JüLl
J
m
fV_ 1
DE ZILVEREN
HUWELIJKSREIS.
DE HEKS.
ALLERLEI
DE PAPEGAAI.
HET OUDE HORLOGE.
WOENSDAG 25 JANUARI 1933
te #er««k zeker door Je MM'
-o-
„Wat zoudt gij in dit
geval doen
vraagt ons een Soheveningsche tuinman die
..moMcllnge referentie» ter inzage ï#iüP _j
Papa Droog had zijn vrouw en dochters jaren
geleden al, beloofd: als moeder en ik onzen zil
veren bruiloft vieren, gaan we met ons viertjes
een reis naar Italië maken. Nu was het zoo ver.
Eigenlijk waren de tijden er wel niet naar,
doch
we hebben ook nog nooit iets van de
wereld gezien, had hij de laatste maanden zóó
onophoudelijk moeten aanhooren. dat de heer
Droog besloot zijn belofte in ieder geval na
te komen.
Zoo zat de familie dan eindelijk in den trein.
Pff, zuchtte mevrouw, met zoo'n hitte is
het reizen heelemaal geen pleizier.
Tja, schertste haar man, ik kan het toch
niet helpen, dat jij, 25 jaar geleden, met alle
geweld in Juni wilde trouwen
Mevrouw antwoordde niets.
Kort voor Florence raakten mevrouw en de
beide dochters in de ware stemming. Allerlei
uitdrukkingen, die ze in boeken gelezen, of uit
opera's onthouden hadden, in verband gebracht
met het voorbij vliedende landschap, klonken
door de coupé.
Naast mevrouw zat onverstoorbaar de nuch
tere werkelijkheid, het vest losgeknoopt, een
Bigaar in den mond.
Veilig bereikte men Florence.
De dochters vonden alles „zalig". Zij geraak
ten in verrukking over die „snoezige" kinderen,
die met opgeheven hand, hardnekkig als
vreemdelingen naloopen.
Een niet bepaald schilderachtig uitziend man,
die het viertal geruimen tijd gevolgd is, treed
eensklaps nader:
Postcardsyes? You like?
Om van den man af te komen stopte papa
hem een geldstuk in de hand.
Met een reisgids gewapend slaken de drie
dames onophoudelijk kreten van verrukking
Luister eens, zegt papa gemoedelijk, ik
geef toe, dat het hier prachtig is, maar jullie
moet niet overdrijven. Natuurlijk, vooral voor
kunstenaars, valt hier onnoemlijk veel te ge
nieten, maar wij, doodgewone menschen
Man, begin alsjeblieft niet te schoolmees
teren, bitste mevrouw. Als de kinderen bij hun
thuiskomst wat te vertellen willen hebben,
moeten ze alles zien. Jij zit misschien liever
op het terras van ons hotel? Laten wij je daar
van dan niet afhouden. Jij bent altijd zoo pro-
zaisch
„Ach wat, prozaisch Vrouwtje ik wil er ver
der niet op ingaan, maar je moest eens weten
■wat 'n belachelijke comedie jij en de meisjes
hier spelen. Soms denk ik heusch, dat jullie ze
ziet vliegen. Alles is „verrukkelijk" of ,,'n
droom" en meer van die poespas. Gisteren nog
vpor
—"Karei, ik zeg je
s^i>O.Wèt zeg je
•-.— Ik zeg je, dat we je gezelschap best kun
nen missen. Jij bederft onze gelukkige, gewijde,
stemming
Kom, kom.
Ja zeker, en je zult ons een groot plei
zier doen, als je naar je terras gaat.
Dat zal ik zeker doen.
Natuurlijk heeft papa gelijk. Niet met zijn
voortdurend debiteeren van smakelooze grap
pen over den kunstzin zijner familie. Doch in
het algemeen. Immers, willen de dames eerlijk
zijn, dan zouden ze toegeven, dat het een af
mattende karwei is, al die musea en kerken af
te loopen om ontelbare schilderijen en beelden
en bouwtranten te bekijken.
Het duurt altijd enkele dagen vóór men aan
een vreemde stad went en tot de conclusie
komt, dat de genoegens eigenlijk overal het
zelfde zijn.
Papa vindt die op zijn terras; mama en haar
dochters in de afternoon-tea's. Het zijn dezelfde
smachtende vioolklanken, dezelfde krijschende
jazz muziek. Alleen spreekt mama niet over
„gebakjes", doch over „toltschi waarmede zij
haar dagelijks grooter wordende kennis van ae
Italiaansche taal demonstreert. Onder de tonen
der afwisselend klassieke en hypermoderne
muziek komen de dames op haar verhaal van
de dagenlange bezoeken van musea. Wat blijft
er over van Renaissance en Michel Angelo
Dagelijks herinneren de dames zich één keer
de plichten tegenover de fijnere beschaving.
Dat is wanneer Bep en Willy ansichten aan
hare vriendinnen schrijven. Dat zijn steeds af
beeldingen van hetgeen men de eerste dagen
„genoten" heeft.
Buiten de „hartelijke groeten", schrijven de
meisjes er iets op als :„Het is ongelooflijk poë
tisch", je kunt je niét voorstellen, hoe je hier
van al dat schoons geniet".
En mama schrijft op een kaart aan intiemste
vriendin; „Ach Betsy, waarom kunnen wij hier
van niet samen genieten". De vriendinnen thuis
ontvangen de ansichten, kijken zonder belang
stelling naar de reproducties der meesterwerken
en gaan vervolgens naar de afteroon-tea, waar
zij luisteren naar dezelfde Schlagers
Eindelijk zijn de veertien dagen voorbij. De
familie Droog reist weer naar huis. Papa, echt
in zijn sas, dat hij zijn gewone dagelijksche za-
kenleventje weer zal kunnen hervatten. Mama
en de dochters, dol gelukkig, dat zij nu spoedig
hare vriendinnen over dat verrukkelijk Italië
kunnen vertelen. Dat zij zich in haar gezellige
huis eindelijk weer meer „op haar gemak" zul
len gevoelen.
„Eindelijk", zegt papa op de terugreis, „was
ons reisje tóch buitengewoon interessant en
leerzaam. Je kunt over Italië denken, hoe je
wilt, maar de ware kunst vind je toch alleen in
dat land. Je krijgt nog eens een anderen kijk op
de dingen. Enmaar ik ben toch blij, dat we
weer naar huis gaan".
Mama beduidt hem met een afwijzend ge
baar, dat hij beter zijn mond kan houden. Zij
en haar dochters kijken met iets dwepends in haar
blikken uit het coupé-venster. Alsof iets haar
terugtrekt naar Florence; alsof haar dorst naar
de heerlijkheden der Renaissance nog lang niet
gestild is.
In Roosendaal viel mevrouw bijna uit haar
rol.
Papa had biefstukken met gebakken aardap
pelen besteld en toen deze gediend werden
riep hij: „Nou jongelui, wat zeg je daarvan?
Kunst is goed, zeker, kunst maakt het leven
mooier, maar zoo'n echte Hollandsche biefstuk,
neen, die krijg je in heel Italië niet!"
Toen gaven de dochters haar vader jubelend
gelijk en mama, had zich daardoor bijna laten
meesleepen.
Doch zij bedacht zich nog juist. De dwepende
Florence glans kwam weer in haar oogen. Toen...
viel ook zij met veel smaak op haar Holand-
•chen biefstuk aan.
In ons dorp woonde een oude vrouw, die den
naam had een heks te zijn. Zij was zeer groot,
spierwit, zeer mager en had schitterende zwarte
oógen.
Zij woonde in een huisje aan, den zoom van
het groote bosch en haar eenig gezelschap was
een zwarte kip. Wijd en zijd was zij bekend als
waarzegster en zelfs uit de steden kwamen men
schen haar raadplegen. Dan luisterde zij aan
dachtig naar hen, liet zich alle bijzonderheden
nauwkeurig vertellen, dacht' een poos na en gaf
dan goeden raad. Die dien raad opvolgden, wa
ren er niet rouwig om.
Op een kasteel in den omtrek, dat aan graaf
D. behoorde, werd een diefstal gepleegd. Een
groote som geld was uit het bureau van den
graaf verdwenen en, wat erger was, op dien
eenen diefstal volgde een andère en wel onder
omstandigheden, die deden vermoeden, dat de
misdadiger goed bekend moest zijn met het
kasteel en de gewoonten van de bewoners. De
dief moest dus gezocht worden onder het per
soneel. Bij den tweèden diefstal waren behalve
geld ook kostbare juweelen gestolen, die aan de
gravin behoorden, erfstukken, haar bijzonder
dierbaar.
De politie werd gewaarschuwd, het persone,l
in verhoor genomen, alles onderzocht, maar ver
geefs; de dader werd niet ontdekt. Toen sprak
de rentmeester met den graaf over de dorpsheks
en ried hem aan haar hulp in te roepen.
De graaf, een man van den modernen tijd.
lachte er hartelijk om en zei: „bestaan er dan
nog heksen?"
Zeker, antwoordde de rentmeester, de be
doelde vrouw is zoo scherpzinnig, dat het mij
niet zou verwonderen, of zij zal u den dief aan
wijzen.
Goed, laat zij dan maar komen. Het zal wel
eens aardig zijn, zoo'n heks te ontmaskeren, dat
geeft nog een klein amusement in dit vervelende
nest.
Er werd een auto gezonden om de vrouw te
halen. Toen zij binnentrad zei de kasteelheer:
Zoo? U is dus een heks?
Ja, antwoordde zij, dat wordt gezegd, maar
of ik dat ben weet ik niet, mijnheer de graaf.
Alleen weet ik, dat ik door ervaring wijs gewor
den ben en daardoor in staat om in veel zaken
goeden raad te geven.
Niet kwaad geantwoord voor een heks, zei
de graaf lachend, wij zullen uw wijsheid eens
op de proef stellen.
Hij vertelde haar uitvoerig wat er gebeurd
was en de vrouw luisterde met volle aandacht,
waarna zij nog verschillende vragen stelde.
Daarna zei zij: Ik meen u te kunnen beloven,
dat ik den dief zal aanwijzen. Morgen kom ik
terug. Dan moet het geheele personeel, niemand
uitgezonderd, in de groote zaal aanwezig zijn
Dat zal gebeuren, antwoordde de graaf.
Den volgenden dag kwam de vrouw terug met
een mand aan haar arm, waaruit zij haar zwarte
kip haalde, die ze voor zich op den grond neer
zette. De pooten van het dier waren losjes bijeen
gebonden, zoodat het niet kon wegloopen.
Een zwarte kip! lachte de graaf. Is dat het
tooverapparaat?
Alle bewoners van het kasteel waren aanwe
zig, knechts en meiden gouvernante en kame
niers, landarbeiders en opzichters.
De oude vrouw keek ze een voor een door
dringend aan, dan zei zij: Nu moeten de deuren
gesloten worden en de luiken voor de ramen
gezet. Er moet hier volkomen duisternis heer-
schen.
Het bevel werd volbracht en toen sprak de
vrouw: Gij weet allen, waarom gij hier bijeen
zijt. Er zijn hier op het kasteel twee diefstallen
gepleegd en tot nu is het niet gelukt den dader
of daderes te ontdekken. Er rust dus verdenking
op u allen. Maar ik weet beslist, dat ik hem of
haar zal aanwijzen. Daarom moeten allen een
voor een langs mijn kip loopen en in het voorbij
gaan met de hand over haar rug strijken. Zoodra
de dief de kip aanraakt, zal zij beginnen te
kakelen.
Er vormde zich een lange stoet; ieder passeerde
de vrouw en streek even met de hand over de
kip. Allen waren voorbij gegaan, maar het dier
had niet gekakeld.
Mooi zoo, spotte de graaf, de comedie is
dus mislukt!
Geduld maar, mijnheer de graaf, wij zijn
nog niet klaar.
Nu beval zij de luiken van de vensters te ne
men en toen dat gebeurd was, zei zij: Gaat nu
weer allen langs mij voorbij en laat mij uw han
den zien.
Halt, die is het! riep zij, toen een bediende
haar voorbij ging. Zij greep hem stévig vast,
hoewel de man absoluut ontkende iets met ,den
diefstal te doen te hebben. Maar de beslistheid
van de heks maakte hem tenslotte verlegen en
eindelijk bekende hij de misdaad en vertelde ook
waar het geld en de juweelen verstopt waren.
Moed houden.
Twee kikkers" aldus lezen wij in „Hum-
feld's Financier" „vielen des nachts in eeD
melkvat, dat voor het kleinste deel gevuld
was met melk. „Dat is het einde" zei de
eerste kikker, die een pessimist was. Hij strekte
zijn pooten uit en verdronk.
De andere kikker was een optimist en hoe
wel hij inzag, dat hij er leelijk voorzat, gaf
hij nog den moed niet op. Den heelen nacht
ploeterde hij met z'n voorpooten in de melk
om met z'n kop boven te blijven. En toen
het dag begon te worden, had de onvermoei
bare kikker vasten grond onder de pooten....
boter!...."
-O-
Hoe men 't verstaat.
Voor de derde maal kwam de hospita om
de achterstallige huur. Toen werd 't den jon
gen kunstenaar toch te bar.
„Jij moest, blij zijn zoo'n buitengewoon man
onder Je dak te hebben", riep de jongeman.
Over eenige jaren zullen de menschen, die hier
voorbij komen naar het venster van dit el
lendige hok wijzen, en eerbiedig elkaar toe
fluisteren „Hier heeft de schilder Krapon ge
woond"."
„Dat behoeft heusch zoo lang niet te duren",
meende de nuchtere hospita.
„Hoe zoo vroeg Krapon gevleid.
„Wel, als de huur hedenmiddag vóór vier
uur niet betaald is, dan kunnen de menschen
dat morgen reeds elkaar toefluisteren".
-O—
Gerationaliseerde cadeaux.
Te Weenen annonceerde een boekhandel op
1 December: „Koopt nu boeken, die gij op
Kerstmis present wilt doen, dan kunt gij ze
vóór dien tijd zelf nog lezen."
O
In den stijl van den tijd.
„Waarom noemt jelui firma zich tegenwoor
dig „Columbus-Werken
„Omdat de crediteuren binnenkort wel een
zeldzame ontdekking zullen doen".
O-
In Schotland.
Mc O'Connor wilde een muizenval koopen.
Lang- studeert, hij het mechaniek. Tóen legde
bij. de muizenval weer terug en zeide: „Tot
mij ia spijt kan ik geen muizenval gébruiken,
die de muis dood slgaj, nadat ze eerst van het
spek gegeten heeft."
-
Mollenvel.
Mevrouw wil een pels koopen. De verkooper
raadt haar mollenvel.
„Gaat dit niet gauw stuk, als ik er mee In
den regen loop
„Maar mevrouw, hebt u ooit van uw leven
een mol gezien, die een regenjas of een para-
luie droeg
Inderdaad werd een en ander op de aangegeven
plaats gevonden.
Nu veranderde de spotlach van den graaf in
een uitdrukking van bewondering "en, toen het
personeel de zaal verlaten had, vroeg hij aan de
oude vrouw, hoe zij dat had. klaar gespeeld.
Ik zal u mijn geheim verraden, sprak zij,
maar onder voorwaarde, dat u er over zwijgt.
Om mijn beroep uit te oefenen, is het noodig,
dat de menschen aan de tooverkracht van mijn
kip blijven gelooven.
De graaf beloofde het en zij ging voort: Het
was heel eenvoudig. Ik had den rug van de kip
met roet ingesmeerd. Ik begreep natuurlijk, dat
de dief dien niet zou durven aanraken, uit vrees
dat het dier zou gaan kakelen. De anderen had
den dus allen vuile handen, hij alleen niet en
daaraan herkende ik hem.
Inderdaad dat is heel eenvoudig en absoluut
geen hekserij.
Dus ik ben geen heks, mijnheer de graaf?
Toch wel, maar een, waarvan de toover
kracht bestaat uit scherpzinnigheid en gezond
verstand. K.
(NADRUK VERBODEN).
WEER IN EERE
Rome en Amsterdam hebben dat gemeen, dat
men op vele winkelruiten kan lezen. Man
spricht Deutsch, English spoken en on parie
francais. In Amsterdam wordt dan ook ontzet
tend veel Fransch, Duitsch en Engelsch gespro
ken, maar in Rome niet minder; ja, men zegt
zelfs iets meer, omdat pasgetrouwde paartjes
nooit naar Amsterdam trekken en altijd wegens
het goedkoope reizen per huwelijksboot in Italië
naar Rome. Om de laatste reden vindt men in
Rome zelfs reclames in meer dan drie talen.
Men is onwillekeurig geneigd om te meeneri.
dat erg bij de hande zakenmenschen en winke
liers, en waarom zou Rome met Amsterdam
ook geen erg bij de hande zakenmenschen ge
meen hebben, als algemeene wereldtaal het
esperanto op de ruiten schilderen. Maar neen.
de Romeinsche winkeliers zijn nog pienterder
Zij hopen het voordeeltje te hebben, dat in het
aanstaande heilige jaar haar schatting meer dan
zeshonderd pelgrims Rome zullen bezoeken, en
rekenen er op, dat een groot percentage pries
ters naar de eeawige Stad zullen optrekken. Zij
hebben dan als algemeene wereldtaal het latijn
in eere hersteld; tenminste een kapper in de
buurt van de Fontana di Trevi, 'nman, die met
den titel van „coiffeur" toch eigenlijk geen be
naming in een andere taal van noode heeft, hij
heeft op zijn winkelruit „comae barbaeque ton-
sor", dat is „haar- en baardsnijder" laten schil
deren; en wat vreemder is, wanneer we al
thans van de veronderstelling uitgaan, dat gees
telijken niet hard naar 'n manicure plegen te
loopen, wat zonderlinger is, is wel dat een
andere kapper deze alleszins klassieke woor
den op zijn vitrine heeft doen schilderen: „Ma
gister hic manibus curandis"; bij den meester
om de handen te laten verzorgen.
BRONWATER EN VERDIENSTEN
Wij zijn wel eens geneigd te glimlachen over
de voorliefde, welke onze oostelijke buren voor
kwalijk smakend water aan den dag leggen. Het
is waar, dat deze heeren ook een roemer Rijn-
schen wijn zeer wel weten te waardeeren en dat
ze van een glas bier evenmin afkeerig zijn, maar
hun waterNiet zoodra wordt er ergens een
bronnetje ontdekt, waaruit een vocht opborrelt,
dat naar bedorven eieren of erger riekt, of de
Duitschers zijn hoog in de wolken. In een ander
land zou men zulk een onaangename bron dade
lijk dichtwerpen en de noodige maatregelen tref
fen, dat zij niemand meer hinderen kan. De
Duitschers doen echter geheel anders. Ze bou
wen er dadelijk een heele stad omheen met een
Kurhaus enz. en zij verklaren, dat het onaan
gename water het beste is om de kwaal, welke
dan net in de mode is, te genezen. En men kan
er zich geen denkbeeld van maken, hoeveel
menschen er daarbij invliegen en in stede var»
maar verstandig bij hun pint gerstenat te blijven,
allerlei rare waterexperimenten, tot op hun
nuchtere maag toe,, over zich heen laten gaan.
Sommigen verbeelden zich later dan waarachtig
ook nog, dat ze er beter van geworden zijn.
Maar het glimlachen over deze liefhebberij
verleert men, wanneer 'men het proefschrift even
doorbladert, waarop de heer Egon Koch een paar
dagen geleden zijn doktorstitel verwierf. Deze
dissertatie heet „Die Deutschen Quellkurorten
und Mineralbrunnen in ihrer volkswirtschaft-
lichen Bedeutung". In deze studie kan men aller
eerst lezen, dat Duitschland niet minder dan 216
waterkuursteden bezit. In het jaar 1931 hebben
in de hotels van deze steden 872.000 menschen
gelogeerd.waarbij geen rekening gehouden wordt
met passanten, eendagsvliegen, enz. De heer
Koch berekent, dat elk dezer gasten 250 mark
in de watersteden uitgegeven heeft en komt op
grond daarvan tot een totaal omzet van 218 mil-
lioen mark. Deze aanzienlijke som slaat ook
weer alleen op uitgaven, die direct met de kuur
in verband staan. Niet op winkelinkoopen, cine
mabezoek, autotochten in de omgeving, enz.
Nu mag men echter wel aannemen, dat de heer
Koch bij zijn uitgave van 250 mrk. te hoog ge
grepen heeft. Tal van bezoekers verblijven im
mers op grond van verzekeringen jf ziektekassen
in een badplaats en deze komen veel goedkooper
terecht. Men kan het bedrag van 218 millioen
dus gerust met 'n vijftig millioen verminderen
maar dan blijft er nog een mooie som over, die
de voorliefde voor het water in het land van het
goede bier door en door begrijpelijk, maakt.
Wanneer gij verkouden zijt, neem II dan fn
acht, zoodat gij deze lastige kwaal niet op
anderen overb ngt. Bedenk, dat zij gevaar
lijk kan worden en dit altijd is voor Joi«:e
kinderen en ouden van dagen. Hoest en nies
niet in het rond, maar houd den zakdoek
voor nens en mond en wanneer gij het
onverwacht moet doen, de linkerhand. Wasch
uw handen dikwijls.
GEZONDHEIDSRAAD.
(Nadruk verboden).
O.
Er heerschte opwinding op het hofje der
twaalf Apostelen. Vrouw Paulus, (de bewoon
sters werden genoemd naar den naam die haar
kamerdeur droeg), verwachtte bezoek van haar
neef, stuurman op een vrachtschip. Altijd, als
hij in de haven kwam, bezocht hij zijn tante,
de zuster van zijn overleden moeder, die hij
nooit had kunnen vergeten. Zij stierf, terwijl
hij ver weg op de baren dobberde. En steeds
bracht hij tante een geschenk uit Indië, Japan
of China mee, nu eens een fijne kop en schotel
van bijha doorzichtig porselein, zoo dun, dat zij
er niet uit durfde te drinken, dan weer een
fraai gelakt doosje, waarin zij haar naa.ige-
reedschap kon bergen. Zoo had zij al heel wat
mooie dingen van hem gekregen.
Nu zou hij weer komenWat zou het
zijn Dagen te voren, toen hij zijn komst
had aangekondigd, was dit het onderwerp ge
weest, van haar gesprekken met de andere
hofjesbewoonsters, met juffrouw Petrus, Mar
cus, Johannes.... haar intieme vriendinnen, die
eiken avond met haar pandoer speelden. De
winst werd in een porseleinen spaarpot gedaan;
het geld moest dienen om eens een arm neger
kind vrij te koopen. Dat kind zou natuurlijk de
namen Petrus, Paulus, Johannes en Marcus krij
gen. Die kaartavondjes waren 't eenige amuse
ment yan de goede zielen, die haar tijd besteden
aan gebed, 't bezoeken van de kerk en 't maken
van allerlei aarige handwerkjes, die op missieten
toonstellingen zouden verloot worden. Ja, wat
dat betreft waren zij ingenieus: inktlapjes, spel
denkussens, spaarpotjes, theemutsen, eierwar-
mers, van alles werd er gemaakt en de eene
oude juffrouw trachtte de andere te overtref
fen. Maar in den laatsten tijd hadden zij niet
zooveel uitgevoerd, er werd te veel gebabbeld
over het aanstaande bezoek van neef Jan.
Eindelijk .was de dag gekomen, dat de „Stel
la" in de haven zou aankomen. De opwinding
was ten top gestegen; den geheelen dag zaten
de juffrouwen achter haar spionnetjes uit te
kijken naar den ingang van het hof en einde
lijk werd haar geduld beloond. Neef Jan nader
de. Hij liep zooals altijd, wijdbeens, maar nu
deed hij het nog meer dan anders, omdat hij
een vervaarlijk groot pakket droeg en probeer
de dit zooveel mogelijk in evenwicht te houden.
Wat zou daar wel inzitten Iets heel bijzonders,
dat was zeker
De stuurman laveerde door het gangetje en
kwam tenslotte bij de deur waarop St. Paulus
stond. Ja, daar woonde zijn tantehij was
terecht. Hij wilde zijn pak neerzetten om te
schellen. Maar dat was niet noodig, de deur
ging al - wijd open en zijn tante stond met
open armen tegenover hem. Zij trok hem de
kamer binnen en omhelsde hem teeder, haar
lieven neef, alles, wat zij nog aan familie bezat!
Maar Jan maakte zich los uit haar armen
en nam het groote pak op.
„Tante," zei hij, „ik heb iets voor u meege
bracht, waar u plezier van zult hebben." Voor
zichtig nam hij een gróoten doek van het pak
én 'n 'vrëeselijk gekfijséh vervulde het'kamer
tje. Een papegaai in een mooie kooi, dat was
het geschenk van den zeeman. Juffrouw Pau
lus stond versteld. Nooit was er zoo 'n lawaai
op het hof geweest. Alle bewoonsters kwamen
uit haar kamer geloopen en stonden voor haar
deur, maar Jan riep ze allen binnen. Zij moes
ten toch ook zijn cadeau bewonderen.
„Kan hij spreken vroeg tante.
„Nou en of," antwoordde haar neef.
„Toch geen leelijke woorden 7" vroeg zij be
vreesd.
„Neen, tante, die heb ik hem onderweg afge
leerd. Hij kan zeggen: tante, is de koffie klaar?
of: dag, tante, complement van Janbaas. Ver
der nog een paar zinnetjes, en dan kan hij flui
ten zoo mooi, als u nog nooit gehoord hebt."
Maar de pagegaai krijschte maar en liet geen
enkel verstaanbaar woord hooien. „Ja," zei Jan,
„dat is ongwoonte, hij kent hier de omgeving
nog niet, dat zal wet wennen. Als hij te veel
schreeuwt, doet u er den doek maar weer over,
dan zwijgt hij als een mof."
„Nu, dank je wel, Jan," zei tante. Maar
toch zij was een beetje teleurgesteld, wat moest
zij met zoo'n schreeuwleelijk doen Het cadeau
weigeren, dat ging niet, misschien werd het
dier aardiger. Zij moest er maar het beste van
hopen
Neef Jan vertrok en juffrouw Paulus was in
het ongestoorde bezit van haar pagegaai. Maar
nu sprak het dier geen woord; het schreeuwde
niet, het floot ook niet. Wat had je aan zoo'n
dooien diender? De andere juffrouwen hielden
'n conferentie. Wat moest er aan gedaan wor
den? Een stelde voor, naar een vogelkoopman
te gaan en een middel te vragen om het dier
aan het spreken te brengen. Dat voorstel vond
bijval, en juffrouw Paulus ging naar de Maan-
dagsche markt, waar allerlei dieren verkocht
werden. En ja, daar was ook een vogelenkoop
man. Zij vertelde hem haar geval, en vroeg om
raad. „Juffrouw," zei de man, ,.u moet een
druppeltje jenever of brandewijn in zijn drink
bakje doen, dan zal hij wel aan het praten
ïTctksn
I Die raad werd ter harte genomen. Er werd
een half maatje jenever gekocht en een drup
pel in het drinkbakje gedaan. De papagaai dronk
I er van en het resultaat was, dat hij weer begon
te krijschen.
„Zie je wel," zeiden de andere juffrouwen,
„nu zal hij wel gaan spreken."
Den volgenden dag maakte juffrouw Paulus
de kooi schoon en deed een beetje meer dan
een druppel jenever in het drinkbakje. Nu
schreeuwde de papegaai zoo erg, dat zij den
doek over de kooi moest hangen. Het was niet
om uit te houdenHet rumoer verstomde
en tante nam den doek weg
Maar wal) was dat? Het dier lag met uitge
strekte vleugels op den bodem der kooi en toen
de doek weggenomen was en er weer daglicht
om hem heen was, schreeuwde de vogel uit
alle macht:
IN VERBAND MET DE HERDENKING TM N WAGNER'B DOOD, 50 jaar geleden, krijgt "ddens oeuvre weer aofcueele toeteekeais; onze
foto geeft een scëne uit „Liehesverbat" in de Staataowr* „Unter den Linden" $9 Berlijn.
Laat nou de kat maar kommen
Het kan mij niet..;,..
K.
(NADRUK VERBODEN.)
Getroefd.
„Mijn vader heeft zooveel geld dat' hij niet
weet wat hij er mee zal doen."
„En mijn vader heeft zooveel geld, dat zelfs
mijn mama niet weet wat zij er mee doen
moet".
O-
Ook een vraag.
„Jij wilt een volleerde typiste zijn en je kan
nog niet eens een nieuw lint in de machine
doen."
„Kan Paderewski misschien een piano stem
men
-O-
V er klaarbaar.
„Mij is nog nooit een leugen over de lippen
gekomen".
Twintig jarenduurde reeds hun compagnie
schap, twintig jaren hadden zij samen gereisd,
gewerkt, gezwoegd, maar nooit had Porcupine
een Woord gezegd over zijn horloge. Het was
Rocky, die, toen zij hun plunje en verdere be-
noodigdheden in een hut bij de verlaten mijn
brachten, over dat uurwerk begon.
„Die leelijke, oude knol verveelt mij", had
bij gezegd, toen Porcupine zijn dierbaar horloge
aan een spijker tegen den muur ophing. „Dezer
dagen zal ik de ingewanden eruit halen en die
in een of ander ravijn rondstrooien";
„Het is geen gewoon horloge", zei zijn met
gezel, zonder op die bedreiging in te gaan. „Het
heeft een geschiedenis. Mijn grootvader zei, dat
het stil zou staan als hij zou komen te sterven.
En ja, het gebeurde op de minuut af. Hij had
ook gezegd, dat, als zijn zoon het een jaar- lang
gedragen had, het weer zou beginnen te loopen.
Dat gebeurde ook en vader droeg het uurwerk
zeventien jaren lang. Toen hij stierf, bleef het
stilstaan. Daarna droeg ik het en het begon weer
te loopen en heeft sedert altijd getikt. Als ik
sterf, zal het stilstaan".
„Loop naar de maan' met je bijgeloovigheid
spotte Rocky. „Wat zou er we] gebeuren, als je
het eens vergat op te winden?"
„Dat heb ik nooit vergeten. Als ik in gevaar
verkeer, tikt het harder en luider, dan een hart,
dat plotseling een schrik ondervindt. Als ik neer
lig, klaar om het hoekje om te gaan, zal het..."
„Hou op, kerel, de hitte heeft ie bevangen."
Maar ondanks zijn spotzucht, keek hij tersluiks
naar het oude horloge met een gevoel .van angst.
Verder werd er niet over gesproken. Het hor
loge werd vergeten, zoodra zij hun werk in de
verlaten zilvermijn hadden begonnen.
„Die steunsels zijn gevaarlijk", zei Rocky,
„kijk eens, ze zijn verrot".
„Och, zoolang wij hier werken, zullen zvi het
nog wel houden", beweerde zijn compagnon.
Drie of vier boringen zijn genoeg, dan hebben
wij alles er uit gehaald, wat er in zit".
Maar de rots was hard en van de drie borin
gen werden het er tien, twaalf. Zij hadden ge
dacht een week daar te blijven, maar nu waren
zij al drie weken aan het werk. Eindelijk kwam
te dag, dat zij besloten voor het laatst een gat
te boren, het kruit erin te leggen en het doen
ontploffen. Als dan weer alles vergeefsch was,
zouden zij verder trekken.
Het was laat in den namiddag. De rook van
het kruit trok langzaam wég uit de mijngang.
Porcupine ging erin, gevolgd door Rocky, om te
zien, wat die laatste ontploffing had uitgewerkt.
Zij hielden hun kaarsen hoog boven zich en
toen
„Loopen, loopen!" schreeuwde Rocky, „de rots
valt in!"
Zelfs op dit laatste oogenblijc keek ny nog
even achter zich. En toen zag hij een tooneel,
dat hem sedert altijd bijbleef.
Daar lag Porcupine als in een klem. De gróote
man lag ter aarde, een been verbrijzeld en vast
geklemd. Rocky holde naar den uitgang, zijn
kaars brandde dof als in een mist van stof.- Eer
die uitdoofde, zag hij, hoe zijn compagnon, vol-
koméh dóór stukken rots bedolven werd.Hi]
bleef niet- staan, maar vluchtte weg, terwijl ach
ter hem steeds, meer steenen neervielen.
Er waren in den omtrek meerdere mijnwer
kers en Rocky zocht hulp. Als dollen vielen'zij
op de mijn aan. Maar toen het daglicht aan den
hemel kwam, gooiden zij hun houweelen neer.
Op hun gelaat was een. uitdrukking, van men
schen, die den dood in het aangezicht hebben
geschouwd.
Zij vertelden Rocky wat zij gevorden hadden.
Toen zij een massa steenen uit de gang hadden
gebracht, hadden zij een bloederigen voet ge
zien, waarop een stuk rots van een halve ton
zwaarte. Hoe zou men dat kunnen verwijderen?
Onmogelijk! Bovendien was Porcupine een mijn
werker, liij had zijn graf in de mijn gevonden.
„Ja, dat is waar', zei Rocky. En, toen de man
nen hem aankeken, voelden zij zich ontroerd:
hij was mijn compagnon, twintig jaren lang.
„Ik dank jelui mannen, je hebt je best gedaan".
Een uur lang zat hij op een heuveltje in de
nabijheid. Eindelijk stond hij op en wankelde
naar de hut. Hoe dikwijls was hij er heenge
gaan om het eten klaar te maken, terwijl Por
cupine aan het werk was. Nu was zijn vriend
nog in, de mijn, maar hij zou niet terugkomen.
Hij ging op de bank zitten en bleef naar den
grond kijkenToen hoorde hij een zacht ge
tik. Dat had hij honderden, neen duizenden
malen gehoord in de stilte van den nacht. Nu
hoorde hij het duidelijk en hij hield zijn adem
in om te luisteren.
Het was het oude horloge, dat tegen den muur
hing Maar Porcupine was dood, verpletterd....
Toch tikte het uurwerk.
Rocky stond op en kwam dichterbij. Hu hield
het oor ertegen aan. Door de open deur was
zijn blik gevestigd op den heuvel, waar de don
kere mijngang gaapte.
Het horloge tikte. Het geluid was zwak als een
hart, dat geen kracht meer heeft Het scheen
langzamer te gaan, terwijl hij luisterde.
En opeens holde Rocky door de open deur,
liep zooals hij het sedert zijn prille jeugd niet
meer gedaan had. En in zijn waanzin schreeuwde
hij: „Ik kom, Porcupine, ik kom! Hou het uit,
vriend, hou vol!"
De rest is in de Sierras een legende gewor
den. Alleen dolf Rocky de rots, die een halve
ton woog, uit de mijngang en haalde zijn vriend
eronder uit. Porcupine ademde nog. De steenen
waren over hem heen gevallen, maar hadden een
soort gewelf gevormd, dat bijna een graf was
geworden. Zijn been was verbrijzeld en hij was
bewusteloos.
Maar hij ademde. En dat was genoeg om op
genezing te hopen.
Oude mijnwerkers in Virginia City keken
glimlachend de twee kapitalisten aan, die door
de straten slenterden. De een was een reusach
tige kerel met eèn houten been, waarmede hij
tamelijk handig voort kon komen. De ander was
klein, lenig en slank.
Oude vrienden riepen hem aan en vroegen dan
den reis: „Hoe gaat het met je horloge, beste
vriend?"
Dan was het Rocky, die antwoordde, maar niet
heel vriendelijk: „Het loopt altijd nog flink en
krachtig!" -
K.
(Nadruk ver boden).
In de school.
„Wanneer lk zeg: de vader zegende zijn
kinderen", dan is dat bedrijvende, vorm. Hoe 13
nu de lijdende vorm
„De vader werd met kinderen gezegend
O-
Zoo iets gebeurt in Helmond.
Gelezen in de „Zuid-Willemsvaart":
„In de bosschen onder Stiphout e.a, werd
20 hectare met wèrkloozen beboscht."
ippeii