m Bill EEN HANDIG MENSCH. DE GËLDBRIEF. HET DERDE OOG. ZONSONDERGANG. HET PERCEEL. WOENSDAG 21 DECEMBER 19 32 8 tiistai BI iÊs is kerstnachtvan lerolle Kalgraaf sprak geen woord tegen zijn vrouw over hetgeen hij van plan was. Dat leek hem het verstandigst. Het kosttte hem anders moeite om te zwijgen, zoozeer was hij met zijn plan ingenomen. Zijn vrouw verweet hem tot in den treur dat hij een hopeloos onpractisch man was. Voor elk baantje waarbij ook maar eemge handigheid vereischt werd, was hij totaal ongeschikt. En of Kalgraaf, schrijver van langdradige historische romans, zijn wederhelft al onder t oog bracht, dat het heel wat handigheid ver- eischte om uitgevers te bewegen zljn werken te publiceeren, het hielp hem mets. Het laatste woord bleef altijd aan zijn vrouw. Ten slotte was Kalgraaf die ironische °Pm kingen van zijn vrouw zoo moe, da J besluit nam. Hij zou zijn vrouw eens eniW altijd bewijzen, dat zij zich m Z1J „„tbiit vergiste! Op zekeren ochtend, aan het on j zei hij met een effen gezicht: „Zeg Mane, ik g vandaag naar Amsterdam naar mijn Aangezien mevrouw Kalgraaf B den had om aan de waarheidsliefde van haar fcian te twijfelen geloofde ze "e™" In den trein las Kalgraaf de advertentie nog tens aandachtig na: Verkoopers gevraagd las hij, »voor onze Wlmaakte stof tigers. Aanmelden ^dagelijks van »_4 uurstraat 18. Amsterdam Die advertentie had hem direct geïnteres seerd. Hij zou Marie eens laten zien, dat hij Peen droge boekenwurm was, zooals zij steeds zeide Hij zou haar toonen, dat hij ook talenten als verkooper bezat, dus een door en door handig man was. Op het kantoor van de „wonder-stofzuiger", de maatschappij „Formidabel" werd hij ontvan gen door een zeer beminnelijk heer. Toen hij binnen trad, waren er reeds tien andere be zoekers aanwezig. U komt precies op tijd voor den volgen den cursus", legde de beleefde man hem uit. Daarop nam deze achter een schrijftafel plaats en sprak de aanwezigen toe. Twee uur lang hield hij het gezelschap bezig. Hij demonstreerde voor de sollicitanten zijn volmaakten stofzuiger en wijdde hen in in de geheimen en de kunst om de machine aan den man te brengen. Onder het luisteren verwonderde Kalgraaf zich en de ande ren met hem, dat hij niet veel vroeger het besluit genomen had om verkooper van stof zuigers te worden. Dat bleek toch wel een heel eenvoudige manier te zijn om grof geld te ver dienen! „Ja heeren" legde de spreker uit, „het ver- koopen heb ik in Amerika geleerd. Wat je noemt de hoogeschool doorloopen! In Chicago stuurde mijn firma me er op uit om Bill Wilson -yen Wilsons Consolidated Packing Corpora- ion te bewerken. Die kerel was bijna niet te bewerken, zeg ik U. Hij begon met mijn visite kaartje in kluis stuk te scheuren om ze ver- "¥ofeens in de prullemand te werpen. Hoe vindt tl zóó iets?" Maar ik liet me absoluut niet door hem in- timideeren. Ik trok kalm zijn zijden zakdoek uit zijn borstzak en scheurde die aan flardes!" „Wat moet dat beteekenen", riep hij woedend. „Leer om leer" antwoordde ik kalm. „Die visite-kaartjes hebben geld gekost, evenals uw zakdoek. U zult dus nog heel wat van mijn kaartjes dienen te verscheuren voor u aan de waarde van uw zakdoek toe is", ging ik voort, terwijl ik hem een pakje kaartjes aanbood! Of hij ze verscheurde? Geen sprake van. Hij gaf ze me kalm terug en verzocht me plaats te nemen. En hij gaf me een prachtorder! „Ziet U, dat is de manier om dergelijke men- Bchen aan te pakken. U moet hun belangsteling gaande maken". Het leek Kalgraaf allemaal zoo eenvoudig en vanzelfsprekend. Het einde was dat ook dat hij een bedrag van 25 -stortte als „borgstelling" waarna hij werd aangesteld als verkooper der volmaakte stofzuigers, opcommissie basis. Blakend van werklust verliet hij het kantoor van de „Formidabel", meedragende een demon stratiemodel van de stofzuiger: Zonder zich te bekommeren om zijn lunch, begaf hu zich vol goeden moed naar de wijk, die hem als werk terrein was toegewezen! De heer Kalgraaf denkt steeds met een hui vering terug aan hetgeen hij dien middag on dervond. Vijftien woedende huisvrouwen smeten de deur voor zijn neus dicht, voor hij ook maar één woordje kon opzeggen van 't mooie verhaal tje ,dat hem dien ochtend ingepompt was. Min stens dertig lieten hem eenvoudig aan de deur staan, zonder open te doen; niettegenstaande ij in sommige gevallen duidelijk een behoedzaam glurend gezicht achter het deurruitje zag. Een tiental andere dames noodigden hem, be minnelijk glimlachend uit, om binnen te komen. Zij stonden hem welwillend toe om bij wijze van demonstratie, haar karpetten, ja zelfs haar overgordijnen, schoon te maken. Als het er echter op aan kwam haar het for mulier te laten teekenen, vertelden ze hem, r.og beminnelijker glimlachend, dat ze er eerst eens met haar man over moeten spreken. Om zes uur 's middags keerde Kalgraaf, uit geput en ontmoedigd, naar het kantoor van de „Formidabel" terug. „Niets verkocht" was de ongeloovige vraag van den directeur. „Ja, dan zult U nog zoo n cursus moeten meemaken", adviseerde hij, „kost u slechts vijf gulden Kalgraaf mompelde, dat hij met zich nog eens zou overleggen en vertrok. Op de terugreis naar zijn woonplaats voelde hij zich zeer neerslachtig. Waarachtig, Marie had toch gelijk. Hij was en bleef een suffe, droge, geschiedenis-schrijver, hopeloos onprac tisch en zonder initiatief. Maar zoo'n daagje als vandaag hoopte hij toch nooit meer mee te ma ken. Dan waren de voortdurende speldeprikjes van zijn vrouw toch nog veel beterte ver dragen. Toen begon hij een verhaaltje te verzinnen, dat hij Marie zou opdisschen over zijn onder handelingen met zijn uitgevers. Kalgraaf voelde zich wonderlijk opgelucht, toen hij, bij zijn thuiskomst, zijn vrouw rustig aan tafel zag zitten met een breiwerkje. Wat kwamen die speldeprikken er ten slotte op aan Het leven met Marie was toch altijd kalm en veilig „Wat ben je laat, schat", begroette ze hem. „Je zult wel trek hebben De bezorgde toon in haar stem deed hem echt goed. Onder het eten draaide Kalgraaf zijn gefin geerde verhaal over „die lastige uitgevers" af. „Wat ben je toch een onhandige oude schat", plaagde Marie glimlachend. „Als je maar een beetje practischer was zou je je daar niets van aantrekken. Wil je nog 'n stukje vleesch A propos man, vanmiddag is hier zoo'n aardige heer geweest. Ik wou, dat je er bij geweest was. Dan had je eens kunnen zien wat ik nu 'met „handig" bedoel. Hij gaf zoo'n schitterende demonstratie met een nieuw soort stofzuiger. '„Formidabel", heet die machine. Een juweeltje gewoonEn ik heb er dan ook direct een be steld, je weet ik verlangde er al zoo lang naar. En niet duur ook hoor. Kost maar honderd twintig gulden (Nadruk verboden). KOMTLATEN WIJ AANBIDDENl" Op de eerste pagina van het ochtendblad had men het volgende bericht: „In den afgeloopen nacht heeft een brutale inbraak plaats gehad op het kantoor van den heer Lenneman. Uit een lade van de schrijftafel heeft de dief een brief, inhoudende vijf bank biljetten van duizend gulden ont vreemd. Van den dader ont breekt ieder spoor Het leege couvert van den geldbrief werd in een zij straat teruggevonden. De heer Lenneman legde de krant neer. Hij lachte witjes maar slaagde er niet in een onaangenaam gevoel van zich af te schudden. Er trad iemand binnen. „Bent u meneer Lenneman?" „Om u te dienen". „Ik ben inspecteur van politie. Ik kom in ver band met de inbraak. Mag ik u een paar vragen stellen?" Lenneman knikte: „Zeker, vraagt u maar op". „Waarvoor waren die vijfduizend gulden be stemd?" „Om een rekening te betalen' „Was die rekening achterstallig: Had u reeds een aanmaning om te betalen ontvangen?" "Ja?" „En wat bent u nu van plan? Kunt u de reke ning nu nog betalen?" „Neen, voorloopig tenminste niet. Ik hoop ech ter, dat mijn leverancier me, met het oog op deze inbraak, uitstel van betaling zal geven De inspecteur vroeg langzaa^i: „Hebt u de vorige week van uw leverancier een brief ontvangen, waarin hij dreigt uw fail lissement te zullen aanvragen, indien u niet binnen acht dagen betaalt?" Lenneman werd onrustig. „Ik ja, ik geloof wel, dat hij me zoo iets geschreven heeft. Maar dat heeft toch allemaal niets met de inbraak te maken. Bovendien ben ik verzekerd tegen diefstal, zoodat hij in ieder geval zijn geld krijgt". „Nog één vraag, meneer Lenneman", ging de inspecteur voort, ik geef u echter in over weging goed na te denken, voor u mij ant woordt: hoe kwam u aan de vijf duizend gul den, die in den brief gezeten zouden hebben?" „Van mijn bankrekening". „Van uw bankrekening hebt u 2e niet afgeno men, om de eenvoudige reden, dat er niets meer opstond. En verder crediet was u geweigerd Lenneman probeerde zich er uit te redden. „U liet me niet uitspreken, inspecteur. Ik wil de zeggen van mijn bankrekening had ik ze niet opgenomen. „Ik heb verleden week goede zaken gemaakt, zoo kwam ik aan dat geld. „Dat klopt evenmin. Wij hebben bereids vast. gesteld, dat uw omzet verleden week precies twee en twintig honderd en vijf gulden heeft bedragen. Vindt u ook niet, meneer Lenneman, dat het beter zou zijn als U maar alles be kende?" „Bekennen? Wat bekennen? „Dat U die inbraak zelf verzonnen hebt?" Lenneman stond doosbleek op. jaikikstotterde hij. Op het zelfde oogenblik ging de deur open. Er trad een man binnen. „Pardon", zeide man, „ik kom in verband met de inbraak". De inspecteur keek hem aan. „Dat interesseert me", zei hij. De onbekende keek den inspecteur spottend „U bent zeker van de politie? Daar ziet U ten minste naar uit. Luistert u eens. Ik kan u de gestolen vijfduizend gulden terugbezorgen. Op voorwaarde natuurlijk, dat meneer Lenneman zijn aangifte bij de politie intrekt en dat de politie geen verdere gevolgen aan de zaak geeft." Een oogenblik was het muisstil in het ver trek. De inspecteur was de eerste, die het zwijgen verbrak: „Als het geld binnen twee uur hier terug is, dan is de zaak voor de politie afgedaan." Lenneman knikte, sprakeloos. De onbekende haalde zijn portefeuille uit zijn zak. „Alstublieft, hier zijn de vijfduizend gulden. Ik zelf heb ze vannacht gestolen. Toen ik hoorde, hoe slecht de heer Lenneman er voor stond, kreeg ik berouw van mijn daad. Daarom geef ik ze terug." Met bevende vingers nam Lenneman het geld in ontvangst. De onbekende glimlachte. „U wilt me wel een verklaring geven, dat ik U het gestolen geld teruggegeven hebt En U, inspecteur, wilt die verklaring wel als ge tuige mede onderteekenen. En er bij vermel den, dat van een vervolging wordt afgezien?" Aldus geschiedde. Toen zijn bezoeken waren vertrokken staarde Lenneman versuft naar de vijf biljetten van duizend gulden. Gisteren had hij dat bedrag niet bezeten. Enkele oogenblikken geleden was hij op het punt geweest een bekentenis af te leggen en nuLenneman kon er geen touw aan vastknoopen. Een week later meldde de jongste bediende, dat er een heer was om hem te spreken. „Laat meneer binnenkomen." Lenneman stond op. De deur ging open en er trad een man binnen. „U De onbekende, die thans Lenneman voor de tweede maal bezocht, lachte hartelijk. ,Mij had U zeker niet verwacht Maakt U zich maar niet ongerust hoor, van mijn kant hebt U geen onaangenaamheden te vreezen. U moogt dat geld, wat mij betreft, houden." „Maar De bezoeker ging zitten. „Hebt U een sigaret voor me Dank U. En nu moet U eens goed luisteren: U hebt U zelf natuurlijk herhaaldelijk afgevraagd, wie die man toch wel kon zijn, die U dat gestolen geld, dat in werkelijkheid heelemaal niet ge stolen was, terug kwam brengen Dat zal ik U vertellen. Ik was juist in deze stad aangekomen en hoorde iedereen over den diefstal spreken. Nie mand geloofde er een woord van, merkte ik. De menschen zeiden, dat U die inbraak gefingeerd had om op die wijze aan een faillissement te ontkomen. Het geld zou even vóór middernacht gestolen zijn. Dus op den tijd, dat ik in Amster dam een heimelijk bezoek aan een bankiers kantoor bracht en mezelf tachtig duizend gul den toeeigende. Met den eersten trein vluchtte ik uit Amsterdam hierheen om me voorloopig te verbergen. Begrijpt U nu, dat het mij met plezier vijfduizend gulden waard was om een officieel alibi van de politie hier, in handen te krijgen Die verklaring, door U en den inspec teur onderteekend, dat ik even voor midder nacht bij U ingebroken had „Den volgenden ochtend vertrok ik weer naar Amsterdam en 's middags werd ik gearresteerd in verband met de inbraak op dat bankierskan toor. De politie was er van overtuigd, dat het mijn werk geweest was. Toen liet ik den com missaris natuurlijk die verklaring lezen. De commissaris belde de politie hier op en deze bevestigde mijn verhaal van A tot Z. En omdat een mensch onmogelijk op twee plaatsen tege lijk kan zijn, lieten ze mij onmiddellijk gaan.' „Snapt U, dat was de reden waarom ik ver leden week voor U in de bres sprong. Ik hoop maar, dat ik U daarmede net zoo'n groot ge noegen gedaan heb als U mij heeft gedaan." „Ik neem aan, dat U nu in het vervolg wel weer rustig zult kunnen slapen. Adieu (NADRUK VERBODEN.) EERE ZIJ QOD IN DEN B.QOGB!' Peter Verreker trok, op het stationnetje te Hanmad aller andacht. Het was dan ook geen alledaagsch gezicht, een Europeaan, die in ge zelschap van drie geboeide inlanders reisde. Een oude inlander schudde het hoofd en mompelde Vier gaan er op reisdrie slechts zullen hun doel bereiken." Ook verschillende Europeanen maakten zich bezorgd over Verreker. „Kijk toch eens naar dien jongen commis saris van- politie zei er een. „Ik begrijp niet, hoe hij het aandurft, alléén, met drie van die hoéven. En'ik hoof, dat'hij heelemaal naar In dore moet!" Toen de trein binnenkwam, nam Verreker met zijn drie gevangenen plaats in een voor hem gereserveerde coupé. Met een zucht van voldoening zette de com missaris zijn helmhoed af. Hij was dankbaar, dat hij eindelijk buiten het bereik van al die nieuwsgierige oogen was. Te Indore zou de po- litie-auto op hem wachten en als hij zijn ge vangenen goed en wel had afgeleverd, was zijn taak bëeindigd. Het eerste wat Peter deed, toen de trein zich in beweging zette, was met een sleuteltje zijn pols te bevrijden. De drie gevangenen namelijk die aan elkaar geboeid waren, waren door een stevigen, dunnen ketting aan Peters pols be vestigd. Toen strekte hij zich lang uit op een der ban ken en keek nadenkend naar zijn gevangenen. Verreker glimlachte. Het was inderdaad een sinister trio Vooral de man in het midden had een afstootend mlsdadigersgezicht. Geen won der eigenlijk, dat dn menschen op het station netje zich bezorgd over hem gemaakt hadden Naar mate de tijd verstreek, kostte het Peter steeds meer moeite in de heete, drukkende at mosfeer, zijn oogen open te houden. Hij was zich volkomen bewust, dat hij, binnen niet al te lan gen tijd in slaap zou vallen. Zelfs zijn ijzeren wilskracht vermocht die neiging, om in te dut ten, niet te onderdrukken. Plotseling ging hij rechtop zitten en keek zijn gevangenen geheimzinnig aan. Hij toonde hun zijn leege handpalmen, maakte een paar bombastische bewegingen en toonde hen een als het ware uit de lucht gegrepen revolver- patroon. Scherp keek hij toe, wat voor indruk zijn handeling op de Pathans maakte en con stateerde met voldoening, dat ze geen oog van hem afwendden. Toen sprak hij hen aan in hun moedertaal. „Dit" zei Verreker, hun de patroon voorhou dend, „is mijn derde oog. En al doe ik ook mijn beide andere oogen dicht, hierdoor zal ik onmiddellijk zien of jullie je beweegt." Vervolgens plaatste hij het projectiel voor zichtig voor het coupé-raampje. „Denkt er aan, dat dit oog jullie gadeslaat. Om nog meer indruk te maken, haalde hij zijn revolver te voorschijn, beschreef hiermede drie cirkels in de lucht en stak haar toen weer in zijn zijzak, zonder hem echter los te laten. Daarna sloot Verreker kalm zijn oogen. Hij was niet van plan in te slapen, doch hij meen de, dat hij, volkomen veilig, wat kon zitten soezen. Het duurde echter niet lang, of de com missaris werd toch door den slaap overmand. Zijn hoorbare ademhaling en het op zij zak ken van zijn hoofd waren hiervan het duide lijke bewijs. De drie gevangenen zagen het natuurlijk, en een hunner, een man, met een groot lidteeken op zijn voorhoofd, zei zachtjes „Die blanke is een groote dwaasDacht hij nu heusch, dat hij ons voor den gek kon hou den met dat kinderachtige trucje De beiden anderen grinnikten zachtjes en alle drie keken minachtend naar den kogel, die Verreker met zooveel zorg recht op gezet had „Luistervervolgde de man met het lidtee ken. „Wij drieën zijn wel onbekend voor el kaar, maar we zijn alle drie gevangenen; daar om zijn wij, in zekeren zin, broeders. Vóór de trein in Indore aankomt, stopt hij nog ver schillende malen. En dus, gaan wij niet naar Indore I" „Zoo mag ik het hooren zei de middelste vah het geboeide trio, met glinsterende oogen. „Ik ook!" viel de derde bij. „Ik voel er niets voor om opgehangen te worden, en daarom wil ik in geen geval naar Indore „Omdat we het dus eens zRn" vervolgde de eerste spreker, „moeten we vlug overleggen, wat ons te doen staat. In Khandwar, waar de trein zeker stopt, heb ik een broer wonen. Als we kunnen ontsnappen, kunnen we ons zoo lang ln zijn huis verbergen 1" „Maar" wierp de derde hem tegen, „zoo lang we geboeid zijn, kunnen we in geen geval ont snappen „Natuurlijk nietwas het antwoord. „Maar heb je dan straits dat sleuteltje niet gezien, dat de Sahib gebruikte, toen hij zijn pols los maakte Het zit in zijn linkerzak en als we hem overrompeld hebben „Dat is allemaal goed en wel voor jullie bei den I" zsi de middelste gevangene, Jullie hebt De uitgeversfirma Lansing en Lane was erg tuk op een manuscript van den populairen jon gen romanschrijver Éusebius Smith. De jonge Smith was een dier gelukkigen, die door één goeden inval plotseling als een vuur pijl omhooggeflitst was. „De vleugelen van zout", zijn eerste werk had hem tot een der be roemdheden van den dag gemaakt. Als bet een maand vroeger of een maand later uitgekomen was, zou het misschien niets meer geworden zijn dan een der ontelbare druksels, aiein Amerika uitgegeven worden. Maar die ee e goede inval had de aandacht getrokken een bekend criticus, die dien dag op reis m en inplaats van het nieuwst tlitgekomen van den beroemden Markton, dat hj in had willen doorlezen, het eveneens dien moiöen op zijn lessenaar gedeponeerde romannetje van den onbekenden Eusebius Smith bij zich gesloten had. Op weg van New York naar Rochester had hij zich eerst aan zijn vergissing geergerd; daar na was hij uit verveling in „De vleugelen van zout" gaan lezen. „Snert!" had hij gebromd, tóen hij de eerste twintig bladzijden doorgelezen had. „Geen drie regels kritiek waard! Ik had mijn tijd in den trein nuttig kunnen besteden, en nu Hij flapte het boek op de bank tegenover zich, on tevreden omdat hij nu de treinreis niet benut ten kon voor het lezende deel van zijn arbeid. Later nam hij het boek weer op, en zonder belangstelling las hij blz. 63, waar het openge vallen was. En daar trof hij den „goeden inval aan. Het was geen buitengewoon goede inval, maar toch ging het ver uit boven wat de eerste hoofdstukken beloofd hadden De criticus hoopte, dat zijn tijd in den trein nafar Rochester toch niet weggegooid zou zijn. Hij las den roman van Eusebius Smith, en besloot, ten einde er een halven kolom mee te kunnen vullen, de toch middelmatige „Vleugelen van Zout" te verheffen tot het meesterwerk van een jong schrijver. En zoo werd Eusebius Smith plotseling beroemd. Dat was twee jaren geleden geweest. De eene roman was den anderen gevolgd. Smith "'as de afgod der dames, de afgunst der mannen gewor den. Eenige uitgevers vochten om zijn werken. De firma Chapwells had hem altijd goed behan deld: ruime royalties voor de eerste twee romans en 'n mooi aanbod in contanten voor den derden. De firma Richards bood 500 dollars meer, maar Richards was vulgair; zij deden aan colportage. Chapwells was nogal ordinair. Haar uitgaven waren goedkoop; dikke vloeipapier-achtige, veze lige bladen, slordig gehecht met kleine draadjes. Lansing en Lane daarentegen waren voor naam. Zij hadden cachet. HuA uitgaven waren uiterlijk kunstwerken, maar de oplagen waren zelden grooter dan vijfhonderd of duizend, en werden verkocht aan verzamelaars en aan rijk- geworden inrichters van particuliere bibliothe ken, wien de inhoud zelden interesseerde. Maar Lansing en Lane wilden eindelijk ook weer populaire lectuur uitgeven, en de jonge maar beroemde Smith zou hun reputatie niet al te onwaardig zijn. Smith kwam vaak op hun kantoren, die meer Engelseh dan Amerikaansch ingericht waven, en bestonden uit een lange rij kleine vertrekken, deftig en stemmig gemeubeld. Daar kwam hij de nieuwe uitgaven bekijken en de f.rmanten za gen hem gaarne, vooral toen bekend was gewor den, dat hij aan een nieuw meesterwerk begon nen was. Een fauteuil stond steeds voor hem ge reed, en menigen ochtend bracht hij daar een uur door, bladerend en lezend in de mooi ge bonden werken met hun bijna steeds voortref felijke bandversieringen. Maar nog steeds had hij de firma geen toezegging gedaan. Door een gekleurd boogvenster in het laatste van de reeks vertrekken schoten de zonnestra len, getemperd en goud-glanzend, doorhet ge- heele kantoor, en als hij in zijn leimstoel zat, had Smith juist een uitzicht op dat ver afgele gen venster. En tegen dat venster stak een pra lende zon af. Het was een hoofd vol gouden haren waarop de getemperde lichtstralen speel den. Meer dan dat hoofd zag hij nooit. Het was een bijna onbewegelijk hoofd, steeds op dezelfde PlHif kon ernaar staren, minuten lang, tot een der 'firmanten hem uit zijn gemijmer opwekte. En ten slotte ging er geen dag voorbij, of hij zat een uur of wat in zijn fauteuil en staarde naar zijn „zonneglorie". En on zekeren namiddag zei mr. Lane, den blik zijner oogen volgend: „De zonsondergang is werkelijk mooi door ons westelijk venster." „Ik zie daar een eeuwigdurende zonneglorie" antwoordde Eusebius Smith droomerig. ja", zeide mr. Lane, ,,'t is een heel aardig hoekje in den namiddag." En toen vroeg de jonge schrijver plotseling „Wie maakt toch de ontwerpen voor uw boek omslagen, mr. Lane." T one Zijn stem klonk luid, bijna driftig. Mr. If schrok ervan, en een zenuwachtige bewegi- voer door de „eeuwigdurende zonneglorie „Een zeer bekwame jonge dame, dia M na in betrekking is", antwoordde de uitgever, even geaarzeld te hebben. be_ „Wel, mr. Lane", riep de jonge litterair roemdheid met overluide stem, „dan^ni zeggen dat het verschrikkelijk Kpeeerige Plotseling zweeg hij, en wachtte met oes oogen het resultaat van zijn zonderims roep af. En er kwam beweging in de één oogenblik aanschouwde Smith een P„ dat het verschrikkelijk mooi 1 tooide de schrijver znn zin tot onui*P.jg; e verbazing van mr. Lane. „En u mv laatste manuscript, onder voorwaarde. °te kwame omslagteekenaarster er het mees rsiuk LnpjT* i0v6n van nisskt, Uitstekend!" riep mr. Lane in verrukking mt. „Archer, wil je miss Torey vragen even binnen *8 goudhaartje", vroeg mr. EusebWs Smith zes maanden later, „welk ontwerp zul le m ken voor Hen boekband van ons leven?" ur Zij stonden in het zonlicht van het Westelijk venster, en weer straalden haar haien als een rmriergaande zon* 4.^ Een haard en twee gemakkelijke st£e'eo voor het, eerste deel", antwoordde zij. „®n tweede deel zal nog mooier worden." v (Nadruk verboden.) Niet ver buiten Berlijn lag een perceel bouw grond. Zoo maar, midden in een groote zand vlakte. Zonder straten. Zonder water. Vijf hon derd meter in het vierkant. Jaren geleden was er tien pfennig per vier kanten meter voor betaald. De eigenaar van dit perceel heette Peter Pong. Op zekeren dag had Peter Pong voor het een of andere doel dringend een bedrag van dui zend Mark noodig. Hij wendde zich tot den bankier Grollroll. Deze luisterde aandachtig. „Dan geeft U natuurlijk dat stuk grond in on derpand „Ik denk er niet aan „Waarom niet Peter Pong zei kalm: 9H| ó- „Daar heb ik een speciale reden voor." „En die is „Het spijt me, maar dat kan ik onmogelijk vertellen." Den bankier ging een licht op. „Aha knikte hij en vroeg „Ehheusch?" „Misschien." „Spoorbaan Hebt U al een officieel bericht, dat er een lijn door uw perceel gelegd zal wor den Peter Pong trok zijn schouders op en zei: „Mijn naam is Haas, ik weet van niks." Een week later zocht Peter Pong den bankier weer op. De bankier bood hem onmiddellijk een stoel aan. Hebt U zich nog eens bedacht Wilt U mij dat perceel verkoopen „Verkoopen Wilt U het dan koopen „Graag zelfs. U hebt toch gezegd, dat de spoorwegmaatschappij Ik heb daar met geen woord over gespro- ken, verstaat U. Niets heb ik U verteld. De bankier knipoogde. „Neen, dat is ook zoo. Ik heb niets gehoord. Geen woord. Het blijft natuurlijk onder ons Laat ik U nadrukkelijk verklaren dat U zich Ieelijk vergist." „Ik vergis me nooit. Zegt U maar hoeveel U er voor moet hebben." „Wat dacht U „Vijftigduizend." „Ik ben een beetje doof." „Zestigduizend." „Mooi weer vaqdaag." „Zeventigduizend." „Waarom schrijft U geen moppen voor het Zondagsblad „Tachtigduizend." „Het begint er op te lijken." „Negentigduizend." „Maakt U er een rond bedrag van." „Honderdduizend." „Verkocht Een maand later verkocht de bankier het per- ceel voor een kwart milltoen. Grollroll schudde ontkennend het hoofd. „Ik zeg heelemaal niets." „Maar?" „Het spijt me, maar U moet begrijpen, dat ik U dat perceel als gewonen bouwgrond verkoop. Ik weet absoluut nergens van- Be hoord hebt, is dat uw zaak. Ik zelf speculeer nooit." „Ik begrijp het. U bent een slimmerd." „Dat is uw opvatting De koop werd gesloten. De nieuwe eigenaar heette Angelus Amström. Angelus Amström nam het woord. De vergadering hmg aan zijn lippen. Mijne heeren", begon Amström, „hetgeen U mé daar zoo juist verteld hebt, dat de spoor lijn verlegd zal worden door het perceel grond, dat ik U voor vijfhonderd duizend Mark te koop heb aangeb0(^en> ben ik zoo vrij te betwijfelen. Ik sta er dan ook beslist op, dat in de notulen zal worden opgenomen, dat ik zoo iets absoluut niet geloof. De mogelijkheid bestaat natuurlijk. Iedereen spreekt er over. Het spreekwoord zegtgeen vuur zonder rook. Wat U daarvan denkt is natuurlijk uw zaak." Een der aanwezige heeren vroeg„Waarom wilt U dat perceel eigenlijk verkoopen Angelus Amström glimlachte. „Ik ben een eenvoudig zakenman. Ik beschik niet over voldoende middelen om het perceel zóó te exploiteeren als noodig zou zijn om het rendabel te maken. Indien de spoorwegmaat schappij daar een rangeerterrein" -.Dus toch Amström zocht naar woorden. "U laat me niet uitspreken. Ik wou zeggen: indien de spoorwegmaatschappij op dat per ceel geen rangeerterrein De aanwezigen lachten. Angelus Amström teekende het verkoopcon tract. De maatschappij had het perceel voor vijfhonderdduizend Mark gekocht. Vier maanden later kwamen de aandeelen van de nieuwe maatschappij aan de markt. Duizend aandeelen van nominaal duizend Mark. Het prospectus vermeldde „De naamlooze vennootschap is eigenaresse van een waardevol terrein, groot 250.000 M.a, in de onmiddellijke omgeving van Berlijn. Wij wijzen er echter met nadruk op, dat de ge ruchten, als zouden de Duitsche Staatsspoorwe gen van plan zijn hier een nieuw rangeerter rein aan te leggen, in geen enkel opzicht offi cieel zijn bevestigd." Drie dagen na de uitgifte stonden de aandee len op tweehonderd. Zelfs Peter Pong had er vijf gekocht. „Je kunt nooit wetenlachte hij. „Van mijn kant was het zwendel, dat weet ik absoluut zeker. Maar misschien" ieder een hand vrij, maar de mUne ziJh alle bei geboeid. Ik kan absoluut niets doen, vóór jullie dien sleutel in je bezit hebt." „Maak je maar niet bezorgd!" was het ant woord. „Ik heb mijn rechterhand vrij en onze broeder kan zijn linkerhand gebruiken. Samen kunnen we dus heel wat doen „Als ik het teeken geef, moeten we voorzich tig opstaan en hem bij de keel grijpen." Het drietal schoof, uiterst voorzichtig, naar den hoek van de coupé en de aanvoerder stond op het punt het afgesproken teeken te geven, toen de middelste een schrillen kreet uitte: „Het derde oog 1" gilde hij. „Kijk het derde oog1" De twee anderen volgden zijn blik en za gen niets anders dan dat de patroon, door het schudden van den trein, stond te trillen. Doch op dat zelfde oogenblik vloog Verreker overeind, zijn revolver dreigend op het drietal gericht. „Gaat zittencommandeerde hij en de drie inlanders gingen onmiddellijk op hun oude plaatsen zitten. De middelste van het trio knipoogde fami liaar tegen den commissaris en deze knipoogde bijna onmerkbaar terug. „Dank je, brigadiermompelde Verreker, thans ln 't Engelseh, „Ik wist wel, dat ik op jou kon vertrouwen alsof je mijn derde oog waf V' UIADRUK VERBODEN.) NADRUK VERBODEN.) „Ja, kind, we krijgen tweemaal in ons leven tanden. Maar de twew^ -éaoetea wij zelf betalen." J

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 6