m
Bill
EEN HANDIG MENSCH.
DE GËLDBRIEF.
HET DERDE OOG.
ZONSONDERGANG.
HET PERCEEL.
WOENSDAG 21 DECEMBER 19 32
8
tiistai
BI
iÊs is
kerstnachtvan lerolle
Kalgraaf sprak geen woord tegen zijn vrouw
over hetgeen hij van plan was. Dat leek hem
het verstandigst. Het kosttte hem anders moeite
om te zwijgen, zoozeer was hij met zijn plan
ingenomen.
Zijn vrouw verweet hem tot in den treur
dat hij een hopeloos onpractisch man was. Voor
elk baantje waarbij ook maar eemge handigheid
vereischt werd, was hij totaal ongeschikt.
En of Kalgraaf, schrijver van langdradige
historische romans, zijn wederhelft al onder t
oog bracht, dat het heel wat handigheid ver-
eischte om uitgevers te bewegen zljn werken te
publiceeren, het hielp hem mets. Het laatste
woord bleef altijd aan zijn vrouw.
Ten slotte was Kalgraaf die ironische °Pm
kingen van zijn vrouw zoo moe, da J
besluit nam. Hij zou zijn vrouw eens eniW
altijd bewijzen, dat zij zich m Z1J „„tbiit
vergiste! Op zekeren ochtend, aan het on j
zei hij met een effen gezicht: „Zeg Mane, ik g
vandaag naar Amsterdam naar mijn
Aangezien mevrouw Kalgraaf B
den had om aan de waarheidsliefde van haar
fcian te twijfelen geloofde ze "e™"
In den trein las Kalgraaf de advertentie nog
tens aandachtig na:
Verkoopers gevraagd las hij, »voor onze
Wlmaakte stof tigers. Aanmelden ^dagelijks van
»_4 uurstraat 18. Amsterdam
Die advertentie had hem direct geïnteres
seerd. Hij zou Marie eens laten zien, dat hij
Peen droge boekenwurm was, zooals zij steeds
zeide Hij zou haar toonen, dat hij ook talenten
als verkooper bezat, dus een door en door
handig man was.
Op het kantoor van de „wonder-stofzuiger",
de maatschappij „Formidabel" werd hij ontvan
gen door een zeer beminnelijk heer. Toen hij
binnen trad, waren er reeds tien andere be
zoekers aanwezig.
U komt precies op tijd voor den volgen
den cursus", legde de beleefde man hem uit.
Daarop nam deze achter een schrijftafel plaats
en sprak de aanwezigen toe. Twee uur lang hield
hij het gezelschap bezig. Hij demonstreerde voor
de sollicitanten zijn volmaakten stofzuiger en
wijdde hen in in de geheimen en de kunst om de
machine aan den man te brengen. Onder het
luisteren verwonderde Kalgraaf zich en de ande
ren met hem, dat hij niet veel vroeger het
besluit genomen had om verkooper van stof
zuigers te worden. Dat bleek toch wel een heel
eenvoudige manier te zijn om grof geld te ver
dienen!
„Ja heeren" legde de spreker uit, „het ver-
koopen heb ik in Amerika geleerd. Wat je
noemt de hoogeschool doorloopen! In Chicago
stuurde mijn firma me er op uit om Bill Wilson
-yen Wilsons Consolidated Packing Corpora-
ion te bewerken. Die kerel was bijna niet te
bewerken, zeg ik U. Hij begon met mijn visite
kaartje in kluis stuk te scheuren om ze ver-
"¥ofeens in de prullemand te werpen. Hoe vindt
tl zóó iets?"
Maar ik liet me absoluut niet door hem in-
timideeren. Ik trok kalm zijn zijden zakdoek
uit zijn borstzak en scheurde die aan flardes!"
„Wat moet dat beteekenen", riep hij woedend.
„Leer om leer" antwoordde ik kalm. „Die
visite-kaartjes hebben geld gekost, evenals uw
zakdoek. U zult dus nog heel wat van mijn
kaartjes dienen te verscheuren voor u aan de
waarde van uw zakdoek toe is", ging ik voort,
terwijl ik hem een pakje kaartjes aanbood!
Of hij ze verscheurde? Geen sprake van. Hij
gaf ze me kalm terug en verzocht me plaats te
nemen. En hij gaf me een prachtorder!
„Ziet U, dat is de manier om dergelijke men-
Bchen aan te pakken. U moet hun belangsteling
gaande maken".
Het leek Kalgraaf allemaal zoo eenvoudig en
vanzelfsprekend. Het einde was dat ook dat hij
een bedrag van 25 -stortte als „borgstelling"
waarna hij werd aangesteld als verkooper der
volmaakte stofzuigers, opcommissie basis.
Blakend van werklust verliet hij het kantoor
van de „Formidabel", meedragende een demon
stratiemodel van de stofzuiger: Zonder zich te
bekommeren om zijn lunch, begaf hu zich vol
goeden moed naar de wijk, die hem als werk
terrein was toegewezen!
De heer Kalgraaf denkt steeds met een hui
vering terug aan hetgeen hij dien middag on
dervond. Vijftien woedende huisvrouwen smeten
de deur voor zijn neus dicht, voor hij ook maar
één woordje kon opzeggen van 't mooie verhaal
tje ,dat hem dien ochtend ingepompt was. Min
stens dertig lieten hem eenvoudig aan de deur
staan, zonder open te doen; niettegenstaande ij
in sommige gevallen duidelijk een behoedzaam
glurend gezicht achter het deurruitje zag.
Een tiental andere dames noodigden hem, be
minnelijk glimlachend uit, om binnen te komen.
Zij stonden hem welwillend toe om bij wijze
van demonstratie, haar karpetten, ja zelfs haar
overgordijnen, schoon te maken.
Als het er echter op aan kwam haar het for
mulier te laten teekenen, vertelden ze hem, r.og
beminnelijker glimlachend, dat ze er eerst eens
met haar man over moeten spreken.
Om zes uur 's middags keerde Kalgraaf, uit
geput en ontmoedigd, naar het kantoor van
de „Formidabel" terug.
„Niets verkocht" was de ongeloovige vraag
van den directeur. „Ja, dan zult U nog zoo n
cursus moeten meemaken", adviseerde hij, „kost
u slechts vijf gulden
Kalgraaf mompelde, dat hij met zich nog eens
zou overleggen en vertrok.
Op de terugreis naar zijn woonplaats voelde
hij zich zeer neerslachtig. Waarachtig, Marie
had toch gelijk. Hij was en bleef een suffe,
droge, geschiedenis-schrijver, hopeloos onprac
tisch en zonder initiatief. Maar zoo'n daagje als
vandaag hoopte hij toch nooit meer mee te ma
ken. Dan waren de voortdurende speldeprikjes
van zijn vrouw toch nog veel beterte ver
dragen.
Toen begon hij een verhaaltje te verzinnen,
dat hij Marie zou opdisschen over zijn onder
handelingen met zijn uitgevers.
Kalgraaf voelde zich wonderlijk opgelucht,
toen hij, bij zijn thuiskomst, zijn vrouw rustig
aan tafel zag zitten met een breiwerkje.
Wat kwamen die speldeprikken er ten slotte
op aan Het leven met Marie was toch altijd
kalm en veilig
„Wat ben je laat, schat", begroette ze hem.
„Je zult wel trek hebben De bezorgde toon
in haar stem deed hem echt goed.
Onder het eten draaide Kalgraaf zijn gefin
geerde verhaal over „die lastige uitgevers" af.
„Wat ben je toch een onhandige oude schat",
plaagde Marie glimlachend. „Als je maar een
beetje practischer was zou je je daar niets van
aantrekken. Wil je nog 'n stukje vleesch A
propos man, vanmiddag is hier zoo'n aardige
heer geweest. Ik wou, dat je er bij geweest
was. Dan had je eens kunnen zien wat ik nu
'met „handig" bedoel. Hij gaf zoo'n schitterende
demonstratie met een nieuw soort stofzuiger.
'„Formidabel", heet die machine. Een juweeltje
gewoonEn ik heb er dan ook direct een be
steld, je weet ik verlangde er al zoo lang naar.
En niet duur ook hoor. Kost maar honderd
twintig gulden
(Nadruk verboden).
KOMTLATEN WIJ AANBIDDENl"
Op de eerste pagina van het ochtendblad had
men het volgende bericht:
„In den afgeloopen nacht heeft een
brutale inbraak plaats gehad op het
kantoor van den heer Lenneman. Uit
een lade van de schrijftafel heeft de
dief een brief, inhoudende vijf bank
biljetten van duizend gulden ont
vreemd. Van den dader ont
breekt ieder spoor Het leege couvert
van den geldbrief werd in een zij
straat teruggevonden.
De heer Lenneman legde de krant neer.
Hij lachte witjes maar slaagde er niet in een
onaangenaam gevoel van zich af te schudden.
Er trad iemand binnen.
„Bent u meneer Lenneman?"
„Om u te dienen".
„Ik ben inspecteur van politie. Ik kom in ver
band met de inbraak. Mag ik u een paar vragen
stellen?"
Lenneman knikte: „Zeker, vraagt u maar op".
„Waarvoor waren die vijfduizend gulden be
stemd?"
„Om een rekening te betalen'
„Was die rekening achterstallig: Had u reeds
een aanmaning om te betalen ontvangen?"
"Ja?"
„En wat bent u nu van plan? Kunt u de reke
ning nu nog betalen?"
„Neen, voorloopig tenminste niet. Ik hoop ech
ter, dat mijn leverancier me, met het oog op
deze inbraak, uitstel van betaling zal geven
De inspecteur vroeg langzaa^i:
„Hebt u de vorige week van uw leverancier
een brief ontvangen, waarin hij dreigt uw fail
lissement te zullen aanvragen, indien u niet
binnen acht dagen betaalt?"
Lenneman werd onrustig.
„Ik ja, ik geloof wel, dat hij me zoo iets
geschreven heeft. Maar dat heeft toch allemaal
niets met de inbraak te maken. Bovendien ben
ik verzekerd tegen diefstal, zoodat hij in ieder
geval zijn geld krijgt".
„Nog één vraag, meneer Lenneman", ging
de inspecteur voort, ik geef u echter in over
weging goed na te denken, voor u mij ant
woordt: hoe kwam u aan de vijf duizend gul
den, die in den brief gezeten zouden hebben?"
„Van mijn bankrekening".
„Van uw bankrekening hebt u 2e niet afgeno
men, om de eenvoudige reden, dat er niets meer
opstond. En verder crediet was u geweigerd
Lenneman probeerde zich er uit te redden.
„U liet me niet uitspreken, inspecteur. Ik wil
de zeggen van mijn bankrekening had ik ze niet
opgenomen. „Ik heb verleden week goede zaken
gemaakt, zoo kwam ik aan dat geld.
„Dat klopt evenmin. Wij hebben bereids vast.
gesteld, dat uw omzet verleden week precies
twee en twintig honderd en vijf gulden heeft
bedragen. Vindt u ook niet, meneer Lenneman,
dat het beter zou zijn als U maar alles be
kende?"
„Bekennen? Wat bekennen?
„Dat U die inbraak zelf verzonnen hebt?"
Lenneman stond doosbleek op.
jaikikstotterde hij.
Op het zelfde oogenblik ging de deur open.
Er trad een man binnen.
„Pardon", zeide man, „ik kom in verband met
de inbraak".
De inspecteur keek hem aan.
„Dat interesseert me", zei hij.
De onbekende keek den inspecteur spottend
„U bent zeker van de politie? Daar ziet U ten
minste naar uit. Luistert u eens. Ik kan u de
gestolen vijfduizend gulden terugbezorgen. Op
voorwaarde natuurlijk, dat meneer Lenneman
zijn aangifte bij de politie intrekt en dat de
politie geen verdere gevolgen aan de zaak
geeft."
Een oogenblik was het muisstil in het ver
trek. De inspecteur was de eerste, die het
zwijgen verbrak: „Als het geld binnen twee
uur hier terug is, dan is de zaak voor de politie
afgedaan."
Lenneman knikte, sprakeloos.
De onbekende haalde zijn portefeuille uit zijn
zak.
„Alstublieft, hier zijn de vijfduizend gulden.
Ik zelf heb ze vannacht gestolen. Toen ik
hoorde, hoe slecht de heer Lenneman er voor
stond, kreeg ik berouw van mijn daad. Daarom
geef ik ze terug."
Met bevende vingers nam Lenneman het
geld in ontvangst. De onbekende glimlachte.
„U wilt me wel een verklaring geven, dat
ik U het gestolen geld teruggegeven hebt En
U, inspecteur, wilt die verklaring wel als ge
tuige mede onderteekenen. En er bij vermel
den, dat van een vervolging wordt afgezien?"
Aldus geschiedde.
Toen zijn bezoeken waren vertrokken staarde
Lenneman versuft naar de vijf biljetten van
duizend gulden. Gisteren had hij dat bedrag
niet bezeten. Enkele oogenblikken geleden was
hij op het punt geweest een bekentenis af te
leggen en nuLenneman kon er geen touw
aan vastknoopen.
Een week later meldde de jongste bediende,
dat er een heer was om hem te spreken.
„Laat meneer binnenkomen."
Lenneman stond op. De deur ging open en
er trad een man binnen.
„U
De onbekende, die thans Lenneman voor de
tweede maal bezocht, lachte hartelijk.
,Mij had U zeker niet verwacht Maakt U
zich maar niet ongerust hoor, van mijn kant
hebt U geen onaangenaamheden te vreezen. U
moogt dat geld, wat mij betreft, houden."
„Maar
De bezoeker ging zitten.
„Hebt U een sigaret voor me
Dank U.
En nu moet U eens goed luisteren: U hebt
U zelf natuurlijk herhaaldelijk afgevraagd, wie
die man toch wel kon zijn, die U dat gestolen
geld, dat in werkelijkheid heelemaal niet ge
stolen was, terug kwam brengen Dat zal ik
U vertellen.
Ik was juist in deze stad aangekomen en
hoorde iedereen over den diefstal spreken. Nie
mand geloofde er een woord van, merkte ik. De
menschen zeiden, dat U die inbraak gefingeerd
had om op die wijze aan een faillissement te
ontkomen. Het geld zou even vóór middernacht
gestolen zijn. Dus op den tijd, dat ik in Amster
dam een heimelijk bezoek aan een bankiers
kantoor bracht en mezelf tachtig duizend gul
den toeeigende. Met den eersten trein vluchtte
ik uit Amsterdam hierheen om me voorloopig
te verbergen. Begrijpt U nu, dat het mij met
plezier vijfduizend gulden waard was om een
officieel alibi van de politie hier, in handen te
krijgen Die verklaring, door U en den inspec
teur onderteekend, dat ik even voor midder
nacht bij U ingebroken had
„Den volgenden ochtend vertrok ik weer naar
Amsterdam en 's middags werd ik gearresteerd
in verband met de inbraak op dat bankierskan
toor. De politie was er van overtuigd, dat het
mijn werk geweest was. Toen liet ik den com
missaris natuurlijk die verklaring lezen. De
commissaris belde de politie hier op en deze
bevestigde mijn verhaal van A tot Z. En omdat
een mensch onmogelijk op twee plaatsen tege
lijk kan zijn, lieten ze mij onmiddellijk gaan.'
„Snapt U, dat was de reden waarom ik ver
leden week voor U in de bres sprong. Ik hoop
maar, dat ik U daarmede net zoo'n groot ge
noegen gedaan heb als U mij heeft gedaan."
„Ik neem aan, dat U nu in het vervolg wel
weer rustig zult kunnen slapen. Adieu
(NADRUK VERBODEN.)
EERE ZIJ QOD IN DEN B.QOGB!'
Peter Verreker trok, op het stationnetje te
Hanmad aller andacht. Het was dan ook geen
alledaagsch gezicht, een Europeaan, die in ge
zelschap van drie geboeide inlanders reisde.
Een oude inlander schudde het hoofd en
mompelde
Vier gaan er op reisdrie slechts zullen
hun doel bereiken."
Ook verschillende Europeanen maakten zich
bezorgd over Verreker.
„Kijk toch eens naar dien jongen commis
saris van- politie zei er een. „Ik begrijp niet,
hoe hij het aandurft, alléén, met drie van die
hoéven. En'ik hoof, dat'hij heelemaal naar In
dore moet!"
Toen de trein binnenkwam, nam Verreker met
zijn drie gevangenen plaats in een voor hem
gereserveerde coupé.
Met een zucht van voldoening zette de com
missaris zijn helmhoed af. Hij was dankbaar,
dat hij eindelijk buiten het bereik van al die
nieuwsgierige oogen was. Te Indore zou de po-
litie-auto op hem wachten en als hij zijn ge
vangenen goed en wel had afgeleverd, was zijn
taak bëeindigd.
Het eerste wat Peter deed, toen de trein zich
in beweging zette, was met een sleuteltje zijn
pols te bevrijden. De drie gevangenen namelijk
die aan elkaar geboeid waren, waren door een
stevigen, dunnen ketting aan Peters pols be
vestigd.
Toen strekte hij zich lang uit op een der ban
ken en keek nadenkend naar zijn gevangenen.
Verreker glimlachte. Het was inderdaad een
sinister trio Vooral de man in het midden had
een afstootend mlsdadigersgezicht. Geen won
der eigenlijk, dat dn menschen op het station
netje zich bezorgd over hem gemaakt hadden
Naar mate de tijd verstreek, kostte het Peter
steeds meer moeite in de heete, drukkende at
mosfeer, zijn oogen open te houden. Hij was zich
volkomen bewust, dat hij, binnen niet al te lan
gen tijd in slaap zou vallen. Zelfs zijn ijzeren
wilskracht vermocht die neiging, om in te dut
ten, niet te onderdrukken.
Plotseling ging hij rechtop zitten en keek
zijn gevangenen geheimzinnig aan. Hij toonde
hun zijn leege handpalmen, maakte een paar
bombastische bewegingen en toonde hen een
als het ware uit de lucht gegrepen revolver-
patroon. Scherp keek hij toe, wat voor indruk
zijn handeling op de Pathans maakte en con
stateerde met voldoening, dat ze geen oog van
hem afwendden.
Toen sprak hij hen aan in hun moedertaal.
„Dit" zei Verreker, hun de patroon voorhou
dend, „is mijn derde oog. En al doe ik ook
mijn beide andere oogen dicht, hierdoor zal ik
onmiddellijk zien of jullie je beweegt."
Vervolgens plaatste hij het projectiel voor
zichtig voor het coupé-raampje.
„Denkt er aan, dat dit oog jullie gadeslaat.
Om nog meer indruk te maken, haalde hij
zijn revolver te voorschijn, beschreef hiermede
drie cirkels in de lucht en stak haar toen weer
in zijn zijzak, zonder hem echter los te laten.
Daarna sloot Verreker kalm zijn oogen. Hij
was niet van plan in te slapen, doch hij meen
de, dat hij, volkomen veilig, wat kon zitten
soezen. Het duurde echter niet lang, of de com
missaris werd toch door den slaap overmand.
Zijn hoorbare ademhaling en het op zij zak
ken van zijn hoofd waren hiervan het duide
lijke bewijs.
De drie gevangenen zagen het natuurlijk, en
een hunner, een man, met een groot lidteeken
op zijn voorhoofd, zei zachtjes
„Die blanke is een groote dwaasDacht hij
nu heusch, dat hij ons voor den gek kon hou
den met dat kinderachtige trucje
De beiden anderen grinnikten zachtjes en alle
drie keken minachtend naar den kogel, die
Verreker met zooveel zorg recht op gezet had
„Luistervervolgde de man met het lidtee
ken. „Wij drieën zijn wel onbekend voor el
kaar, maar we zijn alle drie gevangenen; daar
om zijn wij, in zekeren zin, broeders. Vóór de
trein in Indore aankomt, stopt hij nog ver
schillende malen. En dus, gaan wij niet naar
Indore I"
„Zoo mag ik het hooren zei de middelste
vah het geboeide trio, met glinsterende oogen.
„Ik ook!" viel de derde bij. „Ik voel er niets
voor om opgehangen te worden, en daarom wil
ik in geen geval naar Indore
„Omdat we het dus eens zRn" vervolgde de
eerste spreker, „moeten we vlug overleggen,
wat ons te doen staat. In Khandwar, waar de
trein zeker stopt, heb ik een broer wonen. Als
we kunnen ontsnappen, kunnen we ons zoo
lang ln zijn huis verbergen 1"
„Maar" wierp de derde hem tegen, „zoo lang
we geboeid zijn, kunnen we in geen geval ont
snappen
„Natuurlijk nietwas het antwoord. „Maar
heb je dan straits dat sleuteltje niet gezien, dat
de Sahib gebruikte, toen hij zijn pols los
maakte Het zit in zijn linkerzak en als we
hem overrompeld hebben
„Dat is allemaal goed en wel voor jullie bei
den I" zsi de middelste gevangene, Jullie hebt
De uitgeversfirma Lansing en Lane was erg
tuk op een manuscript van den populairen jon
gen romanschrijver Éusebius Smith.
De jonge Smith was een dier gelukkigen, die
door één goeden inval plotseling als een vuur
pijl omhooggeflitst was. „De vleugelen van
zout", zijn eerste werk had hem tot een der be
roemdheden van den dag gemaakt. Als bet een
maand vroeger of een maand later uitgekomen
was, zou het misschien niets meer geworden
zijn dan een der ontelbare druksels, aiein
Amerika uitgegeven worden. Maar die ee e
goede inval had de aandacht getrokken
een bekend criticus, die dien dag op reis m
en inplaats van het nieuwst tlitgekomen
van den beroemden Markton, dat hj in
had willen doorlezen, het eveneens dien moiöen
op zijn lessenaar gedeponeerde romannetje van
den onbekenden Eusebius Smith bij zich gesloten
had. Op weg van New York naar Rochester had
hij zich eerst aan zijn vergissing geergerd; daar
na was hij uit verveling in „De vleugelen van
zout" gaan lezen.
„Snert!" had hij gebromd, tóen hij de eerste
twintig bladzijden doorgelezen had. „Geen drie
regels kritiek waard! Ik had mijn tijd in den
trein nuttig kunnen besteden, en nu Hij
flapte het boek op de bank tegenover zich, on
tevreden omdat hij nu de treinreis niet benut
ten kon voor het lezende deel van zijn arbeid.
Later nam hij het boek weer op, en zonder
belangstelling las hij blz. 63, waar het openge
vallen was. En daar trof hij den „goeden inval
aan. Het was geen buitengewoon goede inval,
maar toch ging het ver uit boven wat de eerste
hoofdstukken beloofd hadden De criticus hoopte,
dat zijn tijd in den trein nafar Rochester toch
niet weggegooid zou zijn. Hij las den roman van
Eusebius Smith, en besloot, ten einde er een
halven kolom mee te kunnen vullen, de toch
middelmatige „Vleugelen van Zout" te verheffen
tot het meesterwerk van een jong schrijver. En
zoo werd Eusebius Smith plotseling beroemd.
Dat was twee jaren geleden geweest. De eene
roman was den anderen gevolgd. Smith "'as de
afgod der dames, de afgunst der mannen gewor
den. Eenige uitgevers vochten om zijn werken.
De firma Chapwells had hem altijd goed behan
deld: ruime royalties voor de eerste twee romans
en 'n mooi aanbod in contanten voor den derden.
De firma Richards bood 500 dollars meer, maar
Richards was vulgair; zij deden aan colportage.
Chapwells was nogal ordinair. Haar uitgaven
waren goedkoop; dikke vloeipapier-achtige, veze
lige bladen, slordig gehecht met kleine draadjes.
Lansing en Lane daarentegen waren voor
naam. Zij hadden cachet. HuA uitgaven waren
uiterlijk kunstwerken, maar de oplagen waren
zelden grooter dan vijfhonderd of duizend, en
werden verkocht aan verzamelaars en aan rijk-
geworden inrichters van particuliere bibliothe
ken, wien de inhoud zelden interesseerde. Maar
Lansing en Lane wilden eindelijk ook weer
populaire lectuur uitgeven, en de jonge maar
beroemde Smith zou hun reputatie niet al te
onwaardig zijn.
Smith kwam vaak op hun kantoren, die meer
Engelseh dan Amerikaansch ingericht waven, en
bestonden uit een lange rij kleine vertrekken,
deftig en stemmig gemeubeld. Daar kwam hij de
nieuwe uitgaven bekijken en de f.rmanten za
gen hem gaarne, vooral toen bekend was gewor
den, dat hij aan een nieuw meesterwerk begon
nen was. Een fauteuil stond steeds voor hem ge
reed, en menigen ochtend bracht hij daar een
uur door, bladerend en lezend in de mooi ge
bonden werken met hun bijna steeds voortref
felijke bandversieringen. Maar nog steeds had
hij de firma geen toezegging gedaan.
Door een gekleurd boogvenster in het laatste
van de reeks vertrekken schoten de zonnestra
len, getemperd en goud-glanzend, doorhet ge-
heele kantoor, en als hij in zijn leimstoel zat,
had Smith juist een uitzicht op dat ver afgele
gen venster. En tegen dat venster stak een pra
lende zon af. Het was een hoofd vol gouden
haren waarop de getemperde lichtstralen speel
den. Meer dan dat hoofd zag hij nooit. Het was
een bijna onbewegelijk hoofd, steeds op dezelfde
PlHif kon ernaar staren, minuten lang, tot een
der 'firmanten hem uit zijn gemijmer opwekte.
En ten slotte ging er geen dag voorbij, of hij
zat een uur of wat in zijn fauteuil en staarde
naar zijn „zonneglorie".
En on zekeren namiddag zei mr. Lane, den
blik zijner oogen volgend: „De zonsondergang is
werkelijk mooi door ons westelijk venster."
„Ik zie daar een eeuwigdurende zonneglorie"
antwoordde Eusebius Smith droomerig.
ja", zeide mr. Lane, ,,'t is een heel aardig
hoekje in den namiddag."
En toen vroeg de jonge schrijver plotseling
„Wie maakt toch de ontwerpen voor uw boek
omslagen, mr. Lane." T one
Zijn stem klonk luid, bijna driftig. Mr. If
schrok ervan, en een zenuwachtige bewegi-
voer door de „eeuwigdurende zonneglorie
„Een zeer bekwame jonge dame, dia M na
in betrekking is", antwoordde de uitgever,
even geaarzeld te hebben. be_
„Wel, mr. Lane", riep de jonge litterair
roemdheid met overluide stem, „dan^ni
zeggen dat het verschrikkelijk Kpeeerige
Plotseling zweeg hij, en wachtte met oes
oogen het resultaat van zijn zonderims
roep af. En er kwam beweging in de
één oogenblik aanschouwde Smith een P„
dat het verschrikkelijk mooi 1
tooide de schrijver znn zin tot onui*P.jg; e
verbazing van mr. Lane. „En u mv
laatste manuscript, onder voorwaarde. °te
kwame omslagteekenaarster er het mees rsiuk
LnpjT* i0v6n van nisskt,
Uitstekend!" riep mr. Lane in verrukking mt.
„Archer, wil je miss Torey vragen even binnen
*8 goudhaartje", vroeg mr. EusebWs Smith zes
maanden later, „welk ontwerp zul le m ken voor
Hen boekband van ons leven?" ur
Zij stonden in het zonlicht van het Westelijk
venster, en weer straalden haar haien als een
rmriergaande zon* 4.^
Een haard en twee gemakkelijke st£e'eo voor
het, eerste deel", antwoordde zij. „®n tweede
deel zal nog mooier worden." v
(Nadruk verboden.)
Niet ver buiten Berlijn lag een perceel bouw
grond. Zoo maar, midden in een groote zand
vlakte. Zonder straten. Zonder water. Vijf hon
derd meter in het vierkant.
Jaren geleden was er tien pfennig per vier
kanten meter voor betaald.
De eigenaar van dit perceel heette Peter
Pong.
Op zekeren dag had Peter Pong voor het een
of andere doel dringend een bedrag van dui
zend Mark noodig.
Hij wendde zich tot den bankier Grollroll.
Deze luisterde aandachtig.
„Dan geeft U natuurlijk dat stuk grond in on
derpand
„Ik denk er niet aan
„Waarom niet
Peter Pong zei kalm: 9H| ó-
„Daar heb ik een speciale reden voor."
„En die is
„Het spijt me, maar dat kan ik onmogelijk
vertellen."
Den bankier ging een licht op.
„Aha knikte hij en vroeg „Ehheusch?"
„Misschien."
„Spoorbaan Hebt U al een officieel bericht,
dat er een lijn door uw perceel gelegd zal wor
den
Peter Pong trok zijn schouders op en zei:
„Mijn naam is Haas, ik weet van niks."
Een week later zocht Peter Pong den bankier
weer op.
De bankier bood hem onmiddellijk een stoel
aan.
Hebt U zich nog eens bedacht Wilt U mij
dat perceel verkoopen
„Verkoopen Wilt U het dan koopen
„Graag zelfs. U hebt toch gezegd, dat de
spoorwegmaatschappij
Ik heb daar met geen woord over gespro-
ken, verstaat U. Niets heb ik U verteld.
De bankier knipoogde.
„Neen, dat is ook zoo. Ik heb niets gehoord.
Geen woord. Het blijft natuurlijk onder ons
Laat ik U nadrukkelijk verklaren dat U zich
Ieelijk vergist."
„Ik vergis me nooit. Zegt U maar hoeveel U
er voor moet hebben."
„Wat dacht U
„Vijftigduizend."
„Ik ben een beetje doof."
„Zestigduizend."
„Mooi weer vaqdaag."
„Zeventigduizend."
„Waarom schrijft U geen moppen voor het
Zondagsblad
„Tachtigduizend."
„Het begint er op te lijken."
„Negentigduizend."
„Maakt U er een rond bedrag van."
„Honderdduizend."
„Verkocht
Een maand later verkocht de bankier het per-
ceel voor een kwart milltoen.
Grollroll schudde ontkennend het hoofd.
„Ik zeg heelemaal niets."
„Maar?"
„Het spijt me, maar U moet begrijpen, dat ik
U dat perceel als gewonen bouwgrond verkoop.
Ik weet absoluut nergens van- Be
hoord hebt, is dat uw zaak. Ik zelf speculeer
nooit."
„Ik begrijp het. U bent een slimmerd."
„Dat is uw opvatting
De koop werd gesloten. De nieuwe eigenaar
heette Angelus Amström.
Angelus Amström nam het woord.
De vergadering hmg aan zijn lippen.
Mijne heeren", begon Amström, „hetgeen U
mé daar zoo juist verteld hebt, dat de spoor
lijn verlegd zal worden door het perceel grond,
dat ik U voor vijfhonderd duizend Mark te koop
heb aangeb0(^en> ben ik zoo vrij te betwijfelen.
Ik sta er dan ook beslist op, dat in de notulen
zal worden opgenomen, dat ik zoo iets absoluut
niet geloof. De mogelijkheid bestaat natuurlijk.
Iedereen spreekt er over. Het spreekwoord
zegtgeen vuur zonder rook. Wat U daarvan
denkt is natuurlijk uw zaak."
Een der aanwezige heeren vroeg„Waarom
wilt U dat perceel eigenlijk verkoopen
Angelus Amström glimlachte.
„Ik ben een eenvoudig zakenman. Ik beschik
niet over voldoende middelen om het perceel
zóó te exploiteeren als noodig zou zijn om het
rendabel te maken. Indien de spoorwegmaat
schappij daar een rangeerterrein"
-.Dus toch
Amström zocht naar woorden.
"U laat me niet uitspreken. Ik wou zeggen:
indien de spoorwegmaatschappij op dat per
ceel geen rangeerterrein
De aanwezigen lachten.
Angelus Amström teekende het verkoopcon
tract. De maatschappij had het perceel voor
vijfhonderdduizend Mark gekocht.
Vier maanden later kwamen de aandeelen
van de nieuwe maatschappij aan de markt.
Duizend aandeelen van nominaal duizend
Mark.
Het prospectus vermeldde
„De naamlooze vennootschap is eigenaresse
van een waardevol terrein, groot 250.000 M.a,
in de onmiddellijke omgeving van Berlijn. Wij
wijzen er echter met nadruk op, dat de ge
ruchten, als zouden de Duitsche Staatsspoorwe
gen van plan zijn hier een nieuw rangeerter
rein aan te leggen, in geen enkel opzicht offi
cieel zijn bevestigd."
Drie dagen na de uitgifte stonden de aandee
len op tweehonderd.
Zelfs Peter Pong had er vijf gekocht.
„Je kunt nooit wetenlachte hij. „Van mijn
kant was het zwendel, dat weet ik absoluut
zeker. Maar misschien"
ieder een hand vrij, maar de mUne ziJh alle
bei geboeid. Ik kan absoluut niets doen, vóór
jullie dien sleutel in je bezit hebt."
„Maak je maar niet bezorgd!" was het ant
woord. „Ik heb mijn rechterhand vrij en onze
broeder kan zijn linkerhand gebruiken. Samen
kunnen we dus heel wat doen
„Als ik het teeken geef, moeten we voorzich
tig opstaan en hem bij de keel grijpen."
Het drietal schoof, uiterst voorzichtig, naar
den hoek van de coupé en de aanvoerder stond
op het punt het afgesproken teeken te geven,
toen de middelste een schrillen kreet uitte:
„Het derde oog 1" gilde hij. „Kijk het derde
oog1"
De twee anderen volgden zijn blik en za
gen niets anders dan dat de patroon, door het
schudden van den trein, stond te trillen.
Doch op dat zelfde oogenblik vloog Verreker
overeind, zijn revolver dreigend op het drietal
gericht.
„Gaat zittencommandeerde hij en de drie
inlanders gingen onmiddellijk op hun oude
plaatsen zitten.
De middelste van het trio knipoogde fami
liaar tegen den commissaris en deze knipoogde
bijna onmerkbaar terug.
„Dank je, brigadiermompelde Verreker,
thans ln 't Engelseh, „Ik wist wel, dat ik op
jou kon vertrouwen alsof je mijn derde oog
waf V' UIADRUK VERBODEN.)
NADRUK VERBODEN.)
„Ja, kind, we krijgen tweemaal in ons leven
tanden. Maar de twew^ -éaoetea wij
zelf betalen." J