m
Vi
t-3
i
TO
TANTE.
DE REUKSAUS.
BAAS EN KNECHT.
DE PIL.
MAX EN, ZIJN VRIENDEN.
DE KRIJGSLIST.
WOENSDAG 2 NOVEMBER 1932
Wm m
-
WÊmms.
Juffrouw de Ronde, haar dochter en haar
aanstaande schoonzoon stonden in de kamer
van meneer Vermeeren voor de piano en keken
naar het beeldje van Dante, product van een
zéér modern en zéér visionnair aangelegd kun
stenaar.
Ze keken er naar met den verbijsterden blik
van eenvoudige zielen. En Dante, van zijn kant
keek naar hem met eenigszins schuine, half-
toegeknepen oogen en om zijn samengepersten
mond speelde een ironische glimlach.
„Wat een gek negerjongetje l" zei de aan
staande schoonzoon eindelijk.
Juffrouw De Ronde lachte, met het air van de
wijze vrouw, die 't beter weet.
,,'t Is geen negerjongetje legde ze uit, ,,'tis
meneer Vermeeren z'n tante 1"
De schoonzoon sperde in verbazing zijn mond
open en vergat hem weder te sluiten, totdat
zijn meisje hem er op opmerkzaam maakte.
„Toch is 't zoo herhaalde juffrouw De
Ronde triomfantelijk. „Meneer Vermeeren heeft
't me zelf verteld. En je weetjokken doet hij
nooit."
„Misschien maakte hij een grapje!" onder
stelde de schoonzoon.
Juffrouw De Ronde en haar dochter haalden
tegelijkertijd de schouders op. Die veronder
stelling was nu toch wel wat al te dwaas Me
neer Vermeeren grapjes maken De man wist
waarschijnlijk niet eens wat een grap was Hij
werd niet voor niets door iedereen „de bok" ge
noemd
„Ik was er bij" legde juffrouw De Ronde uit,
„toen hij het beeldje uitpakte en op de piano
zette. „Wie is dat, meneer vroeg ik toen.
Nou, je weet, dat Vermeeren altijd erg kortaf
is in zijn spreken. „Tante zei hij. En dan
„Een heel beroemde persoonlijkheid. Mooie ge
dichten gemaakt en mooie boeken"
De dochter en de schoonzoon keken nu toch
met méér eerbied naar het beeldje op de piano.
Het leek heelemaal niet op een vrouwspersoon,
vonden ze. Maar als 'tnu een beroemde vrouw
moest voorstellen, die gedichten maakte en
boeken schreef ja, dan konden ze 't zich toch
wel een beetje indenken. Ze hadden nooit ge
weten, dat meneer Vermeeren zoo'n geleerde
tante had
Opeens verlichtte een straal van Intelligentie
het niet óver-schrandere gelaat van den schoon
zoon.
„Een reuzen-idee juichte hij. „Een reuzen-
idee om Vermeeren vanavond uit z'n kamer te
krijgen
De schoonzoon, die geen ouders meer had,
broeide er op dien avond zijn verjaardag eens
echt gezellig te vieren met wijn en gebak, piano-
en vioolmuziek. Hij wilde een vroolijk clubje
vrienden, neefs en nichten uitnoodigen. Maar
juffrouw De Ronde had een domper gezet op
die grootsche plannen. Meneer Vermeeren kon
er niet tegen, als er zoo vlak naast zijn kamer
den heelen avond herrie gemaakt werd. En al
toonde hij zich altijd bokkig, toch was hij een
buitengewoon-goed-betalende huurder, dien juf
frouw De Ronde niet gaarne zou willen verlie
zen in dezen malaisetijd.
„Een reuzen-idee herhaalde de aanstaande
schoonzoon. „Ik telefoneer mijn broer in Am
sterdam, of hij uit Mokum een telegrammetje
wil sturen aan Vermeeren „Verwacht je be
slist hedenavond acht uur, om Je over belang
rijke zaak te spreken. Logeer in Amstel-Hotel,
Amsterdam. Tante."
Vermeeren zou aan die dringende uitnoodi-
ging van zijn teergeliefde tante natuurlijk on
middellijk gevolg geven. In Amsterdam zou hij
ontdekken, bij den neus genomen te zijn. maar
dan was 't al te laat, om nog denzelfden avond
naar zijn pension terug te keeren. Want er lie
pen slechts weinig treinen tusschen Amsterdam
en het provinciestadje waar de De Rondes
woonden. Zoo hadden ze den heelen avond ge
legenheid om gezellig feest te vieren
Juffrouw De Ronde schrok van het plan.
„Ik durf het niet wagen weerde zij af.
„Stel je voor, dat hij er achter komt, dat wij
het telegram verzonden hebben
„Daar komt hij nóóit achter f' stelde de
schoonzoon gerust. „Hij zal veeleer een van zijn
vrienden verdenken
Met bevend hart gaf tenslotte juffrouw De
Ronde haar toestemming. Bevallen deed echter
het plannetje niet bijzonder
Schuldbewust bracht ze dien middag Vermee
ren zijn thee. Ze was blij, toen hij het tele
gram opende. Nog nooit had juffrouw De Ronde
iemand zóó verbaasd zien kijken.
De oogen puilden meneer Vermeeren uit het
'hoofd van pure verbazing. Hij draalde het tele
gram om en om; staarde juffrouw De Ronde
aan met een uitdrükking op zijn gezicht alsof
hij een geest zag.
De pensioenhoudster kreeg er toen nog meer
spijt van, dat zij haar toestemming tot de list
gegeven had. Blijkbaar vermoedde die goeie
meneer Vermeeren iets heel ergs. 'tWas zonde,
om iemand zóó te doen schrikken I
Al was het feestje dien avond dol-gezellig
en al was de truc, om Vermeeren het huis uit
te krijgen schitterend gelukt, toch voelde ze
zich niet meer op haar gemak. Ze moest voort
durend aan dien armen meneer Vermeeren
denken, die blijkbaar zoo in onrust had gezeten
over zijn tante
De schoonzoon daarentegen amuseerde zich
kostelijk Hij vertelde aan iedereen, hoe hij
„den bok" door een valsch telegrammetje, met
„tante" onderteekend, uit het huis had gelokt.
Hij deed het gezelschap schaterlachen om de
idee, dat die norsche Vermeeren blijkbaar zoo
veel hield van een ouwe leelijke tante, die ge
dichten maakte en boeken schreef, dat hij een
borstbeeld van Tante op zijn piano plaatste
De algemeene vreugde had haar hoogtepunt
bereikttoen plotseling de deur van
Vermeerens kamer openging en „de bok" zich
in de deuropening vertoonde, in gezelschap van
een politie-agent.
Te midden van de doodsche stilte, die was
ingevallen, wendde hij zich dreigend tot juf
frouw De Ronde
„U valt me hard tegen, juffrouwIk had
niet gedacht, dat U me een valsch telegram
zoudt zenden
Juffrouw de Ronde voelde de kamer om zich
heen draaien. Maar, ze probeerde zich goed te
houden. In geen geval ndWe ze haar misdrijf
bekennen.
Ik kende Sanders, eer hij den zoogenaamden
cowboy als bokser africhtte. Ik zie hem nog
voor mij met zijn witte haren, rood gezicht,
koud en vol aandacht, terwijl hij een van zijn
leerlingen behandelde. Hij wist elke seconde
van de rust uit te buiten en verkwistte er geen
r.uttelooze woorden bij.
„Handdoek", riep hij dan, „sponssinaas
appel.... fleschje met reuksaus".
Ja, dat meen ik, dat is geen drukfout. San
ders was gewoon dat groene fleschje „reuk-
saus" te noemen en niemand kon hem aan 't
verstand brengen, dat het zout moest zijn en
niet saus. Daardoor kreeg hij dien bijnaam:
Reuksaus Sanders.
Hij ontdekte den cowboy Wolson en richtte
hem af. Die nieuwe bokser had reusachtig suc
ces. Ik ging er eens naar kijken en de kerel
sloeg zijn tegenstander neer in twee ronden.
„Hoe ben je aan dien cowboy gekomen, San
ders" vroeg ik hem.
„Dat zal ik je vertellen", antwoordde hij. „Ik
vond Wolson ginds in de leerlooierij van Mur
phy. De werklui hadden hem getreiterd en op
eens wierp hij zich op hen, zoodat er drie wel
dra te spartelen lagen. Ik had dat relletje ge
zien en praatte eens met hem.
„Mijnheer", zei hij, „verlos mij van deze
looierij en ik zal alles doen wat u wilt. Ik walg
van de lucht hier. Huiden, overal huiden en de
eene kuip met huiden stinkt al erger dan de
andere. Het is niet alleen, dat wat ik hier ruik,
maar ik draag die lucht mee naar huis en zelfs
als ik eet, ruik ik het. Jawel, ik wil bokser
worden.... juist zooals u zegt".
Ik gaf hem lessen en hij was er dankbaar
voor, hij vindt boksen zoo kwaad nog niet, ze
ker niet zoo erg als leerlooien".
„Maar hij is toch geen cowboy, wel"?
„Och, dat maakt altijd sensatie en het heeft
mii alleen een sombrero gekost. En het is toch
ook niet zoo gezocht, als je een leerlooier een
cowboy noemt". Sanders grinnikte.
„En hij is geschikt voor dat beroep"?
Sanders glimlachte. „Och, ik weet het niet.
Hij is sterk, hij is vlug, hij kent de handgre
pen. En toch, als ik hem aan het werk zie, voel
ik, dat er ites aan mankeert. Als ik dat gevon
den heb, dan is hij volmaakt".
Den volgenden keer, dat ik Wolson zag, was
het in een party tegen Hardenbeck. Ik kwam
juist, toen Sanders na de eerste ronde met hem
bezig was. Sanders keek boos en voegde hem
toe: „Zeg eens! je kunt morgen wel weer terug
gaan naar je leerlooierij".
Wolson keek beduusd. „Wat nou"? huilde hij.
„Heeft hij mij dan overwonnen? Heb ik hem
niet een geduchten opstopper gegeven"?
„Neen, je hebt niet al je kracht gebruikt, Was
dat een stomp? Als je gedaan had, zooals ik zei,
hadt jü hem neergelegd".
Er waren tranen in de oogen van den bokser.
„Geef mij nog een kans, mr. Sanders", smeekte
hij. „Als u mij niet uit die leerlooierij had ge
haald, dan zou ik er heel mijn leven gebleven
zijn. in plaats van nu netjes gekleed te gaan
en lekker te eten. Denkt u, dat ik er terug wil
gaan? Komaan, probeer het nog eens met mij".
Sanders bromde wat. „Ik weet het niet. Je
hebt reuze-kracht, maar je gebruikt die niet
goed. Ik zou het nog wel eens kunnen probeeren
met een partij tusschen jou en Johny Blake,
maar hoe weet ik, of je mij niet te schande
zult maken"?
„Ja, laat-mij met hem vechten", riep Wolson
heftig.
„Ik zal zien, wat ik kan doen".
Buiten hield Sanders my tegen en zei: „Ik
heb het gevonden, ik weet, wat er aan man
keert".
„Dat geloof ik ook, het is de ware geest van
den bokser".
„Juist" zei Sanders, „misschien kan ik hem
nog geschikt maken".
Ik zag die partij tusschen Blake en Wolson,
waarbij Sanders zijn truc toepaste. In de eerste
ronde kreeg de cowboy een stomp, die hem be
wusteloos neer deed vallen. Sanders en een
helper droegen hem buiten den ring.
„Spons", zei Sanders en maakte zijn leerling
terdege nat. „Handdoek" en hij droogde hem
met de grooste kracht af. Voel je je al wat beter,
cowboy? Best, blijf stil zitten. Hier een sinaas
appel, bijt erin, spuug het uit. Adem nu lang
zaam maar diep. Myn reuksaus? Hier, haal daar
je neus maar eens vol van op".
Hij duwde den neus van Wolson tegen het
fleschje. Deze ademde in met een geluid, alsof
er een blaasbalg werd aangezet.
„Oooo"! schreeuwde hij, opspringend. De bel
ging en hij holde naar den ring. 'n Slag als met
een reuzenvuist toegediend en Blake wankelde.
Een tweede en hy lag ter aarde.
Niet noodig te tellen. De scheidsrechter had
meer mannen zien neervallen en hy hielp de
bedienden om Blake naar een stoel te dragen.
Het duurde drie minuten eer Blake bij kennis
kwam.
Comboy Wolson verliet den ring onder het
applaus der menigte. Sanders volgde langzamer
en ik sprak hem aan. „Wat was het toch, dat hy
zoo woest uitviel"? vroeg ik.
„Een truc', lachte de oude.
„Wat bedoel je"?
„Och, de cowboy was doodeiyk beangst, dat
hij terug zou moeten naar de leerlooierü en ik
wilde hem daar eens aan herinneren. Heb je
gemerkt, hoe hij voor de tweede ronde aan dat
fleschje rook?"
Ik knikte.
„Och ja," grinnikte Sanders. „Ik ben van
middag naar die leerlooierij gegaan en heb mijn
fleschje gevuld uit een van die kuipen."
K.
(NADRUK VERBODEN.)
Dus perste ze een verbaasd lachje om haar
lippen.
„Gunst, meneer, wat zegt deed ze
verwonderd. „Was dat telegram dan niet door
uw tante gezonden
Verachteiyk keek Vermeeren haar aan.
„Probeer nu maar niet, er uit te redden
hoonde hij. „Ik heb niet eens een tante Ik
begreep dus dadelijk, dat 't een truc was Al
leen wist ik nog niet dadelijk waarom
Juffrouw De Ronde liet hem niet uitspreken.
Een diepe verontwaardiging had zich van haar
meestér gemaakt, een verontwaardiging, die
haar aanvankeiyk schuldbeséf verdrong.
„Geen tante barstte zij los. „Hebt U geen
tante, meneer U moest U schamen, om een
oud mensch zóó voor den gek te houden Hebt
U me niet willen wijsmaken, met je nuchtere
gezicht, dat dat leeiyke beeldje op de piano je
tante was Nee, meneer Vermeeren, dat had
ik van U niet gedacht
En met een hooghartige beweging draaide zij
haar huurder den rug toe.
J. D.
(NADRUK VERBODEN
„George", zei juffrouw Bliss, onder het eten,
„ik maak me bezorgd over Bill Cope. Heb je den
laatsten tijd niet iets vreemds aan hem gemerkt?
George Bliss, schoorsteenbouwer, keek zyn
vrouw stom verbaasd aan.
„Bill Cope vroeg hij, „waarom zou er iets
met Bill aan de hand zijn 1"
„Cope z'n vrouw was vanmiddag bij me",
legde zij uit, „ze vertelde me, dat ze zich erg
ongerust maakt over Bill. Ze zei, dat haar man
den laatsten tijd zoo vreemd deed, net of hij
niet goed bij zijn hoofd was. Ik heb haar beloofd
aan jou te vragen of het jou ook opgevallen
was
„Nu je het zegt", antwoordde George lang
zaam, „is het mij den laatsten tijd wel opgeval-
len^ dat hij 'n beetje vreemd deed. Juist of hij
met zijn gedachten heelemaal niet bij zijn werk
is. Ik heb hem er ook al eens een paar keer over
gesproken. Ik wees hem er op, dat als hij zijn
gedachten niet bij zijn werk hield, het wel eens
kon gebeuren, dat hij pardoes van den schoor
steen kon afstappen. Maar Bill lachte eens har
telijk en zei, dat ik daar geen oogenblik bang
voor behoefde te zijn. Zóó verstrooid was hij
'nog lang niet."
Juffrouw Bliss zuchtte. „Zijn vrouw is in
ieder geval erg ongerust over hem. Ze zegt dat
Bill tot diep in den nacht blijft opzitten. Dat
moet hem op den duur van streek maken."
„Daar kon ze wel eens gelijk in hebben",
meende Bliss. „Ik heb nog nooit iemand ontmoet
die zooveel tijd verknoeit met kruiswoord-raad
sels. Hij vraagt me soms de idiootste dingen
Maar voor zijn werk is hij onbetaalbaar. Op dat
late naar bed gaan heb ik het echter niet be
grepen en ik zal hem dan ook morgen eens
onderhanden nemen. In ons vak is een goede
nachtrust een eerste vereischte."
Toen Bliss den volgenden ochtend naar zijn
werk ging, herinnerde zijn vrouw hem aan zijn
belofte om Bill eens onder handen te nemen.
Dien ochtend zouden George en zijn knecht,
de laatste hand leggen aan een ouden, dertig
meter hoogen fabrieksschoorsteen, die gesloopt
moest worden. Gewoonlijk wachtte Bill op den
hoek van de straat zijn baas op. Vandaag echter
was Bill nergens te zien. Vreemd, Bill was nog
nooit te laat geweest. Enfin, een reden te meer
om straks eens een hartig woordje met hem
te spreken
Bliss arriveerde alleen op zyn werk. Hij
maakte een praatje met den sloopersbaas en
klom toen langs de ijzeren ladder naar den top
van den schoorsteen. Als alles goed ging, zou er
van dien schoorsteen spoedig niets over zijn
dan een hoop steenen
Van zijn jeugd af had Bliss niets anders ge
daan dan bouwen en afbreken van fabrieks-
schoorsteenen. Hoog in de lucht voelde hij zich
pas in zijn element.
Eindelijk had hij den top bereikt. Bliss ging
plat op den uitstekenden rand liggen en keek
naar ■beneden. Het viel hem op dat daar bene
den twee personen in een heftig dispuut gewik
keld waren. Een kring van nieuwsgierigen had
zich om hen heen gevormd. Opeens zag hij, dat
de kring uiteenstoof. Een der twee gesticulee-
rende mannen holde naar den voet van den
schoorsteen en begon vlug naar boven te klim
men. Het was Bill Cope
De ander holde hem achterna. Aan het klau
teren zag Bliss direct, dat die tweede man nog
nooit van zijn leven in een schoorsteen geklom
men was. Bill klom met onfeilbare zekerheid
naar boven en liet zyn vervolger ver achter zich.
Toen hij ongeveer halverwege was, leunde
George iets voorover.
„Hallo Bill", groette hy, „wat heb je in Gods
naam uitgevoerd?"
Bill nam niet de minste notitie van deze woor
den en klom gejaagd verder. Hij transpireerde
van inspanning en een wanhopig licht scheen in
zijn oogen telkens als hij omhoog keek.
Eensklaps werd het Bliss duideiyk! Het onge
looflijke was geschied Juffrouw Copes angstige
voorgevoelens waren uitgekomen: Bill was
krankzinnig geworden
Ze hadden hem weg willen brengen, natuur
lijk, en toen was Bill aan zijn oppassers ont
snapt. En Bill was nu bezig in den schoorsteen
te klimmen met een zijner vervolgers vlak op
zijn hielen.
Deze gedachten gingen bliksemsnel door het
brein van Bliss. Wat een toestandOver enkele
oogenblikken zou hy zich, op een hoogte van
ruim dertig meter, van aangezicht tot aange
zicht met een krankzinnige bevindenEn de
eenige weg, waarlangs hij zich in veiligheid zou
kunnen stellen," was versperd door een welmee-
nenden, maar onhandigen amateur schoorsteen-
beklimmer. Immers de vervolger bevond zich
reeds in moeilijkheden. De man was zoo on
verstandig geweest om even uit te rusten en
naar beneden te kijken. Het gevolg daarvan
was, dat hij niet meer vóór of achteruit durfde
de en zich, in doodsangst aan de yzeren treden
vastklemde. Bliss wist, dat de man in groot ge-
voor verkeerde. Hij begreep, dat hy vlug han
delen moest. Hij bedacht zich geen oogenblik.
Bill Cope was byna boven aan de ladder. Op het
oogenblik, dat hy op den uitstekenden rand
klauterde, greep Bliss hem bij de keel en gaf
hem met zijn vuist een geweldigen slag tusschen
zyn oogen. Bill, buiten adem door het haastige
klimmen, bood slechts zwakjes tegenstand. Reeds
bij den tweeden klap raakte hü bewusteloos.
Bedaard, maar vlug, bond Bliss zijn knecht
met zyn riem aan de bovenste sport van de lad
der vast. Toen begon hij haastig de ladder af
te dalen.
„Houd je oogen dicht", riep hij tegen den
man, die halverwege was blijven steken. „Be
weeg je niet, ik zal eerst over je heen stappen
en dan zal ik je naar beneden helpen."
Toen Bliss over den doodelijk verschrikten
vervolger heengeklommen was, pakte hij dezen
stevig bij zijn pols. „Kalm aan", adviseerde Bliss
„stap gelijk met my naar beneden. Eén trede
DE OCTOBERMAAND zal weinig aangename herinneringen nalaten;
Octoberkiek: koe hoog het water in een der Brnsselscho voorsteden,
een typeerende
Forest, stond,
tegelijk. Wees maar niet bang, je kunt niet
vallen."
De eerste paar stappen deed de man erg on
zeker, maar aldra gaf de tegenwoordigheid van
Bliss hem zijn zekerheid terug. Zonder onge
lukken bereikten de twee mannenn den grond.
Onmiddellijk klom Bliss weer naar boven
Toen hij boven gekomen was keerde Bill Cope
juist tot het bewustzijn terug.
„Wat is er gebeurd?" vroeg hij versuft.
„Waar ben ik
„Je bent niet erg goed, oude jongen", zei
Bliss op kalmeerenden toon, „blijft maar een
beetje liggen."
„Kletskoek", antwoordde Bill, „ik mankeer
niets. Ik ben zoo lekker als kip. Ik behoef heele
maal niet uit te rusten. Dat zal ik morgen doen
en dan verder mijn heele leven. Doch vandaag
wilde ik je niet in den steek laten, baas. Het
werk is immers bijna klaar. Maar natuurlijk
weet je niet wat er gebeurd is
Je raadt het nooit. Je dacht altijd, dat ik gek
was met mijn kruiswoordraadsels, nietwaar Nu,
ik ben gek genoeg geweest om er een prijs
van vyfduizend pond mee te winnen."
Bliss luisterde met open mond. „Maar die vent,
die je achterna zat
„O, die", lachte Bill Cope. „Dat was een
verslaggever. Die kerel vroeg me om een le
vensbeschrijving. Mij Hoe vind je hem Om
je dood te lachen, mijn levensbeschrijving in de
krant! Kan je je zoo iots indenken?"
Doch George Bliss kon zich op dat oogenblik
absoluut nergens indenken.
(NADRUK VERBODEN).
De hoeve van boer Platen was wel een der
mooiste uit de streek!
De riante woning bewees dadelijk, dat de
bewoner tot de goed gesitueerde klasse behoor
de, terwijl de ruime schuren en de uitgestrekte
stallen aantoonden, dat het landbouwbedryf
hier op krachtige wijze werd uitgeoefend.
En inderdaad was dat ook het geval, en er
waren zéér veel handen noodig, om de uitge
strekte landerijen te bewerken en den uitge-
breiden veestapel, die in de stallen zün ver
blijf vond, te verzorgen en productief te
maken.
De groote trots van boer Platen waren zijn
vier paarden en Zondags kon hy zich soms
uren achtereen in den stal ophouden, om zyne
fraaie dieren te bewonderen, en tegen hen te
praten.
Bij een dergeiyk Zondagsch bezoek, bemerkte
hy, dat zyn lievelingspaard „Kroonprins", een
flink gebouwde ruin, zijn kop zwaar liet han
gen en geen enkel teeken van verheugenis of
vriendschap gaf. Eenigszins verwonderd gaf
ny het dier zijne gewone liefkoozingen, doch
het reageerde daarop heelemaal niet.
Ten einde zich een beter oordeel te kunnen
vormen, riep hy den paardenknecht, liet het
paard losmaken en op de binnenplaats leiden,
om het daar in het volle daglicht te kunnen
aanschouwen.
De knecht had ook reeds bemerkt, dat het
fraaie dier niet in zijn gewonen doen was en
hy somde eenige symptomen op, welke hij by
eene nauwkeurige inspectie ontdekt had. Boer
Platen bekeek het dier van alle kanten, liet
het een paar malen op en neer gaan, en kwm,
na bespreking met den knecht, tot de con
clusie, dat het dier aan eene ongesteldheid in
de ingewanden leed.
Daar hij zijn lievelingspaard weer zoo gauw
mogelijk normaal wenschte te zien, nam hü
zich voor den volgenden dag vroegtydig naar
de stad te rijden, om daar den dierenarts te
gaan spreken.
Reeds vroeg was boer Platen op pad en
vóór den aanvang van het aangegeven spreek
uur, had hy reeds by den dierarts aangebeld.
Deze die boer Platen zeer goed kende, kwam
yiings de spreekkamer binnen en vroeg, of er
zwarigheid was.
Boer Platen deelde het geheele ziekteverloop
mede, gaf eene duideiyke opsomming van de
ontdekte symptomen, waarop de dierenarts
tot de conclusie kwam, dat de ingewanden
eenigszins traag van werking waren. Doch hij
zou onmiddeliyk een pil klaar maken en die
den boer medegeven, dan kon deze haar zoo
spoedig mogeiyk aan het paard te slikken
geven.
De boer, die nog nooit zoo iets bij de hand
had gehad, vroeg den dierenarts, op welke
wyze men een paard zoo'n pil moest laten
slikken.
O! dat is doodeenvoudig, antwoordde deze. Ge
pakt het paard bij den kop, opent den bek en
steekt een stuk hout tusschen de tanden, zoo
dat zyn bek goed geopend staat. Dan neem je
een rubberslang die ik je zal medegeven
steek daarin de pil en laat die slang dan tot
het keelgat van het dier zakken. Blaas dan met
groote kracht en de pil komt op de goede
plaats en zal daar haar uitwerking wel doen.
Binnen een paar dagen kom ik wel eens kyken,
en dan zal het dier weer even frisch en flink
zijn als voorheen.
Dankbhaar nam de boer afscheid van den
dierenarts, en begaf zich welgemoed naar huis,
om het medicament toé te passen en zijn
„Kroonprins" van zijn lijden te verlossen.
Een paar dagen later, kwam de dierenarts
op het erf der bouwstede van boer Platen ge
reden, en terwijl hy uit zün rijtuigje stapte,
en den knecht de zorg van zpn paard zou
overgeven, vroeg hij: En vertel me nu eens,
hoe gaat het hier?
Dat mag zoo wel zün, antwoordde de knecht.
Is het paard dan niet beter?
Neen, heelemaal niet. zeide de knecht, maar
het ergste is, dat de baas doodziek is gewor
den.
Wat vertel je rdè nu, riep de dierenarts uit.
eergisteren, mankeerde hij niets en was zoo
gezond als een visch in het water.
Ja, dat is zoo, zeide de knecht, doch giste
renochtend is de baas plotseling ziek gewor
den.
De dierenarts begaf zich naar de woning en
trad zonder aandienen de slaapkamer binnen,
waar de boer met gesloten oogen en uitgeput
te bed lag.
Hallo! Platen! riep de dierenarts, wat
scheelt er aan, ouwe jongen?
Doodziek, antwoordde Platen met zwakke
stem.
En het paard is niet beter geworden, hoor 1
zei de dierenarts. Maar Platen heb je de pü w®
toegediend, zooals ik je dat zoo duidelUk 111
gelegd heb?
Zeer zeker, antwoordde boer platen, ik neD
den bek van het paard opengespalkt, heb
daarna de pil in de rubberslang gedaan en
deze tot het keelgat van het dier laten zakken
en juist toen ik hard wilde blazen om de pil
naar beneden te jagen, toen gebeurde het, zei
boer Platen met zwakke en stokkende stem.
Wat gebeurde er toen, vroeg de dierenarts
verwonderd?
Hij blies het eerst, zei Platen met een snik,
en toen kwant de pil ód mij terecht en ziedaar
nu de gevolgen.
Niettegenstaande den meewarigen toestand,
waarin boer Platen verkeerde, kon de dieren
arts, na deze mededeeling, niet nalaten in een
luiden schaterlach los te barsten, doch zyn ge
laatstrekken verstrakten weer, toen de boer
hem van onder zyn wimpers aankeek en met
zwakke stem zeide;
Uw pil kan goed voor het paard geweest zyn,
doch voor een mensch lukt zy n wej wat
sterk!
A. M.
(NADRUK VERBODEN).
334. De hond, die de ridderorde gestolsn
heeft, klimt het raam uit, terwijl binnens
huis het ontzettend kabaal voortduurt. Daar
van maakt hy gebi-ulk om
335langs de regenpijp naar oene
den te glijden. Nu wacht hy af. Ha daar
komen zyn medeplichtigen aangerend.
336. Op het oogenblik dat zy onder het
venster voorbij snellen, voegt hy zich bij
hen onder het slaken van de zegevierende
kreet: „Ik heb het 1 Ik heb het!"
Judith bestudeerde aandachtig het gelaat van
haar voogd.
„Humeur-barometer op zeer schoon", consta
teerde zü. „Nog even kijken of alles in orde is
en danJa, de thee is goed getrokken, de
cake is versch, de radio laat een zoet strijkje
kweelen, 'k waag het er op".
„Oompje, 'k moet eens vreeselijk ernstig met
je praten".
„Bontmantel of avondjurk?" informeerde de
heer Stoon, door ondervinding wijs geworden.
„Verloving", flapte Judith er met den moed
der wanhoop uit.
De humeur-barometer zakte snel.
„Storm op komst", schrok Judith, „gauw een
veilige haven zoeken".
„Oompje, iaat my nu eerst precies vertellen
hoe alles gegaan is, Jan en ik maakten kennis
tijdens een fuifje, daarna zagen wij elkaar
iederen dag in de garage, hij kwam altijd juist
met z'n motor aan als ik 't Citroentje weg
bracht. Hij zou erg graag kennis maken met
m'n geëerden voogd om toestemming te vra
gen
„En dat hebben jullie achter m'n rug bekon
keld", barstte mijnheer Stoon woedend uit, „nu
zal die motor-maniak eens ondervinden, dat ik
er ook nog ben. Dat heerschap voelt zich zeker
als de dappere ridder, die de draak, die de
prinses bewaakte, heeft verschalkt, maar myn
heer zal nog even geduld moeten oefenen, je
bent minderjarig en 'k geef m'n toestemming
niet".
In de garage deed Judith haar beklag.
„Je moet 't als een compliment opvatten",
troostte Jan. „Als hij niets om je gaf zou hij
niet zoo sputteren. Hij heeft natuurlyk 't liefst,
dat je nog lang bij hem blijft wonen en dan
moet er 'n beroemde huwelijks-candidaat komen
opdagen, zoo een waarvan hy losjesweg kan
zeggen: „m'n neef, je weet wel, de bekende
die en die".
„Nee, hij geeft niets om beroemdheden, hij
geraakt alleen maar in extase voor dokters, die
z'n ingebeelde kwaaltjes au sérieux nemen en
voor schaakmaniakken".
„Hoera, we kunnen onze verlovingskaartjes
bestellen", juichte Jan. „Binnen een week ben
'k een onmisbaar huisvriend, je oom vindt in
mij de ideale combinatie: toegewijd medicus
en schaakspeler in één persoon vereenigd".
„Ik dacht dat je zoo vreeselyk 't land had
aan zeurende oude heertjes en schaakborden".
„Zoolang jij in de kamer bent zal ik 't heertje
en 't schaakbord blijmoedig verdragen. Nu moet
je me een krijgsplan helpen maken: hoe dring
ik op een charmante manier de vesting binnen?"
„Laat dat maar aan my over, in 't trucjes
verzinnen verslaan wij, Eva s, de Adams
met 60.
„Oompje, kom eens hier, u moet me helpen",
klonk Judith's stem uit de hal. Mijnheer Stoon
stond wrevelig op. Dat werd nu toch een beetje
kras. Eerst ging de jongedaine boodschappen
doen. ter-wi.u ze wist. dat hij op haar wachtte
om z'n spelletje schaak te spelen, ran nu ny
ten einde raad begonnen was met 't schaak
probleem uit de krant kwam ze hem sloren
in z'n diepzinnig -gepeins. Zoodra hij de vestibule
bereikte stond hij sprakeloos van verbazing.
Judith was niet alleen, ze hield zich met beide
handen vast aan den arm van 'n jongeman, die
't blijkbaar doodgewoon vond zoo familiair be
handeld te worden.
„Oompje, schrik maar niet, 'k heb m'n voet
verzwikt, juist voor 't huis van dokter Rood
huis. Hij is zoo vriendelyk geweest 'n stevigen
zwachtel rond m'n enkel te draaien en de
patiënte in 'n taxi thuis te brengen. Als u me
'n arm geeft kan Ik gemakkelijker naar binnen
hinken".
„Moet je niet naar bed?" informeerde myn
heer Stoon angstig.
„Dokter,-mag k u even voorstellen, m'n voogd,
mijnheer Stoon, doodsbenauwd voor koorts
thermometers en ziek-zijn".
„Judith", protesteerde de arme oom.
"u moet u niet opwinden, mijnheer", kei
dokter Roodhuis vriendelijk, „u schijnt nogal
nerveus te zyn, ik geloof, dat 't ongeval van
het nichtje u leelijk aanpakt".
„Emoties zijn zoo slecht voor m'n bloeddruk,
o dokter, als u eens wist hoe wankel m'n ge
zondheid isM'n eigen arts wil 't niet ge-
looven, verbeeld u, hij lachte me in m'n gezicht
uit, toen ik verklaarde aan blindedarm-ontste
king te lijden".
„En toen u klaagde over uw lever durfde hij
te zeggen dat u niet eens weet waar die zit",
hielp Judith' zoetsappig.
Jan gaf een trap tegen de divan, waarop z'n
patiëntje lag uitgestrekt.
Judith kronkelde zich van 't ingehouden
lachen.
„Heb je zoo'n pijn vroeg mynheer btoon
medelijdend.
,,'t Is wel te harden, maar ik heb toch geen
fut om te schaken".
„Aha, is u een beoefenaar van dat nobele
spel
Jan keek welwillend naar 't bord. „Ik houd
er ook veel van; 'n aardig probleem staat daar",
„Dokter, blijf vanavond onze gast", smeekte
mijnheer Stoon, -„als u wilt kunnen wy een mooi
partijtje maken, in dien tijd houdt m'n nichtje
'n geheime conferentie met de huishoudster".
„Resultaat: 'n soupertje uit dankbaarheid voor
m'n verbonden enkel", lachte Judith.
De avond verliep naar aller wensch. Mijn
heer Stoon verdeelde z'n tijd tusschen schaken
en Vagen over z'n miskende gezondheid, hij
was verrukt zoo'n belangstellend toehoorder ge
vonden te hebben.
„Komt u morgen naar m'n enkel kijken
vroeg Judith bij het afscheid nemen.
„U zult nog eenige weken moeten rusten",
zei Jan ernstig.
De volgende dagen groeide mijnheer Stoon's
vertrouwen in den jongen medicus met een
vaart, die evenredig was aan de snelheid van
het genezingsproces van Judith's voet-
Jan wist wonderen te verrichten. Binnen een
week rende Judith weer de trap af, alsof er
geen gezwachelde enkel bestaan had. Mijnheer
Stoon liet zijn veel-geteisterd lichaam onder
zoeken en zou voor geen geld ter wereld bekend
hebben, hoe blij hij was, toen Jan ernstig ver
klaarde geen kwalen te kunnen ontdekken.
Er was nu nog maar één ding, dat mynheer
Stoon's geluk verstoorde: Judith's houding
tegenover dat kranige doktertje. Zij behandelde
hem op 'n nuchter- plagende manier, die niet
strookte met de stille verlangens van haar oom.
Zyn romantische oude hart hoopte dat
't Werd een idée-fixe. Tenslotte hield hy het
niet meer uit. 't Was zijn plicht als voogd dat
overmoedige kind te wijzen op het geluk, dat
zij voor het grijpen had.
Hy deed het in voorzichtige termen.
Judith's hart bonsde; nee, nee, weg die lach-
trilling rond haar mond, wimpers neergeslagen
houden, verlegen kijken
„Oompje, 'k ben u zoo dankbaar voor uw
wenk, als Jan vanavond komt zal ik heel lief
voor hem zyn".
Mijnheer Stoon kuchte ontroerd.
„Kindje, wat is het toch goed als oudere
nienschen die onbesuisde jeugd leiding geven,
twee weken geleden wou je jezelf en my onge
lukkig maken met zoo'n motor-maniak".
J. M. L.
fNADRUK VERBODEN