*s> m k t i a fcji DE VROUW MET DE BIJL. DE GESCHIEDENIS VAN EEN LUNCH. 'T IS MAAR BILL HET SCHOT IN DE DANCING. WOENSDAG 23 NOVEMBER 1932 VJ V t -O- MAX EN ZIJN VRIENDEN. Een nieuwe streelt van den hond J. Maar de anderea lachten niet, Sn er was er - ffiPTJwPw De houten woning stond b.ij den rand van het woud, op ongeveer 15 werst afstand van het naaste dorp. Ivan Lenski had erop gestaan om daar te gaan wonen, kort bij zijn werk. Maar wel was het er eenzaam. Aan de voorzijde van het houten gebouw strekte zich de steppe uit en aan de achterzijde bevond zich het woud. Ivan Lenski en Olga, zijn vrouw, woonden daar reeds twee jaar. Zij hadden twee kinderen, Sonja, een dochtertje van 9 jaren, en Kolja. die 6 jaar telde en reeds met zijn boog kon schieten. Later zou Kolja alle wolven dooden, die hem nu 's-nachts zoo bang maakten met hun gehuil. Sonja, het zusje werd dan bang en schreide. Kolja was ook bang, maar beet de tanden opeen. Jongens schreien niet, had vader gezegd. Dien dag was Kolja wat hangerig geweest. Ivan Lenski was naar het woud getrokken en zou dien avond eerst laat terugkomen. Kolja had koorts. Dat merkte de moeder 's middags. Zij stopte den jongen in bed. Des avonds werd de koorts erger, de kleine woelde, zijn gezichtje gloeide, de handen grepen af en toe het laken vast en hij ijlde. De koorts werd hooger, er moest een dokter komen en wel zoo gauw mogelijk. Ivan Lenski kan spoedig thuiskomen, maar dat kon ook lan ger duren. De moeder begreep, dat zij daarop niet kon wachten. Maar zou er een dokter zoo laat in den avond door de steppe gaan? Zij wist het niet, zij moest het probeeren. Olga haalde het paard van den stal en spande het voor de slede. Buiten lag de sneeuw meters dik. Zal Sonja goed al Kolja passen? vroeg zij aan haar dochtertje. Het meisje knikte. En de wolven, mamma? vroeg Sonja met bevend mondje. De wolven komen niet hier, mijn duifje. Va der is op komst. De wolven kunnen hier niet binnen. Het paard vloog weg met zijn lichten last over de vastgevroren sneeuw. Het dorp lag op 15 werst afstand. De lucht was helder, het vroor hard. Een oogenblik had de vrouw nog geaarzeld, toen zij de woning verliet. De laat ste nachten hadden de wolven zich kort bij de woning laten hooren. Maar het moest.... de dokter moest komen. En haar man zou immers spoedig thuis zijn. Zij nam de bijl mee in de slee. Ivan had het geweer mee genomen naar het woud. De rit naar het dorp ging vlug. De dokter aarzelde. Het is laat zei hij. Het vriest, dat het kraakt. Ik ben al oud. Ik zal je een drankje meege ven en morgen vroeg komen. U gaat nu mee dokter, zei de vrouw beslist. De dokter keek verrast op. Wat? Dacht jij wilde hij uitvallen. U gaat nu mee, herhaalde Olga. Mijn jongen is zwaar ziek. Maar vrouw Olga wachtte niet. Zij liep naar buiten naar Öe slew. Zij kwam terug met de bijl in de hand kij de geopende deur staan. CT gaat nu mee, herhaalde zij, zonder er nog een woord bij te voegen. De dokter verbleekte even. Hij keek de vrouw aan. Zij leek tot veel in staat. Hij knikte alleen. De dokter zocht zijn instrumenten bijeen, nam medicijnen meè en volgde Olga. En weg vloog de slee terug naar de steppe. Zijn er wolven, vroeg de dokter nog onder weg? Neen, loog de moeder in haar angst om haar jongen. Zij waren nog niet halfweg, toen het paard begon te snuiven. Olga merkte het, zij gaf het dier een slag met de korte zweep. En weer vloog het voort. De ijzers van de slee sjerpten hoorbaar. Olga seek scherp uit. Het paard werd steeds onrustiger. Plotseling klonk er een lang aanhoudend huilen uit het woud. En daarna een kort scherp keffen. Wolven, riep de dokter. Olga antwoordde niet. Zij gaf het paard een slag, het dier Steigerde en stoof weer voort Wolven, zei de dokter nog eens. Zouden we niet terug keeren? Het paard voelde het gevaar, het schoot vooruit in dolle vaart. Hard klingelde de bel in de doega. Overigens was het stil. Olag zag nog geen wolf. Een oogenblik hoopte zij de dieren vóór te komen. Toen kwSm de verschrikking! Twee zwarte gedaanten vertoonden zich aan den rand van het woud, die als schaduwen over de sneeuw heen vlogen. Het hart stond Olga stil. De wolven waren nog maar even zichtbaar. Zij bewogen zich nog .tusschen de boomen. Maar plotseling schoten zij zijwaarts vooruit. Was ik toch thuis gebleven zuchtte de dokter. Stommeling, die ik ben. Heb jij ten minste een geweer? vroeg hg aan Olga, Neen. Het woord kwam er kort en stootend uit. Olga voelde angst, voor zich zelf maar meer nog voor haar kind, dat op den dokter wachtte. Daar nog eenDe dokter wees met de hand naar een ander punt van het woud. Wij zijn verloren. Olga keek rond. Er waren thans drie wolven, die snel de slee naderde. DrieEn hoeveel zouden er nog komen? Het paard vloog vooruit, als een pijl ging de slee over de vastgevroren sneeuw. Zou men vóór blijven Zij komen naderbij, zei de dokter een oogenblik later. We halen het niet Toen keek Olga voor de eerste maal om. De wolven naderden. Zij waren vluger dan het paard. Ontkomen was met meer mogelijk. Hier, riep Olga, terwijl zij den dokter de leidsels van het paard toewierp. Hier rijd door. Bed mijn kind... Ik vecht tegen de wolven. Zonder nog een woord te zeggen, sprong zij uit de slede, met de bijl in de hand. De vaart was zoo snel, dat Olga bij haar sprong voorover tuimelde. Zij was dadelijk weer ter been. De dokter wist het eerste oogenblik niet wat er gebeurde. Alles ging in één minuut, in één seconde. De leidsels waren hem ontglipt, het paard stoof vooruit als razend, het was niet meer tegen te houdenHet was een dolle vaart. Slechts enkele minuten later was de slee bij de woning aan den rand van het woud. Daar zat Ivan Lenski aan het bed. Hij hield de hand van zijn zoontje in de zijne. De dokter vloog naar binnen. En mijn vrouw? vroeg Ivan. Ivan Lenski stond een oogenblik als ver lamd. Wolven Ja vlug. Neem je geweer. Je vrouw staat alleen tegenover de wolven. Het is niet verder dan vijf minuten. Het paard sloeg op hol. Ik kon niet Iwan luisterde niet meer. Hij greep zijn ge weer. Het paard stond nog voor de slee bij de deur. Snel als de gedachte keerde Iwan de slee cm en in razende vaart ging het terug naar de plek des onheils. Het sombere klagende huilen van de wolven yzas duidelijk hoorbaar. Korte kreten van pijn gyeerklonkeo. Er jverd daar gevochten. Zou Iwan nog intijds komen De maan scheen nog helder. De steppe was in wijden om trek te overzien. De slee vloog om den hoek van het bosch. En daar.... daar Een slag met de zweep deed het paard tril len, deed het zijn laatste krachten inspannen. Iwan zag zijn vrouw, hij zag haar zwaaien met de bijl. Zij riep, zij schreeuwdeDe wolven huilden.... Door dat huilen was de nadering der slee niet gemerkt. Rechtop staande in de voortijlende slee, legde Iwan 'zijn geweer aan en schoot. Een der dieren deed een sprong in de hoogte, hapte met zijn spitse muil naar de wonde en viel dan neer Maar ook Olga viel Nog één schotEen minuut later was Iwan Lenski bij zijn vrouw. Er waren vier wolven geweest. Twee waren neergeschoten door Iwan, een derde was zwaar gewond door de bijl van Olga, doch leefde nog. Iwan maakte hem af. De vierde liep terug naar het woud. Olga lag bewusteloos op de sneeuw. Zij bloedde.... Rondom was de sneeuw bespren keld met bloed. Iwan goot zijn vrouw wodka in den mond, zij opende de oogen en keek verwilderd rond. Kolja vfoeg zij dadelijk. In orde, zei Iwan met een zware zucht. De dokter is bij hem. Wij gaan ook naar huis. Ja. Naar huis, fluisterde Olga nog. Toen werd zij weer bewusteloos. Toen de slee de woning bij het woud naderde, opende de dokter zelf de deur. Iwan droeg zijn vrouw naar binnen. Bij het onderzoek bleek het, dat zij slechts lichte wonden had opge- loopen. Zij sloeg de oogen op. En weer was haar eerste vraag: Kolja Is buiten gevaar, antwoordde de dokter. Hij slaapt nu. Goddank Wat 'n vrouw! zei de dokter den volgenden morgen voor zijn vertrek. Wat een vrouwZij vecht tegen wolven. Hier, voegde hij er na een oogenblik bij hier, geef Koja dit drankje vandaag nog om de twee uur. Hij moet in bed blijven. Morgen is hij weer beter. En mijn vrouw vroeg Iwan. Je vrouw Wat bedoel je Die verwondingen Heeft mijn vrouw niets.... Schei uit man, viel de dokter in de rede. Die paar schrammen. Hij knoopte haastig zijn pels dicht. Die paar schrammen, her haalde hij nog eens, En dat voor een vrouw die met een bijl vecht tegen cfe wolven. Het is belachelijk. Hij zweeg even. Maar een ding wil ik je nog zeggen, zei hij, toen hij reeds bij de deur was. Mij krijgt 's nacht niemand meer in de steppe Niemand.... Zelfs geen vroiiw met een bijl. INAR. (NADRUK VERBODEN.) Dat ééne oorl Als ik een aardig meisje zie, Met 'n allerdoddigst hoedje, Dat zoo gezellig-sdheef kan staan, °P 't fijn-beschilderd snoetje. Dan vrees ik zeer, Dan beef ik weer Toch altijd voor dat ééne oor Gesteld, dat zij dit eens verloor! Ik vind die hoedjes vrees'lijk-leuk, En zeer sportief daarneven. De draagsters sierlijk zweven, Als straks het ijs komt, zie ik vast Maar och, mijn hart, Heeft dan weer smart, Weer is het om dat ééne oor Gesteld nu, dat dit eens bevroor! Och, lieve meisjes, als ik hier Een goeden raad mag geven, Trekt van uw oortjes niet één voor. Behandel ze om 't even! Laat dus voortaan Uw hoed rechtstaan, Misdeel niet meer dat ééne oor, En ga daarmee niet langer door CORNELIS PUNT. Droomland. „Ja Bettie heeft een gezonde slaap", zei de moeder van de vlijtige privé-secretaresse, „maar 't kost moeite om ze 's ochtends wakker te krijgen". „Heeft u dan geen wekker?" „Ja zeker, maar als die over gaat, roept het meisje altijd: „De directeur is in conferentie, bel over een uurtje nog maar eens op, en dan slaapt ze weer rustig in." Dat klopt. „Als ik trouw dan moet mijn man een vege tariër zijn." „Och ja, ik begrijp 't, die moet door een zuren appel durven heenbijten". 391. 's Morgens vroeg sluipt een te slech ter naam bekend staande hond den tuin van Max binnen, gewapend met een zaag. Neen, hij zaagt de pooten der stoelen niet geheel door, maar juist zoo ver dat enfin, dat ziet gij op het volgende plaatje. Wij willen den naam van dien slechten hond niet noe men, om fatsoenlijke honden niet te kwet sen. Wij zullen hem aanduiden bij zijn voor letter J. 392. Monsieur Francois en Fido komen op bezoek bij Max, met wien zij een belang rijke conferentie hebben te houden over de minderwaardige kwaliteit van de beenen, die de slager in de Kerkstraat den laatsten tijd levért. „Mijne heeren", zegt Max plech tig, „mag ik u verzoeken uw plaatsen in te nemen". 393. De schelm, achter den boom ver scholen, verkneutert zich in het ongeluk der drie waardige, rechtschapen honden. Is het niet treurig dat er zulke verdorven honden bestaan als J? Men ziet hem direct aan, dat hij een deugniet is. „UE SMOKKELAARVAN FRANS HALS, in -bruikleen afgestaan aan het Frans Hals- Museum tg Haarlem, Zij begon zoo opgewekt die lunch, die mrs. LeeNorman dien Zondag gaf in Onslow Gar dens. Het was een groot voorrecht tot haar lun chen gedurende de season uitgenoodigd te wor den. Zeer bekende, zelfs beroemde personen be hoorden tot haar gasten, en menige beginneling, die het geluk gehad had aan haar tafel te mogen aanzitten, had daar de meesters leeren kennen, wier voorspraak en bescherming zijn loopbaan zouden effenen. Daar was dien middag de mooie miss Vera Sin clair, een om haar talent en bekoorlijkheid be roemd actrice, maar haar geest en bekoring waren niet minder groot als zij niet voor het voetlicht stond. En daar waren de zusters O'Brian, knappe schilderesseh, en mrs. Arbuth- not, de jonge weduwe, wier causerieën in een der grootste Zondagsbladen wekelijks door mil- lioen menschen gelezen werden en lady Fair- ford allesbehalve mooi maar de geestigste praat ster van Mayfair. Daar waren majoor Constant, juist teruggekeerd van zijn alom besproken ont dekkingsreis in Thibet, en MacCreedy, de groote specialist van Harleystreet en de jonge Sinclair, Vera's tweelingsbroeder en Bayfiéld, de begin neling. Maar daar was bovenal Adams, de ro manschrijver van den dag en misschien de meest gezochte man van Londen. Zij waren met z'n twaalven. Want kapitein LeeNorman, de vlieger, had zijn moeder doen weten, dat hij niet tijdig genoeg uit Aldershot zou kunnen vertrekken om den Zondag bij haar door te brengen. Onder de gasten van mrs. LeeNorman. het was aan haar tact te danken was nooit een neiging merkbaar om voor elkaar en voor zichzelven als beroemdheden te poseeren. Het zelfbewustzijn, het artistiek, of geleerd doen, het demonstratief anti-alledaagsche, ontbrak. Er was niets gewilds, niets opzettelijks in den geest, die mrs. LeeNorman's lunchen opluisterde. De gasten voelden zich niet als leden var} een va riété-gezelschap, die elk op z'n beurt een num mer ten beste moesten geven. Zij deden evenmin hun best geestig te zijn, als dat zij hun best deden vork en mes netjes te hanteeren. Het eene zoowel als het andere ging vanzelf. Vooral Adams vergat bijna steeds en overal zijn beroemdheid. Toen zijn romans reeds in de meeste talen van Europa vertaald waren, begon hij eerst in te zien, dat hij eigenlijk een groot man was maar ten volle begrepen heeft hij het nooit. Dit maakkte hem dubbel aantrekkelijk voor zijn bewonderaars en bewonderaarsters. Hij was 'n „lion", 'n leeuw'dien men niet achter de tralies behoefde te zien maar die zóó tam was dat men hem naast zich aan tafel kon heb ben zitten. En met Adams als middelpunt ging het dien middag opgewekt toe en hij was juist in een woedend dispuut gewikkeld met de jongste miss O'Brian over de vraag, of katten edeler dieren zijn dan honden, toen de deur geopend werd, en mrs. LeeNorman met een uitroep van vreugde opsprong. „Adriaan! Ben je toch gekomen?" „Ja, de proef ging niet door vanmiddag. Kolo nel Bryne is zoo goed geweest mij in zijn kar te brengen". De jonge man ging van gast- tot gast, elk de hand drukkend. „Kom hierzitten", zei Adams, die zijn oom had kunnen zijn. „Tusschen miss O'Brian en mij. Of in ieder geval naast miss O'Brian". „Zwijg, Adams", beval de gastvrouw. „Er is geen sprake van „in ieder geval" „In geen geval", protesteerde Adams, verwon derd opkijkend toen allen begonnen te lachen. „Mr. Adams", meende miss Sinclair, „ik ge loof heusch, dat u bij ongeluk de beroemdste romanschrijver van onzen tijd geworden bent". „Ik geloof het ook, miss Sinclair. Neen ik ben er zeker van. Maar gelooft u, dat Shakespeare wist, dat „to be or not te be" zijn beroemdste trouvaille zou worden? Het is niet onmogelijk, dat hij zelf den hoogsten prijs gesteld heeft op een regel, dien geen onzer kent. In zijn tijd be stonden er, geloof ik, geen recensenten. Hij heeft zijn eigen werk dus nooit recht kunnen waar- deeren. „O!" riep plotseling mrs. Arbuthnot uit. „U behoeft daarover niet zoo ontroerd te zijn, mevrouw", spotte Adams. „Wij zijn met ons dertienen", antwoordde zij. Het werd stil. Iedereen wist, dat het waar was. Maar toch telde iedereen. Ja, dertien. Toen werd de pijnlijke stilte verbroken door majoor Constant, die uitriep: „Onzin!" Maar dat hielp niet. Majoor Constant had het niet met overtuiging gezegd. „Ik ben niet bijgeloovig", zei de anders gees tige Lady Fairford aarzelend. „Ongeluksgetallen bestaan niet". De stemming bleef gedrukt. De mannen voel den, dat zij moesten optreden. Zij spraken allen door elkaar. „Lady Fairford heeft gelijk", meende dr. Mac Creedy. „Ik ben ook niet bijgeloovig. Ik houd dertien voor een geluksgetal". „Dat is ook een bijgeloof" bracht Adriaan LeeNorman in het midden. „Ik was de der tiende, hè?" „O, Adriaan!" riep zijn moeder uit. Zij was bleek geworden. Plotseling stond Adams op. „Blijft allen zitten", zei hij bijna bevelend. „Hoe is het bijgeloof toch weer? De eerste die opstaat, zal binnen het jaar sterven. Dat ben ik. De anderen zijn gevrijwaard. Hier sta ik, een kerel in de kracht van zijn leven. Ten doode op geschreven. „Ha, ha, ha!" één, die heel ernstig keek en dat was dr. Mac Creedy. „Ik ga niet zitten, alvorens het dessert ge ëindigd is", vervolgde Adams. „Neen, mevrouw LeeNorman, u behoeft niet uit vriendelijkheid of beleefdheid aan te dringen. Ik heb gezien, dat u bleek werd. Niemand uwer is bijgeloovig...." „Neen, neen", werd er gemompeld. „En ik heb bewezen, niet bijgeloovig te zijn". Maar de stemming bleef gedrukt. Een half jaar later schreeuwden de kranten jongens: „Dood van een beroemd schrijver!" „Ik ben niet bijgeloovig, tenminste niet erg", zeide mrs. Lee—Norman tot dr. Mac Creedy. „Maar gelooft u niet, dat onze arme Adams dien Zondag het noodlot getart heeft?" De Harleystreet-specialist schudde het hoofd. „Mrs. Lee Norman, hij was de bijgéloovigste van allen. Wat hij deed, was hooge ernst. Hij wilde Adriaan redden". „Gelooft u dan „Onzin!" zei de dokter afwerend. „Maar hij geloofde het. En bovendien was er iets, dat hij wist. En ik wist het ook, want ik zelf had het hem enkele dagen daarvoor moeten vertellen. Hij was gevonmsd. Hij had geen jaar meer te leven...." B. (NADRUK VERBODEN.) „Och moeder, wat doet 't er nu toe 't Is maa<LBU1Gertrude wierp haar mooi, ondeugend kopje in den nek als een bedorven jonge schoone. „:Ja, kind, maar die arme Bill wordt even nat van den regen als ieder ander. En hij was toch al niet zoo opgewekt. Je hebt het hem ook wel wat onvriendelijk gezegd, als je bedenkt hoe Jelui altijd met elkaar waren." „O moeder, toen ik nog aan Bill dacht, was ik nog zoo een dwaas klein» kind. Je kunt hem toch met met Algernan vergelijken Bill zelf zou het verschil inzien." Gertrude, eenige dochter, was wat bedorven geworden door broers en vrienden. Ze was nu op haar manier een koninginnetje, dat zich giaag huldigen liet. Bill, de zoon van den land heer, en een oude speelkameraad, was een tijd lang haar „vlam" geweest. Maar Bill nu zelf landheer geworden was zoo gewoon. Hij had geen eerzucht en geen ondernemingsgeest, en vond er voldoening in de hoeve en de lande rijen te besturen, eerst voor zijn vader en nu voor zichzelf. Gerty haalde er toch een beetje haar aardig neusje voor op. Maar had zij hem niet aangemoedigd Hm eigenlijk niet. Haar woord had hij nooit gekregen. En nu had zij de season te Londen doorgebracht, en daar Algernon leeren kennen, een man die gedich ten schreef en zoo'n beetje een genie was, en geld genoeg had om niets anders te zijn. Zij was uit Londen teruggekeerd met een verlovingsring van haar Algernon, en dien had zij den goeden Bill bij diens eerste bezoek wat erg, ongegeneerd onder den neus geduwd. En toen had ze hem nog naar de stad gestuurd om haar modiste aan te sporen tot het maken van haast met het costuum, dat zij den volgenden avond zou dragen. Want Algernon en andere kennissen uit de stad kwamen een paar dagen logeeren, en zjj en Algernon zouden een duo- loog opvoeren, door dien dichter zelf geschre ven, en daarin moest zij een witte jurk van tulle dragen, met veel kant en veel linten. En Bill moest vooral óók komen om kennis te maken, en haar met Algernon te zien op treden. Het regende, maar den volgenden dag zou het des te mooier zijn en zij zou haar Lbnden- schen dichter doen genieten van de heerlijke streek. Maar het liep een beetje anders. Den eersten avond was Algernon bepaald charmant, maar toen het den volgenden dag doorregende, begon hij zich te vervelen. Tusschen den buien door nam zij hem mee uit, maar hij was ongevoelig voor de schittering der regendruppels, en zeide, dat hij dunne zolen onder zijn schoenen had, en dat de streek wel op een moeras geleek. Zij moest weer met hem huiswaarts keeren, en een vuur voor hem aanleggen in de rookkamer en toen begon hij weer meer op een minnaar te lijken. Maar het was zomer, en zij stikte bijna in het verwarmde vertrek. Och, och, die Gerty, die altijd haar zin had gehad, en »u moest dansen naar het pijpen van dien dichter. Tegen den avond evenwel zag zij het leven weer prettiger in. Zij zag er schattig ult haar avondtoilet, en Bill had heerlijke r0?^n gezonden. En de dramatische duoloog zou avond bekronen. Het diner was tfoor Gerty een - ling. De prachtig-gekleede Amerikaans aan de andere zijde van Algernon za. hem vroeger in het buitenland te «e ren kennen, en die twee spraken J 1 sluitend over menschen. landen en ervan gen, waarvan zij niets afwist, en zu voelde zich een echt onnoozel buitenkind. Bill zat tegen over haar, en' het speet haar nu, dat zij hem niet aan haar andere zijde had laten zitten. Een paar maal knikte zij hem toe, en, als zij zag hoeveel genoegen hem dit deed, dacht zij wel: „Al is hij maar Bill, toch ziet hij er knap uit, en hij is grooter dan één van de andere heeren. Ik wou. dat Algernon wat grooter was. Maar dit is ook mijn eenig bezwaar tegen hem". Na het diner ging zij naar haar kamer om haar „tooneeljurk" aan te trekken. Algernon behoefde zich aiet y-erkleedem hü moest ie teleurstel- „evening dress" optreden. Zij vond hem later in de kleine werkkamer bij de bibliotheek een weinig uit zijn humeur. „Wat heb je mij een eeuwigen tijd laten wachten, Gerty. De avond is om, voor we klaar zijn. Je andere jurk zou net zoo goed geweest zijn; wat een rommel van strikken en linten heb je aan." „Maar Algy. ik heb het laten maken naar de afbeelding, die je mij gegeven hebt. Je hebt toch zelf gezegd, dat het alles wit moest zijn en fladderend." „Nu, goed dan. Laten we maar beginnen. En denk aan alles wat ik gezegd heb. Vooral niet gemaakt-lachen, en geen bruuske, schut- terachtige bewegingen. Je moet waardig en toch aantrekkelijk zijn. Heb je onder het diner op miss Upton gelet Ik wou, dat je haar ma nieren navolgde. Ze is gewoonweg volmaakt." Hierop verloor Gerty meteen al haar zelf vertrouwen, en op het tooneeltje voelde zij zich klein en zielig. Zij deed alles om Algernon's kunstwerk recht te doen wedervaren, maar aan de uitdrukking van zijn gezicht merkte zij, dat haar dit niet lukte. Ook hinderde het voetlicht haar, en in die omvangrijke jurk bewoog zij zich moeilijk. ^oe gebeurde, weet niemand, maar op het kritieke moment van het stuk, toen zij plotseling moest 'terugdeinzen, schijnt een of ander fladderend stuk van haar kleeding met een onbeschermd licht in aanraking gekomen te zijn. Een kreet van schrik en afschuw steeg uit het gezelschap op: Gerty was één vuur massa. Zij wendde een wanhopige poging aan naar haar medespeler te snellen: „Algy-Tlgy red mij, help mij Toen voelde zij zich hullen in de plooien van een groote doek. Zij werd op den grond ge worpen. Zij was half-gesmoord, verblind, ver doofd. Eenige oogenblikken scheen het vuur over heel haar lichaam te branden. Zij bleef gillen terwijl zij vocht tegen de sterke armen, die haar omknelden, en haar heen en weer rolden. Uit de duisternis en de verstikkingsatmosfeer kwam een stem tot haar: „In orde, Gerty, wees niet bang. Blijf nog even stil liggen. Je bent veilig hoor. Ziezoo Voorzichtigwacht maarArm kind, ben je erg bezeerd En zij zag niet Algernon, maar Bill. Haar moeder en eenige bedienden stonden om haar heen, en de geneesheer die ook tot de gasten behoorde. Maar Algernon zag ze niet. Zij werd naar haar slaapkamer gedragen en te bed gelegd. De niet ernstige brandwonde" werden verbonden, en de pijn was sp°edlg gestild. „Waar is Algernon dan toch." n Algernon was zoo vreeselijk geschrokken. de Masons, wier gast miss Upton V™*'ÏZ. nrT hem, daar het huishouden hier nuj" n!pp P' schudding was, uitgenoodigd met hen mee ie gaan. „En is hij gegaan, moeder?" knmt „Ja, kind, hij is gegaan. Morgen hlJ 3e opzoeken." T „Moeder, heb ik goed gez>e°d" ep hl3 Van mij weg toen ik in brand st°n „Ja, hij liep weg. Maar °Ver het voetlicht met het groote go™1-)"» «at hy Van het venster gerukt had - Maar nu rukte Gerty JwierD n diaman- ring van haar vinger. eD Wn tegen den wand. j. uii „Schrijf Algernon da j iet komen moet, moeder. Ik wil 2ien' Schr«f hem dat ook. Ik 1 Den volgenden - ag ZlJ op een rust_ bank in de Wel"ek!opt "aast haar slaap vertrek, toen er rn.,.„ Een berg hfen d Werd door de deur opening ÈesC" a a"r klonk een stem: Ik ben het maar. Bil]„ .'.O, Bill, heve, dierbare Bill, kun je mij ver- geVJoti iets vergeven, Iieveiing," Jl/heb1"668"lijke dingen, die ik gezegd "Kleme ^e ik ben maar Bill-- -" En z« sloeg haar armen om zijn trouwen hals. (Nadruk verboden) B. „Vaste golven wenscht u? Uitstekend, me vrouw! Welke golflengte!'' „Iedereen blijft op zijn plaats zitten. Sluit alle d<Een*n harde stem overschreeuwde de zachte tonen van de tango, en liet de muziek ophouden. Harry Brown bracht zijn partner naar haar tafeltje terug. „Wilt U mij een oogenblikje excuseeren, miss Rose „Wat is er gebeurd?" vroeg het jonge meisje angstig. „Heeft U dat schot niet gehoord Een oogenblik daarna boog Harry Brown zich over den doode, die in een leunstoel in één der loges zat. Een kogel was van achter door zijn hoofd geschoten. De openstaande deur wees den weg, dien den moordenaar genomen had Een kwartier later kwamen eenige recher cheurs binnen onder leiding van commissaris MacDuff, die verrast den jongen man begroet- te. „Bent U ons weer voor geweest, sir Brown?" „Neen. Ik bezocht toevallig in gezelschap dezo^f dancing", zijn blik gleed in de richting van Rose, „overigens een buitengewoon merkwaardig geval, nietwaar De doode is te oordeelen naar de papieren, die ik op hem vond, Carlo Minot- ta." „De langgezochte diamantèndief „Wat zou de reden van dezen moord zijn?" „Geen idee van. Misschien een jaloersche vrouw, of een confrater, die zich benadeeld zag bij het verdeelen van den buit...Ik zal er gauw meer van weten. Bill MacLean zal. ons nu niet meer ontkomen. Walter Shaw zat in zijn landhuis vlak bij den hoofdweg. Op zekeren avond zat hij voor zijn schrijf bureau, toen hij plotseling ineenkromp. Een zacht gefluit drong tot hem door. Hij stond op en sloop voorzichtig naar het venster. Dood stil bleef hij staan en luisterde ingespannen, zelfs nog, toen het geluid al lang opgehouden was. Toen haalde hij zijn revolver uit den achter zak, schoof het. gordijn open en keek in den helderen nacht. Er was niemand te zien. Maar aan den knop van het opengeschoven raarn hing een visite kaartje aan een draadje, dat langzaam heen en weer bengelde. Bij het licht van een electrische zaklantaarn kon hij den naam lezen: Carlo Minotta. Direct ging hij weer in zijn kamer terug. Daar buiten in de duisternis wist hij den man, wiens kogel nooit zijn doel miste Een half uur later begaf hij zich ter ruste, nadat hij zich vergewist had, dat zijn revolver geladen naast hem op het kussen lag. Om vier uur 's morgens werd hij plotseling uit zijn slaap gewekt. De telefoon rinkelde aan één stuk door. Heel kort antwoordde hij op de mededeeling, die hem werd gedaan. Hij hoor de. dat zijn verblijfplaats ontdekt Was, en dat zijn leven nu aan een zijtfen Niets in Walters gezichtsuitdrukking verried den volgenden dag zijn onaangename verras- sing- 's Morgens maakte hij zijn gewone wandeling en 's middags las hij, den revolver naast zich, de jongste kranten. Een zacht fluiten deed hem opkijken. Door het raam was de loop van een revolver op hem gericht. Een man klom ,in kamer. „Eindelijk heb ik je Mac Moffat." Walter Shaw bleef onbewegelijk op zijn stoel zitten. Hij wist, dat hulp zelfs van buiten on mogelijk was. Als nu de deur zou opengaan, zou een kogel ho.ofd verpletteren. De indringer Dieet tegenover Walter staan. Heb je me te zeggen, Mac Moffat Wil ie'niet op ie f,nl®®n °m je leven smeeken halter schudde het hoofd. Neen-" "Heb ik le nu eindelijk in de val gelokt zel de andere. „je was opgelucht, toen je hoorde, dat ik in d® dancing werd doodgeschoten, dat jij nu alk- diamanten voor jou alleen zoudt heb ben- Je bent in de val geloopen, jongen. De doode was een vreemde, wien ik mijn legitima tiepapieren in z'n zak had gestoken. Nu ben ik voor de wereld dood. Nu kan ik ongestoord afrekenen." halter schudde weer het hoofd. „Je vergist je. Ik wist, dat jij niet dood was." „Wist jij het?" „Ja, jij hebt mij niet in der val gelokt, maar ik jou. Ik zal openlijk met je spreken, Minotta." „Je speelt een gevaarlijk spel Mac Moffat." „Ik ben in jouw handen, Minotta, maar jij ook „Ik ookWil je me wijsmaken, dat ze me op het spoor zijn „Ik verwonder me over je scherpzinnigheid." Carlo Minotta kromp ineen en keek angstig om zich heen. „In ieder geval zul jij niet levend uit deze kamer komen, mannetje." Walter haalde onverschillig de schouders op. „Net zoo min als jij. Ik heb een val voor je opgesteld. Ik liet sporen achter, die jij blinde lings volgde. Hier in dit afgelegen huis, moest je komen en ik heb, zooals je ziet, mijn doel bereikt. Haast je als je nog iets te zeggen hebt. Je hebt niet lang meer te leven." Walter antwoordde niet dadelijk. Hij moest tijd winnen. Langzaam ieder woord overwef*«na begon hij: „Je kunt me neerschieten. IK Den weerloos. Maar jij Dent ook verloren. Denk met, denk niet, dat ik een grapje maak. Het ZOU je te laat berouwen." „Zeg me waar je heen wilt", antwoordde Mi notta dreigend. „Het gaat om die andere diamanten, waai heb je ze verborgen Minotta's gezicht vertrok in woede. „Eindelijk heb ik je zoover, als ik wilde. Je wilt mij verraden, omdat de politie ons op het spoor is. Mijn briljanten wil je uitleveren, om vrij uit te gaan en de andere te verkoopen. Neen, mijn lieve jongen, zoo zijn we niet ge trouwd....Hij hief zijn revolver op- Achter hem bewoog het gordijnEen man sprong door het openstaande venster. Plotseling draaide Minotta zich om. Een s<\h°f knalde. Da vreemde viel dood op den grond. Op hetzelfde oogenblik had Walter zich op den misdadiger geworpen. Een handige jUMitsu-greep en da revolver viel uit zijn hand. erschrikt keek Minotta om, zich heen. „Dat was Mac Moffat...... Wie bent U?" „De ander trok zün baard en bril af. „Ik ben Harry Brown. Uw truc, om u als dood uit te geven is uw verderf geweest. Ik lokte ja hier met Mac Moffats sporen „Ellendige verrader „Neen," zei Harry, „Mac Moffat heeft jou niet verraden, hij was reeds in onze handen en zou hier met jou geconfronteerd worden. Zijn voortvluchtigheid heeft hem het leven, ge kost." „En de juweelen", lachte de ander hoonend, „die zul je toch lekker niet ontdekken!" „Ook hierin moet ik u teleurstellen Minotta. Die blonde Zweedsche, die je nog dikwijls sprak, na je ontmoeting in de dancing, en die je ja volle vertrouwen schonk, is Rose Harrisson, onze beste vrouwelijke detective P^ADRÜK VERBODEtf.fi

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 6