JüLl J m fV_ 1 DE ZILVEREN HUWELIJKSREIS. DE HEKS. ALLERLEI DE PAPEGAAI. HET OUDE HORLOGE. WOENSDAG 25 JANUARI 1933 te #er««k zeker door Je MM' -o- „Wat zoudt gij in dit geval doen vraagt ons een Soheveningsche tuinman die ..moMcllnge referentie» ter inzage ï#iüP _j Papa Droog had zijn vrouw en dochters jaren geleden al, beloofd: als moeder en ik onzen zil veren bruiloft vieren, gaan we met ons viertjes een reis naar Italië maken. Nu was het zoo ver. Eigenlijk waren de tijden er wel niet naar, doch we hebben ook nog nooit iets van de wereld gezien, had hij de laatste maanden zóó onophoudelijk moeten aanhooren. dat de heer Droog besloot zijn belofte in ieder geval na te komen. Zoo zat de familie dan eindelijk in den trein. Pff, zuchtte mevrouw, met zoo'n hitte is het reizen heelemaal geen pleizier. Tja, schertste haar man, ik kan het toch niet helpen, dat jij, 25 jaar geleden, met alle geweld in Juni wilde trouwen Mevrouw antwoordde niets. Kort voor Florence raakten mevrouw en de beide dochters in de ware stemming. Allerlei uitdrukkingen, die ze in boeken gelezen, of uit opera's onthouden hadden, in verband gebracht met het voorbij vliedende landschap, klonken door de coupé. Naast mevrouw zat onverstoorbaar de nuch tere werkelijkheid, het vest losgeknoopt, een Bigaar in den mond. Veilig bereikte men Florence. De dochters vonden alles „zalig". Zij geraak ten in verrukking over die „snoezige" kinderen, die met opgeheven hand, hardnekkig als vreemdelingen naloopen. Een niet bepaald schilderachtig uitziend man, die het viertal geruimen tijd gevolgd is, treed eensklaps nader: Postcardsyes? You like? Om van den man af te komen stopte papa hem een geldstuk in de hand. Met een reisgids gewapend slaken de drie dames onophoudelijk kreten van verrukking Luister eens, zegt papa gemoedelijk, ik geef toe, dat het hier prachtig is, maar jullie moet niet overdrijven. Natuurlijk, vooral voor kunstenaars, valt hier onnoemlijk veel te ge nieten, maar wij, doodgewone menschen Man, begin alsjeblieft niet te schoolmees teren, bitste mevrouw. Als de kinderen bij hun thuiskomst wat te vertellen willen hebben, moeten ze alles zien. Jij zit misschien liever op het terras van ons hotel? Laten wij je daar van dan niet afhouden. Jij bent altijd zoo pro- zaisch „Ach wat, prozaisch Vrouwtje ik wil er ver der niet op ingaan, maar je moest eens weten ■wat 'n belachelijke comedie jij en de meisjes hier spelen. Soms denk ik heusch, dat jullie ze ziet vliegen. Alles is „verrukkelijk" of ,,'n droom" en meer van die poespas. Gisteren nog vpor —"Karei, ik zeg je s^i>O.Wèt zeg je •-.— Ik zeg je, dat we je gezelschap best kun nen missen. Jij bederft onze gelukkige, gewijde, stemming Kom, kom. Ja zeker, en je zult ons een groot plei zier doen, als je naar je terras gaat. Dat zal ik zeker doen. Natuurlijk heeft papa gelijk. Niet met zijn voortdurend debiteeren van smakelooze grap pen over den kunstzin zijner familie. Doch in het algemeen. Immers, willen de dames eerlijk zijn, dan zouden ze toegeven, dat het een af mattende karwei is, al die musea en kerken af te loopen om ontelbare schilderijen en beelden en bouwtranten te bekijken. Het duurt altijd enkele dagen vóór men aan een vreemde stad went en tot de conclusie komt, dat de genoegens eigenlijk overal het zelfde zijn. Papa vindt die op zijn terras; mama en haar dochters in de afternoon-tea's. Het zijn dezelfde smachtende vioolklanken, dezelfde krijschende jazz muziek. Alleen spreekt mama niet over „gebakjes", doch over „toltschi waarmede zij haar dagelijks grooter wordende kennis van ae Italiaansche taal demonstreert. Onder de tonen der afwisselend klassieke en hypermoderne muziek komen de dames op haar verhaal van de dagenlange bezoeken van musea. Wat blijft er over van Renaissance en Michel Angelo Dagelijks herinneren de dames zich één keer de plichten tegenover de fijnere beschaving. Dat is wanneer Bep en Willy ansichten aan hare vriendinnen schrijven. Dat zijn steeds af beeldingen van hetgeen men de eerste dagen „genoten" heeft. Buiten de „hartelijke groeten", schrijven de meisjes er iets op als :„Het is ongelooflijk poë tisch", je kunt je niét voorstellen, hoe je hier van al dat schoons geniet". En mama schrijft op een kaart aan intiemste vriendin; „Ach Betsy, waarom kunnen wij hier van niet samen genieten". De vriendinnen thuis ontvangen de ansichten, kijken zonder belang stelling naar de reproducties der meesterwerken en gaan vervolgens naar de afteroon-tea, waar zij luisteren naar dezelfde Schlagers Eindelijk zijn de veertien dagen voorbij. De familie Droog reist weer naar huis. Papa, echt in zijn sas, dat hij zijn gewone dagelijksche za- kenleventje weer zal kunnen hervatten. Mama en de dochters, dol gelukkig, dat zij nu spoedig hare vriendinnen over dat verrukkelijk Italië kunnen vertelen. Dat zij zich in haar gezellige huis eindelijk weer meer „op haar gemak" zul len gevoelen. „Eindelijk", zegt papa op de terugreis, „was ons reisje tóch buitengewoon interessant en leerzaam. Je kunt over Italië denken, hoe je wilt, maar de ware kunst vind je toch alleen in dat land. Je krijgt nog eens een anderen kijk op de dingen. Enmaar ik ben toch blij, dat we weer naar huis gaan". Mama beduidt hem met een afwijzend ge baar, dat hij beter zijn mond kan houden. Zij en haar dochters kijken met iets dwepends in haar blikken uit het coupé-venster. Alsof iets haar terugtrekt naar Florence; alsof haar dorst naar de heerlijkheden der Renaissance nog lang niet gestild is. In Roosendaal viel mevrouw bijna uit haar rol. Papa had biefstukken met gebakken aardap pelen besteld en toen deze gediend werden riep hij: „Nou jongelui, wat zeg je daarvan? Kunst is goed, zeker, kunst maakt het leven mooier, maar zoo'n echte Hollandsche biefstuk, neen, die krijg je in heel Italië niet!" Toen gaven de dochters haar vader jubelend gelijk en mama, had zich daardoor bijna laten meesleepen. Doch zij bedacht zich nog juist. De dwepende Florence glans kwam weer in haar oogen. Toen... viel ook zij met veel smaak op haar Holand- •chen biefstuk aan. In ons dorp woonde een oude vrouw, die den naam had een heks te zijn. Zij was zeer groot, spierwit, zeer mager en had schitterende zwarte oógen. Zij woonde in een huisje aan, den zoom van het groote bosch en haar eenig gezelschap was een zwarte kip. Wijd en zijd was zij bekend als waarzegster en zelfs uit de steden kwamen men schen haar raadplegen. Dan luisterde zij aan dachtig naar hen, liet zich alle bijzonderheden nauwkeurig vertellen, dacht' een poos na en gaf dan goeden raad. Die dien raad opvolgden, wa ren er niet rouwig om. Op een kasteel in den omtrek, dat aan graaf D. behoorde, werd een diefstal gepleegd. Een groote som geld was uit het bureau van den graaf verdwenen en, wat erger was, op dien eenen diefstal volgde een andère en wel onder omstandigheden, die deden vermoeden, dat de misdadiger goed bekend moest zijn met het kasteel en de gewoonten van de bewoners. De dief moest dus gezocht worden onder het per soneel. Bij den tweèden diefstal waren behalve geld ook kostbare juweelen gestolen, die aan de gravin behoorden, erfstukken, haar bijzonder dierbaar. De politie werd gewaarschuwd, het persone,l in verhoor genomen, alles onderzocht, maar ver geefs; de dader werd niet ontdekt. Toen sprak de rentmeester met den graaf over de dorpsheks en ried hem aan haar hulp in te roepen. De graaf, een man van den modernen tijd. lachte er hartelijk om en zei: „bestaan er dan nog heksen?" Zeker, antwoordde de rentmeester, de be doelde vrouw is zoo scherpzinnig, dat het mij niet zou verwonderen, of zij zal u den dief aan wijzen. Goed, laat zij dan maar komen. Het zal wel eens aardig zijn, zoo'n heks te ontmaskeren, dat geeft nog een klein amusement in dit vervelende nest. Er werd een auto gezonden om de vrouw te halen. Toen zij binnentrad zei de kasteelheer: Zoo? U is dus een heks? Ja, antwoordde zij, dat wordt gezegd, maar of ik dat ben weet ik niet, mijnheer de graaf. Alleen weet ik, dat ik door ervaring wijs gewor den ben en daardoor in staat om in veel zaken goeden raad te geven. Niet kwaad geantwoord voor een heks, zei de graaf lachend, wij zullen uw wijsheid eens op de proef stellen. Hij vertelde haar uitvoerig wat er gebeurd was en de vrouw luisterde met volle aandacht, waarna zij nog verschillende vragen stelde. Daarna zei zij: Ik meen u te kunnen beloven, dat ik den dief zal aanwijzen. Morgen kom ik terug. Dan moet het geheele personeel, niemand uitgezonderd, in de groote zaal aanwezig zijn Dat zal gebeuren, antwoordde de graaf. Den volgenden dag kwam de vrouw terug met een mand aan haar arm, waaruit zij haar zwarte kip haalde, die ze voor zich op den grond neer zette. De pooten van het dier waren losjes bijeen gebonden, zoodat het niet kon wegloopen. Een zwarte kip! lachte de graaf. Is dat het tooverapparaat? Alle bewoners van het kasteel waren aanwe zig, knechts en meiden gouvernante en kame niers, landarbeiders en opzichters. De oude vrouw keek ze een voor een door dringend aan, dan zei zij: Nu moeten de deuren gesloten worden en de luiken voor de ramen gezet. Er moet hier volkomen duisternis heer- schen. Het bevel werd volbracht en toen sprak de vrouw: Gij weet allen, waarom gij hier bijeen zijt. Er zijn hier op het kasteel twee diefstallen gepleegd en tot nu is het niet gelukt den dader of daderes te ontdekken. Er rust dus verdenking op u allen. Maar ik weet beslist, dat ik hem of haar zal aanwijzen. Daarom moeten allen een voor een langs mijn kip loopen en in het voorbij gaan met de hand over haar rug strijken. Zoodra de dief de kip aanraakt, zal zij beginnen te kakelen. Er vormde zich een lange stoet; ieder passeerde de vrouw en streek even met de hand over de kip. Allen waren voorbij gegaan, maar het dier had niet gekakeld. Mooi zoo, spotte de graaf, de comedie is dus mislukt! Geduld maar, mijnheer de graaf, wij zijn nog niet klaar. Nu beval zij de luiken van de vensters te ne men en toen dat gebeurd was, zei zij: Gaat nu weer allen langs mij voorbij en laat mij uw han den zien. Halt, die is het! riep zij, toen een bediende haar voorbij ging. Zij greep hem stévig vast, hoewel de man absoluut ontkende iets met ,den diefstal te doen te hebben. Maar de beslistheid van de heks maakte hem tenslotte verlegen en eindelijk bekende hij de misdaad en vertelde ook waar het geld en de juweelen verstopt waren. Moed houden. Twee kikkers" aldus lezen wij in „Hum- feld's Financier" „vielen des nachts in eeD melkvat, dat voor het kleinste deel gevuld was met melk. „Dat is het einde" zei de eerste kikker, die een pessimist was. Hij strekte zijn pooten uit en verdronk. De andere kikker was een optimist en hoe wel hij inzag, dat hij er leelijk voorzat, gaf hij nog den moed niet op. Den heelen nacht ploeterde hij met z'n voorpooten in de melk om met z'n kop boven te blijven. En toen het dag begon te worden, had de onvermoei bare kikker vasten grond onder de pooten.... boter!...." -O- Hoe men 't verstaat. Voor de derde maal kwam de hospita om de achterstallige huur. Toen werd 't den jon gen kunstenaar toch te bar. „Jij moest, blij zijn zoo'n buitengewoon man onder Je dak te hebben", riep de jongeman. Over eenige jaren zullen de menschen, die hier voorbij komen naar het venster van dit el lendige hok wijzen, en eerbiedig elkaar toe fluisteren „Hier heeft de schilder Krapon ge woond"." „Dat behoeft heusch zoo lang niet te duren", meende de nuchtere hospita. „Hoe zoo vroeg Krapon gevleid. „Wel, als de huur hedenmiddag vóór vier uur niet betaald is, dan kunnen de menschen dat morgen reeds elkaar toefluisteren". -O— Gerationaliseerde cadeaux. Te Weenen annonceerde een boekhandel op 1 December: „Koopt nu boeken, die gij op Kerstmis present wilt doen, dan kunt gij ze vóór dien tijd zelf nog lezen." O In den stijl van den tijd. „Waarom noemt jelui firma zich tegenwoor dig „Columbus-Werken „Omdat de crediteuren binnenkort wel een zeldzame ontdekking zullen doen". O- In Schotland. Mc O'Connor wilde een muizenval koopen. Lang- studeert, hij het mechaniek. Tóen legde bij. de muizenval weer terug en zeide: „Tot mij ia spijt kan ik geen muizenval gébruiken, die de muis dood slgaj, nadat ze eerst van het spek gegeten heeft." - Mollenvel. Mevrouw wil een pels koopen. De verkooper raadt haar mollenvel. „Gaat dit niet gauw stuk, als ik er mee In den regen loop „Maar mevrouw, hebt u ooit van uw leven een mol gezien, die een regenjas of een para- luie droeg Inderdaad werd een en ander op de aangegeven plaats gevonden. Nu veranderde de spotlach van den graaf in een uitdrukking van bewondering "en, toen het personeel de zaal verlaten had, vroeg hij aan de oude vrouw, hoe zij dat had. klaar gespeeld. Ik zal u mijn geheim verraden, sprak zij, maar onder voorwaarde, dat u er over zwijgt. Om mijn beroep uit te oefenen, is het noodig, dat de menschen aan de tooverkracht van mijn kip blijven gelooven. De graaf beloofde het en zij ging voort: Het was heel eenvoudig. Ik had den rug van de kip met roet ingesmeerd. Ik begreep natuurlijk, dat de dief dien niet zou durven aanraken, uit vrees dat het dier zou gaan kakelen. De anderen had den dus allen vuile handen, hij alleen niet en daaraan herkende ik hem. Inderdaad dat is heel eenvoudig en absoluut geen hekserij. Dus ik ben geen heks, mijnheer de graaf? Toch wel, maar een, waarvan de toover kracht bestaat uit scherpzinnigheid en gezond verstand. K. (NADRUK VERBODEN). WEER IN EERE Rome en Amsterdam hebben dat gemeen, dat men op vele winkelruiten kan lezen. Man spricht Deutsch, English spoken en on parie francais. In Amsterdam wordt dan ook ontzet tend veel Fransch, Duitsch en Engelsch gespro ken, maar in Rome niet minder; ja, men zegt zelfs iets meer, omdat pasgetrouwde paartjes nooit naar Amsterdam trekken en altijd wegens het goedkoope reizen per huwelijksboot in Italië naar Rome. Om de laatste reden vindt men in Rome zelfs reclames in meer dan drie talen. Men is onwillekeurig geneigd om te meeneri. dat erg bij de hande zakenmenschen en winke liers, en waarom zou Rome met Amsterdam ook geen erg bij de hande zakenmenschen ge meen hebben, als algemeene wereldtaal het esperanto op de ruiten schilderen. Maar neen. de Romeinsche winkeliers zijn nog pienterder Zij hopen het voordeeltje te hebben, dat in het aanstaande heilige jaar haar schatting meer dan zeshonderd pelgrims Rome zullen bezoeken, en rekenen er op, dat een groot percentage pries ters naar de eeawige Stad zullen optrekken. Zij hebben dan als algemeene wereldtaal het latijn in eere hersteld; tenminste een kapper in de buurt van de Fontana di Trevi, 'nman, die met den titel van „coiffeur" toch eigenlijk geen be naming in een andere taal van noode heeft, hij heeft op zijn winkelruit „comae barbaeque ton- sor", dat is „haar- en baardsnijder" laten schil deren; en wat vreemder is, wanneer we al thans van de veronderstelling uitgaan, dat gees telijken niet hard naar 'n manicure plegen te loopen, wat zonderlinger is, is wel dat een andere kapper deze alleszins klassieke woor den op zijn vitrine heeft doen schilderen: „Ma gister hic manibus curandis"; bij den meester om de handen te laten verzorgen. BRONWATER EN VERDIENSTEN Wij zijn wel eens geneigd te glimlachen over de voorliefde, welke onze oostelijke buren voor kwalijk smakend water aan den dag leggen. Het is waar, dat deze heeren ook een roemer Rijn- schen wijn zeer wel weten te waardeeren en dat ze van een glas bier evenmin afkeerig zijn, maar hun waterNiet zoodra wordt er ergens een bronnetje ontdekt, waaruit een vocht opborrelt, dat naar bedorven eieren of erger riekt, of de Duitschers zijn hoog in de wolken. In een ander land zou men zulk een onaangename bron dade lijk dichtwerpen en de noodige maatregelen tref fen, dat zij niemand meer hinderen kan. De Duitschers doen echter geheel anders. Ze bou wen er dadelijk een heele stad omheen met een Kurhaus enz. en zij verklaren, dat het onaan gename water het beste is om de kwaal, welke dan net in de mode is, te genezen. En men kan er zich geen denkbeeld van maken, hoeveel menschen er daarbij invliegen en in stede var» maar verstandig bij hun pint gerstenat te blijven, allerlei rare waterexperimenten, tot op hun nuchtere maag toe,, over zich heen laten gaan. Sommigen verbeelden zich later dan waarachtig ook nog, dat ze er beter van geworden zijn. Maar het glimlachen over deze liefhebberij verleert men, wanneer 'men het proefschrift even doorbladert, waarop de heer Egon Koch een paar dagen geleden zijn doktorstitel verwierf. Deze dissertatie heet „Die Deutschen Quellkurorten und Mineralbrunnen in ihrer volkswirtschaft- lichen Bedeutung". In deze studie kan men aller eerst lezen, dat Duitschland niet minder dan 216 waterkuursteden bezit. In het jaar 1931 hebben in de hotels van deze steden 872.000 menschen gelogeerd.waarbij geen rekening gehouden wordt met passanten, eendagsvliegen, enz. De heer Koch berekent, dat elk dezer gasten 250 mark in de watersteden uitgegeven heeft en komt op grond daarvan tot een totaal omzet van 218 mil- lioen mark. Deze aanzienlijke som slaat ook weer alleen op uitgaven, die direct met de kuur in verband staan. Niet op winkelinkoopen, cine mabezoek, autotochten in de omgeving, enz. Nu mag men echter wel aannemen, dat de heer Koch bij zijn uitgave van 250 mrk. te hoog ge grepen heeft. Tal van bezoekers verblijven im mers op grond van verzekeringen jf ziektekassen in een badplaats en deze komen veel goedkooper terecht. Men kan het bedrag van 218 millioen dus gerust met 'n vijftig millioen verminderen maar dan blijft er nog een mooie som over, die de voorliefde voor het water in het land van het goede bier door en door begrijpelijk, maakt. Wanneer gij verkouden zijt, neem II dan fn acht, zoodat gij deze lastige kwaal niet op anderen overb ngt. Bedenk, dat zij gevaar lijk kan worden en dit altijd is voor Joi«:e kinderen en ouden van dagen. Hoest en nies niet in het rond, maar houd den zakdoek voor nens en mond en wanneer gij het onverwacht moet doen, de linkerhand. Wasch uw handen dikwijls. GEZONDHEIDSRAAD. (Nadruk verboden). O. Er heerschte opwinding op het hofje der twaalf Apostelen. Vrouw Paulus, (de bewoon sters werden genoemd naar den naam die haar kamerdeur droeg), verwachtte bezoek van haar neef, stuurman op een vrachtschip. Altijd, als hij in de haven kwam, bezocht hij zijn tante, de zuster van zijn overleden moeder, die hij nooit had kunnen vergeten. Zij stierf, terwijl hij ver weg op de baren dobberde. En steeds bracht hij tante een geschenk uit Indië, Japan of China mee, nu eens een fijne kop en schotel van bijha doorzichtig porselein, zoo dun, dat zij er niet uit durfde te drinken, dan weer een fraai gelakt doosje, waarin zij haar naa.ige- reedschap kon bergen. Zoo had zij al heel wat mooie dingen van hem gekregen. Nu zou hij weer komenWat zou het zijn Dagen te voren, toen hij zijn komst had aangekondigd, was dit het onderwerp ge weest, van haar gesprekken met de andere hofjesbewoonsters, met juffrouw Petrus, Mar cus, Johannes.... haar intieme vriendinnen, die eiken avond met haar pandoer speelden. De winst werd in een porseleinen spaarpot gedaan; het geld moest dienen om eens een arm neger kind vrij te koopen. Dat kind zou natuurlijk de namen Petrus, Paulus, Johannes en Marcus krij gen. Die kaartavondjes waren 't eenige amuse ment yan de goede zielen, die haar tijd besteden aan gebed, 't bezoeken van de kerk en 't maken van allerlei aarige handwerkjes, die op missieten toonstellingen zouden verloot worden. Ja, wat dat betreft waren zij ingenieus: inktlapjes, spel denkussens, spaarpotjes, theemutsen, eierwar- mers, van alles werd er gemaakt en de eene oude juffrouw trachtte de andere te overtref fen. Maar in den laatsten tijd hadden zij niet zooveel uitgevoerd, er werd te veel gebabbeld over het aanstaande bezoek van neef Jan. Eindelijk .was de dag gekomen, dat de „Stel la" in de haven zou aankomen. De opwinding was ten top gestegen; den geheelen dag zaten de juffrouwen achter haar spionnetjes uit te kijken naar den ingang van het hof en einde lijk werd haar geduld beloond. Neef Jan nader de. Hij liep zooals altijd, wijdbeens, maar nu deed hij het nog meer dan anders, omdat hij een vervaarlijk groot pakket droeg en probeer de dit zooveel mogelijk in evenwicht te houden. Wat zou daar wel inzitten Iets heel bijzonders, dat was zeker De stuurman laveerde door het gangetje en kwam tenslotte bij de deur waarop St. Paulus stond. Ja, daar woonde zijn tantehij was terecht. Hij wilde zijn pak neerzetten om te schellen. Maar dat was niet noodig, de deur ging al - wijd open en zijn tante stond met open armen tegenover hem. Zij trok hem de kamer binnen en omhelsde hem teeder, haar lieven neef, alles, wat zij nog aan familie bezat! Maar Jan maakte zich los uit haar armen en nam het groote pak op. „Tante," zei hij, „ik heb iets voor u meege bracht, waar u plezier van zult hebben." Voor zichtig nam hij een gróoten doek van het pak én 'n 'vrëeselijk gekfijséh vervulde het'kamer tje. Een papegaai in een mooie kooi, dat was het geschenk van den zeeman. Juffrouw Pau lus stond versteld. Nooit was er zoo 'n lawaai op het hof geweest. Alle bewoonsters kwamen uit haar kamer geloopen en stonden voor haar deur, maar Jan riep ze allen binnen. Zij moes ten toch ook zijn cadeau bewonderen. „Kan hij spreken vroeg tante. „Nou en of," antwoordde haar neef. „Toch geen leelijke woorden 7" vroeg zij be vreesd. „Neen, tante, die heb ik hem onderweg afge leerd. Hij kan zeggen: tante, is de koffie klaar? of: dag, tante, complement van Janbaas. Ver der nog een paar zinnetjes, en dan kan hij flui ten zoo mooi, als u nog nooit gehoord hebt." Maar de pagegaai krijschte maar en liet geen enkel verstaanbaar woord hooien. „Ja," zei Jan, „dat is ongwoonte, hij kent hier de omgeving nog niet, dat zal wet wennen. Als hij te veel schreeuwt, doet u er den doek maar weer over, dan zwijgt hij als een mof." „Nu, dank je wel, Jan," zei tante. Maar toch zij was een beetje teleurgesteld, wat moest zij met zoo'n schreeuwleelijk doen Het cadeau weigeren, dat ging niet, misschien werd het dier aardiger. Zij moest er maar het beste van hopen Neef Jan vertrok en juffrouw Paulus was in het ongestoorde bezit van haar pagegaai. Maar nu sprak het dier geen woord; het schreeuwde niet, het floot ook niet. Wat had je aan zoo'n dooien diender? De andere juffrouwen hielden 'n conferentie. Wat moest er aan gedaan wor den? Een stelde voor, naar een vogelkoopman te gaan en een middel te vragen om het dier aan het spreken te brengen. Dat voorstel vond bijval, en juffrouw Paulus ging naar de Maan- dagsche markt, waar allerlei dieren verkocht werden. En ja, daar was ook een vogelenkoop man. Zij vertelde hem haar geval, en vroeg om raad. „Juffrouw," zei de man, ,.u moet een druppeltje jenever of brandewijn in zijn drink bakje doen, dan zal hij wel aan het praten ïTctksn I Die raad werd ter harte genomen. Er werd een half maatje jenever gekocht en een drup pel in het drinkbakje gedaan. De papagaai dronk I er van en het resultaat was, dat hij weer begon te krijschen. „Zie je wel," zeiden de andere juffrouwen, „nu zal hij wel gaan spreken." Den volgenden dag maakte juffrouw Paulus de kooi schoon en deed een beetje meer dan een druppel jenever in het drinkbakje. Nu schreeuwde de papegaai zoo erg, dat zij den doek over de kooi moest hangen. Het was niet om uit te houdenHet rumoer verstomde en tante nam den doek weg Maar wal) was dat? Het dier lag met uitge strekte vleugels op den bodem der kooi en toen de doek weggenomen was en er weer daglicht om hem heen was, schreeuwde de vogel uit alle macht: IN VERBAND MET DE HERDENKING TM N WAGNER'B DOOD, 50 jaar geleden, krijgt "ddens oeuvre weer aofcueele toeteekeais; onze foto geeft een scëne uit „Liehesverbat" in de Staataowr* „Unter den Linden" $9 Berlijn. Laat nou de kat maar kommen Het kan mij niet..;,.. K. (NADRUK VERBODEN.) Getroefd. „Mijn vader heeft zooveel geld dat' hij niet weet wat hij er mee zal doen." „En mijn vader heeft zooveel geld, dat zelfs mijn mama niet weet wat zij er mee doen moet". O- Ook een vraag. „Jij wilt een volleerde typiste zijn en je kan nog niet eens een nieuw lint in de machine doen." „Kan Paderewski misschien een piano stem men -O- V er klaarbaar. „Mij is nog nooit een leugen over de lippen gekomen". Twintig jarenduurde reeds hun compagnie schap, twintig jaren hadden zij samen gereisd, gewerkt, gezwoegd, maar nooit had Porcupine een Woord gezegd over zijn horloge. Het was Rocky, die, toen zij hun plunje en verdere be- noodigdheden in een hut bij de verlaten mijn brachten, over dat uurwerk begon. „Die leelijke, oude knol verveelt mij", had bij gezegd, toen Porcupine zijn dierbaar horloge aan een spijker tegen den muur ophing. „Dezer dagen zal ik de ingewanden eruit halen en die in een of ander ravijn rondstrooien"; „Het is geen gewoon horloge", zei zijn met gezel, zonder op die bedreiging in te gaan. „Het heeft een geschiedenis. Mijn grootvader zei, dat het stil zou staan als hij zou komen te sterven. En ja, het gebeurde op de minuut af. Hij had ook gezegd, dat, als zijn zoon het een jaar- lang gedragen had, het weer zou beginnen te loopen. Dat gebeurde ook en vader droeg het uurwerk zeventien jaren lang. Toen hij stierf, bleef het stilstaan. Daarna droeg ik het en het begon weer te loopen en heeft sedert altijd getikt. Als ik sterf, zal het stilstaan". „Loop naar de maan' met je bijgeloovigheid spotte Rocky. „Wat zou er we] gebeuren, als je het eens vergat op te winden?" „Dat heb ik nooit vergeten. Als ik in gevaar verkeer, tikt het harder en luider, dan een hart, dat plotseling een schrik ondervindt. Als ik neer lig, klaar om het hoekje om te gaan, zal het..." „Hou op, kerel, de hitte heeft ie bevangen." Maar ondanks zijn spotzucht, keek hij tersluiks naar het oude horloge met een gevoel .van angst. Verder werd er niet over gesproken. Het hor loge werd vergeten, zoodra zij hun werk in de verlaten zilvermijn hadden begonnen. „Die steunsels zijn gevaarlijk", zei Rocky, „kijk eens, ze zijn verrot". „Och, zoolang wij hier werken, zullen zvi het nog wel houden", beweerde zijn compagnon. Drie of vier boringen zijn genoeg, dan hebben wij alles er uit gehaald, wat er in zit". Maar de rots was hard en van de drie borin gen werden het er tien, twaalf. Zij hadden ge dacht een week daar te blijven, maar nu waren zij al drie weken aan het werk. Eindelijk kwam te dag, dat zij besloten voor het laatst een gat te boren, het kruit erin te leggen en het doen ontploffen. Als dan weer alles vergeefsch was, zouden zij verder trekken. Het was laat in den namiddag. De rook van het kruit trok langzaam wég uit de mijngang. Porcupine ging erin, gevolgd door Rocky, om te zien, wat die laatste ontploffing had uitgewerkt. Zij hielden hun kaarsen hoog boven zich en toen „Loopen, loopen!" schreeuwde Rocky, „de rots valt in!" Zelfs op dit laatste oogenblijc keek ny nog even achter zich. En toen zag hij een tooneel, dat hem sedert altijd bijbleef. Daar lag Porcupine als in een klem. De gróote man lag ter aarde, een been verbrijzeld en vast geklemd. Rocky holde naar den uitgang, zijn kaars brandde dof als in een mist van stof.- Eer die uitdoofde, zag hij, hoe zijn compagnon, vol- koméh dóór stukken rots bedolven werd.Hi] bleef niet- staan, maar vluchtte weg, terwijl ach ter hem steeds, meer steenen neervielen. Er waren in den omtrek meerdere mijnwer kers en Rocky zocht hulp. Als dollen vielen'zij op de mijn aan. Maar toen het daglicht aan den hemel kwam, gooiden zij hun houweelen neer. Op hun gelaat was een. uitdrukking, van men schen, die den dood in het aangezicht hebben geschouwd. Zij vertelden Rocky wat zij gevorden hadden. Toen zij een massa steenen uit de gang hadden gebracht, hadden zij een bloederigen voet ge zien, waarop een stuk rots van een halve ton zwaarte. Hoe zou men dat kunnen verwijderen? Onmogelijk! Bovendien was Porcupine een mijn werker, liij had zijn graf in de mijn gevonden. „Ja, dat is waar', zei Rocky. En, toen de man nen hem aankeken, voelden zij zich ontroerd: hij was mijn compagnon, twintig jaren lang. „Ik dank jelui mannen, je hebt je best gedaan". Een uur lang zat hij op een heuveltje in de nabijheid. Eindelijk stond hij op en wankelde naar de hut. Hoe dikwijls was hij er heenge gaan om het eten klaar te maken, terwijl Por cupine aan het werk was. Nu was zijn vriend nog in, de mijn, maar hij zou niet terugkomen. Hij ging op de bank zitten en bleef naar den grond kijkenToen hoorde hij een zacht ge tik. Dat had hij honderden, neen duizenden malen gehoord in de stilte van den nacht. Nu hoorde hij het duidelijk en hij hield zijn adem in om te luisteren. Het was het oude horloge, dat tegen den muur hing Maar Porcupine was dood, verpletterd.... Toch tikte het uurwerk. Rocky stond op en kwam dichterbij. Hu hield het oor ertegen aan. Door de open deur was zijn blik gevestigd op den heuvel, waar de don kere mijngang gaapte. Het horloge tikte. Het geluid was zwak als een hart, dat geen kracht meer heeft Het scheen langzamer te gaan, terwijl hij luisterde. En opeens holde Rocky door de open deur, liep zooals hij het sedert zijn prille jeugd niet meer gedaan had. En in zijn waanzin schreeuwde hij: „Ik kom, Porcupine, ik kom! Hou het uit, vriend, hou vol!" De rest is in de Sierras een legende gewor den. Alleen dolf Rocky de rots, die een halve ton woog, uit de mijngang en haalde zijn vriend eronder uit. Porcupine ademde nog. De steenen waren over hem heen gevallen, maar hadden een soort gewelf gevormd, dat bijna een graf was geworden. Zijn been was verbrijzeld en hij was bewusteloos. Maar hij ademde. En dat was genoeg om op genezing te hopen. Oude mijnwerkers in Virginia City keken glimlachend de twee kapitalisten aan, die door de straten slenterden. De een was een reusach tige kerel met eèn houten been, waarmede hij tamelijk handig voort kon komen. De ander was klein, lenig en slank. Oude vrienden riepen hem aan en vroegen dan den reis: „Hoe gaat het met je horloge, beste vriend?" Dan was het Rocky, die antwoordde, maar niet heel vriendelijk: „Het loopt altijd nog flink en krachtig!" - K. (Nadruk ver boden). In de school. „Wanneer lk zeg: de vader zegende zijn kinderen", dan is dat bedrijvende, vorm. Hoe 13 nu de lijdende vorm „De vader werd met kinderen gezegend O- Zoo iets gebeurt in Helmond. Gelezen in de „Zuid-Willemsvaart": „In de bosschen onder Stiphout e.a, werd 20 hectare met wèrkloozen beboscht." ippeii

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 4