I K t m i 7- KJlÉ JOB EN TINA DE ONTSNAPTE GEVANGENE. VAN DEN DADER GEEN SPOOR. MAX EN ZIJN VHIENBEN. WOENSDAG 11 JANUARI 1933 O v -O- Be hardrijderij, Spaar uw woord moeder, het dient nergens toe. De man sprong op en Hep met snelle, op gewonden passen de kamer op en neer. Plotseling bleef hij voor het portret van zijn overleden vrouw staan, nam het behoedzaam ln de handen en gaf het aan de oude vrouw: Och moeder, ik kan haar niet vergeten, dag en nacht staat ze voor mijn oogen, een andere vrouw zal nooit voor mij kunnen wezen "wat zij was, nooit! Zeker hebt u gelijk, moe der. voor de kinderen was het goed, als ze weer de verzorging van een moeder hadden, maar voor mij?.... hij iaohte bitter. Neen, neen! De moeder legde haar handen, die getuigden van veel en zwaar werk op het portret en zacht en dringend zei ze: Job, ik begrijp heel goed, maar bedenk toch lk ben een oude vrouwreeds nu hoor ik vaak 's nachts hoe men mij 'n graf graven zal, de boerderij heeft een flinke vrouw noodig, jij bent nog jong, 40 jaar is nog geen leeftijd voor een man. Ik geloof, dat Fina een goede vtouw voor je zal zijn. Zij Is gezond, practisch en zij zal een goede moeder zijn: bovendien is ze braaf en je niet ongenegen. Luister toch en sla mijn raad niet in den mind." De moeder stond op en zette de foto van de overledene weer op zijn plaas. Zij wendde zdc-h tot den man, die met verloren blik in de ruimte staarde: „Men wordt de doode niet ontrouw, wanneer men de levende geeft, wat haar gelukkig maakt." Ik kan geen mensch meer gelukkig maken, voor mij is dat voorbij, toen men Catharina het huis uitdroeg brak er iets in mij, dat niet meer gemaakt kan worden. Tina voor hem tot een schaduwDe woor den der vrouwen kwamen tot hem als uit de verte hij antwoordde zuiver mechanisch Pas toen de kinderen, jong en vroolijk de kamer binnenstormden, werd Job werkelijk wakker. Tina greep naar haar tasch en gaf de kinderen lekkers, zij nam heit meisje op haar schoot en sloeg den arm om den jongen heen, zoo zat zij daar als een goede moeder. Zij scheen de anderen vergeten te hebben, want zij babbel de prettig met de kinderen. Job's moeder zat stil, zij sprak geen woord, maar haar stralend gezicht zei genoeg. Job stond moeilijk op weer brandde de herinnering in zijn hart: Juist, zooals Tina daar met de kinderen zat, had Ca tharina vaak gezeten, hij kon het niet aanzien Zonder groet verliet hij de kamer, de krans van herinneringen werd een stekende doornenkrans rond zijn arm gefolterd hart. En Job wist niet, dat hij genot vond in zijn smarten. Zwijgend ging hij het bosch in, wierp zich in het groene mos en beet de tanden op elkaar. Pas toen de sterren aan den hemel stonden, ging hij weer naar huis. Zijn moeder zat nog in de keuken en er klonk gramschap in haar stem toen ze zei: Job, wat moet dat worden, als het zoo verder gaat? Je bekommert je om niets meer de kinderen die toch ook een stuk van Catharina zijn weten heelemaal niet meer dat ze een vader hebben. Je bezondigt je tegen O. L. Heer. Hij heeft je het leed overgezonden, opdat gij het Hem zoudt offeren.,., en wat doet ge er mee. Je kruipt weg als een vos in zijn hol. Gebruik toch je verstand! Zoo en nog meer sprak de moeder, terwijl ze de tafel dekte en het eten voor hem klaar zette. De kinderen, die toch ook een stuk van Catharina zijn!" Dat woord had wortel geschoten in de ziel De moeder wreef met haar schort over de van den man: Moeder, u meent het goed, ik zal tafel, ofschoon er geen stofje op te bekennen i or over nadenken. Alleen vraag ik me af, moet was, schuw gleed haar blik rond en bleef op het niet de liefde van een levende vrouw sterven, gezicht van haar jongen rusten, zij zag het wanneer zij met een man leeft, wiens hart een lijden in het donkere blauw van zijn oogen en doode vrouw behoort? toch moest zij spreken, moest zij het hart van De moeder streek heit grijze haair van het iiaar zoon bewerken, hij gaf zich al te veel aan zijn verdriet over. Ja, het was 'haar, als koes terde iiij die smart, als wilde hij er zich niet sneer van losmaken. Zoo begon zij andermaal: Het Is verkeerd van je Job, om alleen aan Je zelf te denken. Je hebt toch ook nog plich ten. De kinderen zijn Jong, zij hebben een zor gende moederhand noodig en dan de boerderij en de knechts en de meiden, ik wordit vergeet achtig, er moet een vrouw in huis zijn en Tina lijkt me wel geschikt, voorhoofd: „Zooals gij Catharina liefhebt, zoo bemint Tina je. Ze heeft het me vanmiddag bekent. Ze wil ieder offer voor je brengen, al les voor je doen. Catharina was goed van aard en ik weet zeker, dat het haar naar den zin is, wanneer je Tina gelukkig maakt." 's Nachts kon Job geen oog slapen, ruste loos wentelde hij zich om en om pas tegen den morgen, toen da weiden en de ak kers in witten damp stonden, viel hij in een onrustige sluimering verwarde beelden Al jaren geleden had zij een oogje op je. Haar rezen op voor zijn geest, maar dan vervloeiden landerijen grenzen aan de onze, haar boerderij ZÖ een helderen droom: Catharina ging kon ze verhuren. Zondag, na de Hoogmis ben ^oor het huis, zij deed deur na deur open, trad ik hij haar geweest en ik verzeker je, het is over- de kamers binnen, bleef bij de slapende kinde al kraakhelder, tot op den zolder hen ik geweest ren staan' 'egde de kussens recht. Toen keek en overal was alles proper en in orde. ZÜ naar de bloemen, en toen ze in de huiskamer Goed moeder, laat nu maar. kwam, nam zij haar eigen portret van de kast, Joh maakte een afwerend gebaar, trok zijn nam kef uit de lijst en sloot het weg Job pet wat dieper en ging langzaam naar buiten, schrok wakker Helder scheen de zon De moeder keek hem na, hoe hij daar groot en in zÜn kamer. breed over het erf, midden door dfwakkers liep; De namiddag van den dag was gloeiend heet. zij schudde haar grijs hoofd, dan nam zij het Het was zoo warm in de brandende zon, dat portret der overledene in haar hand en he- de werkende paarden en menschen het haast schouwde lang het smalle gezicht. Ja, liefde laat zich niet dwingen, de moeder wist het wel, maar zij wist ook, dat met goedheid en goeden wil een samenleven dat noodig is, ook mogelijk kan zijn, men behoeft toch niet altijd het hoogste I had, werkte er op los in handen te hebben! Job ging door de drukkende hitte van den zwoelen zomerdag; doodstil stonden boomen en struiken, niets bewoog zichhet uitgestrekte land met de helgroene welden en de goudgele niet uit konden houden, maar de rogge moest binnen gereden worden, voor de regen neer- gutste Alle handen repten zich, zelfs Job, die sinds weken haast niets meer uitgevoerd 1 los Men sloeg geen acht op de kinderen .met bloote voeten liepen ze naar de kolk, waar zilverkleurig het riet ruischte anders lieten de mannen hier hun paarden baden, maar nu was het rustig, alleen de kinderen, die van steen tot steen arenveldea verdorde in de zon. Onbarmhartig sprongen en elkander met water gooiden, lach- brandde zij van den wolkeloozen helderblauwen ten en stoeiden en hadden blijkbaar geen hin- hemel naar beneden. Job wischte met zijn der van de warmte. Tina, die dicht bij den kolk hemdsmouwen het zweet van zijn voorhoofd, hij op het veld bezig was, hoorde het lachen en staarde in den prachtigen zomer en plotseling keek naar de kinderen plotseling een rees een visioen hem voor de oogen: het bloe- feite kreet een kreet om hulp. menfeest op de wei.. ..overal bonte versie- Met uitgestrekte armen vloog Tina naar het ringen.... uit de danstent klonk muziek, hij water. Jobs jongen was in den kolk geval- ging aan ©en tafeltje zitten en dronk een glas ten daar kwam hij boven nu dreef bier, plotseling zag hij een jong slank meisje met hij naar de grondelooze diepte van den kolk. licht kleedje aan, voorhij zijn tafeltje komen. Zij Zonder nadenken sprong Tina in het water zag er lief en bekoorlijk uit, een paar donkere zwom het kinderlichaampje na, werkte zich oogen, die zeldzaam uitkwamen tegen het licht- door de kracht van 1 it vallende water bioude haar, keken hem aan.... zijn hart be- nu ja .nu hield zij den jongen gon geweldig te hameren en hij dacht, hij wist vast hief hem omhoog, maar daar werd zij het: deze of geen! Toen had hij, de zwijgzame door de draaiing van den kolk gegrepen man de moed gehad haar aan te spreken, hij I ZÖ werd rondgeslingerd als een blad in den had met haar gedanst en was niet meer van haar zijde geweken. De liefde, nooit gekend en nu zoo plotseling ontstoken had zijn hart ver teert. Een jaar later was Catharina zijn vrouw. Het visioen verdween. Job bleef staan, voor hem stond het dennen woud, scherp geurden de naalden, roodgoud schemerden de stammen, dennetakken hadden in de koude kamer gestaan toen Catharina in de kist lag, stijf, bleek, bedekt met den witten sluier van haar huwelijksdag. Job schudde het hoofd: en nu een andere Catharina's plaats in nemen zijn vrouw worden?Het woord van zijn moeder klonk hem nog in het oor: „Het is verkeerd van je Job, om alleen aan jezelf te denken!" Dacht hij dan werkelijk maar alleen aan zich zelf? Neen hij dacht aande doode! Job kreunde, ging op een boom stronk zitten, verborg het hoofd ln zijn han den en herinneringen bloeiden, geurden, kwel den en gaven hem een zeker gevoel van genot zij waren hem nader dan zomer, bosch, plichten, nader dan het tegenwoordige, ja, zij waren zijn eigenlijk leven. Laat in den middag keerde hij huiswaarts. Zijn moeder stond met een groote, stevige vrouw aan de poort der boerderij. Job was zoo ln gedachten verzonken, dat hij de twee pas zag, toen hij vlak bij haar was. Nu kon hij niet meer ontkomen: Tina kwam op hem toe en keek hem aan. Een golf bloed stroomde haar naar het gezicht en verried wat in haar hart omging. Ik wilde even je moeder bezoeken, zei ze verlegen. Kom toch in huis, antwoordde Job. Zoo kwam het, dat de moeder, Tina en Job in de koele kamer bijeen zaten. Zij praaitten over 't weer, over den aanstaanden oogst, over het vee en over de kinderen. Job keek TIna onder zoekend aan ..eigenlijk zag ze er nog goed uit het blonde gladde haar lag in een schelding en liet het blanke, hooge voorhoofd vrij. De grijze oogen waren groot en er sche merde, en een peinzend ernstig licht in. Job voelde wel, dat dit meisje hem liefhad en die liefde had haar weeker, vrouwelijker gemaakt. En toch stond naast haar een felle schaduw, vulde zich met krachtig leven., bloeide op en had dwingende machtLachte Catharina hem niet toe? In dit lachen verdween dans van den Herfstwind Haar krachten begonnen haar te begeven, het werd donker voor haar oogen een natte duisternis trok haar in de diepte Tina wilde echter niet, zij streed met haar zwakheid, hoog Meld zij den jongen, zwom met de laatste inspanning van al haar krach ten nu was zij uit de strooming Daar naderde redding, twee knechts zwom men haar tegemoet, zij voelde dat de jongen uit haar handen genomen werd, dan verloor zij het bewustzijn. Toen zij wederom tot het leven ontwaakte, lag zij ln een kamer. Jobs moeder zat aan haar bed en Het de kralen van haar rozenkrans door de moede handen glijden. Zij keek Tina lang aan, sitond zachtjes op en verliet de kamer Tina staarde naar de open deur zij hoor de schreden fluisteren, toen stond Jobs gestalte, groot en krachtig in de omlijsting van de deur. De moeder deed de deur dicht. Job en Tina waren alleen. Hij legde zijn hand op die van Tina en twee gladde gouden rin gen glansden op de deken. In de houten loods, waar het potkacheltje vroolijk snorde, zaten ze met z'n vieren gezellig rondom de tafel. De drie stoere polderwerkers, vermoeid na een zwaren werkochtend in de gure buitenlucht, dronken zwijgend hun warme koffie uit groote kommen. Jorissen, de stadsreiziger, die even was komen schuilen voor den regen, zat gemoedelijk bij het drietal en las in een stuk krant, dat hij op tafel gevonden had. Jorissen had de gewoonte, alles te lezen wat hem in handen kwam. Aan een bureautje in den hoek was de op zichter bezig zijn rapporten te schrijven. „Heb je gelezen", vroeg Jorissen opeens, zijn gezicht vol belangstelling naar de arbeiders wendende, „dat er een gevangene is ontsnapt uit het tuchthuis De politie denkt, dat de kerel nog hier in den omtrek moet rondzwerven.... Een der polderwerkers knikte bevestigend. „Ja, het moet een handige vent zijn. Drie dikke ijzeren staven doorgevijld en toen over een muur van vier meter geklommen. Wie doet het hem na „Ik hoop", zei de stadsreiziger weer, „dat ze hem niet te pakken krijgen". De opzichter in den hoek bij het bureautje liet een geërgerd gebrom hooren. „Wat een onzin! Je weet toch, wat een ge vaarlijke kerel die inbreker is. Hij heeft al minstens veertien of vijftien veroordeelingen achter den rug. Een prettige geruststelling, dat zoo'n individu op vrije voeten rondloopt Jorissen glimlachte op z'n eigenwijze manier. „En toch", hield hij vol, „gun ik den kerel zijn vrijheid van harte. Weet jij, hoe de stum per er toe gekomen is om te gaan stelen Mis schien een verkeerde opvoedingeen onrecht vaardige behandeling in fabriek of werkplaats.... een vrouw, die niet deugdeNu, wat mij betreft, hoop ik, dat ze hem niet te pakken krijgen Gewichtig-eigenwijs keek hij den opzichter aan. Maar deze luisterde al niet meer. Met een nijdig gebaar stond hij van zijn bureau op, liep met groote passen naar de deur, die hij openrukte en dan nijdig achter zich dichtsloeg. Jorissen barstte in een daverend gelach uit en de drie polderwerkers grinnikten genoeglijk met hem mee. De opzichter kon zich altijd zoo kwaad maken, als er in zijn bijzijn theorieën verkondigd werden, die hem niet aanstonden De stadsreiziger bleef nog zitten; de regen hield aan en hij had dus geen haast om weg te komen. De arbeiders schonken zich een nieuwe kom koffie in. Zoo verliep een genoeglijk kwartiertje. „Ik denk", zei Jorissen eindelijk, „dat ik toch maar eens ga opstappen Langzaam wendde hij zich naar de deur. Maar de moeite om ze te openen bleef hem bespaard. Met een wilden ruk werd ze opengeworpen en voor de verbaasde oogen van het viertal ver toonde zich een man, gekleed in een dikken duffelschen jekker. Hij hijgde als iemand, die heel hard geloopen heeft. „Kameraden", steunde hij, na met een schrik achtige beweging de deur achter zich gesloten te hebben, „laat me hier even uitblazen. Ik ben met moeite ontsnapt aan de politie, die me op de hielen zit. Ik zal jullie niet lang lastig val len.... Een oogenblikje maar...." Jorissen's oogen sperden zich in verbazing al wijder en wijder open. „Ben jevroeg hij. „Je zult me toch niet verraden?" De stadsreiziger liet een kernachtige uitdruk king hooren. „Om den dromrnel niet, kerel. Natuurlijk ben je hier onder kameraden. Kom, drink een kop koffie...." Gedienstig maakte hij op de bank een plaats leeg voor den vluchteling, begon dan bedrijvig koffie in te schenken; pakte een paar boter hammen uit het zakje van een der polder werkers. Onder die kameraadschappelijke behandeling kwam de ontsnapte gevangene langzamerhand tot verademing. Hij toonde een roerende dank baarheid en begon dan, door Jorissen daartoe aangespoord, te vertellen over zijn ontvluchting. De grootste moeilijkheid was voor hem ge weest om aan kleeren te komen, daar hij bij zijn ontvluchting de gevangenisplunje droeg. „Maar eindelijk kreeg ik dan toch mijn kans, jongens", vertelde hij grinnikend. „Vanochtend om een uur of negen klom ik door een venster, dat toevallig openstond, een aardig, mooi-inge- richt huisje binnen. De woning van een vfin die vervloekte parasieten, die leven ten koste van den armen werkman...." Jorissen grijnsde. „Prachtig", stemde hij ip. „En toen „Terwijl ik bezig was naar kleeren te zoeken", vertelde de vluchteling - verder, „komt opeens de vrouw des huizes de kamer binnen: een welgedaan, bol-blozend mevrouwtje met een chique rose peignoir om haar schoudertjes. Ze wilde beginnen te gillen. Nu, toen heb ik haar natuurlijk meteen een tik op haar bollen toet gegeven, dat ze bewusteloos op den grond viel Jorissen vond het wel niet netjes, een vrouw te slaan, maar in de gegeven omstandigheden, hè „In de keuken", ging de vluchteling voort, vond ik een pas-gebraden rollade, die ik fijn oppeuzelde. Daarna heb ik de kleerkast grondig geïnspecteerd en tenslotte nog een paar kippen, die in den tuin rondliepen, den nek omgedraaid. Ik had immers geld noodig en kon de kippetjes heel gemakkelijk ergens anders verkoopen Een goudên horloge, dat in de linnenkast lag, heb ik op den koop toe ook maar mee genomen Grijnzend liet de boef aan Jorissen den dikken duffelschen jekker zien, dien hij droeg. „Moet je eens voelen, zeg, wat een beste stof dat is. Een pracht-kwaliteit De stadsreiziger nam een slip van den jekker tusschen vinger en duim; voeldekeek Maar dan opeens verbleekte hij. Hij meende de jas te herkennen. „Zeg eens", riep hij uit. „Dat huis, waar je hebt ingebroken, waar stond dat De vluchteling haalde de schouders op. „Precies kan ik het je niet zeggen, want met de buurt hier ben ik niet zoo erg bekend Maar wacht eensik herinner me den naam van de straat gelezen te hebben: Lijsterbessen- weg of zooiets. Kan dat Gemoedelijk keek hij den stadsreiziger aan. Maar deze was nu volkomen lijkbleek geworden. In zijn oogen lichtte een dreigende woede. „Mannen", schreeuwde hij den polderwerkers toe, „houdt dien kerel vast. Hij heeft mijn vrouw bewusteloos geslagen, mijn rollade opgepeuzeld, mijn kleeren en horloge gestolen, mijn kippen den nek omgedraaid. Ik zal de politie halen 1 Houdt hem zoo lang goed vast 1" Dan barstte de „vluchteling" in een hartelijk lachen uit en ontpopte zich als een vriend van den opzichter, die zoo straks boos was weg- geloopen. „We hebben je theorieën maar eens op de proef willen stellen, Jorissen", schaterde hij. „Er is heelemaal niet bij je ingebroken. Den jekker ben ik, onder voorwendsel, dat ik namens jou kwam, bij je vrouw gaan leenen...." J. D. (NADRUK VERBODEN). Job beefde: tranen stonden in Tina.'s oogen, haar lippen beefden: „En de doode? „Zij heeft je mij en ons gegeven, zoodra je weer op kunt saan, gaan we naaar den pas toor." Tina nield Job's hand vast: „Haal nu onze kinderen." Zij kwamen, hielden bloemen ln de handen en kusten Tina op deh mond terwijl ze zacht jes zeiden: „Moeder, 'lieve moeder!" Om gelukkig te zijn in het huwelijk Om dit resultaat te bereiken drukt de pas toor van Cremona zijn pas getrouwde huwelijks paren 'n gedrukten leefregel in de hand, welke tien geboden voor de vrouw en zeven geboden voor den man bevat. Tien geboden voor de vrouw, niet omdat deze meer geboden noodig heeft dan de man en meer in gebreke blijft, maar omdat de pastoor meent, dat de man al genoeg te doen heeft als hij deze zeven geboden nakomt. Dat is al welletjes voor hem. Den vrou wen drukt de wijze herder dan het volgende op het hart: 1. „Gij moet niet altijd in één adem door praten. Je man wil ook weieens aan 't woord komen. 2. Gij moet uw man liefhebben, hem het noo- dige eten voorzetten, en een ordelijke huishou ding voeren. 3. Gij moet U niet mengen in de zaken van je man. 4. Gij moet geen smaak vinden in buren- praat, en die niet verder verspreiden. 5. Gij moet in tegenwoordigheid van ande ren niet met je man pralen, maar inderdaad goed voor hem zijn. 6. Ais gij hem met reden verwijten hebt te doen, doe 't dan onmiddellijk, en vergeet alles daarna. 7. Gij moet niet altijd op zijn zwakheden en tekortkomingen Ietten, maar steeds zijn goede eigenschappen weten te waardeeren. 8. De man is geen dienstmeisje, denk daar steeds aan. 9. Eerst je huishouden, dan de kleeren. 10. De man wil weieens alleen zijn, ge moet dat niet verhinderen. Voorts zullen volgens den herder van Cremona de mannen in vrede met hun vrouwen leven als zij de volgende zeven geboden trachten na te levens 1. Wees tegen je vrouw altijd zoo Hef en voorkomend als in de eerste dagen. 2. Loof met woord en blik het eten, dat u wordt voorgezet, want 't verandert toch niet van zelf op tafel. 3. Denk aan je vrouw, wanneer ge zorgen hebt, en bespreek ze met haar. 4. Brom en mopper niet, maar wees altijd ook zoo, gelijk ge 't graag van uw vrouw wenscht. 5. Verberg niet je financieele positie, want wie zijn vrouw in onwetendheid laat, staat schuldig tegenover God. 6. Weet altijd precies den dag van je trou wen, de verjaardagen van je vrouw en je kinderen. 7. Volhard niet in gelijkhebber^, want over weeg dat een vrouw nu eenmaal altijd bet laatste woord moet hebben. De laatste primeur. In het laatst verschenen nummer van het „Amusantje" lezen wij in een verhaal getiteld: „Zijn laatste Primeur". „De angstwekkende stilte in den omtrek werd plotseling verbroken door het gehuil van een jakhals, dat onmiddellijk werd be antwoord met een heftig schor geblaf. Het klonk heel dicht bij en Trevelyan begreep, dat de roofdieren opnieuw op hun prooi in het huis afkwamen. Het gehuil maakte het doof stomme kind wakker en keek Trevelyan klap pertandend aan". ff r 508 509 510. Zal Jaap winnen? Petronelhv ls hem dicht op de hielen. Een spannende wedstrijd! A. Amsteram, de juwelier, belde. Zijn knecht kwam binnen. Hoe lang ben je nu al in mijn dienst Veertien jaar, meneer. En wat druk ik je eiken ochtend opnieuw op het hart Niemand in uw werkkamer te laten. En is er in die veertien jaar wel eens iemand binnen geweest De knecht aarzelde even. Neen, meneer. Je staat te liegen. Vandaag is hier een man geweest De knecht kreeg een kleur. Ja.... ik wilde het eerst niet zeggen, be kende hij. Het was iemand van het telefoon kantoor. U had opgebeld, dat de leiding niet in orde was, vertelde hij. En toen heb je hem binnengelaten Hij liet me zijn legitimatiebewijs zien. Bovendien ben ik geen oogenblik de kamer uit geweest. A. Amsteram lachte smalend: En als hij nu eens een revolver bij zich had gehad Je weet toch, dat ik mijn heele vermogen in de brandkast bewaar. Dat ik mijn kostbare steenen nooit in den winkel laat, doch hier bewaar Maar wat je niet schijnt te weten, is, dat die man niet van het telefoonkantoor kwam. Ik had heelemaal niet opgebeld. De telefoonleiding is niet nagezien, maar de draden zijn doorgesneden De knecht was doodsbleek geworden. Hoe zag die man er uit vroeg de juwe lier. Groot en slank. Zwart haar had hij. Hoe oud zoowat 'n Jaar of dertig. A. Amsteram dacht na. Toen vroeg hij plot seling: Is het je ook opgevallen, dat hij loenste? De knecht knikte zwijgend. Allemachtig, schreeuwde de juwelier, op springend, weet je wie die vent was? Weet je wie nu precies met de inrichting van deze kamer op de hoogte is Ted Davison, de beruchtste inbreker van ChicagoMaar ga nu vlug mijn koffer pakken. Ik ga uit de stad. Als ik morgen terug ben, spreken we elkaar nader. Een uur later stapte A. Amsteram in den D-trein naar Detroit. Een elegante jongeman keek spottend den trein na. Hij loenste met zijn rechteroog. Even na middernacht sloop een donkere ge daante door de werkkamer van den juwelier. De brandkast verschafte hem niet de minste moeite. Met een ruk trok hij de deur ópen. De kast was leeg. Gehoor gevend aan een plotselinge ingeving, streek Ted Davison voorzichtig met zijn wijs vinger over het slot. Zijn vinger voelde vet aan. „Ha, ha," gromde hij, „een valstrik." Toen nam hij zijn zakdoek en veegde hiermede zorg vuldig de heele deur af. Vervolgens haalde hjj iets uit zijn zak en gooide dat in de leege brand kast. Het was een visitekaartje, „Jack Dinac, New York" stond er op. Den volgenden ochtend gaven de kranten uit voerige verslagen: BRANDKAST GEFORCEERD BIJ DEN BEKENDEN HOLLANDSCHEN JUWE LIER, A. AMSTERAM. Voor een waarde van ruim 200.000 dollar aan juweelen gestolen. Elk spoor van den dader ontbreekt. De schade wordt door verzekering gedekt. Ted Davison las het bericht nog eens over. Elk spoor van den dader ontbreekt." Hij dacht aan het achtergelaten visite-kaartje. Toen mompejde hij zachtjes: De schade wordt door verzekering ge dekt! A. Amsteram moest dien dag zoowel spot tende als meewarige vragen van zijn vrienden beantwoorden. 's Avonds ging hij in een bekend restaurant dineeren. In een gezellig hoekje van den win tertuin, had hij aan een tafeltje plaats genomen. Zorg er voor, dat er niemand bij me komt zitten, beval hij den ober. Midden onder het eten bracht de kelner hem een kaartje: Die meneer zou U graag even spreken. Jack Dinac, New York, las A. Amsteram. Precies zoo'n kaartje als gisterennacht in zijn geforceerde brandkast lag. Hij verschoot van kleur, toen hij den kelner verzocht: Vraag dien meneer of hij hier wil komen. Een slanke heer, van 'n jaar of dertig, kwam naar hem toe. Hij had gitzwart haar en loenste met zijn rechteroog. Wat wenscht U vroeg de juwelier. Zijn bezoeker gHmlachte. Ik geloof niet, dat ik U dat behoef uit te leggen U weet wie ik ben en wat ik wil. Gis terenmiddag bent U naar Detroit gereisd. In uw koffer zaten al uw juweelen. Vannacht werd ei bij U ingebroken. Ik wil gerust bekennen, dat ik de inbreker was. U scheen me verwacht te hebben Hoe durft U viel A. Amsteram heftig in de rede. Laat me even uitspreken, vervolgde de spreker kalm. Zooals ik zei, scheen U me te verwachten. Anders zoudt U de deur van uw brandkast niet met olie ingewreven hebben. Dat is immers schitterend voor vingerafdrukken Omdat uw juweelen in Detroit waren, vond ik de kast natuurlijk leeg. Ik liet 'echter een visite-kaartje achter, dat U vanochtend vroeg vernietigde, want de politie weet niets van dat kaartje" af. Bij de verzekering maatschappij hebt U een schade-rekening van 200.000 dollar ingediend. Een prachtzaakje voor U, meneer Amsteram. O, ik gun het U van harte hoor. Maar ik zou er toch graag mijn provisie van ontvangen, daar ik in deze zaak onschatbare diensten bewezen heb. A. Amsteram stak langzaam een sigaret op. Ik begrijp niets van den onzin, die U daar hebt uitgekraamd, zei hij kalm. U moet er wel heel slecht aan toe zijn, dat U uw toevlucht neemt tot zulke sprookjes. Dat neemt niet weg, dat ik U graag wil helpen. Hoeveel hebt U noodig Tienduizend. A. Amsteram vertrok geen spier. Dat lijkt me een beetje veel. Maar soit. Ech ter, den eersten den besten keer, dat ik je weer ontmoet, schiet ik je neer, denk daar goed aan. Welke garantie heb ik, dat de zaak met 10.000 dollar uit de wereld is Welke zaak? vroeg de bezoeker. A. Amsteram zweeg. O, juist, ik begrijp U. U spreekt er liever niet over. Geef U mij het geld maar, dan ver trek ik morgen uit Amerika. Ik zal U gelooven. Hier hebt U 10.000 Dol lar. Maar denk aan mijn waarschuwing. De bezoeker stak het geld in zijn zak en boog. U behoeft mij niet te dreigen, meneer Amsteram, want nu ik uw geld, als een onweer legbaar bewijs in mijn zak heb, wil ik U wel vertellen, dat ik niet Ted Davison ben, zooals U dacht. Ik was ook vannacht niet in uw huis. Het eenige wat ik met Davison gemeen heb. is De Zwolsche brand! Het Dominicanen-Klooster Half vernield door feilen brand; Welk een vreeslijke mare Voor ons Katholieke land. Arbeid van zoo vele jaren Ligt daar neer in smook en asch Resten van het allerliefste Wat zoo schoon en dierbaar was. Juist na Kerstmis, zulk een onheil Juist... in zoo een heiligen tijd... Nu juist... zoo geducht getroffen Door de ruwe werkltjkheid. Stilste hoekjes, zoetste plekjes Nu zoo gruwelijk verstoord; Nu het schroeien en het walmen Waar het Hoogste werd gehoord. Arme, stille Kloosterlingen Opgejaagd uit Uwe Woon Ver van koorzang, misgeluiden En den Roomschen orgeltoon. Dwalend tusschen de ruïnen. Treft men kleinigheden aan Die voorheen zoo veel beduidden En nu schamelweg vergaan Maar Wat nimmer zal begeven En wat eeuwig zal bestaan: Zal doen bouwen en herstellen En onwrikbaar verder gaan. Onheil, ramp en tegenslagen Mogen dreigen her en der Het Almachtige versaagt niet Blijft van Aardsche kwelling ver. En het Klooster van ter Zwolle Zal weer rijzen uit zijn asch Pralend, stralend, hecht en machtig Als het voor den rampnacht was. Wijsheid, zeden, naastenliefde Worden er weer stil geleerd; Als door grage menschenhandeu Huis en hof zijn weergekeerd. J. H. SPEENHOFF. mijn rechter oog. En juist om dat oog hebben ze mij naar U toegestuurd. De juvlelier sprong op: Gestuurd Naar mij Wie De maatschappij bij wie U verzekerd bent. Deze tienduizend dollar zijn een bewijs tegen U. Het tweede bewijs Van achter de palmen kwamen drie heeren te voorschijn. Wij zijn van de politie, sprak een hunner. We hebben alles gehoord. Ik neem U gevangen. Vooruit Een uurtje later trad Ted Davison de Directie kamer van de verzekering maatschappij binnen. Amsteram is gearresteerd!' berichtte 'hij. Hij heeft bekend. De heeren slaakten een zucht van opluchting. Dat was wel de brutaalste streek, die je ooit uitgehaald hebt, Ted Davison, zei de presi dent-directeur. Je hebt ons een schitterenden dienst bewezen. Hier heb je de overeengekomen provisie. Ted Davison stak de chèque van 10.000 dol lar, nonchalant in zijn zak. Maar hoe komt het, vroeg de directeur, dat de politie jou, den beruchten inbreker, niet herkend heeft Davison lachte: Heel eenvoudig. Ik heb hun verteld, dat ik me met opzet als Davison vermomd had .en dat slikken ze glad. Bovendien had ik toch uw legitimatie-bewijs in mijn zak. waarin U ver klaarde, dat ik bij uwe maatschappij in dienst was. Natuurlijk, dat is waar ook, bezon dé directeur zich: „Maar weet je wat, dat legiti matie-bewijs moest je me nu maar teruggeven. We zijn je buitengewoon dankbaar, daar niet voor, maar met zulke energieke, doortastende menschen van het vak, doet men slechts ééns zaken. (NADRUK VERBODEN.) Heel eenvoudig. De geestelijke stond op den kansel en wilde de aandachtige gemeente aanschouwelijk uit beelden, hoe het pad der zonde steeds verder naar de diepte voert, en hij bediende zich daarvoor van het beeld van een schip dat weerloos op zee drijft en den ondergang tege moet gaat. „De golven slaan over dek, de zeilen zijn verscheurd, de raderen gebroken, de masten overboord geslagen. Het stuur is onklaar ge worden. Het schip zal op de rotsen te pletter slaan. Er schijnt geen hoop meer. Hoe kan nog redding opdagen?" Een matroos die onder de toehoorders zich bevond, kon 't niet meer uit houden, hij sprong op en riep luidkeels: „Pas toor, laat toch het anker uitgooien!" Mej, Andree Doumer, kleindochter van wijlen president Doumer trad gisteren te Parijs in het huwelijk.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 4