*s>
m
k
t
i
a
fcji
DE VROUW MET DE
BIJL.
DE GESCHIEDENIS VAN
EEN LUNCH.
'T IS MAAR BILL
HET SCHOT IN DE
DANCING.
WOENSDAG 23 NOVEMBER 1932
VJ V
t
-O-
MAX EN ZIJN VRIENDEN.
Een nieuwe streelt van den hond J.
Maar de anderea lachten niet, Sn er was er
-
ffiPTJwPw
De houten woning stond b.ij den rand van het
woud, op ongeveer 15 werst afstand van het
naaste dorp. Ivan Lenski had erop gestaan om
daar te gaan wonen, kort bij zijn werk. Maar
wel was het er eenzaam. Aan de voorzijde van
het houten gebouw strekte zich de steppe uit
en aan de achterzijde bevond zich het woud.
Ivan Lenski en Olga, zijn vrouw, woonden
daar reeds twee jaar. Zij hadden twee kinderen,
Sonja, een dochtertje van 9 jaren, en Kolja.
die 6 jaar telde en reeds met zijn boog kon
schieten. Later zou Kolja alle wolven dooden,
die hem nu 's-nachts zoo bang maakten met
hun gehuil. Sonja, het zusje werd dan bang en
schreide. Kolja was ook bang, maar beet de
tanden opeen. Jongens schreien niet, had vader
gezegd.
Dien dag was Kolja wat hangerig geweest.
Ivan Lenski was naar het woud getrokken en
zou dien avond eerst laat terugkomen. Kolja
had koorts. Dat merkte de moeder 's middags.
Zij stopte den jongen in bed. Des avonds werd
de koorts erger, de kleine woelde, zijn gezichtje
gloeide, de handen grepen af en toe het laken
vast en hij ijlde.
De koorts werd hooger, er moest een dokter
komen en wel zoo gauw mogelijk. Ivan Lenski
kan spoedig thuiskomen, maar dat kon ook lan
ger duren.
De moeder begreep, dat zij daarop niet kon
wachten. Maar zou er een dokter zoo laat in
den avond door de steppe gaan? Zij wist het
niet, zij moest het probeeren. Olga haalde het
paard van den stal en spande het voor de slede.
Buiten lag de sneeuw meters dik.
Zal Sonja goed al Kolja passen? vroeg zij aan
haar dochtertje.
Het meisje knikte. En de wolven, mamma?
vroeg Sonja met bevend mondje.
De wolven komen niet hier, mijn duifje. Va
der is op komst. De wolven kunnen hier niet
binnen.
Het paard vloog weg met zijn lichten last
over de vastgevroren sneeuw. Het dorp lag op
15 werst afstand. De lucht was helder, het
vroor hard. Een oogenblik had de vrouw nog
geaarzeld, toen zij de woning verliet. De laat
ste nachten hadden de wolven zich kort bij de
woning laten hooren. Maar het moest.... de
dokter moest komen. En haar man zou immers
spoedig thuis zijn. Zij nam de bijl mee in de
slee. Ivan had het geweer mee genomen naar
het woud.
De rit naar het dorp ging vlug. De dokter
aarzelde.
Het is laat zei hij. Het vriest, dat het kraakt.
Ik ben al oud. Ik zal je een drankje meege
ven en morgen vroeg komen.
U gaat nu mee dokter, zei de vrouw
beslist.
De dokter keek verrast op. Wat? Dacht jij
wilde hij uitvallen.
U gaat nu mee, herhaalde Olga. Mijn
jongen is zwaar ziek.
Maar vrouw
Olga wachtte niet. Zij liep naar buiten naar
Öe slew. Zij kwam terug met de bijl in de hand
kij de geopende deur staan.
CT gaat nu mee, herhaalde zij, zonder er
nog een woord bij te voegen.
De dokter verbleekte even. Hij keek de vrouw
aan. Zij leek tot veel in staat. Hij knikte alleen.
De dokter zocht zijn instrumenten bijeen,
nam medicijnen meè en volgde Olga. En weg
vloog de slee terug naar de steppe.
Zijn er wolven, vroeg de dokter nog onder
weg?
Neen, loog de moeder in haar angst om
haar jongen.
Zij waren nog niet halfweg, toen het paard
begon te snuiven. Olga merkte het, zij gaf het
dier een slag met de korte zweep. En weer
vloog het voort. De ijzers van de slee sjerpten
hoorbaar. Olga seek scherp uit. Het paard werd
steeds onrustiger.
Plotseling klonk er een lang aanhoudend
huilen uit het woud. En daarna een kort scherp
keffen.
Wolven, riep de dokter.
Olga antwoordde niet. Zij gaf het paard een
slag, het dier Steigerde en stoof weer voort
Wolven, zei de dokter nog eens. Zouden
we niet terug keeren?
Het paard voelde het gevaar, het schoot
vooruit in dolle vaart. Hard klingelde de bel in
de doega. Overigens was het stil. Olag zag nog
geen wolf. Een oogenblik hoopte zij de dieren
vóór te komen.
Toen kwSm de verschrikking!
Twee zwarte gedaanten vertoonden zich aan
den rand van het woud, die als schaduwen over
de sneeuw heen vlogen. Het hart stond Olga
stil. De wolven waren nog maar even zichtbaar.
Zij bewogen zich nog .tusschen de boomen.
Maar plotseling schoten zij zijwaarts vooruit.
Was ik toch thuis gebleven zuchtte de
dokter. Stommeling, die ik ben. Heb jij ten
minste een geweer? vroeg hg aan Olga,
Neen.
Het woord kwam er kort en stootend uit.
Olga voelde angst, voor zich zelf maar meer
nog voor haar kind, dat op den dokter wachtte.
Daar nog eenDe dokter wees met de
hand naar een ander punt van het woud. Wij
zijn verloren.
Olga keek rond. Er waren thans drie wolven,
die snel de slee naderde. DrieEn hoeveel
zouden er nog komen? Het paard vloog vooruit,
als een pijl ging de slee over de vastgevroren
sneeuw. Zou men vóór blijven
Zij komen naderbij, zei de dokter een
oogenblik later. We halen het niet
Toen keek Olga voor de eerste maal om. De
wolven naderden. Zij waren vluger dan het
paard. Ontkomen was met meer mogelijk.
Hier, riep Olga, terwijl zij den dokter de
leidsels van het paard toewierp. Hier rijd door.
Bed mijn kind... Ik vecht tegen de wolven.
Zonder nog een woord te zeggen, sprong zij
uit de slede, met de bijl in de hand. De vaart
was zoo snel, dat Olga bij haar sprong voorover
tuimelde. Zij was dadelijk weer ter been. De
dokter wist het eerste oogenblik niet wat er
gebeurde. Alles ging in één minuut, in één
seconde. De leidsels waren hem ontglipt, het
paard stoof vooruit als razend, het was niet
meer tegen te houdenHet was een dolle vaart.
Slechts enkele minuten later was de slee bij
de woning aan den rand van het woud.
Daar zat Ivan Lenski aan het bed. Hij hield
de hand van zijn zoontje in de zijne. De dokter
vloog naar binnen.
En mijn vrouw? vroeg Ivan.
Ivan Lenski stond een oogenblik als ver
lamd. Wolven
Ja vlug. Neem je geweer. Je vrouw staat
alleen tegenover de wolven. Het is niet verder
dan vijf minuten. Het paard sloeg op hol. Ik
kon niet
Iwan luisterde niet meer. Hij greep zijn ge
weer. Het paard stond nog voor de slee bij
de deur.
Snel als de gedachte keerde Iwan de slee
cm en in razende vaart ging het terug naar de
plek des onheils.
Het sombere klagende huilen van de wolven
yzas duidelijk hoorbaar. Korte kreten van pijn
gyeerklonkeo. Er jverd daar gevochten. Zou
Iwan nog intijds komen De maan scheen
nog helder. De steppe was in wijden om
trek te overzien.
De slee vloog om den hoek van het bosch.
En daar.... daar
Een slag met de zweep deed het paard tril
len, deed het zijn laatste krachten inspannen.
Iwan zag zijn vrouw, hij zag haar zwaaien
met de bijl. Zij riep, zij schreeuwdeDe
wolven huilden.... Door dat huilen was de
nadering der slee niet gemerkt. Rechtop staande
in de voortijlende slee, legde Iwan 'zijn geweer
aan en schoot.
Een der dieren deed een sprong in de hoogte,
hapte met zijn spitse muil naar de wonde en
viel dan neer
Maar ook Olga viel
Nog één schotEen minuut later was Iwan
Lenski bij zijn vrouw.
Er waren vier wolven geweest. Twee waren
neergeschoten door Iwan, een derde was zwaar
gewond door de bijl van Olga, doch leefde nog.
Iwan maakte hem af. De vierde liep terug naar
het woud.
Olga lag bewusteloos op de sneeuw. Zij
bloedde.... Rondom was de sneeuw bespren
keld met bloed.
Iwan goot zijn vrouw wodka in den mond,
zij opende de oogen en keek verwilderd rond.
Kolja vfoeg zij dadelijk.
In orde, zei Iwan met een zware zucht.
De dokter is bij hem. Wij gaan ook naar
huis.
Ja.
Naar huis, fluisterde Olga nog. Toen werd
zij weer bewusteloos.
Toen de slee de woning bij het woud naderde,
opende de dokter zelf de deur. Iwan droeg zijn
vrouw naar binnen. Bij het onderzoek bleek
het, dat zij slechts lichte wonden had opge-
loopen. Zij sloeg de oogen op. En weer was
haar eerste vraag: Kolja
Is buiten gevaar, antwoordde de dokter.
Hij slaapt nu.
Goddank
Wat 'n vrouw! zei de dokter den volgenden
morgen voor zijn vertrek.
Wat een vrouwZij vecht tegen wolven.
Hier, voegde hij er na een oogenblik bij
hier, geef Koja dit drankje vandaag nog om
de twee uur. Hij moet in bed blijven. Morgen
is hij weer beter.
En mijn vrouw vroeg Iwan.
Je vrouw Wat bedoel je
Die verwondingen Heeft mijn vrouw
niets....
Schei uit man, viel de dokter in de rede.
Die paar schrammen. Hij knoopte haastig
zijn pels dicht. Die paar schrammen, her
haalde hij nog eens, En dat voor een vrouw
die met een bijl vecht tegen cfe wolven. Het is
belachelijk. Hij zweeg even.
Maar een ding wil ik je nog zeggen, zei
hij, toen hij reeds bij de deur was. Mij
krijgt 's nacht niemand meer in de steppe
Niemand.... Zelfs geen vroiiw met een bijl.
INAR.
(NADRUK VERBODEN.)
Dat ééne oorl
Als ik een aardig meisje zie,
Met 'n allerdoddigst hoedje,
Dat zoo gezellig-sdheef kan staan,
°P 't fijn-beschilderd snoetje.
Dan vrees ik zeer,
Dan beef ik weer
Toch altijd voor dat ééne oor
Gesteld, dat zij dit eens verloor!
Ik vind die hoedjes vrees'lijk-leuk,
En zeer sportief daarneven.
De draagsters sierlijk zweven,
Als straks het ijs komt, zie ik vast
Maar och, mijn hart,
Heeft dan weer smart,
Weer is het om dat ééne oor
Gesteld nu, dat dit eens bevroor!
Och, lieve meisjes, als ik hier
Een goeden raad mag geven,
Trekt van uw oortjes niet één voor.
Behandel ze om 't even!
Laat dus voortaan
Uw hoed rechtstaan,
Misdeel niet meer dat ééne oor,
En ga daarmee niet langer door
CORNELIS PUNT.
Droomland.
„Ja Bettie heeft een gezonde slaap", zei de
moeder van de vlijtige privé-secretaresse,
„maar 't kost moeite om ze 's ochtends wakker
te krijgen".
„Heeft u dan geen wekker?"
„Ja zeker, maar als die over gaat, roept het
meisje altijd: „De directeur is in conferentie,
bel over een uurtje nog maar eens op, en dan
slaapt ze weer rustig in."
Dat klopt.
„Als ik trouw dan moet mijn man een vege
tariër zijn."
„Och ja, ik begrijp 't, die moet door een
zuren appel durven heenbijten".
391. 's Morgens vroeg sluipt een te slech
ter naam bekend staande hond den tuin van
Max binnen, gewapend met een zaag. Neen,
hij zaagt de pooten der stoelen niet geheel
door, maar juist zoo ver dat enfin, dat
ziet gij op het volgende plaatje. Wij willen
den naam van dien slechten hond niet noe
men, om fatsoenlijke honden niet te kwet
sen. Wij zullen hem aanduiden bij zijn voor
letter J.
392. Monsieur Francois en Fido komen
op bezoek bij Max, met wien zij een belang
rijke conferentie hebben te houden over de
minderwaardige kwaliteit van de beenen,
die de slager in de Kerkstraat den laatsten
tijd levért. „Mijne heeren", zegt Max plech
tig, „mag ik u verzoeken uw plaatsen in te
nemen".
393. De schelm, achter den boom ver
scholen, verkneutert zich in het ongeluk der
drie waardige, rechtschapen honden. Is het
niet treurig dat er zulke verdorven honden
bestaan als J? Men ziet hem direct aan, dat
hij een deugniet is.
„UE SMOKKELAARVAN FRANS HALS, in
-bruikleen afgestaan aan het Frans Hals-
Museum tg Haarlem,
Zij begon zoo opgewekt die lunch, die mrs.
LeeNorman dien Zondag gaf in Onslow Gar
dens. Het was een groot voorrecht tot haar lun
chen gedurende de season uitgenoodigd te wor
den. Zeer bekende, zelfs beroemde personen be
hoorden tot haar gasten, en menige beginneling,
die het geluk gehad had aan haar tafel te mogen
aanzitten, had daar de meesters leeren kennen,
wier voorspraak en bescherming zijn loopbaan
zouden effenen.
Daar was dien middag de mooie miss Vera Sin
clair, een om haar talent en bekoorlijkheid be
roemd actrice, maar haar geest en bekoring
waren niet minder groot als zij niet voor het
voetlicht stond. En daar waren de zusters
O'Brian, knappe schilderesseh, en mrs. Arbuth-
not, de jonge weduwe, wier causerieën in een
der grootste Zondagsbladen wekelijks door mil-
lioen menschen gelezen werden en lady Fair-
ford allesbehalve mooi maar de geestigste praat
ster van Mayfair. Daar waren majoor Constant,
juist teruggekeerd van zijn alom besproken ont
dekkingsreis in Thibet, en MacCreedy, de groote
specialist van Harleystreet en de jonge Sinclair,
Vera's tweelingsbroeder en Bayfiéld, de begin
neling. Maar daar was bovenal Adams, de ro
manschrijver van den dag en misschien de meest
gezochte man van Londen.
Zij waren met z'n twaalven. Want kapitein
LeeNorman, de vlieger, had zijn moeder doen
weten, dat hij niet tijdig genoeg uit Aldershot
zou kunnen vertrekken om den Zondag bij haar
door te brengen.
Onder de gasten van mrs. LeeNorman.
het was aan haar tact te danken was nooit
een neiging merkbaar om voor elkaar en voor
zichzelven als beroemdheden te poseeren. Het
zelfbewustzijn, het artistiek, of geleerd doen, het
demonstratief anti-alledaagsche, ontbrak. Er was
niets gewilds, niets opzettelijks in den geest, die
mrs. LeeNorman's lunchen opluisterde. De
gasten voelden zich niet als leden var} een va
riété-gezelschap, die elk op z'n beurt een num
mer ten beste moesten geven.
Zij deden evenmin hun best geestig te zijn, als
dat zij hun best deden vork en mes netjes te
hanteeren. Het eene zoowel als het andere ging
vanzelf.
Vooral Adams vergat bijna steeds en overal
zijn beroemdheid. Toen zijn romans reeds in de
meeste talen van Europa vertaald waren, begon
hij eerst in te zien, dat hij eigenlijk een groot
man was maar ten volle begrepen heeft hij het
nooit. Dit maakkte hem dubbel aantrekkelijk
voor zijn bewonderaars en bewonderaarsters.
Hij was 'n „lion", 'n leeuw'dien men niet achter
de tralies behoefde te zien maar die zóó tam
was dat men hem naast zich aan tafel kon heb
ben zitten.
En met Adams als middelpunt ging het dien
middag opgewekt toe en hij was juist in een
woedend dispuut gewikkeld met de jongste miss
O'Brian over de vraag, of katten edeler dieren
zijn dan honden, toen de deur geopend werd,
en mrs. LeeNorman met een uitroep van
vreugde opsprong.
„Adriaan! Ben je toch gekomen?"
„Ja, de proef ging niet door vanmiddag. Kolo
nel Bryne is zoo goed geweest mij in zijn kar te
brengen".
De jonge man ging van gast- tot gast, elk de
hand drukkend.
„Kom hierzitten", zei Adams, die zijn oom had
kunnen zijn. „Tusschen miss O'Brian en mij. Of
in ieder geval naast miss O'Brian".
„Zwijg, Adams", beval de gastvrouw. „Er is
geen sprake van „in ieder geval"
„In geen geval", protesteerde Adams, verwon
derd opkijkend toen allen begonnen te lachen.
„Mr. Adams", meende miss Sinclair, „ik ge
loof heusch, dat u bij ongeluk de beroemdste
romanschrijver van onzen tijd geworden bent".
„Ik geloof het ook, miss Sinclair. Neen ik ben
er zeker van. Maar gelooft u, dat Shakespeare
wist, dat „to be or not te be" zijn beroemdste
trouvaille zou worden? Het is niet onmogelijk,
dat hij zelf den hoogsten prijs gesteld heeft op
een regel, dien geen onzer kent. In zijn tijd be
stonden er, geloof ik, geen recensenten. Hij heeft
zijn eigen werk dus nooit recht kunnen waar-
deeren.
„O!" riep plotseling mrs. Arbuthnot uit.
„U behoeft daarover niet zoo ontroerd te zijn,
mevrouw", spotte Adams.
„Wij zijn met ons dertienen", antwoordde zij.
Het werd stil. Iedereen wist, dat het waar
was. Maar toch telde iedereen. Ja, dertien.
Toen werd de pijnlijke stilte verbroken door
majoor Constant, die uitriep: „Onzin!"
Maar dat hielp niet. Majoor Constant had het
niet met overtuiging gezegd.
„Ik ben niet bijgeloovig", zei de anders gees
tige Lady Fairford aarzelend.
„Ongeluksgetallen bestaan niet".
De stemming bleef gedrukt. De mannen voel
den, dat zij moesten optreden.
Zij spraken allen door elkaar.
„Lady Fairford heeft gelijk", meende dr. Mac
Creedy. „Ik ben ook niet bijgeloovig. Ik houd
dertien voor een geluksgetal".
„Dat is ook een bijgeloof" bracht Adriaan
LeeNorman in het midden. „Ik was de der
tiende, hè?"
„O, Adriaan!" riep zijn moeder uit. Zij was
bleek geworden.
Plotseling stond Adams op.
„Blijft allen zitten", zei hij bijna bevelend.
„Hoe is het bijgeloof toch weer? De eerste die
opstaat, zal binnen het jaar sterven. Dat ben ik.
De anderen zijn gevrijwaard. Hier sta ik, een
kerel in de kracht van zijn leven. Ten doode op
geschreven.
„Ha, ha, ha!"
één, die heel ernstig keek en dat was dr. Mac
Creedy.
„Ik ga niet zitten, alvorens het dessert ge
ëindigd is", vervolgde Adams. „Neen, mevrouw
LeeNorman, u behoeft niet uit vriendelijkheid
of beleefdheid aan te dringen. Ik heb gezien, dat
u bleek werd. Niemand uwer is bijgeloovig...."
„Neen, neen", werd er gemompeld.
„En ik heb bewezen, niet bijgeloovig te zijn".
Maar de stemming bleef gedrukt.
Een half jaar later schreeuwden de kranten
jongens: „Dood van een beroemd schrijver!"
„Ik ben niet bijgeloovig, tenminste niet erg",
zeide mrs. Lee—Norman tot dr. Mac Creedy.
„Maar gelooft u niet, dat onze arme Adams dien
Zondag het noodlot getart heeft?"
De Harleystreet-specialist schudde het hoofd.
„Mrs. Lee Norman, hij was de bijgéloovigste
van allen. Wat hij deed, was hooge ernst. Hij
wilde Adriaan redden".
„Gelooft u dan
„Onzin!" zei de dokter afwerend. „Maar hij
geloofde het. En bovendien was er iets, dat hij
wist. En ik wist het ook, want ik zelf had het
hem enkele dagen daarvoor moeten vertellen.
Hij was gevonmsd. Hij had geen jaar meer te
leven...."
B.
(NADRUK VERBODEN.)
„Och moeder, wat doet 't er nu toe 't Is
maa<LBU1Gertrude wierp haar mooi,
ondeugend kopje in den nek als een bedorven
jonge schoone.
„:Ja, kind, maar die arme Bill wordt even
nat van den regen als ieder ander. En hij was
toch al niet zoo opgewekt. Je hebt het hem ook
wel wat onvriendelijk gezegd, als je bedenkt
hoe Jelui altijd met elkaar waren."
„O moeder, toen ik nog aan Bill dacht, was
ik nog zoo een dwaas klein» kind. Je kunt hem
toch met met Algernan vergelijken Bill zelf
zou het verschil inzien."
Gertrude, eenige dochter, was wat bedorven
geworden door broers en vrienden. Ze was nu
op haar manier een koninginnetje, dat zich
giaag huldigen liet. Bill, de zoon van den land
heer, en een oude speelkameraad, was een tijd
lang haar „vlam" geweest. Maar Bill nu zelf
landheer geworden was zoo gewoon. Hij had
geen eerzucht en geen ondernemingsgeest, en
vond er voldoening in de hoeve en de lande
rijen te besturen, eerst voor zijn vader en nu
voor zichzelf. Gerty haalde er toch een beetje
haar aardig neusje voor op. Maar had zij hem
niet aangemoedigd Hm eigenlijk niet. Haar
woord had hij nooit gekregen. En nu had zij
de season te Londen doorgebracht, en daar
Algernon leeren kennen, een man die gedich
ten schreef en zoo'n beetje een genie was, en
geld genoeg had om niets anders te zijn.
Zij was uit Londen teruggekeerd met een
verlovingsring van haar Algernon, en dien had
zij den goeden Bill bij diens eerste bezoek wat
erg, ongegeneerd onder den neus geduwd. En
toen had ze hem nog naar de stad gestuurd om
haar modiste aan te sporen tot het maken van
haast met het costuum, dat zij den volgenden
avond zou dragen. Want Algernon en andere
kennissen uit de stad kwamen een paar dagen
logeeren, en zjj en Algernon zouden een duo-
loog opvoeren, door dien dichter zelf geschre
ven, en daarin moest zij een witte jurk van
tulle dragen, met veel kant en veel linten.
En Bill moest vooral óók komen om kennis
te maken, en haar met Algernon te zien op
treden.
Het regende, maar den volgenden dag zou
het des te mooier zijn en zij zou haar Lbnden-
schen dichter doen genieten van de heerlijke
streek.
Maar het liep een beetje anders. Den eersten
avond was Algernon bepaald charmant, maar
toen het den volgenden dag doorregende, begon
hij zich te vervelen. Tusschen den buien door
nam zij hem mee uit, maar hij was ongevoelig
voor de schittering der regendruppels, en zeide,
dat hij dunne zolen onder zijn schoenen had,
en dat de streek wel op een moeras geleek. Zij
moest weer met hem huiswaarts keeren, en
een vuur voor hem aanleggen in de rookkamer
en toen begon hij weer meer op een minnaar
te lijken. Maar het was zomer, en zij stikte
bijna in het verwarmde vertrek. Och, och, die
Gerty, die altijd haar zin had gehad, en »u
moest dansen naar het pijpen van dien dichter.
Tegen den avond evenwel zag zij het leven
weer prettiger in. Zij zag er schattig ult
haar avondtoilet, en Bill had heerlijke r0?^n
gezonden. En de dramatische duoloog zou
avond bekronen.
Het diner was tfoor Gerty een -
ling. De prachtig-gekleede Amerikaans
aan de andere zijde van Algernon za.
hem vroeger in het buitenland te «e
ren kennen, en die twee spraken J 1
sluitend over menschen. landen en ervan gen,
waarvan zij niets afwist, en zu voelde zich
een echt onnoozel buitenkind. Bill zat tegen
over haar, en' het speet haar nu, dat zij hem
niet aan haar andere zijde had laten zitten.
Een paar maal knikte zij hem toe, en, als zij
zag hoeveel genoegen hem dit deed, dacht zij
wel: „Al is hij maar Bill, toch ziet hij er knap
uit, en hij is grooter dan één van de andere
heeren. Ik wou. dat Algernon wat grooter was.
Maar dit is ook mijn eenig bezwaar tegen hem".
Na het diner ging zij naar haar kamer om
haar „tooneeljurk" aan te trekken. Algernon
behoefde zich aiet y-erkleedem hü moest ie
teleurstel-
„evening dress" optreden. Zij vond hem later
in de kleine werkkamer bij de bibliotheek een
weinig uit zijn humeur.
„Wat heb je mij een eeuwigen tijd laten
wachten, Gerty. De avond is om, voor we
klaar zijn. Je andere jurk zou net zoo goed
geweest zijn; wat een rommel van strikken en
linten heb je aan."
„Maar Algy. ik heb het laten maken naar de
afbeelding, die je mij gegeven hebt. Je hebt
toch zelf gezegd, dat het alles wit moest zijn
en fladderend."
„Nu, goed dan. Laten we maar beginnen.
En denk aan alles wat ik gezegd heb. Vooral
niet gemaakt-lachen, en geen bruuske, schut-
terachtige bewegingen. Je moet waardig en
toch aantrekkelijk zijn. Heb je onder het diner
op miss Upton gelet Ik wou, dat je haar ma
nieren navolgde. Ze is gewoonweg volmaakt."
Hierop verloor Gerty meteen al haar zelf
vertrouwen, en op het tooneeltje voelde zij zich
klein en zielig. Zij deed alles om Algernon's
kunstwerk recht te doen wedervaren, maar aan
de uitdrukking van zijn gezicht merkte zij, dat
haar dit niet lukte. Ook hinderde het voetlicht
haar, en in die omvangrijke jurk bewoog zij
zich moeilijk.
^oe gebeurde, weet niemand, maar op
het kritieke moment van het stuk, toen zij
plotseling moest 'terugdeinzen, schijnt een of
ander fladderend stuk van haar kleeding met
een onbeschermd licht in aanraking gekomen
te zijn. Een kreet van schrik en afschuw steeg
uit het gezelschap op: Gerty was één vuur
massa.
Zij wendde een wanhopige poging aan naar
haar medespeler te snellen: „Algy-Tlgy red mij,
help mij
Toen voelde zij zich hullen in de plooien van
een groote doek. Zij werd op den grond ge
worpen. Zij was half-gesmoord, verblind, ver
doofd. Eenige oogenblikken scheen het vuur
over heel haar lichaam te branden. Zij bleef
gillen terwijl zij vocht tegen de sterke armen,
die haar omknelden, en haar heen en weer
rolden.
Uit de duisternis en de verstikkingsatmosfeer
kwam een stem tot haar:
„In orde, Gerty, wees niet bang. Blijf nog
even stil liggen. Je bent veilig hoor. Ziezoo
Voorzichtigwacht maarArm kind, ben
je erg bezeerd
En zij zag niet Algernon, maar Bill. Haar
moeder en eenige bedienden stonden om haar
heen, en de geneesheer die ook tot de gasten
behoorde. Maar Algernon zag ze niet.
Zij werd naar haar slaapkamer gedragen en
te bed gelegd. De niet ernstige brandwonde"
werden verbonden, en de pijn was sp°edlg
gestild.
„Waar is Algernon dan toch." n
Algernon was zoo vreeselijk geschrokken.
de Masons, wier gast miss Upton V™*'ÏZ. nrT
hem, daar het huishouden hier nuj" n!pp P'
schudding was, uitgenoodigd met hen mee ie
gaan.
„En is hij gegaan, moeder?" knmt
„Ja, kind, hij is gegaan. Morgen hlJ 3e
opzoeken." T
„Moeder, heb ik goed gez>e°d" ep hl3 Van
mij weg toen ik in brand st°n
„Ja, hij liep weg. Maar °Ver het
voetlicht met het groote go™1-)"» «at hy Van
het venster gerukt had -
Maar nu rukte Gerty JwierD n diaman-
ring van haar vinger. eD Wn tegen den
wand. j. uii
„Schrijf Algernon da j iet komen moet,
moeder. Ik wil 2ien' Schr«f
hem dat ook. Ik 1
Den volgenden - ag ZlJ op een rust_
bank in de Wel"ek!opt "aast haar slaap
vertrek, toen er rn.,.„
Een berg hfen d Werd door de deur
opening ÈesC" a a"r klonk een stem:
Ik ben het maar. Bil]„
.'.O, Bill, heve, dierbare Bill, kun je mij ver-
geVJoti iets vergeven, Iieveiing,"
Jl/heb1"668"lijke dingen, die ik gezegd
"Kleme ^e ik ben maar Bill-- -"
En z« sloeg haar armen om zijn trouwen hals.
(Nadruk verboden)
B.
„Vaste golven wenscht u? Uitstekend, me
vrouw! Welke golflengte!''
„Iedereen blijft op zijn plaats zitten. Sluit alle
d<Een*n harde stem overschreeuwde de zachte
tonen van de tango, en liet de muziek ophouden.
Harry Brown bracht zijn partner naar haar
tafeltje terug.
„Wilt U mij een oogenblikje excuseeren, miss
Rose
„Wat is er gebeurd?" vroeg het jonge meisje
angstig.
„Heeft U dat schot niet gehoord
Een oogenblik daarna boog Harry Brown zich
over den doode, die in een leunstoel in één der
loges zat. Een kogel was van achter door zijn
hoofd geschoten. De openstaande deur wees den
weg, dien den moordenaar genomen had
Een kwartier later kwamen eenige recher
cheurs binnen onder leiding van commissaris
MacDuff, die verrast den jongen man begroet-
te.
„Bent U ons weer voor geweest, sir Brown?"
„Neen. Ik bezocht toevallig in gezelschap dezo^f
dancing", zijn blik gleed in de richting van Rose,
„overigens een buitengewoon merkwaardig
geval, nietwaar De doode is te oordeelen naar
de papieren, die ik op hem vond, Carlo Minot-
ta."
„De langgezochte diamantèndief
„Wat zou de reden van dezen moord zijn?"
„Geen idee van. Misschien een jaloersche
vrouw, of een confrater, die zich benadeeld zag
bij het verdeelen van den buit...Ik zal er
gauw meer van weten. Bill MacLean zal. ons nu
niet meer ontkomen.
Walter Shaw zat in zijn landhuis vlak bij den
hoofdweg.
Op zekeren avond zat hij voor zijn schrijf
bureau, toen hij plotseling ineenkromp. Een
zacht gefluit drong tot hem door. Hij stond op
en sloop voorzichtig naar het venster. Dood
stil bleef hij staan en luisterde ingespannen,
zelfs nog, toen het geluid al lang opgehouden
was. Toen haalde hij zijn revolver uit den achter
zak, schoof het. gordijn open en keek in den
helderen nacht.
Er was niemand te zien. Maar aan den knop
van het opengeschoven raarn hing een visite
kaartje aan een draadje, dat langzaam heen en
weer bengelde. Bij het licht van een electrische
zaklantaarn kon hij den naam lezen: Carlo
Minotta.
Direct ging hij weer in zijn kamer terug. Daar
buiten in de duisternis wist hij den man, wiens
kogel nooit zijn doel miste
Een half uur later begaf hij zich ter ruste,
nadat hij zich vergewist had, dat zijn revolver
geladen naast hem op het kussen lag.
Om vier uur 's morgens werd hij plotseling
uit zijn slaap gewekt. De telefoon rinkelde aan
één stuk door. Heel kort antwoordde hij op
de mededeeling, die hem werd gedaan. Hij hoor
de. dat zijn verblijfplaats ontdekt Was, en dat
zijn leven nu aan een zijtfen
Niets in Walters gezichtsuitdrukking verried
den volgenden dag zijn onaangename verras-
sing-
's Morgens maakte hij zijn gewone wandeling
en 's middags las hij, den revolver naast zich,
de jongste kranten.
Een zacht fluiten deed hem opkijken. Door
het raam was de loop van een revolver op hem
gericht. Een man klom ,in kamer.
„Eindelijk heb ik je Mac Moffat."
Walter Shaw bleef onbewegelijk op zijn stoel
zitten. Hij wist, dat hulp zelfs van buiten on
mogelijk was. Als nu de deur zou opengaan,
zou een kogel ho.ofd verpletteren.
De indringer Dieet tegenover Walter staan.
Heb je me te zeggen, Mac Moffat Wil
ie'niet op ie f,nl®®n °m je leven smeeken
halter schudde het hoofd.
Neen-"
"Heb ik le nu eindelijk in de val gelokt
zel de andere. „je was opgelucht, toen je hoorde,
dat ik in d® dancing werd doodgeschoten, dat
jij nu alk- diamanten voor jou alleen zoudt heb
ben- Je bent in de val geloopen, jongen. De
doode was een vreemde, wien ik mijn legitima
tiepapieren in z'n zak had gestoken. Nu ben ik
voor de wereld dood. Nu kan ik ongestoord
afrekenen."
halter schudde weer het hoofd.
„Je vergist je. Ik wist, dat jij niet dood
was."
„Wist jij het?"
„Ja, jij hebt mij niet in der val gelokt, maar
ik jou. Ik zal openlijk met je spreken, Minotta."
„Je speelt een gevaarlijk spel Mac Moffat."
„Ik ben in jouw handen, Minotta, maar jij
ook
„Ik ookWil je me wijsmaken, dat ze me
op het spoor zijn
„Ik verwonder me over je scherpzinnigheid."
Carlo Minotta kromp ineen en keek angstig
om zich heen.
„In ieder geval zul jij niet levend uit deze
kamer komen, mannetje."
Walter haalde onverschillig de schouders op.
„Net zoo min als jij. Ik heb een val voor je
opgesteld. Ik liet sporen achter, die jij blinde
lings volgde. Hier in dit afgelegen huis, moest
je komen en ik heb, zooals je ziet, mijn doel
bereikt. Haast je als je nog iets te zeggen hebt.
Je hebt niet lang meer te leven."
Walter antwoordde niet dadelijk. Hij moest
tijd winnen. Langzaam ieder woord overwef*«na
begon hij: „Je kunt me neerschieten. IK Den
weerloos. Maar jij Dent ook verloren. Denk met,
denk niet, dat ik een grapje maak. Het ZOU je
te laat berouwen."
„Zeg me waar je heen wilt", antwoordde Mi
notta dreigend.
„Het gaat om die andere diamanten, waai heb
je ze verborgen
Minotta's gezicht vertrok in woede.
„Eindelijk heb ik je zoover, als ik wilde. Je
wilt mij verraden, omdat de politie ons op het
spoor is. Mijn briljanten wil je uitleveren, om
vrij uit te gaan en de andere te verkoopen.
Neen, mijn lieve jongen, zoo zijn we niet ge
trouwd....Hij hief zijn revolver op-
Achter hem bewoog het gordijnEen man
sprong door het openstaande venster. Plotseling
draaide Minotta zich om. Een s<\h°f knalde. Da
vreemde viel dood op den grond. Op hetzelfde
oogenblik had Walter zich op den misdadiger
geworpen. Een handige jUMitsu-greep en da
revolver viel uit zijn hand. erschrikt keek
Minotta om, zich heen.
„Dat was Mac Moffat...... Wie bent U?"
„De ander trok zün baard en bril af. „Ik
ben Harry Brown. Uw truc, om u als dood uit
te geven is uw verderf geweest. Ik lokte ja
hier met Mac Moffats sporen
„Ellendige verrader
„Neen," zei Harry, „Mac Moffat heeft jou
niet verraden, hij was reeds in onze handen
en zou hier met jou geconfronteerd worden.
Zijn voortvluchtigheid heeft hem het leven, ge
kost."
„En de juweelen", lachte de ander hoonend,
„die zul je toch lekker niet ontdekken!"
„Ook hierin moet ik u teleurstellen Minotta.
Die blonde Zweedsche, die je nog dikwijls sprak,
na je ontmoeting in de dancing, en die je ja
volle vertrouwen schonk, is Rose Harrisson,
onze beste vrouwelijke detective
P^ADRÜK VERBODEtf.fi