote, scheppende opleving voorbij - of is zij
slechts wat verlegen geworden
De uitzichten zijn niet bijzonder opwekkend,
en inmiddels dit zij ter rechtvaardiging der
componisten gezegd is het toon eel ook niet
te rijk aan nieuwe vondsten. De belangstelling
van het publiek schijnt uitgedoofd te zijn, en:
hiermede ook de ondernemingsgeest der thater-
directies.
Het zou echter verkeerd zijn te meenen, dat
de economische toestanden een juiste verkla
ring en rechtvaardiging hiervan zouden geven.
De oorzaak der ongekende geestelijke depressie,
die tegenwoordig in snel tempo alle leidende
organen beheerscht, is het gemis aan kunst
zinnige doelstelling. Men kan verder gaan en
zeggen: de eerbied voor de ideëele geestes-
initiatieven is onderworpen aan de wil-looze
routine der praktijk.
De tijd loopt weer achteruit.
Politiek en bedrijf worden als motleven ge
noemd; maar de ware oorzaak ligt aan een
stagnatie die voor dertig jaar ook plaats vond.
Alleen de oorzaken zijn verschillend.
Toén was het stagnatie .uit bekrompen zelf
genoegzaamheid, nu is er stagnatie door over
vermoeidheid.
De opera vlucht in een Verdi-renaissance en
tot ons geluk komt heden het Wagner-gedenk-
jaar. Welk een redding, dit 50e sterfjaar
Met het reinste geweten mag men nu de
Wagner-cyclussen geven en er nog een zekere
mate van verdienste uit distilleeren
Het schijnt dat er weer een tijd komen zal,
waarin de tijdschriften nieuwe energieën zullen
verzamelen en doen uitstralen. Misschien be
vrijden zij ons wel van menige dorre plek. die
als gevolg van de groote opleving in de schep
pende en reproductieve kunst der opera ont
staan is. Dat zou echter slechts een geringe
winst beteekenen, die tè duur gekocht zou zijn.
Van belang is een nieuwe groepeering, die
buiten alle groepjes om, alleen op het schep
pen van nieuwe vormen is ingesteld.
Dat is de taak. Laten wij ons de macht der
depressie goed bewust zijn, die nu op ons drukt;
dan gebruiken wij haar in de volgende kwart
eeuw om haar tegemoet te treden en tot onder
gang te dwingen".
Erwin Felben bespreekt het muziekfeest te
Venetië, dat twee weken lang geduurd heeft en
internationaal repertoire van hedendaagsche
componisten bracht en een lange rij kamer
opera's. Naast „Maria in Egypte" van Ottorino
Respighi noemt de schrijver „Christus passion"
van Luizzi onder de voornaamste werken van
dit feest. Het laatste werk in het bijzonder
vormde een hoogtepunt.
Het is op lofhymnen uit de XlIIe eeuw ge
baseerd, ontleend aan twee oude codices der
Etruskische academiën te Cortona, die voor
een 7Tatvë~ "eeuw geleden in een kolenmagazijn
ontdekt werden.
De vorstenbruïlojt te Coburg. Het jong
gehuwde paar verlaat de kerk na de
plechtigheid.
In aansluiting met het taai-metrum van dien
tijd, hield de componist zich binnen het kader
van dezer rhythmiek. Hij vermijdt alle kontra-
punctiek en iedere gecompliceerde harmoniek
en bereikt, geen muziek-historisch getrouwe
cople van den toenmaligen stijl, maar de illusie
van'dien tijd. Pakkende pré-Raffaëlitische beel
den, ontleend aan oude schilderijen, verleven
digden de oratoriumachtige, feestelijke scènes.
Vol ontroering volgde men de stemmige mu
ziek, het loflied der herders, de verschijning
der drie Koningen, de kruisiging, de lamentaties
en opstanding; de diepe gedachten eener door
en door geestelijke passie.
Met dit middeleeuwsch mysterie vond het
muziekfeest een schoon besluit, dat, ondanks
tekorten, een overzicht van den arbeid der
muzikale volkeren gaf. Deze muziekfeesten, die
aan kwaliteit en inhoud nog moeten winnen, en
aan omvang kunnen inboeten, zullen van nu af
iedere twee jaar plaats vinden".
Mr. H. G. heeft in de Leidsche Crt. een inter
view met prof. dr. Keesom, die zoo pas uit
Argentinië is teruggekeerd van het Intern. Kou-
decongres te Buenos-Ayres.
Wij ontleenen er het volgende aan:
Argentinië is, zooals bekend is, een staat,
waar de vleeschindustrie een groote vlucht
genomen beeft. Er zijn uitgestrekte weidegron
den, waar op uitgebreide schaal veeteelt be
oefend kan worden, zoodat Argentinië een der
rijkste landen is op dit gebied. Een dergelijke
overvloed eischt export en reeds jarenlang heeft
men zich dan ook daarop toegelegd. Aanvanke
lijk werd het vleesch in lappen gesneden en in
een sterk pekelbad gelegd, waarna het buiten in
de zon gedroogd werd. Dit vleesch werd voor
namelijk uitgevoerd naar Brazilië en Cuba. Toen
men evenwel in het bevriezen een middel vond
om het vleesch lang goed te houden, was de
weg geopend voor export naar Europa, voorna
melijk naar Engeland.
Thans wordt alleen gekoeld vleesch uitgevoerd
z.g. chilled beef, waarbij het vleesch niet tot
onder het vriespunt wordt afgekoeld, een metho
de, waardoor de sappigheid van het vleesch beter
bewaard blijft.
Naar prof. Keesom ons medeeelde is op het
jongste Congres te Buenos Ayres een nieuwe
methode gedemonstreerd, het z.g. Birdseye-pro-
ces waarbij het vleesch snel bevoren wordt. Het
vleesch wordt in plakken gesneden van een pond
en in een speciaal apparaat snel afgekoeld tot
circa 10 graden Celsius onder nul. Het voordeel
hiervan is, dat het water slechts in geringe
hoeveelheid uitvriest, zoodat ook bij grootere
afkoeling dan bij chilled beef de sappigheid niet
verloren gaat.
„Zou dat nog iets voor Nederland kunnen
zijn?"
„Dat zou niet onmogelijk zijn" Prof. Keesom
dacht daarbij aan de mogelijkheid van vlsch-
export op langen afstand. Natuurlijk is dat toe
komstmuziek, vooral in dezen tijd, nu de reede-
rijen er eerder toe over gaan om hun schepen
„op te leggen" dan om nieuwe wegen voor hun
slinkenden export te zoeken.
Maar is eigenlijk het heele wetenschapelijk
werk, dat verricht wordt in het Leidsche Cryo-
geen Laboratorium geen toekomst-muziek? Het
zoo dicht mogelijk benaderen van het absolute
nulpunt heeft inderdaad nog geen enkel prac-
tisch nut. De industrie heeft er niets aan, al
thans nu nog niet. Dat neemt evenwel niet weg,
dat de gedelegeerden op het Congres te Buenos
Ayres het wetenschappelijk onderzoek te Leiden
belangrijk genoeg vonden om er een resolutie
aan te wijden. Het Congres deed dat, na met
belangstelling een voordracht van prof. Keesom
te hebben aanhoord over „Temperaturen bene
den 1 gr. Keivin". Prof Keesom, die zooals ge
zegd mede als vertegenwoordiger der Nederland-
sche regeering te Buenos Ayres was, maar daar
op de eerste plaats aanwezig was als gedelegeer
de van het Instituut International du Froid, deed
in deze voordracht, welke in het Fransch werd
gehouden interessante mededqelingen over de
door hem toegepaste methode en de bereikte
resultaten.
Zooals men zich herinneren zal, Is het prof.
Keesom gelukt een temperatuur te bereiken van
0.71 Keivin d.w.z. 0.71 graad boven de laagst mo
gelijke temperatuur, welke ter wereld bereikt
kan worden (273 gr. onder nul). Deze tempera
tuur is natuurlijk niet op een thermometer af
te lezen maar wordt vrij nauwkeurig theore
tisch berekend uit den druk van het verdampte
helium, dat zich in de vacuum-ruimte bevindt.
Na de uiteenzetting van prof. Keesom nam
het Congres de volgende resolutie aan:
Het zesde Internationale Koude-Congres, ge
hoord de voordracht van prof. W. H. Keesom
over temperaturen beneden 1 gr K„ overtuigd
van de belangrijkheid der onderzoekingen om
trent de natuur der verschijnselen en van het
onderzoek naar de eigenschappen der stof op
lagere temperaturen dan men ooit kon bereiken,
met het oog op de vermeerdering van onze ken
nis der physieke en chemische wetten, welke
de basis vormt voor de huidige industrie in 't
algemeen en van de koeltechniek in het bijzon
der, eveneens overtuigd, dat dit onderzoek, hoe
wel het gebied der praetische toepassing momen
teel verre te boven gaande, toch niet zal nf~k~
ten inlichtingen te verschaffen, welke in de toe
komst zullen leiden tot nog onvoorziene toepas
singen uit den wensch, dat het Cryogeen La
boratorium te Leiden in staat gesteld zal woraen
om zijn onderzoekingen voort te zetten, tot net
bereiken van de laagst mogelijke temperaturen
en om na te gaan de eigenschappen der materie en
de natuur der verschijnselen in dit temperatuur-
gebied door deze materie aan den dag gelegd.
In verband met deze resolutie, vroegen wij
prof. Keesom of de regeering hem de noodige
gelden beschikbaar stelde om zijn proefnemin
gen voort te zetten.
Prof. Keesom nam zijn bril af en keek ons
aan alsof bij zeggen wilde: tja, daar vraag ie
me nou wat!
Dan. een glimlach en een licht schouder op
halen.
„Ik ben aangewezen op de particuliere neiaa-
digheid, waarop ik binnenkort een beroep zal
doen. 't Is crisis-tijd. Wat doe je d'r aan
Spreken wij met het Congres den wensch uit,
dat de reeks onderzoekingen en proefnemingen,
welke zulke belangrijke resultaten hebben opge
leverd en de oogen der geheele wetenschappe
lijke wereld op Leiden en in het bijzonder op
het Cryogeen Laboratorium hebben gevestigd,
niet ontijdig moet worden stop gezet uit gebrek
aan den noodigen financieelen steun. Moge prof.
•Keesom op het volgende Koude Congres nieuwe
resultaten kunnen melden.
„'t Kan verkeeren"
Breero was een geestig man, die op een goe
den dag den slagzin debuteerde: 't kan ver.
keeren.
Dit geestig gezegde heeft de bouwheer van
het nieuwe Waalwijksche stadhuis, de bekende
architect A. J. Kropholler, in de architraaf
laten beitelen van het groote raam in de raads
zaal achter den voorzitterszetel. Wij willen er
ons niet in verdiepen of Kropholler met stille
verkneukeling aan de levenswijsheid van Bree-
ro's woord op een opvallende plaats in deze
raadszaal wenscht te herinneren, maar een
feit is, dat de vroede vaderen en de publieke
tribune het altijd weer moeten lezen, waar.
door een komend geslacht wellicht nog eens
het uitzonderlijke van dezen stadhuisbouw zal
weten te waardeeren.
Onder veel beroering en vooral ten gevolge
van het doorzetten door burgemeester Moonen
vereenigde de Waalwijksche vroedschap zich
destijds op het plan-Kropholler voor den nieu
wen stadhuisbouw, dat door de publieke opinie
reeds beoordeeld en veroordeeld was, voordat
men in werkelijkheid iets had gezien. Nu staat
er het massieve gebouw met zijn stoeren, hoo-
gen topgevel en aan een ieder, die ©enigszins
de taal der steenen verstaat, zegt het in zijn
uitwendige verschijning: Dit is het „Gemeente
huis", een reminlsentie uit het verleden, ge
bouwd voor het heden en de verre toekomst.
Heden werd dii(t nlewe raadhuis op offi
cieele wijze in gebruik genomen, waarna spoe
dig zal blijken, dat waardigheid en doelmatig
heid de leidende faotoren zijn geweest bij de
oprichting van dit tehuis voor het gemeente
bestuur en enkele publieke diensten.
Uit de zoo even terloops aangeduide bestem
ming van het gebouw valt op te maken, dat
dit nieuwe raadhuis een tweeledig0 functie
heeft te vervullen. Op de eerste plaats is het
de zetel van het gemeentebestuur met den ad
ministratieven dienst, doch daarnaast moesten
er ook de politie, de brandweer, het kanton
gerecht en de Kamer van Koophandel in wor
den ondergebracht.
Het bouwplan verkreeg daardoor een min of
meer gecompliceerd karakter, dat Kropholler
zoowel constructief ais symbolisch en aesthe-
tisch tot uiting bracht door een opstrevend
hoofdgebouw met een gestrekten zijvleugel.
Reeds nu trekt dit bouwwerk onwillekeurig
de aandacht, al wordt het uitzicht er op nog
belemmerd door voor afbraak aangewezen on.
ooglijke gebouwen langs de Grooteetraat. Eerst
als deze zijn geamoveerd, als groenende boo-
men, bloemen en grasperken den voortuin sie
ren en als de nieuwe gloed der groote, grove
handvormsteenen, waaruit de hoofdgevels zijn
opgetrokken, genuanceerd zijn door den tijd
en woekerend mos, eerst dan zal dit burgerij
huis in zijn volle charme staan met het front
beheerschend het dagelijksch vertier van het
kleine industriestadje, terwijl het aan de ach
terzijde een verren uitkijk biedt over bet lage
polderland.
Wij waren in de gelegenheid een vluohtiigen
rondgang te maken door het nieuwe raadhuis
tijdens de groote schoonmaak vóór de, officieele
opening. -. - - -
Zonder in details te treden, willen wij een
eersten indruk geven •ton de zeer te waardeeren
so hopping van. Kropholler
Wanneer men de gevel ver deeling en het ver
werkte materiaal beschouwt, moet men aan het
gebouw reedis terstond een eigen karakter toe
kennen. Zulke groote baksteen en ai et men ner
gens. Ze liggen solied op elkaar met een dikke
laag mortel erttissohen, want ze hebben tijd en
weer te trotseeren. De dragende deeüen in de
constructie zijn van nog hechter materiaal, dat
niet is aangewend om het uiterlijk extra mooi
te maken, dodh om die expressie te versterken
van bestendigheid en duur.
De gevelverdieeling is niet minder opvallend.
De hoofdingang domineert en zonder symme
trie hebben de verschillend© ramen de dienende
functie om in de onderscheiden daarachter ge
legen appartementen het daglicht te laten val
len maar gelang de toestemming van die ver
trekken. De indeeling van het getoouw kan men
■nagenoeg bulten van de gevels aiflleaen. Dezen
hoofdtrek, den zin voor realiteit, treft men aan
bij ieder onderdeel. Daarnaast een ver door
gevoerd streven om het hoogste practisöh 1,0
te toereiken en als versiering, waar hot Pas
geeft, een veelzeggend opschrift of een sy,m 30
iischie voorstelling.
Naar traditioneel© gewoonte moet men ook
hij het nieuwe Waalwijksche atadiW»1®tral>-
pen op om toinmen toet eigenlijke b,ea te
komen. Die dubbele toegumgistraiP is m°bttmen-
taal gedacht. Een overwelfde Pu4' 04 juister
gezegd een bordes met daari>°ve" ®en loggia
voor de afkondigingen, vormt bet hoofdmoment
van toet deftig front. De dilerenflguren van koe
en os, omdat de rundenlvuld m Waalwijksche
schoen- en lederindustrie 0011 eerste rol speelt,
flankeeren de opgang®11 naar hoofddeur, da e
met haar zwaar .beslag «ei gevoel van veilig,
held geeft. Midden in deI1 topgev«l valt nog 0p
het groot, kleurrijk; stadswapen met van ter
zijd» op de ballast"»1'® der loggia kleinere
wapens van Brabant en Nederia»d i,n de ge
klauwde pooten van twee zittende leeuwenflgu-
ren.
Gaan wU QU 1101 gebouw binnen dan komen
wij In de rustige voorhal, waar een beeld van.
Jan van Braibamt de gedachte moet levendig
houden aan de begiftiging van Waalwijk met
stadsrechten. Links treft men de bodekamer
met daarachter het fraaie trappenhuis naar
de Raadszaal1, en verdere looaliteiten op de ver
dieping; rechts de plechtige burgemeesters
kamer met vervolgens die kamer vau den se
cretaris, het ruime secretaiekaintoor en aan
het eind het bureau van den gemeenteontvan
ger, dii© natoij zijn deur al® beharfenswaardig
adagium, het opschrift ziet geplaatst: „Draagt
elkanders lasten".
Merken wij in het voorbijgaan op de aparte
sfeer, die in gangen en hall werd verkregen
door toepassing van gi'azuursteen in donkere
of lichte nuances naar gelang de functie van
lamtoriseeiring of muurvlak, dan gaan wij nu
meteen de raadszaal 'binnen. Terstond valt
op de sohoone proportie, de deftig eenvoudige,
eiken liamibrdzeerinjg, die in het zicht gebleven
schoon» 'balklaag der zoldering, het stemmig
■meubilair, de bronzen lichtkroon en het door
van Zijl uit Buseum in steen gehouwen reiief-
portret van H. M. de Koningin aan den wand.
Dan lezen wij nog de wijze spreuken boven de
ramen: Eendracht maakt macht; Despéreert
niet en 't k'an verkeeren en zien de wapen
honden van Waalwijk, Baardwijk en Besoijen
op den achterwand der publieke tribune, doch.
vooral treft ons het symbool der zwijgzaam
heid boven den ingang der raadszaal met.
daarnaast het klassieke: Salus publiaa, supre-
ma lex esto.
Op onze verdere rondwandeling bezochten
wij don zijvleugel, waarin aan de voorzijde het
kantongerecht wordt gevestigd, aan de ach
terzijde de brandweer en op de verdieping het
bureau en archief van de Kamer van Koop
handel met een eigen vergaderzaal.
De pa'iltie betrekt het souterrain van den
hoofdbouw, waar tevens de technische dienst
is ondergebracht.
Alles is precies uitgekeken en waar men
ook komt of gaat in dit nieuwe raadhuis langs
den climax dor representatieve lokalen of door
de eenvoudige bureaux en dienstvertrekken,
over»! vindt men den zin voor waarheid en
doeltreffendheid van een bekwaam bouwheer
tot uiting gebracht.
De pastoorsmeid is een personaadjen Van
gewicht in vele plaatsen. En als zoo'n trouwe
'hulp dan nog vijftig jaar haar diensten heeft
gepresteerd, groeit dit festijn uit tot een hoog
tijdag voor de heele parochie
Zoo was het deze week gesteld met Wille-
mlentje van der Boom, die een halve eeuw
lang bij de familie Manders werkzaam was.
Eerst in Cuyk aan de Maas, vanwaar pastoor
Manders van de Lennisheuvel te Boxtel haar
uit zijn ouderlijk huis overhaalde naar de
Boxtelsche Theresia-parochle.
De buren hadden de pastorie in een feest
kleed gestoken van dennegroen en bloemen.
En een eereboog hadden ze opgericht ook, met
woorden erin van „Hulde". En een gouden,
kroon wees op den aard van het feest.
Ook de parochiekerk was met palmen, groen
en bloemen versierd, als voor het feest van
den pastoor zelf. Maar 't was allemaal voor
Willemientje.
Toen kwam een heele stoet bruidjes de
dienstmaagd des Heeren aan de pastorie at-,.
halen en de klokken lutdde-n. en de meuscliell
op straat rekten zich om de ouwe, trouwe pa>
toorsmeid te zien. .-.
Twee paters Assumptionlsten ware» hét
kasteel van Stapelen gekomen om u*et mijnheer
Pastoor een „Drieheeren-mis" te doen. En het
zangkoor voerde de Jubelmis van Meijer uit.
In willemientje's hart w»s 't dan ook één
en al Jubel.
Na de Mis brachten de bruidjes „'Willemien
tje" 'weer in een pra<®tlgen optocht naar de
versierde pastorie en toen werd er ontbeten
met versche cadetjes en koffie en ham en
peperkoek en daarna was het receptie.
Alle geestelijk011 uit de twee andere parochies
van het dorp kwamen, de geestelijken uit de
Boxtelsche kloosters, kwamen, want hoe dik
wijls had WBtemientje voor al die eerwaarde
heeren de deur niet opengemaakt en den
„krans" voorbereid
pan werden er de heeren van het Kerk
bestuur om haar te huldigen, want een pas
toorsmeid zit wel niet in een Kerkbestuur,
maar bestuurt toch heel veel mee in het be
lang van de kerk. Ten slotte huldigde haar
d® pastoor zelf. En het was allemaal even
schoon en Willeimieihtje vomid heit allemaal
„Veel te veel'".
De geschenken waren niet te tellen en zan
gers van Boxtel'e Mannenkoor hebben haar
's avonds een grootsche serenata gebracht.
En de Paus bleef niet achter, want Pius XI
verleende haar het Kruis van Lateranen in
goud. „Hoe zouën ze dè nou in Rome tqch
weten", peinsde Willemientje.
't Waor alèvel 'n schoon feest
BOTERSMOKKELAARS GESNAPT.'
Donderdagnacht hebben de douane
beambten te Venlo vijf Duitsche smokkelaars
aangehouden, die allen in het bezit waren van
een partij Duitsche boter, welke zij frauduleus
Nederland binnenbrachten.
In totaal is 85 kg. boter en een rijwiel in
beslag genomen.
Het nieuwe raadhuis van Waalwijk. Een aanvang is gemaakt met de feestversiering
voor de officieele opening. jij