I
K
t
m
i
7-
KJlÉ
JOB EN TINA
DE ONTSNAPTE
GEVANGENE.
VAN DEN DADER GEEN
SPOOR.
MAX EN ZIJN VHIENBEN.
WOENSDAG 11 JANUARI 1933
O v
-O-
Be hardrijderij,
Spaar uw woord moeder, het dient nergens
toe. De man sprong op en Hep met snelle, op
gewonden passen de kamer op en neer.
Plotseling bleef hij voor het portret van zijn
overleden vrouw staan, nam het behoedzaam ln
de handen en gaf het aan de oude vrouw:
Och moeder, ik kan haar niet vergeten,
dag en nacht staat ze voor mijn oogen, een
andere vrouw zal nooit voor mij kunnen wezen
"wat zij was, nooit! Zeker hebt u gelijk, moe
der. voor de kinderen was het goed, als ze weer
de verzorging van een moeder hadden, maar
voor mij?.... hij iaohte bitter. Neen, neen!
De moeder legde haar handen, die getuigden
van veel en zwaar werk op het portret en zacht
en dringend zei ze:
Job, ik begrijp heel goed, maar bedenk toch
lk ben een oude vrouwreeds nu hoor ik
vaak 's nachts hoe men mij 'n graf graven zal,
de boerderij heeft een flinke vrouw noodig, jij
bent nog jong, 40 jaar is nog geen leeftijd voor
een man. Ik geloof, dat Fina een goede vtouw
voor je zal zijn. Zij Is gezond, practisch en zij
zal een goede moeder zijn: bovendien is ze braaf
en je niet ongenegen. Luister toch en sla mijn
raad niet in den mind."
De moeder stond op en zette de foto van
de overledene weer op zijn plaas. Zij wendde
zdc-h tot den man, die met verloren blik in
de ruimte staarde: „Men wordt de doode niet
ontrouw, wanneer men de levende geeft, wat
haar gelukkig maakt."
Ik kan geen mensch meer gelukkig maken,
voor mij is dat voorbij, toen men Catharina het
huis uitdroeg brak er iets in mij, dat niet meer
gemaakt kan worden.
Tina voor hem tot een schaduwDe woor
den der vrouwen kwamen tot hem als uit de
verte hij antwoordde zuiver mechanisch
Pas toen de kinderen, jong en vroolijk de
kamer binnenstormden, werd Job werkelijk
wakker. Tina greep naar haar tasch en gaf de
kinderen lekkers, zij nam heit meisje op haar
schoot en sloeg den arm om den jongen heen,
zoo zat zij daar als een goede moeder. Zij scheen
de anderen vergeten te hebben, want zij babbel
de prettig met de kinderen. Job's moeder zat
stil, zij sprak geen woord, maar haar stralend
gezicht zei genoeg. Job stond moeilijk op
weer brandde de herinnering in zijn hart: Juist,
zooals Tina daar met de kinderen zat, had Ca
tharina vaak gezeten, hij kon het niet aanzien
Zonder groet verliet hij de kamer, de
krans van herinneringen werd een stekende
doornenkrans rond zijn arm gefolterd hart.
En Job wist niet, dat hij genot vond in zijn
smarten. Zwijgend ging hij het bosch in, wierp
zich in het groene mos en beet de tanden op
elkaar. Pas toen de sterren aan den hemel
stonden, ging hij weer naar huis. Zijn moeder
zat nog in de keuken en er klonk gramschap
in haar stem toen ze zei:
Job, wat moet dat worden, als het zoo
verder gaat? Je bekommert je om niets meer
de kinderen die toch ook een stuk van
Catharina zijn weten heelemaal niet meer dat
ze een vader hebben. Je bezondigt je tegen
O. L. Heer. Hij heeft je het leed overgezonden,
opdat gij het Hem zoudt offeren.,., en wat
doet ge er mee. Je kruipt weg als een vos in zijn
hol. Gebruik toch je verstand!
Zoo en nog meer sprak de moeder, terwijl ze
de tafel dekte en het eten voor hem klaar
zette. De kinderen, die toch ook een stuk van
Catharina zijn!"
Dat woord had wortel geschoten in de ziel
De moeder wreef met haar schort over de van den man: Moeder, u meent het goed, ik zal
tafel, ofschoon er geen stofje op te bekennen i or over nadenken. Alleen vraag ik me af, moet
was, schuw gleed haar blik rond en bleef op het niet de liefde van een levende vrouw sterven,
gezicht van haar jongen rusten, zij zag het wanneer zij met een man leeft, wiens hart een
lijden in het donkere blauw van zijn oogen en doode vrouw behoort?
toch moest zij spreken, moest zij het hart van De moeder streek heit grijze haair van het
iiaar zoon bewerken, hij gaf zich al te veel aan
zijn verdriet over. Ja, het was 'haar, als koes
terde iiij die smart, als wilde hij er zich niet
sneer van losmaken. Zoo begon zij andermaal:
Het Is verkeerd van je Job, om alleen aan
Je zelf te denken. Je hebt toch ook nog plich
ten. De kinderen zijn Jong, zij hebben een zor
gende moederhand noodig en dan de boerderij
en de knechts en de meiden, ik wordit vergeet
achtig, er moet een vrouw in huis zijn en Tina
lijkt me wel geschikt,
voorhoofd: „Zooals gij Catharina liefhebt, zoo
bemint Tina je. Ze heeft het me vanmiddag
bekent. Ze wil ieder offer voor je brengen, al
les voor je doen. Catharina was goed van aard
en ik weet zeker, dat het haar naar den zin
is, wanneer je Tina gelukkig maakt."
's Nachts kon Job geen oog slapen, ruste
loos wentelde hij zich om en om pas
tegen den morgen, toen da weiden en de ak
kers in witten damp stonden, viel hij in een
onrustige sluimering verwarde beelden
Al jaren geleden had zij een oogje op je. Haar rezen op voor zijn geest, maar dan vervloeiden
landerijen grenzen aan de onze, haar boerderij ZÖ een helderen droom: Catharina ging
kon ze verhuren. Zondag, na de Hoogmis ben ^oor het huis, zij deed deur na deur open, trad
ik hij haar geweest en ik verzeker je, het is over- de kamers binnen, bleef bij de slapende kinde
al kraakhelder, tot op den zolder hen ik geweest ren staan' 'egde de kussens recht. Toen keek
en overal was alles proper en in orde. ZÜ naar de bloemen, en toen ze in de huiskamer
Goed moeder, laat nu maar. kwam, nam zij haar eigen portret van de kast,
Joh maakte een afwerend gebaar, trok zijn nam kef uit de lijst en sloot het weg Job
pet wat dieper en ging langzaam naar buiten, schrok wakker Helder scheen de zon
De moeder keek hem na, hoe hij daar groot en in zÜn kamer.
breed over het erf, midden door dfwakkers liep; De namiddag van den dag was gloeiend heet.
zij schudde haar grijs hoofd, dan nam zij het Het was zoo warm in de brandende zon, dat
portret der overledene in haar hand en he- de werkende paarden en menschen het haast
schouwde lang het smalle gezicht. Ja, liefde laat
zich niet dwingen, de moeder wist het wel, maar
zij wist ook, dat met goedheid en goeden wil
een samenleven dat noodig is, ook mogelijk kan
zijn, men behoeft toch niet altijd het hoogste I had, werkte er op los
in handen te hebben!
Job ging door de drukkende hitte van den
zwoelen zomerdag; doodstil stonden boomen en
struiken, niets bewoog zichhet uitgestrekte
land met de helgroene welden en de goudgele
niet uit konden houden, maar de rogge moest
binnen gereden worden, voor de regen neer-
gutste Alle handen repten zich, zelfs Job,
die sinds weken haast niets meer uitgevoerd
1 los Men sloeg geen acht
op de kinderen .met bloote voeten liepen
ze naar de kolk, waar zilverkleurig het riet
ruischte anders lieten de mannen hier
hun paarden baden, maar nu was het rustig,
alleen de kinderen, die van steen tot steen
arenveldea verdorde in de zon. Onbarmhartig sprongen en elkander met water gooiden, lach-
brandde zij van den wolkeloozen helderblauwen ten en stoeiden en hadden blijkbaar geen hin-
hemel naar beneden. Job wischte met zijn der van de warmte. Tina, die dicht bij den kolk
hemdsmouwen het zweet van zijn voorhoofd, hij op het veld bezig was, hoorde het lachen en
staarde in den prachtigen zomer en plotseling keek naar de kinderen plotseling een
rees een visioen hem voor de oogen: het bloe- feite kreet een kreet om hulp.
menfeest op de wei.. ..overal bonte versie- Met uitgestrekte armen vloog Tina naar het
ringen.... uit de danstent klonk muziek, hij water. Jobs jongen was in den kolk geval-
ging aan ©en tafeltje zitten en dronk een glas ten daar kwam hij boven nu dreef
bier, plotseling zag hij een jong slank meisje met hij naar de grondelooze diepte van den kolk.
licht kleedje aan, voorhij zijn tafeltje komen. Zij Zonder nadenken sprong Tina in het water
zag er lief en bekoorlijk uit, een paar donkere zwom het kinderlichaampje na, werkte zich
oogen, die zeldzaam uitkwamen tegen het licht- door de kracht van 1 it vallende water
bioude haar, keken hem aan.... zijn hart be- nu ja .nu hield zij den jongen
gon geweldig te hameren en hij dacht, hij wist vast hief hem omhoog, maar daar werd zij
het: deze of geen! Toen had hij, de zwijgzame door de draaiing van den kolk gegrepen
man de moed gehad haar aan te spreken, hij I ZÖ werd rondgeslingerd als een blad in den
had met haar gedanst en was niet meer van
haar zijde geweken. De liefde, nooit gekend en
nu zoo plotseling ontstoken had zijn hart ver
teert. Een jaar later was Catharina zijn vrouw.
Het visioen verdween.
Job bleef staan, voor hem stond het dennen
woud, scherp geurden de naalden, roodgoud
schemerden de stammen, dennetakken hadden
in de koude kamer gestaan toen Catharina in
de kist lag, stijf, bleek, bedekt met den witten
sluier van haar huwelijksdag. Job schudde het
hoofd: en nu een andere Catharina's plaats in
nemen zijn vrouw worden?Het woord
van zijn moeder klonk hem nog in het oor: „Het
is verkeerd van je Job, om alleen aan jezelf te
denken!" Dacht hij dan werkelijk maar alleen
aan zich zelf? Neen hij dacht aande
doode! Job kreunde, ging op een boom
stronk zitten, verborg het hoofd ln zijn han
den en herinneringen bloeiden, geurden, kwel
den en gaven hem een zeker gevoel van genot
zij waren hem nader dan zomer, bosch,
plichten, nader dan het tegenwoordige, ja, zij
waren zijn eigenlijk leven.
Laat in den middag keerde hij huiswaarts.
Zijn moeder stond met een groote, stevige
vrouw aan de poort der boerderij. Job was zoo
ln gedachten verzonken, dat hij de twee pas
zag, toen hij vlak bij haar was. Nu kon hij niet
meer ontkomen: Tina kwam op hem toe en keek
hem aan. Een golf bloed stroomde haar naar
het gezicht en verried wat in haar hart omging.
Ik wilde even je moeder bezoeken, zei ze
verlegen.
Kom toch in huis, antwoordde Job. Zoo
kwam het, dat de moeder, Tina en Job in de
koele kamer bijeen zaten. Zij praaitten over 't
weer, over den aanstaanden oogst, over het
vee en over de kinderen. Job keek TIna onder
zoekend aan ..eigenlijk zag ze er nog goed
uit het blonde gladde haar lag in een
schelding en liet het blanke, hooge voorhoofd
vrij. De grijze oogen waren groot en er sche
merde, en een peinzend ernstig licht in. Job
voelde wel, dat dit meisje hem liefhad en die
liefde had haar weeker, vrouwelijker gemaakt.
En toch stond naast haar een felle schaduw,
vulde zich met krachtig leven., bloeide op
en had dwingende machtLachte Catharina
hem niet toe? In dit lachen verdween
dans van den Herfstwind
Haar krachten begonnen haar te begeven,
het werd donker voor haar oogen een
natte duisternis trok haar in de diepte
Tina wilde echter niet, zij streed met haar
zwakheid, hoog Meld zij den jongen, zwom
met de laatste inspanning van al haar krach
ten nu was zij uit de strooming
Daar naderde redding, twee knechts zwom
men haar tegemoet, zij voelde dat de jongen
uit haar handen genomen werd, dan verloor
zij het bewustzijn.
Toen zij wederom tot het leven ontwaakte,
lag zij ln een kamer. Jobs moeder zat aan haar
bed en Het de kralen van haar rozenkrans door
de moede handen glijden. Zij keek Tina lang
aan, sitond zachtjes op en verliet de kamer
Tina staarde naar de open deur zij hoor
de schreden fluisteren, toen stond Jobs
gestalte, groot en krachtig in de omlijsting
van de deur. De moeder deed de deur dicht.
Job en Tina waren alleen. Hij legde zijn hand
op die van Tina en twee gladde gouden rin
gen glansden op de deken.
In de houten loods, waar het potkacheltje
vroolijk snorde, zaten ze met z'n vieren gezellig
rondom de tafel. De drie stoere polderwerkers,
vermoeid na een zwaren werkochtend in de gure
buitenlucht, dronken zwijgend hun warme
koffie uit groote kommen.
Jorissen, de stadsreiziger, die even was komen
schuilen voor den regen, zat gemoedelijk bij het
drietal en las in een stuk krant, dat hij op tafel
gevonden had. Jorissen had de gewoonte, alles
te lezen wat hem in handen kwam.
Aan een bureautje in den hoek was de op
zichter bezig zijn rapporten te schrijven.
„Heb je gelezen", vroeg Jorissen opeens, zijn
gezicht vol belangstelling naar de arbeiders
wendende, „dat er een gevangene is ontsnapt
uit het tuchthuis De politie denkt, dat de kerel
nog hier in den omtrek moet rondzwerven....
Een der polderwerkers knikte bevestigend.
„Ja, het moet een handige vent zijn. Drie dikke
ijzeren staven doorgevijld en toen over een
muur van vier meter geklommen. Wie doet het
hem na
„Ik hoop", zei de stadsreiziger weer, „dat ze
hem niet te pakken krijgen".
De opzichter in den hoek bij het bureautje
liet een geërgerd gebrom hooren.
„Wat een onzin! Je weet toch, wat een ge
vaarlijke kerel die inbreker is. Hij heeft al
minstens veertien of vijftien veroordeelingen
achter den rug. Een prettige geruststelling, dat
zoo'n individu op vrije voeten rondloopt
Jorissen glimlachte op z'n eigenwijze manier.
„En toch", hield hij vol, „gun ik den kerel
zijn vrijheid van harte. Weet jij, hoe de stum
per er toe gekomen is om te gaan stelen Mis
schien een verkeerde opvoedingeen onrecht
vaardige behandeling in fabriek of werkplaats....
een vrouw, die niet deugdeNu, wat mij
betreft, hoop ik, dat ze hem niet te pakken
krijgen
Gewichtig-eigenwijs keek hij den opzichter aan.
Maar deze luisterde al niet meer. Met een nijdig
gebaar stond hij van zijn bureau op, liep met
groote passen naar de deur, die hij openrukte
en dan nijdig achter zich dichtsloeg.
Jorissen barstte in een daverend gelach uit en
de drie polderwerkers grinnikten genoeglijk met
hem mee. De opzichter kon zich altijd zoo kwaad
maken, als er in zijn bijzijn theorieën verkondigd
werden, die hem niet aanstonden
De stadsreiziger bleef nog zitten; de regen
hield aan en hij had dus geen haast om weg te
komen. De arbeiders schonken zich een nieuwe
kom koffie in.
Zoo verliep een genoeglijk kwartiertje.
„Ik denk", zei Jorissen eindelijk, „dat ik toch
maar eens ga opstappen
Langzaam wendde hij zich naar de deur. Maar
de moeite om ze te openen bleef hem bespaard.
Met een wilden ruk werd ze opengeworpen en
voor de verbaasde oogen van het viertal ver
toonde zich een man, gekleed in een dikken
duffelschen jekker. Hij hijgde als iemand, die
heel hard geloopen heeft.
„Kameraden", steunde hij, na met een schrik
achtige beweging de deur achter zich gesloten
te hebben, „laat me hier even uitblazen. Ik ben
met moeite ontsnapt aan de politie, die me op
de hielen zit. Ik zal jullie niet lang lastig val
len.... Een oogenblikje maar...."
Jorissen's oogen sperden zich in verbazing al
wijder en wijder open.
„Ben jevroeg hij.
„Je zult me toch niet verraden?"
De stadsreiziger liet een kernachtige uitdruk
king hooren.
„Om den dromrnel niet, kerel. Natuurlijk ben
je hier onder kameraden. Kom, drink een kop
koffie...."
Gedienstig maakte hij op de bank een plaats
leeg voor den vluchteling, begon dan bedrijvig
koffie in te schenken; pakte een paar boter
hammen uit het zakje van een der polder
werkers.
Onder die kameraadschappelijke behandeling
kwam de ontsnapte gevangene langzamerhand
tot verademing. Hij toonde een roerende dank
baarheid en begon dan, door Jorissen daartoe
aangespoord, te vertellen over zijn ontvluchting.
De grootste moeilijkheid was voor hem ge
weest om aan kleeren te komen, daar hij bij
zijn ontvluchting de gevangenisplunje droeg.
„Maar eindelijk kreeg ik dan toch mijn kans,
jongens", vertelde hij grinnikend. „Vanochtend
om een uur of negen klom ik door een venster,
dat toevallig openstond, een aardig, mooi-inge-
richt huisje binnen. De woning van een vfin
die vervloekte parasieten, die leven ten koste
van den armen werkman...."
Jorissen grijnsde.
„Prachtig", stemde hij ip. „En toen
„Terwijl ik bezig was naar kleeren te zoeken",
vertelde de vluchteling - verder, „komt opeens
de vrouw des huizes de kamer binnen: een
welgedaan, bol-blozend mevrouwtje met een
chique rose peignoir om haar schoudertjes. Ze
wilde beginnen te gillen. Nu, toen heb ik haar
natuurlijk meteen een tik op haar bollen toet
gegeven, dat ze bewusteloos op den grond
viel
Jorissen vond het wel niet netjes, een vrouw
te slaan, maar in de gegeven omstandigheden,
hè
„In de keuken", ging de vluchteling voort,
vond ik een pas-gebraden rollade, die ik fijn
oppeuzelde. Daarna heb ik de kleerkast grondig
geïnspecteerd en tenslotte nog een paar kippen,
die in den tuin rondliepen, den nek omgedraaid.
Ik had immers geld noodig en kon de kippetjes
heel gemakkelijk ergens anders verkoopen
Een goudên horloge, dat in de linnenkast lag,
heb ik op den koop toe ook maar mee
genomen
Grijnzend liet de boef aan Jorissen den dikken
duffelschen jekker zien, dien hij droeg.
„Moet je eens voelen, zeg, wat een beste stof
dat is. Een pracht-kwaliteit
De stadsreiziger nam een slip van den jekker
tusschen vinger en duim; voeldekeek
Maar dan opeens verbleekte hij. Hij meende
de jas te herkennen.
„Zeg eens", riep hij uit. „Dat huis, waar je
hebt ingebroken, waar stond dat
De vluchteling haalde de schouders op.
„Precies kan ik het je niet zeggen, want
met de buurt hier ben ik niet zoo erg bekend
Maar wacht eensik herinner me den naam
van de straat gelezen te hebben: Lijsterbessen-
weg of zooiets. Kan dat
Gemoedelijk keek hij den stadsreiziger aan.
Maar deze was nu volkomen lijkbleek geworden.
In zijn oogen lichtte een dreigende woede.
„Mannen", schreeuwde hij den polderwerkers
toe, „houdt dien kerel vast. Hij heeft mijn vrouw
bewusteloos geslagen, mijn rollade opgepeuzeld,
mijn kleeren en horloge gestolen, mijn kippen
den nek omgedraaid. Ik zal de politie halen 1
Houdt hem zoo lang goed vast 1"
Dan barstte de „vluchteling" in een hartelijk
lachen uit en ontpopte zich als een vriend van
den opzichter, die zoo straks boos was weg-
geloopen.
„We hebben je theorieën maar eens op de
proef willen stellen, Jorissen", schaterde hij.
„Er is heelemaal niet bij je ingebroken. Den
jekker ben ik, onder voorwendsel, dat ik namens
jou kwam, bij je vrouw gaan leenen...."
J. D.
(NADRUK VERBODEN).
Job beefde: tranen stonden in Tina.'s oogen,
haar lippen beefden: „En de doode?
„Zij heeft je mij en ons gegeven, zoodra je
weer op kunt saan, gaan we naaar den pas
toor."
Tina nield Job's hand vast:
„Haal nu onze kinderen."
Zij kwamen, hielden bloemen ln de handen
en kusten Tina op deh mond terwijl ze zacht
jes zeiden: „Moeder, 'lieve moeder!"
Om gelukkig te zijn in het huwelijk
Om dit resultaat te bereiken drukt de pas
toor van Cremona zijn pas getrouwde huwelijks
paren 'n gedrukten leefregel in de hand, welke
tien geboden voor de vrouw en zeven geboden
voor den man bevat. Tien geboden voor de
vrouw, niet omdat deze meer geboden noodig
heeft dan de man en meer in gebreke blijft,
maar omdat de pastoor meent, dat de man al
genoeg te doen heeft als hij deze zeven geboden
nakomt. Dat is al welletjes voor hem. Den vrou
wen drukt de wijze herder dan het volgende op
het hart:
1. „Gij moet niet altijd in één adem door
praten. Je man wil ook weieens aan 't woord
komen.
2. Gij moet uw man liefhebben, hem het noo-
dige eten voorzetten, en een ordelijke huishou
ding voeren.
3. Gij moet U niet mengen in de zaken
van je man.
4. Gij moet geen smaak vinden in buren-
praat, en die niet verder verspreiden.
5. Gij moet in tegenwoordigheid van ande
ren niet met je man pralen, maar inderdaad
goed voor hem zijn.
6. Ais gij hem met reden verwijten hebt te
doen, doe 't dan onmiddellijk, en vergeet alles
daarna.
7. Gij moet niet altijd op zijn zwakheden en
tekortkomingen Ietten, maar steeds zijn goede
eigenschappen weten te waardeeren.
8. De man is geen dienstmeisje, denk daar
steeds aan.
9. Eerst je huishouden, dan de kleeren.
10. De man wil weieens alleen zijn, ge moet
dat niet verhinderen. Voorts zullen volgens
den herder van Cremona de mannen in vrede
met hun vrouwen leven als zij de volgende
zeven geboden trachten na te levens
1. Wees tegen je vrouw altijd zoo Hef en
voorkomend als in de eerste dagen.
2. Loof met woord en blik het eten, dat u
wordt voorgezet, want 't verandert toch niet
van zelf op tafel.
3. Denk aan je vrouw, wanneer ge zorgen
hebt, en bespreek ze met haar.
4. Brom en mopper niet, maar wees altijd
ook zoo, gelijk ge 't graag van uw vrouw
wenscht.
5. Verberg niet je financieele positie, want
wie zijn vrouw in onwetendheid laat, staat
schuldig tegenover God.
6. Weet altijd precies den dag van je trou
wen, de verjaardagen van je vrouw en je
kinderen.
7. Volhard niet in gelijkhebber^, want over
weeg dat een vrouw nu eenmaal altijd bet
laatste woord moet hebben.
De laatste primeur.
In het laatst verschenen nummer van het
„Amusantje" lezen wij in een verhaal getiteld:
„Zijn laatste Primeur".
„De angstwekkende stilte in den omtrek
werd plotseling verbroken door het gehuil
van een jakhals, dat onmiddellijk werd be
antwoord met een heftig schor geblaf. Het
klonk heel dicht bij en Trevelyan begreep, dat
de roofdieren opnieuw op hun prooi in het
huis afkwamen. Het gehuil maakte het doof
stomme kind wakker en keek Trevelyan klap
pertandend aan".
ff r
508 509 510. Zal Jaap winnen? Petronelhv ls hem dicht op de hielen. Een spannende wedstrijd!
A. Amsteram, de juwelier, belde.
Zijn knecht kwam binnen.
Hoe lang ben je nu al in mijn dienst
Veertien jaar, meneer.
En wat druk ik je eiken ochtend opnieuw
op het hart
Niemand in uw werkkamer te laten.
En is er in die veertien jaar wel eens
iemand binnen geweest
De knecht aarzelde even.
Neen, meneer.
Je staat te liegen. Vandaag is hier een man
geweest
De knecht kreeg een kleur.
Ja.... ik wilde het eerst niet zeggen, be
kende hij. Het was iemand van het telefoon
kantoor. U had opgebeld, dat de leiding niet
in orde was, vertelde hij.
En toen heb je hem binnengelaten
Hij liet me zijn legitimatiebewijs zien.
Bovendien ben ik geen oogenblik de kamer uit
geweest.
A. Amsteram lachte smalend:
En als hij nu eens een revolver bij zich
had gehad Je weet toch, dat ik mijn heele
vermogen in de brandkast bewaar. Dat ik mijn
kostbare steenen nooit in den winkel laat, doch
hier bewaar Maar wat je niet schijnt te weten,
is, dat die man niet van het telefoonkantoor
kwam. Ik had heelemaal niet opgebeld. De
telefoonleiding is niet nagezien, maar de draden
zijn doorgesneden
De knecht was doodsbleek geworden.
Hoe zag die man er uit vroeg de juwe
lier.
Groot en slank. Zwart haar had hij.
Hoe oud zoowat
'n Jaar of dertig.
A. Amsteram dacht na. Toen vroeg hij plot
seling: Is het je ook opgevallen, dat hij loenste?
De knecht knikte zwijgend.
Allemachtig, schreeuwde de juwelier, op
springend, weet je wie die vent was? Weet je
wie nu precies met de inrichting van deze kamer
op de hoogte is Ted Davison, de beruchtste
inbreker van ChicagoMaar ga nu vlug mijn
koffer pakken. Ik ga uit de stad. Als ik morgen
terug ben, spreken we elkaar nader.
Een uur later stapte A. Amsteram in den
D-trein naar Detroit. Een elegante jongeman
keek spottend den trein na. Hij loenste met zijn
rechteroog.
Even na middernacht sloop een donkere ge
daante door de werkkamer van den juwelier.
De brandkast verschafte hem niet de minste
moeite. Met een ruk trok hij de deur ópen. De
kast was leeg.
Gehoor gevend aan een plotselinge ingeving,
streek Ted Davison voorzichtig met zijn wijs
vinger over het slot. Zijn vinger voelde vet
aan. „Ha, ha," gromde hij, „een valstrik." Toen
nam hij zijn zakdoek en veegde hiermede zorg
vuldig de heele deur af. Vervolgens haalde hjj
iets uit zijn zak en gooide dat in de leege brand
kast. Het was een visitekaartje, „Jack Dinac,
New York" stond er op.
Den volgenden ochtend gaven de kranten uit
voerige verslagen:
BRANDKAST GEFORCEERD BIJ DEN
BEKENDEN HOLLANDSCHEN JUWE
LIER, A. AMSTERAM.
Voor een waarde van ruim 200.000 dollar
aan juweelen gestolen. Elk spoor van
den dader ontbreekt. De schade wordt
door verzekering gedekt.
Ted Davison las het bericht nog eens over.
Elk spoor van den dader ontbreekt." Hij
dacht aan het achtergelaten visite-kaartje. Toen
mompejde hij zachtjes:
De schade wordt door verzekering ge
dekt!
A. Amsteram moest dien dag zoowel spot
tende als meewarige vragen van zijn vrienden
beantwoorden.
's Avonds ging hij in een bekend restaurant
dineeren. In een gezellig hoekje van den win
tertuin, had hij aan een tafeltje plaats genomen.
Zorg er voor, dat er niemand bij me komt
zitten, beval hij den ober.
Midden onder het eten bracht de kelner hem
een kaartje:
Die meneer zou U graag even spreken.
Jack Dinac, New York, las A. Amsteram.
Precies zoo'n kaartje als gisterennacht in zijn
geforceerde brandkast lag. Hij verschoot van
kleur, toen hij den kelner verzocht:
Vraag dien meneer of hij hier wil komen.
Een slanke heer, van 'n jaar of dertig, kwam
naar hem toe. Hij had gitzwart haar en loenste
met zijn rechteroog.
Wat wenscht U vroeg de juwelier.
Zijn bezoeker gHmlachte.
Ik geloof niet, dat ik U dat behoef uit te
leggen U weet wie ik ben en wat ik wil. Gis
terenmiddag bent U naar Detroit gereisd. In
uw koffer zaten al uw juweelen. Vannacht werd
ei bij U ingebroken. Ik wil gerust bekennen,
dat ik de inbreker was. U scheen me verwacht
te hebben
Hoe durft U viel A. Amsteram heftig in
de rede.
Laat me even uitspreken, vervolgde de
spreker kalm.
Zooals ik zei, scheen U me te verwachten.
Anders zoudt U de deur van uw brandkast niet
met olie ingewreven hebben. Dat is immers
schitterend voor vingerafdrukken Omdat uw
juweelen in Detroit waren, vond ik de kast
natuurlijk leeg. Ik liet 'echter een visite-kaartje
achter, dat U vanochtend vroeg vernietigde,
want de politie weet niets van dat kaartje" af.
Bij de verzekering maatschappij hebt U een
schade-rekening van 200.000 dollar ingediend.
Een prachtzaakje voor U, meneer Amsteram.
O, ik gun het U van harte hoor. Maar ik zou er
toch graag mijn provisie van ontvangen, daar
ik in deze zaak onschatbare diensten bewezen
heb.
A. Amsteram stak langzaam een sigaret op.
Ik begrijp niets van den onzin, die U daar
hebt uitgekraamd, zei hij kalm. U moet er
wel heel slecht aan toe zijn, dat U uw toevlucht
neemt tot zulke sprookjes. Dat neemt niet weg,
dat ik U graag wil helpen. Hoeveel hebt U
noodig
Tienduizend.
A. Amsteram vertrok geen spier.
Dat lijkt me een beetje veel. Maar soit. Ech
ter, den eersten den besten keer, dat ik je weer
ontmoet, schiet ik je neer, denk daar goed aan.
Welke garantie heb ik, dat de zaak met 10.000
dollar uit de wereld is
Welke zaak? vroeg de bezoeker.
A. Amsteram zweeg.
O, juist, ik begrijp U. U spreekt er liever
niet over. Geef U mij het geld maar, dan ver
trek ik morgen uit Amerika.
Ik zal U gelooven. Hier hebt U 10.000 Dol
lar. Maar denk aan mijn waarschuwing.
De bezoeker stak het geld in zijn zak en boog.
U behoeft mij niet te dreigen, meneer
Amsteram, want nu ik uw geld, als een onweer
legbaar bewijs in mijn zak heb, wil ik U wel
vertellen, dat ik niet Ted Davison ben, zooals
U dacht. Ik was ook vannacht niet in uw huis.
Het eenige wat ik met Davison gemeen heb. is
De Zwolsche brand!
Het Dominicanen-Klooster
Half vernield door feilen brand;
Welk een vreeslijke mare
Voor ons Katholieke land.
Arbeid van zoo vele jaren
Ligt daar neer in smook en asch
Resten van het allerliefste
Wat zoo schoon en dierbaar was.
Juist na Kerstmis, zulk een onheil
Juist... in zoo een heiligen tijd...
Nu juist... zoo geducht getroffen
Door de ruwe werkltjkheid.
Stilste hoekjes, zoetste plekjes
Nu zoo gruwelijk verstoord;
Nu het schroeien en het walmen
Waar het Hoogste werd gehoord.
Arme, stille Kloosterlingen
Opgejaagd uit Uwe Woon
Ver van koorzang, misgeluiden
En den Roomschen orgeltoon.
Dwalend tusschen de ruïnen.
Treft men kleinigheden aan
Die voorheen zoo veel beduidden
En nu schamelweg vergaan
Maar
Wat nimmer zal begeven
En wat eeuwig zal bestaan:
Zal doen bouwen en herstellen
En onwrikbaar verder gaan.
Onheil, ramp en tegenslagen
Mogen dreigen her en der
Het Almachtige versaagt niet
Blijft van Aardsche kwelling ver.
En het Klooster van ter Zwolle
Zal weer rijzen uit zijn asch
Pralend, stralend, hecht en machtig
Als het voor den rampnacht was.
Wijsheid, zeden, naastenliefde
Worden er weer stil geleerd;
Als door grage menschenhandeu
Huis en hof zijn weergekeerd.
J. H. SPEENHOFF.
mijn rechter oog. En juist om dat oog hebben
ze mij naar U toegestuurd.
De juvlelier sprong op:
Gestuurd Naar mij Wie
De maatschappij bij wie U verzekerd bent.
Deze tienduizend dollar zijn een bewijs tegen
U. Het tweede bewijs
Van achter de palmen kwamen drie heeren
te voorschijn.
Wij zijn van de politie, sprak een hunner.
We hebben alles gehoord. Ik neem U gevangen.
Vooruit
Een uurtje later trad Ted Davison de Directie
kamer van de verzekering maatschappij binnen.
Amsteram is gearresteerd!' berichtte 'hij.
Hij heeft bekend. De heeren slaakten een zucht
van opluchting.
Dat was wel de brutaalste streek, die je
ooit uitgehaald hebt, Ted Davison, zei de presi
dent-directeur. Je hebt ons een schitterenden
dienst bewezen. Hier heb je de overeengekomen
provisie.
Ted Davison stak de chèque van 10.000 dol
lar, nonchalant in zijn zak.
Maar hoe komt het, vroeg de directeur,
dat de politie jou, den beruchten inbreker, niet
herkend heeft
Davison lachte:
Heel eenvoudig. Ik heb hun verteld, dat ik
me met opzet als Davison vermomd had .en dat
slikken ze glad. Bovendien had ik toch uw
legitimatie-bewijs in mijn zak. waarin U ver
klaarde, dat ik bij uwe maatschappij in dienst
was.
Natuurlijk, dat is waar ook, bezon dé
directeur zich: „Maar weet je wat, dat legiti
matie-bewijs moest je me nu maar teruggeven.
We zijn je buitengewoon dankbaar, daar niet
voor, maar met zulke energieke, doortastende
menschen van het vak, doet men slechts ééns
zaken.
(NADRUK VERBODEN.)
Heel eenvoudig.
De geestelijke stond op den kansel en wilde
de aandachtige gemeente aanschouwelijk uit
beelden, hoe het pad der zonde steeds verder
naar de diepte voert, en hij bediende zich
daarvoor van het beeld van een schip dat
weerloos op zee drijft en den ondergang tege
moet gaat.
„De golven slaan over dek, de zeilen zijn
verscheurd, de raderen gebroken, de masten
overboord geslagen. Het stuur is onklaar ge
worden. Het schip zal op de rotsen te pletter
slaan. Er schijnt geen hoop meer. Hoe kan nog
redding opdagen?" Een matroos die onder de
toehoorders zich bevond, kon 't niet meer uit
houden, hij sprong op en riep luidkeels: „Pas
toor, laat toch het anker uitgooien!"
Mej, Andree Doumer, kleindochter van
wijlen president Doumer trad gisteren te
Parijs in het huwelijk.