tijd0004 ■*r mm m IN DE VOORKAMER. «.«Kt I DONDERDAG 23 FEBRUARI 1933 DE MOORDZAAK-ESCHAUZIER. Onderzoek naar de echtheid van het bcivusle briefje. DESKUNDIGEN-DEBAT VOOR HET HAAGSCHE HOF. HET AAN DEN GROND LOOPEN VAN DE „SIBAJAK". HET AAN DEN GROND LOOPEN VAN HET 8.8. „ORION". mm wwmm ERNSTIG TRAM-ONGELUK IN LONDEN. Op Bricklewood Broadway kantelde e<?3. tramwagen vol gassagiers, ir&arby tsdyijk» gergoaen gmstyg warden gewoed. NA DE MANIFESTATIE VAN DE AMBTENAREN. „PLATONISCHE GEBAREN". Het gerechtshof te 's Hage heeft gisteren de behandeling in hooger beroep van de straf zaak tegen den 32-jarigen techniker J. A. J. H. K. en den 20-jarigen kantoorbediende J. G. W. P., beiden als verdacht van den moord op den heer W. G. J. Eschauzier, gepleegd op 9 Mei 1931, des namiddags, in een perceel aan de Prins Hendrikstraat te 's-Gravenhage, voort gezet. Verdachte K. werd door de Haagsche recht bank op 20 Februari 1932 veroordeeld wegens moord en valschheid in geschrifte tot 20 jaren verdachte P. tot 5 jaren gevangenisstraf, van welk vonnis zoowel het O.M. als de beide ver oordeelden in hooger beroep zijn gegaan. Op 19 Mei 1932 werd de behandeling van dit hooger beroep voor het gerechtshof aangevan gen, doch zij werd, voordat het woord was aan den advocaat-generaal mr. J. A. de Visser, op verzoek van de verdediging geschorst, teneinde een onderzoek in te stellen naar de echtheid van een in het costuum van' verdachte K. des tijds gevonden papiertje (een uit een aantee- kenboekje gescheurd blaadje), dat als volgt luidde: „Beste K. Conform afspraak zou je hedenavond thuis blijven. Ik héb dan ook geruimen tijd op je gewacht, doch je bleef onzichtbaar en dat nog wel op onze eerste conferentie in 1931. Je be grijpt toch, dat dat mij verdbegint te ergeren. Memoreer toch, dat ik je 100.000 schuldig ben en dat ik uit dien hoofde mag verwachten, dat je mij met meer respect en voorkomendheid behandelt. Ik ben morgen avond terzelfdertijd hier. (w.g. W. Eschauzier). P.S. Liefst vier dagpn had je noodig om mijn brief te beantwoorden. Loe tida bisa menjaoet lebith lekas binatang! (In haast)." Inmiddels heeft dit onderzoek door een aan tal deskundigen plaats gehad. Het gerechtshof is heden bij de voortgezette behandeling van het hooger beroep, samen gesteld gelijk op 19 Mei. Getuigenverhoor. Eerste getuige is de heer A. Uijtenbogaart, tandarts te 's Gravenhage. Deze heeft een brief aan de rechtbank ge schreven. waarin hij mededeelt, naar aanleiding van het dagbladverslag over de moordzaak in 't ochtendblad van 8 Februari 1932, dat hij des tijds den heer Eschauzier een kunstgebit heeft geleverd. Het kan zijn, dat op het oogenblik dat den heer E. b- het op dezen begane mis drijf een prop in den mond werd geduwd, het bovenstuk van dat gebit is opgeschoven en dat aldus de prop tot de keel is doorgedron gen en den verstikkingsdood heeft veroorzaakt. Dr. R. R. Rochat, deskundige, die de lijk schouwing en het sectie-onderzoek heeft ver richt, verklaart, dat bij het verwijderen van de prop het bovenstuk van het kunstgebit niet aanwezig was en dus ook niet uit den mond is geschoven. Pres.: (tot verdachte K.) Hebt u het boven stuk van het gebit van den heer E. verwijderd? Verdachte K.: Neen, meneer de president. Ik wist trouwens ftiet, dat de heer E. een kunstgebit had. Dr. E. C. van Rijssel, deskundige, die met dr. Roïbat, het onderzoek verrichtte, legt een ver klaring omtrent het kunstgebit af, welke met die van dr. R. overeenstemt. Nog verklaart spr., naar aanleiding van een vraag van verdachte K., dat het tandvleesch in de bovenkaak van het slachtoffer een scheur van 3 c.m. vertoonde. Getuige F. K. N. Born, in wiens door hem aan verdachte K. verhuurde pakhuis aan de Wes- terbaenstraat het lijk in een pakkist werd aan getroffen, antwoordt op een door den president tot hem gerichte vraag, dat hij de kist des Maandagsavonds omstreeks half 6 (het mis drijf werd des Zaterdags tevoren gepleegd) in het pakhuis ontdekte, toen hij daar toevallig nog even was heengegaan om een puthaakje te halen. Eenige discussie ontstaat tusschen president, getuige en verdediging naar aanleiding van de vraag hoe het lijk in de kist lag. De president deelt verder medé, dat de vrouw van verdachte K., die het briefje in het cos tuum van K. zou hebben gevonden, verzocht heeft, gebruik te mogen maken van het ver- schooningsrecht om geen getuigenis voor het Hof af te leggen. Spr. vraagt den verdachte K., waarom de vrouw, met wie verdachte toch op goeden voet was, als echtgenoote hier geen verklaring wil afleggen, die toch in het be lang van den verdachte zou kunnen zijn. Verdachte K. antwoordt schouderophalend. De heer P. Eschauzier, broeder van het slachtoffer, herhaalt zijn reeds eerder afgelegde verklaring omtrent de corx-espondentie van zijn broer, o.a. in de Engelsche octrooi-aanvraag van verdachte K. Op een vraag van mr. De Visser, of het slachtoffer zijn briefjes parafeerde, in plaats van te onderteekenen met vollen naam, ant woordt getuige, dat zijn broer in den regel wel parafeerde, doch voor goede kennissen wel 'n uitzondering placht te maken. Een andere vraag n.l. of de heer W. Eschauzier 't woord „verd. wel eens gebruikte, wordt door get. ontkennend beantwoord. Voorts zegt get. den indruk te hebben, dat het briefje niet in haast is ge schreven. Toen getuige in het pakhuis kwam met den hoofdcommissaris van politie, stond de kist niet (meer) in de nis. De heer P. G. Visser, procuratiehouder in de vennootschap van den heer W. Eschauzier, bij welke hij jaren in betrekking was, verklaart, dat het briefje niet den indruk wekt door den heer E. te zijn geschreven, al lijkt het hand schrift zeer veel op dat van den heer E. Boven dien correspondeerde de heer E. niet op der gelijke wijze. Indien hij 'n brief aan K. schreef, dan geschiedde het op blanco papier. Daar bovendien de heer E. een mankement aan den rechterarm had en daardoor slechts langzaam kon schrijven, was er geen aanleiding voor het bijschrift: „In haast!" De heer W. J. Pabst, die kassier bij den heer Eschauzier is geweest, is van meening, dat de woordenkeus een andere was dan de heer Eschauzier gewend was te gebruiken. De 52-jarige reizigef J. E. Brough, te wiens huize K. inwoonde, dóch die den heer Eschau zier niet kende, verklaart, dat K. een drietal malen bezoek heeft gehad van iemand, van wien hem later- een portret is getoond. Getuige heeft toen opgemerkt, dat het portret .wel geleek op het gelaat van den bezoeker, maar dat hij dezen niet met zekerheid kon herkennen. De echtgenoote van Brough, vervolgens als getuige gehoord, zegt, dat K. ongeveer negen maanden bij hen heeft gewoond. Zij herkent het portret van den heer Eschauzier evenmin zeker als dat van den bedoelden bezoeker. Getuige Tummers, die een technisch bureau heeft, verklaart, dat K. destijds bij hem ge solliciteerd heeft naar een betrekking. K. vroeg slooWts. w»»ir woinie salaris en zeide aan den grond te zitten, doch een rc-rd-ving «w e lonnnn op iemand te hebben omtrent een door K. ge patenteerde uitvinding. De heer Eschauzier Jr., een 23-jarige student zoon van het slachtoffer, zegt. dat hij wel brieven, voor zyn vader bestemd, opende. De president: Was U iets bekend omtrent de correspondentie van K. met uw vader? Getuige: Ik wist, dat K. mijn vader om een onderhoud had gevraagd. De president: Acht U het waarschijnlijk dat het in de jas van K. gevonden briefje afkomstig is van Uw vader? Getuige: Neen, o.a. omdat mijn vader zelden zijn naam voluit onder dergelijke briefjes zette dat kostte hem in verband met den toestand van zijn arm te veel moeite. - De heer Ch. A. Blok, oud-assistent-resident, verklaart, dat hij het bewuste briefje in de krant heeft gelezen en dat hij naar aanleiding daarvan de opmerking heeft gemaakt, dat het Maleische onderschrift niet de taal is van een beschaafd man, doch tavernetaai. Mr. Lieftinck, oud-rechter in Indië, verklaart omtrent de beteekenis van het briefje, dat hij destijds in de krant heeft gelezen, dat hij den advocaat-generaal heeft opgebeld om te ver tellen. dat zulk een briefje nooit door een be schaafd man geschreven kan zijn. Het onder schrift beteekent n.l.: „Jij ver beneden mij staand wezen, zou niet eerder kunnen ant woorden, vuil zwijn!" De president leest vervolgens eenige passa ges voor uit een verhoor van den heer Lief tinck, voor den rechter-commissaris, waaruit blijkt, dat de heer Lieftinck zich in denzelfden zin over het briefje heeft uitgelaten. Te één uur wordt de zitting geschorst tot twee uur. Te 2.10 wordt de zitting heropend. Versche nen is thans de echtgenoote van verdachte K. Zij herhaalt haar reeds schriftelijk gedaan ver zoek om gebruik te maken van het verschoo- ningsrecht om te zwijgen. De president: Dat is uw goed recht. U kunt dus heengaan. (Mevr. K. verlaat de zaal). De president (tot mr. Nederveen): Hoe Is het briefje in uw bezit gekomen? Mr. Nederveen: Het is mij in couvert per expresse toegezonden door de vrouw van K. Rechercheur De Bont is bij de vrouw van K. thuisgeweest naar aanleiding van het in het vest van K. gevonden briefje. Hij vernam toen van de vrouw, dat de advocaat van K. bij haar was geweest om te kiformeeren of er niet 'n briefje in de kleeding v,an K. was te vinden. Zij zou toen hebben gezocht, het briefje ge vonden hebben en het aan den advocaat hebben meegegeven. Mr. Nederveen: Dat is interessant. Ik ben nooit bij de vrouw van K. geweest. Wel heb ik eens met haar getelefoneerd. De heer N. Boekma, directeur van het Huis van Bewaring, verklaart op een desbetreffende vraag van den president, niets te hebben be merkt bij een bezoek van de vrouw aan ver dachte K. in het Huis van Bewaring waarbij getuige aanwezig was en nauwlettend heeft achtgeslagen op hun handelingen dat K. aan zijn vrouw iets heeft overhandigd. Nog vi-aagt mr. Nederveen den advocaat-ge neraal of de rechtercommissaris hem een per soonlijk bezoek heeft gebracht om te vertellen, dat het briefje niet in het dossier was opgeno men. Mr. De Visser: Volkomen juist. Mr. Nederveen zegt, zooeven een telegram van dr. Saudek uit Londen te hebben ontvan gen, waarbij deze vraagt of op zijn overkomst op morgen prijs wordt gesteld. Mr. De Visser: Dr. Saudek is voor heden ge dagvaard. Voor mij behoeft de heer Saudek echter niet te verschijnen, doch ik kan mij voorstellen, dat de verdediging prijs stelt op diens overkomst. Ik maak mij gaarne den tolk wan de verdediging om dat te kennen te geven. Mr. Nederveen: Ik dank U. De heer Van 't Sant, hoofdcommissaris van politie, verklaart dat hij destijds den commis saris Kramer er opmerkzaam op heeft gemaakt, dat uit het zakboekje van den heer E. een blaadje was uitgescheurd en wel het blaadje aan het einde: Dec.Jan. Het gevonden blaadje is echter uit een ander gedeelte van het boekje gescheurd! President: Er zouden dus twee blaadjes uit gescheurd moeten zijn. De heer Van 't Sant: Inderdaad, maar toen ik het boekje heb bekeken, miste er slechts éën blaadje, doch niet dat waarover hier de beschrijvingen gaan. Getuige licht dit nader toe aan de hand van het boekje. Getuige Eschauzier Jr. geeft nog enkele in lichtingen omtrent het boekje van zijn vader. De commissaris Kramer verklaart, dat het boekje is gevonden in de kleeding van den heer E. in het Ziekenhuis. Op 29 April 1931 stond genoteerd: „Conferentie met K. in Cen traal". Spr heeft toen dat blaadje eruit gescheurd, omdat het voor de zaak van belang kon zijn. Later heeft de hoofdcommissaris getuige attent gemaakt op het feit, dat er een blaadje uit was. Spr. heeft toen geantwoord: Dat klopt, want dat blaadje heb ik eruit gehaald voor het ver dere onderzoek. Mr. Nederveen wil niet twijfelen aan de waarheid van hetgeen de beide politie-autori- teiten verklaren, maar hij vraagt zich af, waar om dit niet eerder ter sprake is gekomen. Zijn die verklaringen wellicht 'n beetje gekleurd? Mr. De Visser: Het blaadje was destijds nog niet geproduceerd. Verd. K.: De heer van Ledden Hulsenbos zegt in zijn rapport, dat er meerdere blaadjes zijn uitgescheurd. Het is dus wel opmerkelijk .dat de commissarissen dat niet hebben ontdekt. President: Die meerdere blaadjes waren ge perforeerde, doch de heeren Van 't Sant en Kramer bedoelden 'n uitgesneden of gescheurd blaadje. Hoofdinpecteur Van den Heuvel zal nu wor den gehoord. De president stelt den heer van den Heuvel eenige vragen omtrent het gevonden boekje, o.a. of het hem is opgevallen, dat er geper foreerde blaadjes uit het boekje ontbraken. De heer van den Heuvel, antwoordt ontken nend- Wel ontbrak een niet-geperforeerd blaadje. f mmissaris Kramer heeft evenmin opge merkt, dat er geperforeerde blaadjes ontbra ken. De hoofdcommissaris de heer Van t Sant antwoordt iets dergelijks. Mej. Haga, die boven het pakhuis in de Wes- terbaenstraat heeft gewoond, verklaart, op Zondagmorgen 10 Mei geklop te hebben ge hoord. Dat konden echter ook bananen zijn geweest uit het naastgelegen pakhuis. Die val len wel eens. Verdachte K.: Dat geklop moet uit het pak huis beneden de woning van mej. H. zijn ge komen. Mej. v. d. Vliet, kamerverhuurster, by wie K. destijds heeft gewoond (vóór de Prins Hen drikstraat) verklaart, dat de heer Eschauzier wel enkele malen bij K. aan de deur is ge weest en dat deze haar had gezegd, dat de heer met hem in relatie stond omtrent oprich- e®n fabriek- K- had gevraagd, de salon tijdelijk af te staan voor een onderhoud met 5 k®®r maar ,dat had zij niet toegestaan. Rechercheur Kooiman, als getuige déchar ge gehoord, geeft eenige inlichtingen omtrent een onderzoek naar de juistheid van mededee- lingen van K., dat hij een kamer had willen huren m de De Riemerstraat doch dat hij daar op met was ingegaan volgens de gehoorlgheid in verband met naastgelegen vertrekken Hii zegt, dat inderdaad om die reden de huur niet was doorgegaan De meening van dr. v. Ledden Hulsebos. een in schrijfletters op een ruit geschilderde naam. Getuige heeft verschillende valschheidstee- kenen opgemerkt, evenals dr. J. Schrijver uit Amsterdam die met hem samenwerkt. Zoo heb ben zij een 15 a 16-tal valschheidsteekenen aan getroffen. En wanneer spr. er vanavond weer °P gmg turen met de microscoop, dan zou hij er weer valschheidsteekenen bij vinden. Het schrift van den heer Eschauzier toonde geheel andere kenmerken, het ging n.l. na enkele trek ken de hoogte reeds in, evenals een vlieg machine. Verder wijst spr. erop, dat in het bijzonder de letter „z" op het briefje geheel overeenkomt met de wijze waarop K. de „z" placht te schrij ven en dat deze niet gelijkt op die van den heer E. Ook de wijze waarop de „m" is geschreven vertoont belangrijke verschillen met de „m" zooals de heer E. die schreef. Ook is K. nadat hem op dit verschil in het le rapport was ge wezen een andere „m" gaan maken niet meer gelijkend op de „m" van het briefje, n.l. van 1 November af. Verdachte K.: Dr. van Ledder Hulsebos ver gist zich. Pas in het 3e rapport heeft hij op dit verschil van de „m" gewezen. Bovendien schrijf ik twee verschillende „m's" zooals wel meer menschen dat doen. Voorts kan men in twee handteekeningen van den heer E. eveneens 16 punten van verschil aantoonen. Verdachte heeft met zijn verdediger de proef genoemen door het plaatsen van de handteekening op een strookje van 6 bij 3 cen timeter en daarna op een strookje van 3 bij 1 y2 c.M. Er komen dan nog veel meer verschillen voor den dag. Mrs. Borlier en Nederveen zouden de des kundigen tegen elkaar willen hooren. Dr. J. Schrijver contra de des kundigen Hesselinh en van W ageningh. Dr. J. Schrijver, arts te Amsterdam, zegt het briefje en de rapporten en contra-rapporten nauwkeurig te hebben bestudeerd. Hij heeft ook kennis genomen van de wijze waarop de des kundigen elkaar in de haren hebben gezeten. Zijn conclusie is dat het briefje valsch is en dat het is opgesteld door K. Men heeft er zelfs bui- tenlandsche schriftdeskundigen bij gehaald als of het hier een buitengewoon moeilijk geval betrof. Spr. heeft zich afgevraagd hoe het mo gelijk is, dat schriftdeskundigen een stuk echt verklaren, dat hij reeds na een korte studie voor een falsificaat moest houden. Hij ziet de oorzaak in het feit dat men het schriftdeskundig onderzoek opdraagt aan menschen die het ver mogen missen het schrift te zien in zijn geheel als neerslag van een psychische werkzaamheid die door de schrijfbeweging wordt overgebracht. Spr. meent dat dr. Hesselink en dr. van Wage- ningh het schrift niet aldus vermogen te zien en het briefje beschouwen als een aaneenrijging van schriftvormen waarmee zij uiteenscheuren^ wat aan de schrijfbeweging als het ware-bijeen behoort. Daarbij volgt dr. Hesselink nog de fu neste uitknip- en opplakmethode, waarmee hij ook anderen belet het schrift als een geheel te zien. Dr. Schrijver, voortgaande en zeggend, dat zijn betoog als een geheel moet worden be schouwd, wijst er op, dat in het briefje wordt gezegd„dat gaat mij verdomd ergeren" door iemand, die lang vergeefs heeft gewacht. Zoo iemand verkeert in den toestand van affect en produceert in dien toestand schrift, waarin men de sterke gemoedsbeweging duidelijk kan zien. Hier hebben wij geen affect-schrift, niet eens „schrift", maar het product van teeke nen. Get. acht de verklaring van de heeren Hesselink en Van Wageningh in hun rapporten als zoude wijlen de heer Eschauzier met „zorg en toewijding" geschreven hebben, een onbe wezen hypothese. De „verdomde ergernis" en de „haast" daarentegen zijn vaststaande feiten. Het briefje is valsch in de kern en in de ele menten en het bevat een heele reeks tegenna tuurlijke letterconstructies en spr. sluit zich aan bij het oordeel van dr. Van Ledden Hulse bos, dat K. het briefje heeft geschreven. Mr. Nederveen vraagt of dr. Schrijver niet in 1926 een circulaire heeft mede-ondertee kend met het doel'dr. Saudeck hier te lande te introduceeren en zijn studie hier te lande te laten doceeren. Dr. Schrijver: Inderdaad, maar dit is een persoonlijke aangelegenheid, terwijl ik sinds dien tot de erkenning ben gekomen, dat dr. Saudeck op z'n zachtst gezegd „de schrift-ex pertise niet beheerscht". Vervolgens wordt gehoord de heer K. Wen- zei, Justiz-ober-inspector a. D. te Hamburg (waarbij de heer H. Flaumenhaft, beëedigd ver taler, als tolk aanwezig is) en die in een ge detailleerd betoog eveneens tot de conclusie komt, dat het briefje valsch is. Te zes uur wordt de zitting geschorst tot hedenochtend 10 uur. Verklaringen van den gezagvoerder. De Raad voor de Scheepvaart stelde een on derzoek in naar de oorzaak van het aan den grond loopen van het motorschip „Sibajak" van den Rotterdamsche Lloyd op 15 December j.l., nabij de haven van Port Sudan, waardoor het schip zwaar werd beschadigd. De gezagvoerder, als getuige gehoord, ver klaarde, dat hij op 14 December van Suez was vertrokken op reis naar Indië. In Port Soedan moesten twee passagiers worden ontscheept, hetgeen op 15 December geschiedde, 's Avonds vertrok het schip weer. Nadat het anker was gelicht, nam de N.N.W. wind in kraeht toe. Onder loodsaanwijzing werd de haven uitge stuurd. Met het oog op den straffen wind en den om de Zuid loopenden stroom achtte get. het beter den loods binnen af te zetten en dan volle kracht de haven uit te loopen. De loods had hier geen bezwaar tegen. Er werd toen langzaam gevaren. Het ontschepen van den loods nam nogal eenigen tijd in beslag vanaf het hooge schip. De loods waarschuwde nog om niet te dicht bij den Noordwal te komen. Het licht van den stuurboordswal werd op S.B. boeg gebracht en toen het roodwitte licht van de pier bakboordroer gegeven. Het schip ging echter stuurboord uit. Na eenige manoevres stootte het schip en raakte de stuurboord- schroef onklaar. Buiten de haven werd een on derzoek ingesteld. De vulling van ruim twee maakte eenig water. Het schip keerde in de haven terug, waar een duikeronderzoek werd ingesteld en voorloopig werd gerepareerd. De reis naar Indië werd met een motor vervolgd. De zitting werd daarop geschorst, omdat de Raad zich wilde beraden of de gezagvoerder op daad of nalatigheid verder zou gehoord wor den. Na heropening van de zitting deelde de voor zitter mede, dat de Raad besloten had den ge zagvoerder op een daad of nalatigheid te hoo ren, omdat hij den loods te vroeg van boord had laten gaan. Get. verklaarde nog naar aanleiding van ver schillende vragen, dat tusschen het van boord gaan van den loods en het ongeluk slechts een paar minuten lag. Indien de loods aan boord zou zijn gebleven, zou waarschijnlijk het on geluk ook gebeurd zijn. Get. wilde volle kracht de haven uitvaren. Met den loods aan boord is steeds langzaam gevaren. De vaart is niet verminderd om den loods van boord te zetten. De lichten heeft get. steeds goed waargeno men; alleen de achter hem liggende lichten waren niet waar te nemen door het hooge schip. De inspecteur-generaal zegt, dat de kapitein den loods weg heeft laten gaan om vrij te zijn. Dat weggaan van den loods heeft iang ge duurd, waardoor wellicht het schip naar lager wal is afgedreven. Ook de opmerking van den loods niet Noord aan te houden heeft meege werkt om den Zuidwal te houden. Spr. heeft geen daad of nalatigheid gesteld. Spr. laat de schuldvraag over aan den Raad. Wel zou de veilige weg geweest zijn, den loods mee naar buiten te nemen. Het onderzoek werd daarna gesloten; de Raad zal later uitspi-aak doen. FRAUDE BIJ EEN GEMEENTE ONTVANGER. Het onderzoek naar de ten kantore van den gemeente-ontvanger te Apeldoorn gepleegde fraude heeft geruimen tijd gevorderd. Als resul taat van dit onderzoek is definitief aan assura deuren een schade gedeclareerd van 18.738. B. en W. stellen den raad voor genoegen te nemen, bij wijze van dading, met een uitkee- ring van 14.850, waartoe assuradeuren zich hebben verbonden. Nadat deze dading haar beslag zal hebben gekregen, komt het verhaal van het restant der schade aan de orde. B. en W. deelen den raad mede, voorzieningen te zullen treffen, die hun als gevolg van het betreurenswaardig voorval noodig voorkomen. De Raad voor de Scheepvaart heeft gisteren uitspraak gedaan in zake het aan den grond loopen van het stoomschip „Orion" in de Golf van Honduras. De Raad is van oordeel, dat deze stranding in zooverre aan de schuld van den kapitein is te wijten, dat hij niet alle verkenningsmidde len hééft gebruikt, waarover hij de beschik king had, terwijl er in de gegeven omstandig heden voor den kapitein wel aanleiding bestond om van het door hem niet gebruikte verken ningsmiddel, te weten het lood, gebruik te maken. Dat het lood den kapitein in het on derhavige geval had kunnen leeren, dat hij niet was ter plaatse waar hij volgens zijn be stek, en vooral volgens zijn overtuiging, dat hij met Cape Threepoints te doen had, zijn moest, is achteraf gebleken. Hieruit valt dus te leeren, dat het gebruik van het lood niet hierom ach terwege mag worden gelaten, omdat men, in dien men inderdaad was waar men meende te zijn, aan het lood nagenoeg geen aanwijzing zou kunnen ontleenen. Echter, ook indien men het niet looden bij nadering van Cape Three points nog zou kunnen billijken en de Raad wil des kapiteins overtuiging, dat hij met het licht van Cape Three points te doen had, zoo veel mogelijk te zijnen gunste laten wegen dan had hij in elk geval moeten looden, toen hij, volgens zijn overtuiging de boei in zicht moest krijgen en deze niet zag. Toen had hij niet door mogen blijven loopen. Een enkele looding te 3.45 of iets later had hem nog tijdig gewaarschuwd. Talrijke malen staat de Raad voor het geval, dat een stranding plaats heeft, omdat een ka pitein eenmaal een muurvaste overtuiging heeft en daarvan niet is af te brengen. De ken nisneming van deze, in de uitspraken van den Raad behandelde gevallen moet toch den zee varenden 'de wetenschap bijbrengen, dat men niet voorzichtig genoeg kan zijn en dat men zich steeds moet afvragen, niet alleen, welke redenen er mogelijkerwijze voor de ongegrond heid van zulk een overtuiging zijn bij te bren gen, maar ook, of wel alle mogelijke controle maatregelen zijn genomen. De Raad geeft deze beschouwingen ten beste in de hoop, dat daaruit door de Scheepvaart de noodige lessen zullen worden geput ter voorkoming van scheepsrampen. Met het aan geven van hetgeen, volgens een voorzichtige, in d<j gegeven omstandigheden passende, navi- „Heusch, Audrey, 't is heelemaal in ordei Je vader heeft zijn toestemming gegeven, en moeder zal ook geen bezwaren maken". Jack sprak met overtuiging, maar het aar dige gezichtje, dat tegen zijn schouder lag, keek niet bevredigd. „Ik heb een voorgevoel, dat we moeilijkhe den zullen krijgen, Jack. Ik ben den heelen tijd doodsbang voor je moeder geweest". „Maar schat, je kent haar niet eens. Je doet alsof ze een heks is. En ze is een engel". „Je eigen schuld, Jack. Je hebt me zelf een paar maal gezegd, dat je er zoo tegen op ziet haar van onze verloving te vertellen". „Hm! Tot op zekere hoogte, ja! Maar je moet 't goed begrijpen, Audrey. Moeder en ik zijn alles voor elkaar geweest sinds vaders dood, toen ik zes jaar was. Ze is jong gebleven ter wille van mij; zij is niet alleen mijn moeder geweest, maar een heerlijke makker. En, toen ik opgegroeid was, leken we meer op zuster en broer, dan op moeder en zoon. En toch weet je niet, wat voor moeder ze altijd geweest en gebleven is. Nooit zijn we van elkaar geschei den geweest, tot ze de vorige maand naar Schotland ging om alle oude vrienden eens te bezoeken. We zijn altijd zoo één 't zal een heele slag voor haar zijn, vooral daar ik nooit veel om meisjes gegeven heb vóór ik jou leer de kennen, Ze zal zich ontzettend eenzaam voe len. Het is hard voor haar. Maar ze is zoon dappere schat, en als ze je eenmaal gezien heeft, dan vindt ze het vast goed". Audrey lachte. „Niet iedereen vindt me zoo'n heilige als jij", zei ze, „en schoonmoeders kijken kriti scher dan haar verliefde zoons. Zeg, Jack, je zou me toch niet laten loopen om haar?" „Wat denk je wel!" riep hij verontwaardigd uit. Maar zeg, Audrey, ik heb een idee. Morgenmiddag om half 5 komt ze thuis. Ik ga om zes uur van kantoor, en zal dus tegen half 7 thuis zijn. Kom me halen. We gaan samen". „O neen, Jack ik durf niet voor je haar verteld hebt „Natuurlijk. Ik laat jou in de voorkamer. Moeder zal in de woonkamer zijn op de eerste verdieping. Ik ga haar begroeten ik ver lang er heusch naar, Audrey, want ze is een schat, en ik heb haar in bijna vier weken niet gezien. En dan vertel ik haar, dat wij verloofd zijn en kan ze je meteen keuren. Je moet ons natuurlijk even tijd laten, maar zoo is het heusch het beste". „Denk je Ze weifelde, maar onder- wiei-p zich ten slotte aan zijn oordeel. Hij opende den volgenden dag de huisdeur niet zelf, maar belde. Het geluid van den sleu tel zou moeder verraden, dat hij thuiskwam, en zij zou naar beneden snellen nog voor hij den tijd had gehad Audrey in de voorkamer te laten. Hij belde, maar het duurde eenigen tijd al vorens de deur geopend werd. „Wat een gestommel', zei hij. „Misschien is moeder wat later aangekomen, en staat er nog bagage van haar in de gang". Audrey zei niets. Zij was zenuwachtig. Jack belde te tweeden male. Np was aan de voet stappen te hooren, dat het dienstmeisje haas tig toegesneld kwam. „O, bent u het, mijnheer Jack?" vroeg ze. Zij zag er een weinig opgewonden uit, alsof zij juist druk bezig geweest was. „Ja." antwoordde hij haastig! ^„ïk kon mijri sleutel niet vinden. Laat die jonge dame in de voorkamer Ik moet direct naar boven Moeder is er toch?" „Zeker, mijnheer". Het meisje keek hem verbaasder aan dan de omstandigheden sche nen te wettigen, maar hij sloeg hierop geen acht, en rende de trap op „Jack..»...!" Een nog jonge vrouw zijn moeder snelde hem tegemoet. „Jack, mijn jongen en zij omhelsden elkaar met een teederheid, welke bewees, dat hij den vorigen dag niet overdreven had, toen hij sprak van hun innige verhouding. Het dienstmeisje had ondertusschen de ver bouwereerde Audrey, die als een weerloos lam de gebeurtenissen onderging, de voorkomer binnengevoerd en haar een stoel aangeboden. Eerst toen Audrey zenuwachtiger dan ooit plaats genomen had, bemerkte zij, dat zij niet alleen was. In een leunstoel bij den haard zat een heer, die toen zij hem in het oog kreeg, opstond, een hoffelijke buiging maak te, groette, en weer ging zitten. Audrey groette terug, verlegen en onhandig. Haar arme zenuwen Zou Jack het al aan zijn moeder verteld hebben? Neen, hij zal toch niet zoo met de deur in huis vallen Maar zoo héél lang zou ze toch niet behoeven te wachten dat hield ze niet uit Wie zou die heer zijn? Een vriend van Jack? Daar voor leek zij hem wat oud. Maar een knappe man! Lang, slank, fraai besneden kop, een beetje grijzend haar aan de slapen, maar overi gens jeugdig-blond Misschien wel een oom van Jack. Ja, vast een oom! Hij leek be paald op Jack of verbeeldde zij zich dat maarIn ieder geval, als het een oom was, dan moest ze er voor zorgen een goeden indruk te maken. Hij had zoo beleefd gegroet en zij was zoo verlegen en schuchter geweest. Zou ze niet iets zeggen? Maar wat? De heer las in een roman, maar Audrey kwam het voor, dat hij heel langzaam, of in het geheel niet las, want hij had nog geen blad omgeslagen. Zou hij ook zenuwachtig zijn? „Een mooie haard", zei Audrey plotseling, zich ervan bewust, dat ze eigenlijk iets geks zeide, ofschoon het een mooie haard was. De heer keek op. „Imitatie-Tudor, maar goede imitatie," zeide hij met een tongval dien ze als Schotsch on derbracht. „Maar 's winters, als er een vuur in brandt, komt zijn schoonheid natuurlijk pas tot haar recht." Dit was in ieder geval het begin van een ge sprek. Audrey voelde, dat het haar „zenuwen" goed deed. Maar vooral wilde ze het gesprek gaande houden, omdat een vermoedelijke oom van Jack een voor haar niet te versmaden per soonlijkheid was. Zij zei dus: „Dat zal wel. Maar ik heb dien haard nog nooit 's winters gezien. Tot haar verbazing antwoordde de heer: „Ik ook niet". „Bent u dan", vroeg zij, „nog nooit 's winters hier geweest Hij schudde het hoofd. „Neen, en 's zomers óók niet. Ik ben hier voor het eerst". Met groote, verschrikte oogen keek zij hem aan: „Maar u bent toch een oom van Jack Dit denkbeeld had zich in enkele minuten tijds in haar brein vastgezet. „Een oom eigenlijk niet", glimlachte hij. „Een neefvroeg zij, de hoop nog niet geheel opgevend. „Een neef eigenlijk óók niet", zei hij waar- heidslievend. „Maar toch familie?" smeekte zij bijna. Hij dacht even na: „H'm, zei hij bedachtzaam, „aangetrouwde familie, of eigenlijk...." „Ja, wat eigenlijk....?" drong ze zenuw achtig aan. „Wel, hoe moet je 't noemenIk ken u eigenlijk niet, maar u schijnt Jack goed te kennen, en ik zal er dus geen geheim van maken. Over een week hoop ik.... Jack's aangetrouwde vader te zijn". B. (NAb'RUK VERBODEN). gatie is vereischt om zich voor een stranding te vrijwaren, wil de Raad niet zeggen, dat de door dezen kapitein gevolgde navigatie, welke van de door den Raad aanbevolene afwijkt, ge heel onbegrijpelijk is. Integendeel, zij is maar al te begrijpelijk, maar daarom niettemin niet voldoende aan den reeds met de gewone con trolemiddelen (w.o. het lood) bereikbaren graad van veiligheid en zekerheid. Met alles rekening houdende, meent de Raad voor dit geval nog met een berisping te kun nen volstaan. HUWELIJKSZWENDELAAR. Een 33-jarige ziekenverpleger was gedurende de maanden September en October van het vorige jaar werkzaam te Huizen. In zijn kost huis maakte hij kennis met de gehuwde doch ter van zijn kostjuffrouw. De man spiegelde de jonge vrouw voor, dat hij in Heemskerk een betrekking zou kunnen ki-ijgen als hoofdver- pleger tegen een salaris van 500 gulden per maand, waarop de yrouw besloot van haar man te scheiden om met den ziekenverpleger op nieuw in het huwelijksbootje te stappen. Zij leende hem in goed vertrouwen 85. Voorts wist hij van een vriend van de familie nog 35 los te krijgen. Het bleek echter, dat zijn verhalen van a tot z fantasie waren; van een huwelijk kwam niets. De juffrouw deed aan gifte en de man moest zich voor de rechtbank wegens oplichting verantwoorden. Het O.M. eischte acht maanden gevangenis straf en de rechtbank veroordeelde den man tot een gevangenisstraf van zes weken. Dr. C. J. van Ledden Hulsebos scheikundige te Amsterdam, heeft een onderzoek ingesteld naar cte ecKtHpiri «am Wtuafv» n». Boeiqe en is daarolj tot ae conclusie gekomen, dat het een vervalscht briefje is, dat door K. moet zijn geschreven. Hij is huiverig dit „schrift" te noemen, daar JwaUp voor haaltje u getekend zooele Onze Parijsche correspondent meldt ons: De verschillende syndicaten van ambtenaren en personeelen in publieken dienst hebben aan de C. G. T. rapport uitgebracht over de mani festaties van j.l. Maandag en Jouhaux is daar mee paar de socialistische kamerfractie gegaan. Het politiek karakter van de beweging zou niet op duidelijke wijze kunnen uitkomen. Ziende welk een indruk de manifestatie zoo wel bij den senaat als op het publiek heeft ge maakt zoeken de socialisten de regeering voor te zijn en de eischen der ambtenaren op de ka» mertribune te brengen, voordat de regeering eenigen maatregel kan nemen. Intusschen is het uiterst twijfelachtig, of de regeering iets doen zal. Op den dag van de ma nifestaties heeft de -'ministerpresident den aard der betooging zoeken te verdoezelen door van een platonische manifestatie te spreken. Om niet den schijn te wekken dat de regeering de geheele beweging oogluikend heeft toegelaten, is de manifestatie wel in den ministerraad be sproken, en heeft de ministerpresident wel ver klaard, dat sancties zouden plaats hebben in ge vallen, waarin ernstige individueele fouten zouden zijn begaan, maar van officieele zijde heeft men van stonde af niet anders gedaan dan de meening verbreiden, dat geen ernstige incidenten zijn voorgekomen, waardoor dus het in het uitzicht stellen van straffen ook niet an ders dan als een platonisch gebaar kan worden beschouwd. De ambtenaren hebben nog een sterkere aan moediging gevonden in de houding van de radi- kale senatoren, die onmiddellijk besloten heb ben als het artikel betreffende de crisiskorting op de salarissen, uit de publieke kassen ver kregen, aan de orde komt, een zoodanige hou ding aan te nemen, dat de kamer nog gelegen heid krijgt op de zaak terug te komen. De radikalen, ook die van den senaat, willen dus tot eiken prijs de socialisten in de regeerings- meerderheid houden, zonder er naar te kijken dat bij de ambtenaarsmanifestaties, die de so cialisten nu trachten te exploiteeren, het initia tief is uitgegaan van en de leiding heeft berust bij de ambtenaarssyndicaten die bij de commu nistische vakvereenigingen zijn aangesloten. De radikale pers evenwel, onder den indruk van den weei%in, dien de manifestaties bij het pu bliek hebben gewekt, slaan een anderen toon aan en veroordeelen zonder uitzondering een beweging die zich ten slotte tegen de ambtenaren zelf moet keeren. Intusschen legen de ambtenaren zelf den na druk op het feit dat de manifestaties van j.l. Maandag slechts een eerste waarschuwing zijn. 83 NIEUWE BRUGGEN OVER DE GARONNE PARIJS, 21 Februari (R.O.) In het departe ment Haute-Garonne is een groot ingenieurs werk voltooid. De volgende maand zullen 83 nieuwe bruggen In gewapend beton over de Garonne voor het verkeer worden opengesteld ter vervanging van oude houten overbruggingen die slechts voor kleine lichte voertuigen toegankelijk waren. Het werk, dat deel uitmaakt van het plaa voor de nationale outillage heeft in tc'.sal v. ge», veer 75 francs gekoajj.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 6