nieuwjaab. -me, ZAT.I MEISINDBUE3GEN UIT POLEN MUSEAND. f-ë» "j DE HELD VAN ZUTFEN. ALLERLEI. DE NATUUR IN. VOOR KNUTSELAARS. ZATERDAG 31 DECEMBER 1932 r—n1— R i «is» 'n Portefeuille. Ib Soorten van hout. WELK BEDRIJF WIE KWEELT ER MEE De prijzem. 7,:rr -- LETTERRAADSEL. Nu hoop ik maar,, dat de dikke blokken van de scheurkalenders voor jullie héél veel gou den dagen mogen bevatten gedurende het jadr 1933. De oude Romeinen kenden hun „zwarte da gen", en dat waren dan de datums, waarop een heeleboel narigheid voorviel. Jullie wensch ik geen enkelen zwarten dag toe, maar 'n hééleboel geluksdagen, zonne-dagen, dagen van prettige vacantie, dagen van goeie rapporten, van veel geluk en blijdschap in den hulselij ken kring. Zeker, we beginnen niet heelemaal met 'n Bchoone lei! Het nieuwe jaar bevat voor een groot deel de takken, die aan de wortels van het oude zijn ontsproten en die wortels laten zich niet zoo gemakkelijk uittrekken. Er zijn er misschien onder ons, die hun kansen voor 1933 niet zoo erg hoog aanslaan Maar dat is nog géén sein om bij de pakken te gaan neerzitten en te denken: vriezen we dood dan vriezen we dood! Hier schiet mij den grooten Manning te binnen. Net toen hij, vol hoop voor de toekomst, de vermaarde hoogeschool van Oxford verliet, kreeg zijn vader tegenslag in zaken, zoodat hij zijn schuldeischers niet meer betalen kon! Daar stond Manning! Géén kans meer! Het zou heel belangwekkend zijn ge weest om aan ieder, die zijn oor maar te luis teren wou leggen, van dit onheil te gaan ver halen en daarmee heel 'n leven op te vullen! Alleen, Manning pakte aan, sloeg zich dóór, werd kardinaal!! De groote dichter Byron had 'n ongemak aan den voet en toch was hij in. de eerste gelederen te vinden om de Grieken te helpen tegen hun vijanden; hij werd een der bekendste dichters van Engeland. Die aan muziek doen zullen ooit van Beet hoven gehoord hebben, den grooten toondich ter, zóó doof, dat de snaren van zijn instru ment moesten verdubbeld worden wilde hij nog iets van zijn eigen scheppingen kunnen hooren TóchBeethoven geworden De groote Apostel der heidenen, Sint Paulus, had 'n nare kwaal, die hem soms heel erg kwelde. Driemaal bad hij om genezing, maar het be liefde God nu eenmaal om zijn kracht door zwakheid te laten volbrengen. De Apostel bleef ziek. En tochwat 'n reizen, wat 'n tochten, wat 'n gevaren, wat 'n ongemakken heeft hij doorstaanDoor een Engelschen pirester heb ik eens daarover hooren preeken; „I press on" „Ik sla mij dóór" was de tekst, het motto van die predikatie. Wel héél duide lijk maakte de Zeereerw. spreker het, hoe juist Sint Paulus alle aanleiding zou hebben gehad in jammerklachten uit te barsten over zijn „no chance", „geen kans", maar hoe juist hij, door mee te werken met Gods overvloedige genade, tot een kroonluchter van de H. Kerk werd, een Apostel-vorst, wiens licht den strij denden geloovige nu nog vóórgaat in den nacht. Wij willen aan deze menschen, aan dezen Heilige een voorbeeld nemen en het nieuwe Jaar met frisschen moed binnengaan. Wat het oude in ons havende, herstellen. Wat het ons aan waardenbracht, beeder uitbouwen. Een goed soldaat doet zijn plicht ondanks tegen slag en honger en ellende en verwonding, mèt medaille of zonder medaille, onder toejuichin gen of in zijn eentje, eenvoudig: zijn plicht. [Wanneer wij 1933 met deze gedachten in de oogen zien, zullen we, met Gods genade en de hulp Zijner Heiligen, een geslaagd jaar mogen verwachten. In dezen geest aan allen, aan de medewerkers, aan de lezers, aan allen, die belang in deze courant stellen en daarvan lieten blijken een „Zalig Nieuwjaar"! DE JEUGDREDACTEUR. In het jaar 1575 zien wij den jongen edel man optreden aan het wufte hof van de Engelsche koning Elisabeth en het duurde niet lang, of hij stond daar hoog aangeschre ven. Wanneer hij zich had kunnen schikken in het hoofsche leven, zou hij het misschien nog heel ver hebben gebracht, maar zijn eer lijke inborst dreef hem tot het richten van een vertoog aan de Koningin, waarin bij op kwam tegen de misbruiken in haar onmiddel lijke omgeving. Elisabeth was niet koninklijk genoeg om deze welgemeende woorden naar waarde te schatten, Sidney viel in ongenade en moest het paleis verlaten. Te Penshurst kon hij zich nu ongestoord aan de edele dichtkunst wijden. Hij berijmde er de psalmen uit het Oude Testament en, te zamen met zijn zuster, dichtte hij er zijn ver maarde „Arcadia". Een gebeurtenis op het tennisveld maakte, dat zijn naam aan het Hof weer werd gehoord. De graaf van Oxford had zich n.l. tijdens het spel niet sportief gedragen en de ruzie liep zóó hoog, dat een tweegevecht voor de deur stond! Elisabeth verbood dit, waarna zij Sidney gelastte weder ten hove te verschijnen. Het scheelde niet veel, of hij was koning van Polen geworden, maar de vorstin werkte daaraan niet mee uit vrees, dat zij het „juweel van haar tijden" („the jewel of her times") zou kwijt raken. Toen de onbeteekenende graaf van Leices- ter in 1586 naar Holland werd gestuurd om tegen de Spanjaarden te gaan vechten, bege leidde Sir Philip zijn oom. Deze benoemde hem tot gouverneur van Vlissingen en generaal der ruiterij. Hij bezette Axel en sneuvelde 32 jaar oud, terwijl hij aan het hoofd zijner troepen vóór Zutphen streed, 'n Klein hoopje Engel schen werd daar door 3000 Spaansche solde niers aangevallen; zij hadden het gevecht kun nen ontgaan, maar hun riddereer verbood zulks. Tweemaal werd Sidney's paard onder hem weggeschoten. Daarna ontving hij een kogel, die aan zijn leven een einde zou maken. Badend in zijn bloed Vroeg hij om water. Zij brachten hem een nap. Juist zou hij den ver- kwikkenden drank aan zijn lippen zetten, toen hij een soldaat bemerkte, die eveneens zwaar gewond was. „Geef hem het water, hij heeft er meer behoefte aan dan ik", zeide de ge kwetste toen. Sir Philip Sidney stierf te Arnhem, in de armen zijner gade, den 17en October 1586. Zijn stoffelijk overschot werd op bevel van de En gelsche koningin naar het vaderland terugge bracht, waar het werd bijgezet in „St. Paul's Cathedral". Wij lezen in Green's Engelsche Geschiedenis: „Sidney was de afgod van zijn tijd en mis schien komt in niemand méér die tijd uit dan juist in hem. Hij was schoon en dapper, scherp van geest en aanhankelijk, edelmoedig van karakter de lieveling van het hof en van het slagveld, terwijl zijn geleerdheid en zijn genie hem tot middelpunt van de wereld der letteren maakten, die juist begonnen te ontbloeien OP den Engelschen bodem". De groote dichter Shelley heeft van Sidney gezegd: „Sidney was een geest zonder vlek, uiterst grootmoedig, zoowel in het gevecht als toen hij sneuvelde, bij zijn leven en in zijn liefde". Aan de oevers van moedertje Wolga". uitJ. Haydn, Ruszland 1932) Philip Sidney (Sid-nie) werd in de maand November 1554 geboren in de Engelsche pro vincie Kent. Hij was de oudste zoon van éir Henry Sidney, terwijl zijn moeder een dochter •was van Northumberland's hertog. Ze wijzen in Penshurst, zijn geboorteplaats, nu nog een boom aan, die daar bij zijn geboorte geplant zou zijn. Philip Sidney was een man met schoone talenten, een staatsman zoowel als een soldaat, een dichter zoowel als een volleerd hoveling. Thuis noemden ze hem „lumen familiae suae", „hét licht van zijn familie". Toen hij pas elf jaar oud was, schreef hij reeds Frausche en Latijnsche brieven naar zijn vader en zijn leermeesters liepen allemaal even hoog met hem weg. Nadat hij te Oxford zijn studies had voltooid, deed hij, volgens de gewoonte in die dagen, een reis naar het vasteland van Europa en bezocht in hoofdzaak Duitschland en Frankrijk. Ternauwernood ontsnapte hij aan de verschrikkingen van den Bartholomeiis- nacht, den 24en Augustus 1572, toen in Parijs heel wat protestanten als slachtoffers van de onverdraagzaamheid dier barre tijden vielen. Aanstonds moest hij toen naar huis komen en eerst later verkreeg hij verlof om in Weenen, Hongarije en Venetië muziek en gterrekunde te gaan studeeren, terwijl hij Zjjn geest zeer verrijkte door den omgang met groote ge leerden. BEVERS. komen in onze «treken niet m*ér voor. Het beverbont, dait groote waarde kreeg, en het smakelijke vleesch hebben daaraan wel schuld. In Noord Amerika zijn er nog genoeg. Hun platte staart dient hun als roer bij het zwem men, als stoel bij het opzitten en ate alarm signaal. Bij gevaar slaat de bever met den staart op het watervlak en alle dieren verdwijnen da delijk kopje onder! In het leggen van damïnen door rivieren zijn de bevers knappe ingenieurs. FAZANTEN kunnen niet tellen. Men heeft opgemerkt dat een moeder-fazant, die de helft van haar kroost voor een moeilijke sloot achterliet heel kalm verder ging, al-sof zij al haar kindertjes nog bij zich had. Daarentegen wordt van een arend verteld, dat hij zeer goed wist dat men de helft van zijn jongen uit zijn nest had geroofd, DE VELDMUIS. vecht voor haar jongen. Ergens op een akker had een hond een nest met vier kale jongen opgedolven, die hij dadelijk doodde. De moeder muis die van een tochtje terugkwam vloog den moordenaar van haar kroost met groote woede aan niet lettende op de scherpe tanden van den -belager. Zij onderging hetzelfde lot ate haar vier kinderen. HET ROODBORSTJE. wordt door het landvolk in Engeland als een gewijd vogeltje beschouwd. Van alle vogels legt -hij het meest zijn schuwheid tegenover men- E-chen af. In het gedicht „The babes in the' wood", „De kinderen in het woud" wordt ver haald, dat hun lijkjes door deze vriendelijke diertjes met bladeren zorgvuldig werden toege dekt. Aan alle onbegraven lijken zouden deze vogeltjes denzeifd-en dienst bewijzen. Wie er eentje doodt of van zijn eieren berooft, veroor zaakt daardoor den dood van een vriend, of zal binnen het jaar een been breken. XVIII. De leden van ons reisgezelschap werden door de gidsen van de eene fabriek naar de andere geloodst. Fabrieken waar tractoren gemaakt werden, schoenfabrieken, autofabrieken, er kwam geen einde aan. Nu en dan werd er een .kolchoz" bezocht, een groote hoeve, die naar den zin der communisten werd geleid en aan alle arbeiders gezamenlijk „behoorde". Eén zoo'n laudbedrijf bleek door joden bestuurd. Het zag daar alles vrij twijfelachtig uit. Ten slotte werd een oude vrouw van bij de tachtig te voorschijn gehaald, aan wien de gids vroeg.: „Doe je nog wat aan den godsdienst?" „Neen!" „Waarom dan niet?" „Toen we wel aan godsdienst deden, leden we honger en nu de godsdienst is afgeschaft, hebben we overvloed!" De gids keek zegevierend rond. Hier scheen 'de godsdienst te staan of te vallen met de bo terham! Meestal ging ik niet mee naar de fabrieksge bouwen. Liever scharrelde ik wat arbeiders op, die de Duitsche taal machtig waren en trachtte dan met hen een praatje aan te knoopen. Onder het genot van 'n paar „papie- rossi" (cigaretten) lukte dat meestal wonder wel. Over het eten werd algemeen door hen geklaagd. Het loon was vrij behoorlijk, maar men kon er slechts weinig voor koopen. In het oude Rusland kreeg men voor 'n paar kopeken ('n grijpstuiver) méér dan in het nieuwe voor de papieren roebels ('n roebel is feitelijk een rijksdaalder; in Polen kon ik roebels koopen voor negen cent per stuk, maar ik dorst ze niet mee te nemen, daar de invoer streng verbo den is), 'n Oude dame, leerares, verlangde zoo zeide zij -r- naar Duitschland, haar vader land terug. Zij gaf den fabrieksarbeiders les In vreemde talen. Haar man was „groot-koop man" geweest, maar de nieuwe regeering had hém allés'afgenomen. Nu kon zij er zóó-zóó ko men en zat vol aanmerkingen op het beleid der nieuwe regeerders. Ons gesprek werd on derbroken door de vrouwelijke gids, welke de bejaarde dame niet al te vriendelijk behan delde; het had, haars inziens, „keinen Zweck" (geen doel) tijd te verliezen met afzonderlijke gesprekken. „Het grootste gummi-werk der wereld!" „De kopermijnen, grooter dan welke ook in Euro- pg,'V. noch de „Rotselmasch" .te Rostov, die 320.000 M2?oppervlakte beslaat enuitsluitend landbouwmachines levert, konden mij interes seeren. Evenmin het relaas over de hoogovens bij Magnitogorsk of over het korencentrum te Zernogorod, „Gigant" (reus) genaamd. Wan neer de anderen zoo'n gebouw bezochten, sloeg ik meestal onopgemerkt, den weg naar een Russische kerk in. 1 O L— 4 De electro-technisclie fabrieh, die wij in Charkoiv bezochten. De Russische kerk was een onderdeel van den Staat der Czaren. De Czaar werd be schouwd als Gods' vertegenwoordiger op aarde. Alle rijksambtenaren waren verplicht hun Paaschcommunie te houden en moésten ten be wijze van getrouwe plichtsvervulling, een bon- ne-tje van den „pope" (priester) kunnen too- nen. Deze popen waren vaak gehuwd; de bis schoppen (metropolieten) niet. De Heilige Sy node was voor die Russische kerk zooveel als het „Heilig College", der cardinalen in onze kerk. Aan het hoofd dezer geestelijken stond „batoesjka" (vadertje) de Czaar. De taal der liturgie was en is het oud-Russisch. Het altaar is 'n kubus, met kleeden behangen tot op den grond, vrij staand achter een „ikonostase. Denk je de communiebank in onze kerk zéér hoog, als 'n wand, en geheel met schilderijen beelden ziet men daarginder niet ver sierd. In dien wand eenige deuren, alsook openin gen, die met 'n gordijn kunnen worden afge sloten. Zijn die deuren dicht, dan valt er van het altaar niets te zien, hetgeen b.v. het geval is tijdens de H. Consecratie. De dienstdoende pope loopt om het altaar heen, verschijnt door de deur, plaatst zich vóór de ikonostase, al naar gelang de liturgie dat voorschrijft, en in- toneert daar de gebeden. Vóór den schilderijen- wand sfaat 'n diaken, die aan 'n lessenaar ge zangen zingt, soms alleen, soms met de geloo- vlgen samen, 'n Orgel is verboden. Het yordt als buitengewoon onbehoorlijk beschouwd in tegenwoordigheid van het H. Sacrament te gaan zitten. De enkele banken worden alleen gebruikt door bejaarden. De rest staat, knielt of ligt lang uitgestrekt op den vloer, een kruis vóór het kerkekruis. Alleen de Czaar mocht van zijn zetel gebruik maken, doch meéstal woonde de vorst den dienst staande bij. Uren en uren heb ik in deze kerken door gebracht. Mannen heb ik er bijna niet aange troffen; van 'n communist of 'n arbeider wordt verondersteld, dat hij met den godsdienst vol ledig heeft gebroken en wie dat niet geheel in ziet, wordt zulks wel duidelijk gemaakt. Ik heb baardige popen gezien, die gebroken schenen onder de diepe vernedering, hun kerk aange daan. Diakens, die met een zeer mannelijk ge laat en in kloeke houding het noodlot schenen te willen trotseeren. 'n Oude bisschop met ron den mijter en gouden staf, die bevend den ze gen gaf aan de neergeknielde menigte. Overal ben ik zéér en zéér gesticht geweest. je leningrad woonde ik de bediening ran den H. Doop bij in een houten kerk, een der weinige, die niet gesloopt of voor museum ge bruikt werden. Het borelingske ging erg te keer, toen 'n glimlachende pope zijn rozige lijfje door het kille doopwater heen haalde. Da delijk daarop vond de toewijding van het H. Vormsel plaats. Open en bloot in een kist lag 'n doöde vrouw. Wat 'n tegênstelllng! Het ont luikende leven in den eenen hoek der kerk, het ondergegane in den anderen, 'n Meisje had naast de ontslapene. Zorgvuldig wuifde zij tel kens de vliegen weg, die zich op het geliefde gelaat wilden neerlaten. Bloemen had zij in de open kist geschikt; enkele lucifers-dunne kaarsen waren aangestoken. 'n Oude pope bad naast het lijk. Toen ik langs een der haveloos-uitziende altaren wou loopen, verzocht hij mij een ander pad te kie zen, hier toch werd het H. Sacrament bewaard. In 'n andere kerk, gedurende den Dienst, zongen de aanwezige vrouwen, geheel in witte hoofddoeken. „Göspodi pomïloej", „Heer ont ferm U onzer" eindeloos herhaald en steeds Anders geschakeerd, smeekend, in klagend mi neur de meeste gezangen staan „in mineur" of, vertrouwvol hopend en met de zekerheid van een onwrikbaar geloof, in majeur. „Gös podi pomïloej", „Göspodi pomïloej". Ik zal, bij gezondheid, nog eens naar Rusland terugkeeren en al de verschrikkingen en het ongemak van een reis in een half-barbaarsch land trotseeren, alléén om het gezang in de kerken te hooren. Dit is van een onvergelijke lijke zuiverheid en innigheid, vooral in de streken rond de rivier de Don, vermaard om het fraaie stemmateriaal (Don-Kozakken-koor!) Een heel ongewoon schouwspel was de uit reiking der H. Communie onder twee gedaanten. Op een gegeven oogenblik trad de pope even vóór de ikonostase, de opgeheven kelk in de hand. In den geconsacreerden wijn bevonden zich kleine deeltjes brood, de sobere gedaanten van 'sHeeren waarachtig Lichaam en Bloed. Vrouwen drongen naar voren. Staande ont vingen zij, op een lepeltje, het H. Sacrament. De priester, onbeweeglijk in de deur van den heiligen wand, droogde dat lepeltje telkens even af aan een doekje, dat een diaken ophield. Ofiderde communicanten bevond zich een groot getal... baby's, wellicht niet odder dan 'njaar! De moeders tilden hen naar het Lichaam des Heeren. Maar wat hadden die zuigelingen voor benul van hetgeen er van hen werd verlangd? De diaken deed met een gebaar van groóte teetlerbeid even hun mondje open, hetgeen soms tot 'n hevig protest aanleiding gaf. Dan gaf hun de pope een gedeelte van het H. Sacra- meat te nuttigen. Mijn vriend, 'n Duitscher uit Frelburg, ergerde zieh aan deze zuigelingen- conjmunie, maar naar mijn meening verdien den het groote geloof en den moed hunner moe ders de diepste bewondering. Deze gewoonte van het reiken der H. Communie aan zuigelin gen, alsook de toediening van het H. Vormsel na den H. Doop, zijn bijna zoo oud als de H. Kerk. God kan door middel van Zijn Allerh. Sacrament Zijn genaden evengoed aan zuige lingen als aan grootere kinderen en volwassen menschen meedeelen. Geen enkelen man heb ik ergens ter Communie zien naderen, ook geen jongere menschen zoo tusschen servet en tafel laken in! Te Charkov, „de leelijkste stad van Rusland" en de hoofdplaats van de Oekraïne („Grens land" n.l. tegen de Turken), had men de hoofd kerk totj'n electrische centrale omgebouwd! Terwijl de andere dames en heeren er een fabriek met 160000 arbeiders bezochten, maakte ik een Tondritje per auto door (is stad. Bij die gelegenheid werd mij verteld van een man, die, door den nijpenden voedselnood geheel rade loos, een einde aan zijn leven wou maken. Geen brood, geen suiker, geen vleesch, geen boter meer, waarom zou het vadertje eigenlijk nog verder leven? Ze hadden hem „altijd gezegd: „Sejtschas", „strakjes", het groote Russische stopwoord, maar hij had nu al zoo lang naar leniging zijner eerste behoeften uitgekeken en er was niets gekomen! Dus leek hem een sprong in de armen van moedertje Wolga wèl zoo ver kieslijk! „Vadertje, hoe lang heb je al gewacht?" „Al bijna vijf jaar. Wanneer het vijfjarenplan klaar zou zijn, zou alles in orde wezen!" „Wacht dan nög 'n vijfjarenplan af, dan Is er in Rusland geen water óók meer!!!! Of het grootvadertje dezen welgemeenden raad heeft opgevolgd, werd er, helaas, niet bijverteld. Van Charkov zijn wij naar „de stinkstad aan de Don" gereisd, Rostow, nabij de zee van Asov, wier water verlokkend glinsterde onder de felle zomerzon. Het is hier, dat ik den kerkdienst met den bisschop (metropoliet) mocht bijwonen, 'n Dichte groep geloovigen, mannen en vrou wen, vulde het bedehuis tot In de uiterste hoeken. De prelaat was heel oud, heel gebogen, heel wit. Het leek wel, alsof de mijter zijn eer waardig hoofd Al te zwaar drukte. Een lange rij van geestelijken verleende assistentie. Met een zilveren kruis, rijk met ornamenten ver sierd, sprenkelde de metropollet wijwater over de gebogen gestalten. Uit het breede hekken schepten de geloovigen het gewijde vocht in glaasjes, flesschen en theepotten. Sommigen dronken het uit, in de kerk. Er werd gepreekt; de aangelegenheden der geloovigen, die ze op een briefje hadden geschreven, werden een voor een door den diaken aan God aanbevolen. Het was zéér indrukwekkend. Een vrouwenkoortje zong zóó zuiver, dat misschien alleen de „Dom- spatzen" van het Regensburger domkoor het overtreffen kan. Na den Dienst gingen allen naar den tuin, waar een ikoon (schilderij) werd vereerd. Talrijke bedelaressen vroegen er om een aalmoes. Tenslotte schreed de stoet van geestelijken, den metropoliet in het midden, weer naar het Godshuls. Onmiddellijk daarna ving nög een H. Mis aan, die door een ver blijdend getal menschen werd bijgewoond. De godsdienst in het Zuiden is niet zoo gehavend als In het Noorden! Deze beide Diensten heb ben op mij den meesten indruk gemaakt van alles, wat ik in Rusland zoo hen tegengekomen. Van Rostow valt verder niet veel te verhalen. Waarom wij erheen moesten, is mij thans nög niet duidelijk. Het stonk er. Er waren ver moeiende hellingen in de straten. De Don, zeer breed, zeer glanzend, bood gelegenheid tot zwemmen genoeg, alleen, de brug over den stroom, bleef zóó lang voor het verkeer gesloten, dat wij tenslotte het wachten opgaven. Stoot brigadier Coplak, zou met ons 'n vaart over de rivier maken. Wij transpireerden als varkens- carbonaden, toen hij ons om drie uur aan de kade bijeen had gedreven. De boot bleek om twee uur vertrokken! En daarvoor al dat ge- drijf en dat gezwoeg? De arme „oedarnik" plofte als 'n pannekoek in elkaar en sloeg tegen den grond! Zoodoende bleef hij voor veel ge mopper gevrijwaard, 'n Paar putsen water brachten hem weer hij kennis! Nitsjewo. nits- jewo, er was niet verloren! 'n Motorbootje werd gehuurd, 'n wankel, wrak ding, dat bijna zonk, toen de voormalige Duitsche Oberst aan boord dreunde. Na twee minuten moest weer worden gemeerd: het schuitje pufte zulke afdoende rookwolken uit, dat de krijgsman er nagenoeg onder bezweek. Dies verkoos hij den vasten wal boven het frissche sop! Des avonds stapten wij in onzen wagon vóór de reis naar Kiew, het zéér heilige. Enkelen bleken ziek en behoefden verpleging. Het slechte water, je reinste bacteriën-bouillon, en het vreemde eten, zullen die wel veroorzaakt hebben. Den anderen ochtend te elf uur kwa men wij in Kiew, de gewijde stad aan, beroemd door haar Sophia-Kathedraal en bet Lawra- klooster. Het hótel was het beste van onze heele trip. 'n Enkelen wandpieper nam men er graag op den koop toe. Voor ieder was ruim plaats. Eén gedeelte van ons gezelschap was gebivak keerd in 'n soort zaal, die geheel belegd was met de kostbaarste Oostersche tapijten en kleedjes, een weelde van kleur en gloed en warmte, die een vermogen waard was. Alleen om mijn oog aan deze kleurensymphonie te gast te laten gaan, zocht ik dit bivak bij voorkeur op. n Aardige, doelmatige portefeuille is al met heel weinig inspanning te maken. Snijd vier rechthoekige stukken karton van 16 x 13 cM-> welke met scharnieren bij ab en cd twee aan twee aan elkaar bevestigd worden. Daartoe leg je de twee stukken, welke aan elkaar komen, op elkaar en plak ze dan vast langs een lange zijde, met een strook linnen. Is dit droog, leg dan de stukken weer plat neer. 13 a '3 13 13 Nu komt het groote scharnier bij ef aan de beurt. Hiervoor neem je een breed stuk lin nen van pl.m. 3 cM. en plak dit met strookjes van c.M. op de twee helften van de porte feuille. Dit droog, ga je het geheel omranden en aan één zijde beplakken met sierpapier. Knip daarna vier driehoekige stukjes linnen en vouw deze, zooals de middelste schets aangeeft en plak ze tusschen de twee kartons van elke helft. Plak nu van binnen eveneens sierpapier en .klaar Is je portefeuille! Veel succes! BAMBOE. Het bamboe-riet gedijt in de Tropen. Uit één wortel „ontspringen" soms wel honderd stammen, die van drie tot tien meter hoog kunnen worden. Eén zoo'n plant vormt soms 'n boschje van drie tot zes meter in doorsnee. Het eigenlijk hout wordt voor allerlei doel einden gebruikt; men maakt er masten van en Jtafeis, fluiten en stoelen! Alleen de kleinere stukken komen naar het Noorden voor wan delstokken of hengels. De Chineezen zien kans uit de vezels der jonge stammen papier te vervaardigen; van de bladeren maken zij wel hoeden en matten. MAHONIE. Mahoniehout komt van den makónie-boom (8wietenia mahagóni), die in West-Indië wast en soms een hoogte van 30 M. bereikt. Het op zoeken en vellen van dezen enormen boom t met groote moeite gepaard. De weg er- ifeen moet met den bijl worden gehouwen; de afgezaagde stukken worden door ossen naar de dichtstbijzijnde rivier gesleept, tot vlotten vereenigd, en zóó „verscheept". Het mahoniehout biedt weerstand aan wor men en houdt het ook in water lang uit. Daarom maakt men er schepen van aan de kusten van Honduras b.v., en ook wel hier. Meestal wordt het tot dunne platen gesneden en zoo op ander hout gelijmd. De mahonie-bast wordt gebruikt als middel tegen koorts. DE BROODBOOM. Ook dezen boom moet men in tropische stre ken zoeken, b.v. op de Zuidzee-ëilanden en in Zuid-Amerika. Zijn vruchten, drie tot vier pond zwaar, lijken op meloenen en worden door de inboorlingen op hooge waarde geschat. Negen maanden lang komen deze „kinder hoofdjes" aan de dikke takken en ook wel aan den stam voor; aangezien een jaar nu een maal twaalf maanden heeft en men gedurende de laatste drie maanden óók liever niet op een houtje knabbelt, worden de vruchten voor dat laatste kwartaal ingemaakt. Drie boomen zijn voor één man voldoende. De nog niet ge heel rijpe vrucht wordt in schijven gesneden en op heete steenen gebakken. Ook bereidt men er een deeg uit, waarvan men brood bakt, DE KURK-EIIC Dezen nuttigen boom moet men in hoofd zaak zoeken in Zuid-Frankrijk, Spanje en Noord-Afrika. Hij wordt soms meer dan tien meter hoog. De kurk aan zijn omtrek dient om in die warme streken o.m. de al te groote ver damping te verhinderen en behoedt dus den boom tegen uitdrogen. De Ivurk-eik wordt in Spanje alle drie, vier jaar, in Algerije alle acht jaren ontschorst, zoodra hij den leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt. Men snijdt den stam van boven en van onderen ringvormig in, verbindt de twee ringen door het hakken van 'n paar spleten in de lengte en breekt dan het kurk af. Deze stof wordt gebruikt voor kurken of tewel stoppen, in zwemgordels (kurk is vier maal lichter dan water) en in schoenzolen. DE (EETBARE) KASTANJE. Geheel Zuid-Europa bezit wouden van dezen boom, die soms tot twintig meter hoog kan worden. Aan den voet van de Etna moet er een staan, wiens stam een omtrekt heeft van 60 M.! terwijl honderd paarden gemakkelijk plaats vinden in zijn schaduw. De vrucht heeft 3 A 4 noten, die rijk zijn aan vet, eiwit, suiker en nog andere voedende stoffen. Na den oogst wordt zij gedroogd, waar door zij niet meer kan ontkiemen. Men ver maalt de noten tot meel en bakt er brood van al of niet met tarwemeel vermengd. Ook wordt zij geroosterd (Rotterdam, Keulen) en op straat aan de jeugd verkocht. In sommige landen trekt men koffie uit de noten. De wilde kastanje hoort niet tot deze familie. IV. "Wij plaatsen nog één oplosslpg, ingezonden door ons abonnéetje Annie A., 36 Stationsstraat, Tilburg. Eén, twee, daar gaan we, en kweelen nu mee, de vijf leuke liédjes ze vallen heusch mee We zijn zoo bedroefd, want och, sapperloot, onze kraai, lieve moeder, ligt waarlijk nu dood II. Trots kou en storm of regenbuien Zingt 't vroolijke troepje, „laat nu de klok luien!" III. Gezellig en vroolijk een grapje incluis, dan zingen we samen we gaan nog niét naar huis! IV. Op moedér's verjaardag Zonder te beven Zingen we luidkeels „lang zal ze leven!" V. Bedenk, redacteurtje, dat niet veel ontbreekt, Zoolang nog de lepel in de brijpot steekt! Ditmaal werd geloot door mijn kleine neefje Aart, die tijdens de vacantie met zijn vroolijk gesnap bet werken voor de courant zoo „goed vlotten deed". Het eerst haalde hij uit de bus; De patronaatsjongen van den Zeereerw. heer kapelaan Damen, pastorie Loven te Tilburg. Ik dank alle jongens voor hun handteekenlng met groeten. De prijs gaat zóó in zee, aan het adres van den Zeereerw. kapelaan. No. 2 was Keesje P., Villapark 14, Almelo. De prijs voor de leukste inzending wordt gedeeld door Joh. J., Arnhem, Anny A„ Sta tionsstraat 86, Tilburg en Dora H„ Rijksweg Noord 97, Sittard. Nóg kregen een prijs m'n neefje vond het zoo naar, dat 't zóóveel Inzenders moest teleur stellen Truus H., Heensche Molen, Steen bergen en Herman B., Havendijk 's Hertogen bosch. Welk ambt oefent, tot heil der menschheid, degene uit, die zich van dit voertuig bedient? Er komt nu nog één plaatje In deze serie. Daarna verwachten wij de oplossingen aan-pns adres, al of niet uitgebreid met rijmpjes, teekeningen enz.! Mijn geheel bestaat uit elf letters en is de naam van een bekend museum in den Haag. X X X X X X X X X X X 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 7. 8. 9. 10. XL Romeinsch getalmerk voor duizend. Een bij, die door de werkbijen later wordt gedood. Wat in de omgeving voorkomt. Het gezeur van 'n kind, dat zijn zin wil hebben. Wat met zeker scherp werktuig In hout of steen wordt gegrift. Zekere stof, waarvan boezelaars worden vervaardigd. 'n Klein plaatsje, waar de menschen drie maal heesch zijn. De toestand van verwelktzijn. Zoo wordt de stuurman aan boord kort* heidshalve aangeduid. Een lastig verschijnsel, veroorzaakt door het plotseling welven van het middenrif. Aanduiding; van de solo-partij.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 7