tijd0004
■*r
mm
m
IN DE VOORKAMER.
«.«Kt
I
DONDERDAG 23 FEBRUARI 1933
DE MOORDZAAK-ESCHAUZIER.
Onderzoek naar de echtheid van
het bcivusle briefje.
DESKUNDIGEN-DEBAT VOOR HET
HAAGSCHE HOF.
HET AAN DEN GROND LOOPEN VAN
DE „SIBAJAK".
HET AAN DEN GROND LOOPEN VAN
HET 8.8. „ORION".
mm
wwmm
ERNSTIG TRAM-ONGELUK IN LONDEN. Op Bricklewood Broadway kantelde e<?3.
tramwagen vol gassagiers, ir&arby tsdyijk» gergoaen gmstyg warden gewoed.
NA DE MANIFESTATIE VAN DE
AMBTENAREN.
„PLATONISCHE GEBAREN".
Het gerechtshof te 's Hage heeft gisteren
de behandeling in hooger beroep van de straf
zaak tegen den 32-jarigen techniker J. A. J. H.
K. en den 20-jarigen kantoorbediende J. G. W.
P., beiden als verdacht van den moord op den
heer W. G. J. Eschauzier, gepleegd op 9 Mei
1931, des namiddags, in een perceel aan de
Prins Hendrikstraat te 's-Gravenhage, voort
gezet.
Verdachte K. werd door de Haagsche recht
bank op 20 Februari 1932 veroordeeld wegens
moord en valschheid in geschrifte tot 20 jaren
verdachte P. tot 5 jaren gevangenisstraf, van
welk vonnis zoowel het O.M. als de beide ver
oordeelden in hooger beroep zijn gegaan.
Op 19 Mei 1932 werd de behandeling van dit
hooger beroep voor het gerechtshof aangevan
gen, doch zij werd, voordat het woord was aan
den advocaat-generaal mr. J. A. de Visser, op
verzoek van de verdediging geschorst, teneinde
een onderzoek in te stellen naar de echtheid
van een in het costuum van' verdachte K. des
tijds gevonden papiertje (een uit een aantee-
kenboekje gescheurd blaadje), dat als volgt
luidde:
„Beste K.
Conform afspraak zou je hedenavond thuis
blijven. Ik héb dan ook geruimen tijd op je
gewacht, doch je bleef onzichtbaar en dat nog
wel op onze eerste conferentie in 1931. Je be
grijpt toch, dat dat mij verdbegint te
ergeren. Memoreer toch, dat ik je 100.000
schuldig ben en dat ik uit dien hoofde mag
verwachten, dat je mij met meer respect en
voorkomendheid behandelt. Ik ben morgen
avond terzelfdertijd hier.
(w.g. W. Eschauzier).
P.S. Liefst vier dagpn had je noodig om
mijn brief te beantwoorden.
Loe tida bisa menjaoet lebith lekas binatang!
(In haast)."
Inmiddels heeft dit onderzoek door een aan
tal deskundigen plaats gehad.
Het gerechtshof is heden bij de voortgezette
behandeling van het hooger beroep, samen
gesteld gelijk op 19 Mei.
Getuigenverhoor.
Eerste getuige is de heer A. Uijtenbogaart,
tandarts te 's Gravenhage.
Deze heeft een brief aan de rechtbank ge
schreven. waarin hij mededeelt, naar aanleiding
van het dagbladverslag over de moordzaak in 't
ochtendblad van 8 Februari 1932, dat hij des
tijds den heer Eschauzier een kunstgebit heeft
geleverd. Het kan zijn, dat op het oogenblik
dat den heer E. b- het op dezen begane mis
drijf een prop in den mond werd geduwd, het
bovenstuk van dat gebit is opgeschoven en
dat aldus de prop tot de keel is doorgedron
gen en den verstikkingsdood heeft veroorzaakt.
Dr. R. R. Rochat, deskundige, die de lijk
schouwing en het sectie-onderzoek heeft ver
richt, verklaart, dat bij het verwijderen van
de prop het bovenstuk van het kunstgebit niet
aanwezig was en dus ook niet uit den mond
is geschoven.
Pres.: (tot verdachte K.) Hebt u het boven
stuk van het gebit van den heer E. verwijderd?
Verdachte K.: Neen, meneer de president.
Ik wist trouwens ftiet, dat de heer E. een
kunstgebit had.
Dr. E. C. van Rijssel, deskundige, die met dr.
Roïbat, het onderzoek verrichtte, legt een ver
klaring omtrent het kunstgebit af, welke met
die van dr. R. overeenstemt.
Nog verklaart spr., naar aanleiding van een
vraag van verdachte K., dat het tandvleesch
in de bovenkaak van het slachtoffer een scheur
van 3 c.m. vertoonde.
Getuige F. K. N. Born, in wiens door hem aan
verdachte K. verhuurde pakhuis aan de Wes-
terbaenstraat het lijk in een pakkist werd aan
getroffen, antwoordt op een door den president
tot hem gerichte vraag, dat hij de kist des
Maandagsavonds omstreeks half 6 (het mis
drijf werd des Zaterdags tevoren gepleegd) in
het pakhuis ontdekte, toen hij daar toevallig
nog even was heengegaan om een puthaakje
te halen.
Eenige discussie ontstaat tusschen president,
getuige en verdediging naar aanleiding van de
vraag hoe het lijk in de kist lag.
De president deelt verder medé, dat de vrouw
van verdachte K., die het briefje in het cos
tuum van K. zou hebben gevonden, verzocht
heeft, gebruik te mogen maken van het ver-
schooningsrecht om geen getuigenis voor het
Hof af te leggen. Spr. vraagt den verdachte
K., waarom de vrouw, met wie verdachte toch
op goeden voet was, als echtgenoote hier geen
verklaring wil afleggen, die toch in het be
lang van den verdachte zou kunnen zijn.
Verdachte K. antwoordt schouderophalend.
De heer P. Eschauzier, broeder van het
slachtoffer, herhaalt zijn reeds eerder afgelegde
verklaring omtrent de corx-espondentie van zijn
broer, o.a. in de Engelsche octrooi-aanvraag van
verdachte K.
Op een vraag van mr. De Visser, of het
slachtoffer zijn briefjes parafeerde, in plaats
van te onderteekenen met vollen naam, ant
woordt getuige, dat zijn broer in den regel wel
parafeerde, doch voor goede kennissen wel 'n
uitzondering placht te maken. Een andere vraag
n.l. of de heer W. Eschauzier 't woord „verd.
wel eens gebruikte, wordt door get. ontkennend
beantwoord. Voorts zegt get. den indruk te
hebben, dat het briefje niet in haast is ge
schreven.
Toen getuige in het pakhuis kwam met den
hoofdcommissaris van politie, stond de kist niet
(meer) in de nis.
De heer P. G. Visser, procuratiehouder in de
vennootschap van den heer W. Eschauzier, bij
welke hij jaren in betrekking was, verklaart,
dat het briefje niet den indruk wekt door den
heer E. te zijn geschreven, al lijkt het hand
schrift zeer veel op dat van den heer E. Boven
dien correspondeerde de heer E. niet op der
gelijke wijze. Indien hij 'n brief aan K. schreef,
dan geschiedde het op blanco papier. Daar
bovendien de heer E. een mankement aan den
rechterarm had en daardoor slechts langzaam
kon schrijven, was er geen aanleiding voor het
bijschrift: „In haast!"
De heer W. J. Pabst, die kassier bij den heer
Eschauzier is geweest, is van meening, dat de
woordenkeus een andere was dan de heer
Eschauzier gewend was te gebruiken.
De 52-jarige reizigef J. E. Brough, te wiens
huize K. inwoonde, dóch die den heer Eschau
zier niet kende, verklaart, dat K. een drietal
malen bezoek heeft gehad van iemand, van
wien hem later- een portret is getoond.
Getuige heeft toen opgemerkt, dat het portret
.wel geleek op het gelaat van den bezoeker,
maar dat hij dezen niet met zekerheid kon
herkennen.
De echtgenoote van Brough, vervolgens als
getuige gehoord, zegt, dat K. ongeveer negen
maanden bij hen heeft gewoond. Zij herkent
het portret van den heer Eschauzier evenmin
zeker als dat van den bedoelden bezoeker.
Getuige Tummers, die een technisch bureau
heeft, verklaart, dat K. destijds bij hem ge
solliciteerd heeft naar een betrekking. K. vroeg
slooWts. w»»ir woinie salaris en zeide aan den
grond te zitten, doch een rc-rd-ving «w e lonnnn
op iemand te hebben omtrent een door K. ge
patenteerde uitvinding.
De heer Eschauzier Jr., een 23-jarige student
zoon van het slachtoffer, zegt. dat hij wel
brieven, voor zyn vader bestemd, opende.
De president: Was U iets bekend omtrent de
correspondentie van K. met uw vader?
Getuige: Ik wist, dat K. mijn vader om een
onderhoud had gevraagd.
De president: Acht U het waarschijnlijk dat
het in de jas van K. gevonden briefje afkomstig
is van Uw vader?
Getuige: Neen, o.a. omdat mijn vader zelden
zijn naam voluit onder dergelijke briefjes zette
dat kostte hem in verband met den toestand
van zijn arm te veel moeite. -
De heer Ch. A. Blok, oud-assistent-resident,
verklaart, dat hij het bewuste briefje in de
krant heeft gelezen en dat hij naar aanleiding
daarvan de opmerking heeft gemaakt, dat het
Maleische onderschrift niet de taal is van een
beschaafd man, doch tavernetaai.
Mr. Lieftinck, oud-rechter in Indië, verklaart
omtrent de beteekenis van het briefje, dat hij
destijds in de krant heeft gelezen, dat hij den
advocaat-generaal heeft opgebeld om te ver
tellen. dat zulk een briefje nooit door een be
schaafd man geschreven kan zijn. Het onder
schrift beteekent n.l.: „Jij ver beneden mij
staand wezen, zou niet eerder kunnen ant
woorden, vuil zwijn!"
De president leest vervolgens eenige passa
ges voor uit een verhoor van den heer Lief
tinck, voor den rechter-commissaris, waaruit
blijkt, dat de heer Lieftinck zich in denzelfden
zin over het briefje heeft uitgelaten.
Te één uur wordt de zitting geschorst tot
twee uur.
Te 2.10 wordt de zitting heropend. Versche
nen is thans de echtgenoote van verdachte K.
Zij herhaalt haar reeds schriftelijk gedaan ver
zoek om gebruik te maken van het verschoo-
ningsrecht om te zwijgen.
De president: Dat is uw goed recht. U kunt
dus heengaan.
(Mevr. K. verlaat de zaal).
De president (tot mr. Nederveen): Hoe Is
het briefje in uw bezit gekomen?
Mr. Nederveen: Het is mij in couvert per
expresse toegezonden door de vrouw van K.
Rechercheur De Bont is bij de vrouw van K.
thuisgeweest naar aanleiding van het in het
vest van K. gevonden briefje. Hij vernam toen
van de vrouw, dat de advocaat van K. bij haar
was geweest om te kiformeeren of er niet 'n
briefje in de kleeding v,an K. was te vinden.
Zij zou toen hebben gezocht, het briefje ge
vonden hebben en het aan den advocaat hebben
meegegeven.
Mr. Nederveen: Dat is interessant. Ik ben
nooit bij de vrouw van K. geweest. Wel heb ik
eens met haar getelefoneerd.
De heer N. Boekma, directeur van het Huis
van Bewaring, verklaart op een desbetreffende
vraag van den president, niets te hebben be
merkt bij een bezoek van de vrouw aan ver
dachte K. in het Huis van Bewaring waarbij
getuige aanwezig was en nauwlettend heeft
achtgeslagen op hun handelingen dat K. aan
zijn vrouw iets heeft overhandigd.
Nog vi-aagt mr. Nederveen den advocaat-ge
neraal of de rechtercommissaris hem een per
soonlijk bezoek heeft gebracht om te vertellen,
dat het briefje niet in het dossier was opgeno
men.
Mr. De Visser: Volkomen juist.
Mr. Nederveen zegt, zooeven een telegram
van dr. Saudek uit Londen te hebben ontvan
gen, waarbij deze vraagt of op zijn overkomst
op morgen prijs wordt gesteld.
Mr. De Visser: Dr. Saudek is voor heden ge
dagvaard. Voor mij behoeft de heer Saudek
echter niet te verschijnen, doch ik kan mij
voorstellen, dat de verdediging prijs stelt op
diens overkomst. Ik maak mij gaarne den tolk
wan de verdediging om dat te kennen te geven.
Mr. Nederveen: Ik dank U.
De heer Van 't Sant, hoofdcommissaris van
politie, verklaart dat hij destijds den commis
saris Kramer er opmerkzaam op heeft gemaakt,
dat uit het zakboekje van den heer E. een
blaadje was uitgescheurd en wel het blaadje
aan het einde: Dec.Jan.
Het gevonden blaadje is echter uit een ander
gedeelte van het boekje gescheurd!
President: Er zouden dus twee blaadjes uit
gescheurd moeten zijn.
De heer Van 't Sant: Inderdaad, maar toen
ik het boekje heb bekeken, miste er slechts
éën blaadje, doch niet dat waarover hier de
beschrijvingen gaan. Getuige licht dit nader
toe aan de hand van het boekje.
Getuige Eschauzier Jr. geeft nog enkele in
lichtingen omtrent het boekje van zijn vader.
De commissaris Kramer verklaart, dat het
boekje is gevonden in de kleeding van den
heer E. in het Ziekenhuis. Op 29 April 1931
stond genoteerd: „Conferentie met K. in Cen
traal".
Spr heeft toen dat blaadje eruit gescheurd,
omdat het voor de zaak van belang kon zijn.
Later heeft de hoofdcommissaris getuige attent
gemaakt op het feit, dat er een blaadje uit was.
Spr. heeft toen geantwoord: Dat klopt, want
dat blaadje heb ik eruit gehaald voor het ver
dere onderzoek.
Mr. Nederveen wil niet twijfelen aan de
waarheid van hetgeen de beide politie-autori-
teiten verklaren, maar hij vraagt zich af, waar
om dit niet eerder ter sprake is gekomen. Zijn
die verklaringen wellicht 'n beetje gekleurd?
Mr. De Visser: Het blaadje was destijds nog
niet geproduceerd.
Verd. K.: De heer van Ledden Hulsenbos
zegt in zijn rapport, dat er meerdere blaadjes
zijn uitgescheurd. Het is dus wel opmerkelijk
.dat de commissarissen dat niet hebben ontdekt.
President: Die meerdere blaadjes waren ge
perforeerde, doch de heeren Van 't Sant en
Kramer bedoelden 'n uitgesneden of gescheurd
blaadje.
Hoofdinpecteur Van den Heuvel zal nu wor
den gehoord.
De president stelt den heer van den Heuvel
eenige vragen omtrent het gevonden boekje,
o.a. of het hem is opgevallen, dat er geper
foreerde blaadjes uit het boekje ontbraken.
De heer van den Heuvel, antwoordt ontken
nend- Wel ontbrak een niet-geperforeerd
blaadje.
f mmissaris Kramer heeft evenmin opge
merkt, dat er geperforeerde blaadjes ontbra
ken.
De hoofdcommissaris de heer Van t Sant
antwoordt iets dergelijks.
Mej. Haga, die boven het pakhuis in de Wes-
terbaenstraat heeft gewoond, verklaart, op
Zondagmorgen 10 Mei geklop te hebben ge
hoord. Dat konden echter ook bananen zijn
geweest uit het naastgelegen pakhuis. Die val
len wel eens.
Verdachte K.: Dat geklop moet uit het pak
huis beneden de woning van mej. H. zijn ge
komen.
Mej. v. d. Vliet, kamerverhuurster, by wie
K. destijds heeft gewoond (vóór de Prins Hen
drikstraat) verklaart, dat de heer Eschauzier
wel enkele malen bij K. aan de deur is ge
weest en dat deze haar had gezegd, dat de heer
met hem in relatie stond omtrent oprich-
e®n fabriek- K- had gevraagd, de salon
tijdelijk af te staan voor een onderhoud met
5 k®®r maar ,dat had zij niet toegestaan.
Rechercheur Kooiman, als getuige déchar
ge gehoord, geeft eenige inlichtingen omtrent
een onderzoek naar de juistheid van mededee-
lingen van K., dat hij een kamer had willen
huren m de De Riemerstraat doch dat hij daar
op met was ingegaan volgens de gehoorlgheid
in verband met naastgelegen vertrekken Hii
zegt, dat inderdaad om die reden de huur niet
was doorgegaan
De meening van dr. v. Ledden
Hulsebos.
een in schrijfletters op een ruit geschilderde
naam.
Getuige heeft verschillende valschheidstee-
kenen opgemerkt, evenals dr. J. Schrijver uit
Amsterdam die met hem samenwerkt. Zoo heb
ben zij een 15 a 16-tal valschheidsteekenen aan
getroffen. En wanneer spr. er vanavond weer
°P gmg turen met de microscoop, dan zou hij
er weer valschheidsteekenen bij vinden. Het
schrift van den heer Eschauzier toonde geheel
andere kenmerken, het ging n.l. na enkele trek
ken de hoogte reeds in, evenals een vlieg
machine.
Verder wijst spr. erop, dat in het bijzonder de
letter „z" op het briefje geheel overeenkomt
met de wijze waarop K. de „z" placht te schrij
ven en dat deze niet gelijkt op die van den
heer E.
Ook de wijze waarop de „m" is geschreven
vertoont belangrijke verschillen met de „m"
zooals de heer E. die schreef. Ook is K. nadat
hem op dit verschil in het le rapport was ge
wezen een andere „m" gaan maken niet meer
gelijkend op de „m" van het briefje, n.l. van
1 November af.
Verdachte K.: Dr. van Ledder Hulsebos ver
gist zich. Pas in het 3e rapport heeft hij op dit
verschil van de „m" gewezen.
Bovendien schrijf ik twee verschillende
„m's" zooals wel meer menschen dat doen.
Voorts kan men in twee handteekeningen van
den heer E. eveneens 16 punten van verschil
aantoonen. Verdachte heeft met zijn verdediger
de proef genoemen door het plaatsen van de
handteekening op een strookje van 6 bij 3 cen
timeter en daarna op een strookje van 3 bij 1 y2
c.M. Er komen dan nog veel meer verschillen
voor den dag.
Mrs. Borlier en Nederveen zouden de des
kundigen tegen elkaar willen hooren.
Dr. J. Schrijver contra de des
kundigen Hesselinh en van
W ageningh.
Dr. J. Schrijver, arts te Amsterdam, zegt
het briefje en de rapporten en contra-rapporten
nauwkeurig te hebben bestudeerd. Hij heeft ook
kennis genomen van de wijze waarop de des
kundigen elkaar in de haren hebben gezeten.
Zijn conclusie is dat het briefje valsch is en dat
het is opgesteld door K. Men heeft er zelfs bui-
tenlandsche schriftdeskundigen bij gehaald als
of het hier een buitengewoon moeilijk geval
betrof. Spr. heeft zich afgevraagd hoe het mo
gelijk is, dat schriftdeskundigen een stuk echt
verklaren, dat hij reeds na een korte studie
voor een falsificaat moest houden. Hij ziet de
oorzaak in het feit dat men het schriftdeskundig
onderzoek opdraagt aan menschen die het ver
mogen missen het schrift te zien in zijn geheel
als neerslag van een psychische werkzaamheid
die door de schrijfbeweging wordt overgebracht.
Spr. meent dat dr. Hesselink en dr. van Wage-
ningh het schrift niet aldus vermogen te zien
en het briefje beschouwen als een aaneenrijging
van schriftvormen waarmee zij uiteenscheuren^
wat aan de schrijfbeweging als het ware-bijeen
behoort. Daarbij volgt dr. Hesselink nog de fu
neste uitknip- en opplakmethode, waarmee hij
ook anderen belet het schrift als een geheel
te zien.
Dr. Schrijver, voortgaande en zeggend, dat
zijn betoog als een geheel moet worden be
schouwd, wijst er op, dat in het briefje wordt
gezegd„dat gaat mij verdomd ergeren" door
iemand, die lang vergeefs heeft gewacht. Zoo
iemand verkeert in den toestand van affect en
produceert in dien toestand schrift, waarin
men de sterke gemoedsbeweging duidelijk kan
zien. Hier hebben wij geen affect-schrift, niet
eens „schrift", maar het product van teeke
nen. Get. acht de verklaring van de heeren
Hesselink en Van Wageningh in hun rapporten
als zoude wijlen de heer Eschauzier met „zorg
en toewijding" geschreven hebben, een onbe
wezen hypothese. De „verdomde ergernis" en
de „haast" daarentegen zijn vaststaande feiten.
Het briefje is valsch in de kern en in de ele
menten en het bevat een heele reeks tegenna
tuurlijke letterconstructies en spr. sluit zich
aan bij het oordeel van dr. Van Ledden Hulse
bos, dat K. het briefje heeft geschreven.
Mr. Nederveen vraagt of dr. Schrijver niet
in 1926 een circulaire heeft mede-ondertee
kend met het doel'dr. Saudeck hier te lande
te introduceeren en zijn studie hier te lande
te laten doceeren.
Dr. Schrijver: Inderdaad, maar dit is een
persoonlijke aangelegenheid, terwijl ik sinds
dien tot de erkenning ben gekomen, dat dr.
Saudeck op z'n zachtst gezegd „de schrift-ex
pertise niet beheerscht".
Vervolgens wordt gehoord de heer K. Wen-
zei, Justiz-ober-inspector a. D. te Hamburg
(waarbij de heer H. Flaumenhaft, beëedigd ver
taler, als tolk aanwezig is) en die in een ge
detailleerd betoog eveneens tot de conclusie
komt, dat het briefje valsch is.
Te zes uur wordt de zitting geschorst tot
hedenochtend 10 uur.
Verklaringen van den gezagvoerder.
De Raad voor de Scheepvaart stelde een on
derzoek in naar de oorzaak van het aan den
grond loopen van het motorschip „Sibajak"
van den Rotterdamsche Lloyd op 15 December
j.l., nabij de haven van Port Sudan, waardoor
het schip zwaar werd beschadigd.
De gezagvoerder, als getuige gehoord, ver
klaarde, dat hij op 14 December van Suez was
vertrokken op reis naar Indië. In Port Soedan
moesten twee passagiers worden ontscheept,
hetgeen op 15 December geschiedde, 's Avonds
vertrok het schip weer. Nadat het anker was
gelicht, nam de N.N.W. wind in kraeht toe.
Onder loodsaanwijzing werd de haven uitge
stuurd. Met het oog op den straffen wind en
den om de Zuid loopenden stroom achtte get.
het beter den loods binnen af te zetten en dan
volle kracht de haven uit te loopen. De loods
had hier geen bezwaar tegen. Er werd toen
langzaam gevaren. Het ontschepen van den
loods nam nogal eenigen tijd in beslag vanaf
het hooge schip. De loods waarschuwde nog
om niet te dicht bij den Noordwal te komen.
Het licht van den stuurboordswal werd op S.B.
boeg gebracht en toen het roodwitte licht van
de pier bakboordroer gegeven. Het schip ging
echter stuurboord uit. Na eenige manoevres
stootte het schip en raakte de stuurboord-
schroef onklaar. Buiten de haven werd een on
derzoek ingesteld. De vulling van ruim twee
maakte eenig water. Het schip keerde in de
haven terug, waar een duikeronderzoek werd
ingesteld en voorloopig werd gerepareerd. De
reis naar Indië werd met een motor vervolgd.
De zitting werd daarop geschorst, omdat de
Raad zich wilde beraden of de gezagvoerder op
daad of nalatigheid verder zou gehoord wor
den.
Na heropening van de zitting deelde de voor
zitter mede, dat de Raad besloten had den ge
zagvoerder op een daad of nalatigheid te hoo
ren, omdat hij den loods te vroeg van boord
had laten gaan.
Get. verklaarde nog naar aanleiding van ver
schillende vragen, dat tusschen het van boord
gaan van den loods en het ongeluk slechts een
paar minuten lag. Indien de loods aan boord
zou zijn gebleven, zou waarschijnlijk het on
geluk ook gebeurd zijn. Get. wilde volle kracht
de haven uitvaren. Met den loods aan boord
is steeds langzaam gevaren. De vaart is niet
verminderd om den loods van boord te zetten.
De lichten heeft get. steeds goed waargeno
men; alleen de achter hem liggende lichten
waren niet waar te nemen door het hooge
schip.
De inspecteur-generaal zegt, dat de kapitein
den loods weg heeft laten gaan om vrij te zijn.
Dat weggaan van den loods heeft iang ge
duurd, waardoor wellicht het schip naar lager
wal is afgedreven. Ook de opmerking van den
loods niet Noord aan te houden heeft meege
werkt om den Zuidwal te houden. Spr. heeft
geen daad of nalatigheid gesteld. Spr. laat de
schuldvraag over aan den Raad. Wel zou de
veilige weg geweest zijn, den loods mee naar
buiten te nemen.
Het onderzoek werd daarna gesloten; de
Raad zal later uitspi-aak doen.
FRAUDE BIJ EEN GEMEENTE
ONTVANGER.
Het onderzoek naar de ten kantore van den
gemeente-ontvanger te Apeldoorn gepleegde
fraude heeft geruimen tijd gevorderd. Als resul
taat van dit onderzoek is definitief aan assura
deuren een schade gedeclareerd van 18.738.
B. en W. stellen den raad voor genoegen te
nemen, bij wijze van dading, met een uitkee-
ring van 14.850, waartoe assuradeuren zich
hebben verbonden. Nadat deze dading haar
beslag zal hebben gekregen, komt het verhaal
van het restant der schade aan de orde.
B. en W. deelen den raad mede, voorzieningen
te zullen treffen, die hun als gevolg van het
betreurenswaardig voorval noodig voorkomen.
De Raad voor de Scheepvaart heeft gisteren
uitspraak gedaan in zake het aan den grond
loopen van het stoomschip „Orion" in de Golf
van Honduras.
De Raad is van oordeel, dat deze stranding
in zooverre aan de schuld van den kapitein is
te wijten, dat hij niet alle verkenningsmidde
len hééft gebruikt, waarover hij de beschik
king had, terwijl er in de gegeven omstandig
heden voor den kapitein wel aanleiding bestond
om van het door hem niet gebruikte verken
ningsmiddel, te weten het lood, gebruik te
maken. Dat het lood den kapitein in het on
derhavige geval had kunnen leeren, dat hij
niet was ter plaatse waar hij volgens zijn be
stek, en vooral volgens zijn overtuiging, dat hij
met Cape Threepoints te doen had, zijn moest,
is achteraf gebleken. Hieruit valt dus te leeren,
dat het gebruik van het lood niet hierom ach
terwege mag worden gelaten, omdat men, in
dien men inderdaad was waar men meende te
zijn, aan het lood nagenoeg geen aanwijzing
zou kunnen ontleenen. Echter, ook indien men
het niet looden bij nadering van Cape Three
points nog zou kunnen billijken en de Raad
wil des kapiteins overtuiging, dat hij met het
licht van Cape Three points te doen had, zoo
veel mogelijk te zijnen gunste laten wegen
dan had hij in elk geval moeten looden, toen
hij, volgens zijn overtuiging de boei in zicht
moest krijgen en deze niet zag. Toen had hij
niet door mogen blijven loopen. Een enkele
looding te 3.45 of iets later had hem nog tijdig
gewaarschuwd.
Talrijke malen staat de Raad voor het geval,
dat een stranding plaats heeft, omdat een ka
pitein eenmaal een muurvaste overtuiging
heeft en daarvan niet is af te brengen. De ken
nisneming van deze, in de uitspraken van den
Raad behandelde gevallen moet toch den zee
varenden 'de wetenschap bijbrengen, dat men
niet voorzichtig genoeg kan zijn en dat men
zich steeds moet afvragen, niet alleen, welke
redenen er mogelijkerwijze voor de ongegrond
heid van zulk een overtuiging zijn bij te bren
gen, maar ook, of wel alle mogelijke controle
maatregelen zijn genomen.
De Raad geeft deze beschouwingen ten beste
in de hoop, dat daaruit door de Scheepvaart
de noodige lessen zullen worden geput ter
voorkoming van scheepsrampen. Met het aan
geven van hetgeen, volgens een voorzichtige,
in d<j gegeven omstandigheden passende, navi-
„Heusch, Audrey, 't is heelemaal in ordei Je
vader heeft zijn toestemming gegeven, en
moeder zal ook geen bezwaren maken".
Jack sprak met overtuiging, maar het aar
dige gezichtje, dat tegen zijn schouder lag,
keek niet bevredigd.
„Ik heb een voorgevoel, dat we moeilijkhe
den zullen krijgen, Jack. Ik ben den heelen
tijd doodsbang voor je moeder geweest".
„Maar schat, je kent haar niet eens. Je doet
alsof ze een heks is. En ze is een engel".
„Je eigen schuld, Jack. Je hebt me zelf een
paar maal gezegd, dat je er zoo tegen op ziet
haar van onze verloving te vertellen".
„Hm! Tot op zekere hoogte, ja! Maar je moet
't goed begrijpen, Audrey. Moeder en ik zijn
alles voor elkaar geweest sinds vaders dood,
toen ik zes jaar was. Ze is jong gebleven ter
wille van mij; zij is niet alleen mijn moeder
geweest, maar een heerlijke makker. En, toen
ik opgegroeid was, leken we meer op zuster
en broer, dan op moeder en zoon. En toch weet
je niet, wat voor moeder ze altijd geweest en
gebleven is. Nooit zijn we van elkaar geschei
den geweest, tot ze de vorige maand naar
Schotland ging om alle oude vrienden eens te
bezoeken. We zijn altijd zoo één 't zal een
heele slag voor haar zijn, vooral daar ik nooit
veel om meisjes gegeven heb vóór ik jou leer
de kennen, Ze zal zich ontzettend eenzaam voe
len. Het is hard voor haar. Maar ze is zoon
dappere schat, en als ze je eenmaal gezien
heeft, dan vindt ze het vast goed".
Audrey lachte.
„Niet iedereen vindt me zoo'n heilige als
jij", zei ze, „en schoonmoeders kijken kriti
scher dan haar verliefde zoons. Zeg, Jack, je
zou me toch niet laten loopen om haar?"
„Wat denk je wel!" riep hij verontwaardigd
uit. Maar zeg, Audrey, ik heb een idee.
Morgenmiddag om half 5 komt ze thuis. Ik ga
om zes uur van kantoor, en zal dus tegen half
7 thuis zijn. Kom me halen. We gaan samen".
„O neen, Jack ik durf niet voor
je haar verteld hebt
„Natuurlijk. Ik laat jou in de voorkamer.
Moeder zal in de woonkamer zijn op de eerste
verdieping. Ik ga haar begroeten ik ver
lang er heusch naar, Audrey, want ze is een
schat, en ik heb haar in bijna vier weken niet
gezien. En dan vertel ik haar, dat wij verloofd
zijn en kan ze je meteen keuren. Je moet
ons natuurlijk even tijd laten, maar zoo is het
heusch het beste".
„Denk je Ze weifelde, maar onder-
wiei-p zich ten slotte aan zijn oordeel.
Hij opende den volgenden dag de huisdeur
niet zelf, maar belde. Het geluid van den sleu
tel zou moeder verraden, dat hij thuiskwam, en
zij zou naar beneden snellen nog voor hij den
tijd had gehad Audrey in de voorkamer te
laten.
Hij belde, maar het duurde eenigen tijd al
vorens de deur geopend werd.
„Wat een gestommel', zei hij. „Misschien is
moeder wat later aangekomen, en staat er nog
bagage van haar in de gang".
Audrey zei niets. Zij was zenuwachtig. Jack
belde te tweeden male. Np was aan de voet
stappen te hooren, dat het dienstmeisje haas
tig toegesneld kwam.
„O, bent u het, mijnheer Jack?" vroeg ze.
Zij zag er een weinig opgewonden uit, alsof zij
juist druk bezig geweest was.
„Ja." antwoordde hij haastig! ^„ïk kon mijri
sleutel niet vinden. Laat die jonge dame in de
voorkamer Ik moet direct naar boven
Moeder is er toch?"
„Zeker, mijnheer". Het meisje keek hem
verbaasder aan dan de omstandigheden sche
nen te wettigen, maar hij sloeg hierop geen
acht, en rende de trap op
„Jack..»...!" Een nog jonge vrouw zijn
moeder snelde hem tegemoet.
„Jack, mijn jongen en zij omhelsden
elkaar met een teederheid, welke bewees, dat
hij den vorigen dag niet overdreven had, toen
hij sprak van hun innige verhouding.
Het dienstmeisje had ondertusschen de ver
bouwereerde Audrey, die als een weerloos lam
de gebeurtenissen onderging, de voorkomer
binnengevoerd en haar een stoel aangeboden.
Eerst toen Audrey zenuwachtiger dan ooit
plaats genomen had, bemerkte zij, dat zij
niet alleen was. In een leunstoel bij den haard
zat een heer, die toen zij hem in het oog
kreeg, opstond, een hoffelijke buiging maak
te, groette, en weer ging zitten.
Audrey groette terug, verlegen en onhandig.
Haar arme zenuwen Zou Jack het al aan
zijn moeder verteld hebben? Neen, hij zal
toch niet zoo met de deur in huis vallen
Maar zoo héél lang zou ze toch niet behoeven
te wachten dat hield ze niet uit Wie
zou die heer zijn? Een vriend van Jack? Daar
voor leek zij hem wat oud. Maar een knappe
man! Lang, slank, fraai besneden kop, een
beetje grijzend haar aan de slapen, maar overi
gens jeugdig-blond Misschien wel een
oom van Jack. Ja, vast een oom! Hij leek be
paald op Jack of verbeeldde zij zich dat
maarIn ieder geval, als het een oom
was, dan moest ze er voor zorgen een goeden
indruk te maken. Hij had zoo beleefd gegroet
en zij was zoo verlegen en schuchter geweest.
Zou ze niet iets zeggen? Maar wat?
De heer las in een roman, maar Audrey
kwam het voor, dat hij heel langzaam, of in
het geheel niet las, want hij had nog geen blad
omgeslagen. Zou hij ook zenuwachtig zijn?
„Een mooie haard", zei Audrey plotseling,
zich ervan bewust, dat ze eigenlijk iets geks
zeide, ofschoon het een mooie haard was.
De heer keek op.
„Imitatie-Tudor, maar goede imitatie," zeide
hij met een tongval dien ze als Schotsch on
derbracht. „Maar 's winters, als er een vuur in
brandt, komt zijn schoonheid natuurlijk pas
tot haar recht."
Dit was in ieder geval het begin van een ge
sprek. Audrey voelde, dat het haar „zenuwen"
goed deed. Maar vooral wilde ze het gesprek
gaande houden, omdat een vermoedelijke oom
van Jack een voor haar niet te versmaden per
soonlijkheid was. Zij zei dus:
„Dat zal wel. Maar ik heb dien haard nog
nooit 's winters gezien.
Tot haar verbazing antwoordde de heer:
„Ik ook niet".
„Bent u dan", vroeg zij, „nog nooit 's winters
hier geweest
Hij schudde het hoofd.
„Neen, en 's zomers óók niet. Ik ben hier
voor het eerst".
Met groote, verschrikte oogen keek zij hem
aan:
„Maar u bent toch een oom van Jack
Dit denkbeeld had zich in enkele minuten
tijds in haar brein vastgezet.
„Een oom eigenlijk niet", glimlachte hij.
„Een neefvroeg zij, de hoop nog
niet geheel opgevend.
„Een neef eigenlijk óók niet", zei hij waar-
heidslievend.
„Maar toch familie?" smeekte zij bijna.
Hij dacht even na:
„H'm, zei hij bedachtzaam, „aangetrouwde
familie, of eigenlijk...."
„Ja, wat eigenlijk....?" drong ze zenuw
achtig aan.
„Wel, hoe moet je 't noemenIk ken u
eigenlijk niet, maar u schijnt Jack goed te
kennen, en ik zal er dus geen geheim van
maken. Over een week hoop ik.... Jack's
aangetrouwde vader te zijn". B.
(NAb'RUK VERBODEN).
gatie is vereischt om zich voor een stranding
te vrijwaren, wil de Raad niet zeggen, dat de
door dezen kapitein gevolgde navigatie, welke
van de door den Raad aanbevolene afwijkt, ge
heel onbegrijpelijk is. Integendeel, zij is maar
al te begrijpelijk, maar daarom niettemin niet
voldoende aan den reeds met de gewone con
trolemiddelen (w.o. het lood) bereikbaren
graad van veiligheid en zekerheid.
Met alles rekening houdende, meent de Raad
voor dit geval nog met een berisping te kun
nen volstaan.
HUWELIJKSZWENDELAAR.
Een 33-jarige ziekenverpleger was gedurende
de maanden September en October van het
vorige jaar werkzaam te Huizen. In zijn kost
huis maakte hij kennis met de gehuwde doch
ter van zijn kostjuffrouw. De man spiegelde de
jonge vrouw voor, dat hij in Heemskerk een
betrekking zou kunnen ki-ijgen als hoofdver-
pleger tegen een salaris van 500 gulden per
maand, waarop de yrouw besloot van haar man
te scheiden om met den ziekenverpleger op
nieuw in het huwelijksbootje te stappen. Zij
leende hem in goed vertrouwen 85. Voorts
wist hij van een vriend van de familie nog
35 los te krijgen. Het bleek echter, dat zijn
verhalen van a tot z fantasie waren; van een
huwelijk kwam niets. De juffrouw deed aan
gifte en de man moest zich voor de rechtbank
wegens oplichting verantwoorden.
Het O.M. eischte acht maanden gevangenis
straf en de rechtbank veroordeelde den man tot
een gevangenisstraf van zes weken.
Dr. C. J. van Ledden Hulsebos scheikundige
te Amsterdam, heeft een onderzoek ingesteld
naar cte ecKtHpiri «am Wtuafv» n».
Boeiqe en is daarolj tot ae conclusie gekomen,
dat het een vervalscht briefje is, dat door K.
moet zijn geschreven.
Hij is huiverig dit „schrift" te noemen, daar
JwaUp voor haaltje u getekend zooele
Onze Parijsche correspondent meldt ons:
De verschillende syndicaten van ambtenaren
en personeelen in publieken dienst hebben aan
de C. G. T. rapport uitgebracht over de mani
festaties van j.l. Maandag en Jouhaux is daar
mee paar de socialistische kamerfractie gegaan.
Het politiek karakter van de beweging zou niet
op duidelijke wijze kunnen uitkomen.
Ziende welk een indruk de manifestatie zoo
wel bij den senaat als op het publiek heeft ge
maakt zoeken de socialisten de regeering voor
te zijn en de eischen der ambtenaren op de ka»
mertribune te brengen, voordat de regeering
eenigen maatregel kan nemen.
Intusschen is het uiterst twijfelachtig, of de
regeering iets doen zal. Op den dag van de ma
nifestaties heeft de -'ministerpresident den aard
der betooging zoeken te verdoezelen door van
een platonische manifestatie te spreken. Om
niet den schijn te wekken dat de regeering de
geheele beweging oogluikend heeft toegelaten,
is de manifestatie wel in den ministerraad be
sproken, en heeft de ministerpresident wel ver
klaard, dat sancties zouden plaats hebben in ge
vallen, waarin ernstige individueele fouten
zouden zijn begaan, maar van officieele zijde
heeft men van stonde af niet anders gedaan
dan de meening verbreiden, dat geen ernstige
incidenten zijn voorgekomen, waardoor dus het
in het uitzicht stellen van straffen ook niet an
ders dan als een platonisch gebaar kan worden
beschouwd.
De ambtenaren hebben nog een sterkere aan
moediging gevonden in de houding van de radi-
kale senatoren, die onmiddellijk besloten heb
ben als het artikel betreffende de crisiskorting
op de salarissen, uit de publieke kassen ver
kregen, aan de orde komt, een zoodanige hou
ding aan te nemen, dat de kamer nog gelegen
heid krijgt op de zaak terug te komen. De
radikalen, ook die van den senaat, willen dus
tot eiken prijs de socialisten in de regeerings-
meerderheid houden, zonder er naar te kijken
dat bij de ambtenaarsmanifestaties, die de so
cialisten nu trachten te exploiteeren, het initia
tief is uitgegaan van en de leiding heeft berust
bij de ambtenaarssyndicaten die bij de commu
nistische vakvereenigingen zijn aangesloten. De
radikale pers evenwel, onder den indruk van
den weei%in, dien de manifestaties bij het pu
bliek hebben gewekt, slaan een anderen toon
aan en veroordeelen zonder uitzondering een
beweging die zich ten slotte tegen de ambtenaren
zelf moet keeren.
Intusschen legen de ambtenaren zelf den na
druk op het feit dat de manifestaties van j.l.
Maandag slechts een eerste waarschuwing zijn.
83 NIEUWE BRUGGEN OVER DE GARONNE
PARIJS, 21 Februari (R.O.) In het departe
ment Haute-Garonne is een groot ingenieurs
werk voltooid.
De volgende maand zullen 83 nieuwe bruggen
In gewapend beton over de Garonne voor het
verkeer worden opengesteld ter vervanging van
oude houten overbruggingen die slechts voor
kleine lichte voertuigen toegankelijk waren.
Het werk, dat deel uitmaakt van het plaa
voor de nationale outillage heeft in tc'.sal v. ge»,
veer 75 francs gekoajj.