öC 4 I i Plflii SPAARZAAMHEID. TINKHAM'S GENEZING. EEN GECOMPLICEERDE REDDING. DE BLAUWE BRIEF. DE TWEELING. WOENSDAG 1 MAART 1933 mmÈË ALLERLEI o- TOEKOMSTIGE HUISVADERSDe leerlingen van de Londensche gemeentescholen kunnen gratis kookles krijgen, Het schoonmaken yan yisch in een school yan Lambeth (Londen), ■k Spaarzaamheid is in het algemeen goed voor den een, maar soms niet voor den ander. Ik zal u daarvan een geschiedenisje als voorbeeld vertellen. Het was in de hongerperiode. Ik behoorde toen, als nu, tot het gilde der kunstenaars dat wil zeggen: ik ben landschapschilder. Toen die schrale tijd aanbrak, stond niemands hoofd naar dat geschilder. En in de stad heelemaal niet. Toen maakte ik een plan: „Klepper de dorpen af, Semoesjkin", zei ik tegen mezelf. „Dan kun je de tronies van de rijke boeren schilderen". Zoo gezegd, zoo gedaan. In vier dorpen was niets te halen, maar in het vijfde beet er een aan. Daar woonde een bekende vrek, die vroe ger handelaar en nu schatrijk was. „Mooi", zei hij, „schilder de geheele familie maar, allemaal, op de rij af. Ik ga in een groot deftig huis wonen en daar moeten ze aan den wand hangen, zooals het behoort! je begrijpt me wel"! Nu begon het gepingel: ik wou een poed meel en drie dozijn eieren voor elk portret hebben. „Je schildert ons en daarvoor krijg je eten; dat is genoeg". „Dat is roof'! zei ik tegen hem. „Je waar deert de kunst niet, burger. Je weet zeker niet, dat de beroemde schilder Repin drie duizend goudroebels voor één portret krijgt." „Ik heb maling aan jouw Repin! Hij is Repin en ik heet Ogurzow. Als je niet wilt nou, dan doe je 't niet. Dan pak je je ververij maar weer in en gaat een deurtje verder". En toen begon ik maar den ouden gierigaard te schilderen. Het was zóó heet. dat zes honden in het derp dol werden. Ik zetten den vrek voor de poort in de brandende zon en beval hem zijn bontjas aan te trekken en zijn pels muts op te zetten. „Waarom! Schilder me maar in mijn rood hemd met mijn horloge". „Neen", zeg ik, in je pels ben je deftiger en dat staat toch veel rijker. Alle waardigheid- bekleeders laten zich met hun pels aan schil deren". Daar zit-ie en snuift; het zweet loopt hem met stralen langs het gezicht; ik echter heb me in de koele schaduw opgesteld. Ik kijk riaar hem; hij zucht van zwaarlijvigheid en dikte, de schoelje. „Waarom schilder je nu niet, schilder?" „Ik bestudeer uw fysionomie; een majestueuse fysionomie hebt u, als een veldheer". Hij aait zijn baard met beide handen en neemt een waardige houding aan. Ik zeg: „Neen, Mitrij Tititsj, je mag je niet bewegen"! „Niet....? werkelijk niet....? maar daar bijt me iets". „Praten mag je ook niet.ook niet je wenk brauwen optrekkenanders krijg je op het portret een gezicht als een baviaan.... Nu, hou-je nou stil'". En ik begon te penseelen. Er gaat een vlieg op zijn neus zitten. Hij kijkt ;net béide oogen scheel naar het insect, trekt met den neus, en ik zie hoe hij in zichzelf op de vlieg scheldt; hij had het beest wel levend willen opeten, maar dorst niet. Ik zeg: „Schenk er liever geen aandacht aan; de vlieg kuiert maar een beetje rond en vliegt vanzelf wel weer weg. Anders bederf je het portret en ik moet weer van voren af aan beginnen". Ik zie, hoe hij zijn lippen een beetje vertrekt en probeert om de vlieg van zijn neus af te blazen. En die vlieg, die niet tegen tocht kan, verlaat den neus en vestigt zich op het rechter oog. De boer pinkt en slaat er krachtig met zijn hand op. De vliegt geeft den geest. „Daar heb je 't nu," zeg ik, „het portret is bedorven. Nu moeten we van voren af aan beginnen"! „Meneer de schilder", zegt ie vleiend, „zou het in de schaduw niet gaan"? „Nee, nee, hou je maar heel stil". Na drie uur houd ik even op. De boer holt regelrecht naar den vijver de bontmuts smijt le onderweg op den grond, de pels volgt en zonder zich om iemand te bekommeren kleedt hij zich uit, springt in het water en duikt als een zeehond, plast en spartelt in het koele nat en hinnekt van zaligheid. Toen hij bijgekomen was, gingen wc eten. Ik denk bij mezelf: „Ik zal je het rechte begin sel der spaarzaamheid wel leeren". „Zou je er veel voor moeten hebben, schil der, om me zonder muts te schilderen"? „Twee poed, niet minder. En dan moet ik opnieuw beginnen". „Je hebt toch eerst maar één poed gevraagd"? „Goedkooper dan twee poed kan ik het niet doen. Mét de muts kost het één poed. Maar ik laat het natuurilijk heelemaal aan u over, mij is het 't zelfde. Ik ben een zeer beroemd schilder; ik heb alle grootvorsten geschilderd, twee metropolieten. ..Het portret bevalt me heel goed" zei Ogur- zow". En ik laat je niet weggaan. Eenu ja.... doe het dan maar.... schilder me zon der muts". Na den maaltijd dronk de boer acht glazen thee. trok zijn pels aan en ging naar buiten. „Kom maar, schilder! Wees maar niet boos Het was nu gloeiend heet geworden. De 'boer liep naar den stoel als een dief naar den galg. Voor tien eieren stond ik hem toe met me te spreken. Hij praatte en zwetste en zweette, dat het met stralen langs zijn gezicht liep, want hij had een warme wolfspels aan. „Zeg, schilderwat ben ik aan het zwee- ten geraakthet water staat men in de laarzen„Dat hindert niet", zei ik, „houdt maar vol.... De grootvorsten hebben ook ge zweet". Na één uur kreeg hij een neusbloeding.... Na twee uur werd hij plotseling bleek en steunde: „Een slok water...." en viel om. Ik had het hoofd afgeschilderd. De gelijkenis was zoo verbluffend, dat ik er zelf verbaasd van stond. Den volgenden dag was de boer weer hersteld en zei: „Je hebt mijn gezicht zeer goed getroffen. Dat doet me genoegen, Wat zou het kosten als je me zonder bontjas schil derde"? „Dat is duur", zeide ik. „Vijf poed Hij werd wild. wilde me een oorvijg geven maRi' ging in plaats daarvan het huis binnen en fuisterde daar met zijn vrouw. Toen kwam hij terug. „Schilder er maar op los, schilder". Ik verlangde vooruitbetaling, zette den dik zak in de schaduw in zijn rood hemd met het horloge en een medaille eraan en begon ijverig te werken. Onder het schilderen zei ik: „De eene groot vorst heeft in zijn rijbroek voor me gezeten; dat was natuurlijk zeer duur. Ten slotte kwam alles tot een goed eind. Ik bleef twee maanden bij het boertje, verdiende fatsoenlijk meel en ook geld. Bii het afscheid gaf hij mij de hand en zei: „Je bent toch eigenlijk een gladakker, maar je hebt me prachtig getroffen". Ik antwoordde: „Wees voortaan niet zoo in halig.... zoo'n rijke man als u.... Spaarzaam te zijn is goed, maar u moet het niet zoo over drijven". z Eerst toen ik thuis kwam ontdekte ik, dat de verdekselde vrek. door zijn spaarzaamheids principe gedreven, rijkelijk zand door het meel had gemengd. (NADRUK VERBODEN), ,«fv Tournisoll, dubbele vroege tulpen, op de bloemententoonstelling te Bennebroek. Silas Tinkham lachte. En het veroorzaakte groote opschudding te Woodville, en zelfs te North Farms en Dobbs Mills, werd er druk over gesproken. Want niemand herinnerde zich ooit Silas Tinkham te hebben hooren of zien lachen, zijn onwankelbare plechtigheid was de bezienswaar digheid van het district. Baedeker zou er indien hij Woodville in zijn „United States niet snoodelijk genegeerd had, twee sterretjes bij gedrukt hebben. Men dacht er reeds lang niet meer over na, waarom hij nooit lachte. De theorie van een ongelukkige liefde had men na grondig onder zoek laten varen; die van een slechte spijsver tering strookte niet met de verklaringen van zijn zuster, die met hem samenwoonde, en volhield, dat hij at voor zes. Alle pogingen, om deze sombere schaduw, welke over Woodville hing, ook maar 'n oogen- blik te doen oplichten, faalden jammerlijk. De beste moppen, de slechtste whisky en zelfs de music halls van Boston, konden hem zelfs niet den flauwsten glimlach ontlokken. En nu lachte Silas Tinkham, dat hooren en zien verging. Hij schudde, kronkelde, lag kx'om van het lachen. En de geluiden, die hij voort bracht! Hij wist nog niet, hoe hij lachen moest. Hij moest de kunst nog leeren, zooals een kind moet leeren spreken. Zijn buurman schoot hem te hulp. „Tinkham, wat scheelt ULaat toch een dok ter komen." „Neen neen Ha-ha-hoe-hi-hoe-ha-ha-ho-hoe Ik lach Hoe-hoe-hiiiii „Houd me vastHoe-hoe-hiiiiiii-hu-u-u-u- hoe-oe-oe-oe En eindelijk, met heel veel moeite, en tus- schen eindelooze lugubere lachbuien door, kreeg de buurman de reden van de vroolijk- heid te hooren. Den vorigen dag hadden land meters een nieuwe spoorlijn afgebakend; deze liep door den langsten diameter van Tinkham's eigendom, en de prijs, die hem betaald zou worden, zou hem rijk genoeg maken, om de rest van zijn leven zonder werken te leven. Dit onverwachte geluk had bewerkt, wat alle vroolijkheid en alle moppen van zijn buren niet hadden kunnen doen: Tinkham lachte. Als het hierbij nu maar gebleven was 1 De buurman was er eerst heel blij mee, en ieder een te Woodville, wien hij het geval vertelde, was er heel blij mee. Men vergat zelfs jaloersch op Tinkham te zijn, en verheugde zich slechts er over, dat de sombere wolk, die jarenlang over Woodville gehangen had, opgetrokken was. Maar er kwam geen einde aan het lachen. Tinkham's lachspieren schenen den achterstand van bijna een halve eeuw te moeten inhalen Zelfs midden in den nacht barstte hij in lach buien uit, die den buren hun slaap benam. Men kon hem niet aanspreken, of hij schaterde. Men drong er op aan, dat hij zich als een verstandig mensch gedrageri zou. Hij lachte nog harder. Zij noemden hem een volslagen idioot. Hij brulde van de pret. Zij zeiden hem, dat hij op grond van de hinderwet afgestraft moest, worden. Hij kon zijn plezier niet meer op. Toen namen, de Woodvillers hun toevlucht tot trucs. Een hunner kwam in groote opge wondenheid op hem toerennen: „Silas, je huis staat in brand 1" „Ha- ha- ha- ha- hiiiiiii- hu- hu- u- u- u- hoe- oe- oe oe- ha- a- a- 't Is hoog verzekerd 1 Laat maar branden Hiiiiiii Tenslotte raadpleegden de buren een genees heer. Deze meende, dat het 't best was, bij de rechtbank een wettelijk onderzoek naar Tink ham's geestvermogens aan te vragen, maar de buren schrokken terug voor de gedachte, dat hun oude vriend in een gesticht zou worden opgesloten. De dokter zei „Als hij niet wordt opgesloten, dan zal hij binnen een maand heel Woodville gek gemaakt hebben. En dan kunnen we met z'n allen gaan." Maar de buren waren menschlievend. Zij zou den eerst nog andere pogingen in het werk stellen. De voornaamste dier pogingen was, mrs. Higgings, een drievoudige weduwe. Haar zuur heid, haar bonkigheid en haar onvermurwbaar heid, waren na Tinkham's plechtigheid jaren lang het grootste plaatselijke wonder van Woodville geweest. Drie echtgenooten hadden zich er over grafwaarts verwonderd. Maar laat ons geen kwaad van haar spreken, want zij verklaarde zich bereid, de stad een grooten openbaren dienst te bewijzen. Een comité van ingezetenen, vergezelde haar naar Tinkham's huis. Zij werd in de zitkamer gelaten, en het comité begaf zich naar de keu ken, waar Silas zich in zijn nieuw-verworven gave oefende. „Silas", zei de woordvoerder, „je bent nu een welgesteld man, en niet te oud om je als rustig burger en gezinshoofd te vestigen, even als wij. We hebben besloten, dat je trouwen moet. Nu je rijk bent, is er geen enkele ver ontschuldiging voor je, om vrijgezel te blij ven." „Hi-hi-hiiiiii", gierde SilaS. „rijk genoeg voor veertig gezinnen. Hoe-hoe-hoeWie is de ge lukkige bruid? Laat haar maar komen. Hu-hu- hu-u-u-u-u 1" „Wij hebben haar meegebracht", antwoordde de woordvoerder ernstig. „Ze wacht in de voor kamer. Ga maar kennis met haar maken," Mrs. Higgins, getooid met haar strenge ge laatsuitdrukking, wachtte hem op. „Wel, Silas", kraakte haar ijskoude stem Plotseling verstomde Silas Tinkham's ge schater. Een oogenblik stond hij als verlamd. Toen wendde hij zich met een kreet van schrik om, rende het huis uit, de straat door, en de naburige bosschen in. „Een vreemde man, die Silas. „Bepaald vrouwen-schuw,, zei Mrs. Higgins tot het naderbij gekomen comité. „We zijn allebei uit Boston. Zoo, wist U dat niet Op schrikkeldag, zes-en-twintig-jaren geleden, heb ik hem ten huwelijk gevraagd. Het was op het gemaskerde bal van de buurtvereeniging. Er kwam niets van, en ik kreeg een ander, mijn eerste. Zou ook niets gevoeld hebben voor een man, die nooit lachte. Ik wist dat toen nog niet". Na deze onthullingen blies mrs. Higgins, nagebogen door het dankbare comité, den af tocht. 's Avonds laat keerde Silas terug. „Is zij weg vroeg hij aan zijn zuster, die in het complot geweest was. „Ja, maar ze zegt, dat ze je niet loslaat; je bent zoo'n vroolijke man geworden „Nooit meer", kreunde Silas. „Al werden er veertig spoorwegen over mijn land aangelegd, nooit van mijn - leven zal ik weer lachen." Hij hield woord.. Mrs. Higgins nam iemand anders als no. 4. En te Woodville wist weldra iedereen, hoe het kwam, dat men Silas Tink ham nooit had zien lachen vóór die geschiede nis met den spoorweg. B. (Nadruk verboden.) Beeld des tijds. „Moeder, kan vader niet zwemmen? „Ja, zeker, dat weet je toch? Hoe kom je aan die vraag? „Wel tante zei gisteren, dat vader altijd moeite heeft om 't hoofd boven water te hou den." -O- Voor alles geborgd. „Wees vóór alles voorzichtig, chauffeur! Rijd niet te snel, let op de rails, pas bizonder op bij de hoeken en rijd niet tegen een lichtsignaal. En zorg vooral om bij het juiste huis te stop pen." „Heel goed, mevrouw. En als ondanks alles toch wat gebeurt, naar welk ziekenhuis wilt U dan vervoerd worden? <C>— Record. „Jongen, waarom spuw je tegen het ven ster. Wat zou je moeder wel zeggen, als ik te gen jelui venster spuwde? „Dan zou ze zeggen, dat dit kolossaal knap is, want we wonen vier trappen hoog." O- Het romantisch filmmeisje. „Maar liefste, waarom doe je altijd je oogen toe, als ik je omhels?" „Ach, dan stel ik mij voor, dat jij Hans Al- bers bent." Het gebeurde op een der gloeiend heete dagen van Augustus. Mijn vriend Karei en ik hadden verkoeling gezocht aan het z.g. „stille strand" te BI. Karei was slechts een heel middelmatig zwemmer, zoodat ik er altijd angstvallig voor zorgde, dicht in zijn buurt te blijven. Op dezen gedenkwaardigen ochtend echter werd mijn aandacht even afgeleid door rond drijvende kwallen, zoodat ik op een gegeven oogenblik mijn vriend miste. Na lang turen zag ik zijn hoofd, in de verre op en neer dansen. Op dat oogenblik besefte ik, dat ik voor een crisis stond. Immers, of schoon ik ongetwijfeld een beter zwemmer ben dan Karei, is het toch ook voor mij in alle opzichten veiliger, vasten grond onder mijn voeten te hebben. Mijn vriendschap voor Karei echter overwon alle bedenkingen en, met minstens honderd slagen per minuut, ging ik hem achterna. Op dat oogenblik maakte Karei zeker twee hon derd slagen in denzelfden tijd en ik was er van overtuigd, dat slechts zijn geweldige activiteit hem boven water hield. Nadat ik verscheidene diepe teugen zeewater had verzwolgen, was ik hem eindelijk zóó dicht genaderd, dat nog slechts enkele golven ons scheidden. „Karei!" schreeuwde ik heesch. Mijn vriend antwoordde niet. Hij zwom ook niet meer. Hij vocht met de zee! Eindelijk was de afstand tusschen ons ver minderd tot één golf en eensklaps werd de situatie mij duidelijk. Op geringen afstand van ons dreef een meisje, op een plank, hulpeloos rond. Mijn eerste gedachte was, dat ze dood was, doch Karei stelde me gerust. „Niet dood", bracht hij er met moeite uit". Ze' drijft af. Ik zag haar. Ging er achter aan. Oef!" Een groote golf bracht Karei vlak bij me. Wij grepen elkaar vast, worstelden en lieten elkaar weer los. „Houd moed", schreeuwde ik, „ik zal U red den". „Ik ook!" gilde Karei. Met inspanning van al mijn krachten, greep ik me aan de plank vast. „Denkt U, dat U me naar het strand terug zult kunnen brengen?" vroeg het meisje aarzelend. „Natuurlijk", verzekerde Karei, terwijl hjj haar met waterige oogen aankeek. „Wij zullen U tusschen ons in nemen". „Maar eerst moet U een paar minuten op adem komen", viel ik in. „Eh moet zij op adem komen?" hijgde Karei. Toen ik hem echter dreigend aankeek, stot terde hij: O.ja--- natuurlijkU moet eerst op adem komen". „Ik weet heusch niet wat ik zeggen moet om U, te bedanken", zei ze zachtjes, „zooveel moed" Ik meende tranen in haar oogen te bespeu ren, dach als iemand in het water ligt, kan men daar eigenlijk niet zeker van zijn. „Geen sprake van", weerde ik af. „Het beteekent niets", stotterde Karei in doodsangst. Immers hij, zoowel als ik, waren ons er van bewust, dat we over enkele oogenblikken op nieuw den strijd met het natte element zouden moeten aanbinden. En nu met een extra last! „Ik ben gereed", zei het meisje rustig en voor we er op bedacht waren liet zij zich van de plank in zee glijden. Onmiddellijk namen Karei en ik haar tus schen ons in. En toen begon de worsteling om het strand te bereiken. Mijn vriend en ik spraken geen enkel woord op dien terugweg. Wij hadden al onze krachten dringend noodig. We sloegen om ons heen en trapten water en proestten als beze tenen. Gelukkig was onze last volmaakt kalm en bezorgde ons geen extra moeite. Toen, als heel in de verte, hoorden wij een diepe, mannelijke stem: „Allemachtig, Beppie, wil je daarmee zeggen, dat jij die twee mannen gered hebt". „Hush", klonk een vrouwelijke stem", zij hebben mij gered. Toen ik vanaf mijn plank naar U wuifde, paps, moeten zij gedacht heb ben, dat het een soort noodsignaal was en o, wat heb ik een moeite gehad om ze boven water te houden! Maar laten we alstublieft net doen, alsof, want het was erg moedig van hen omdat ze zelf vrijwel heelemaal niet kunnen zwemmen. En, als ze straks weer bij komen, moeten wij ze in den waan laten, dat ze mij gered hebben, hoor paps. Dat hebben ze be slist wel verdiend". Het duurde heel lang, voor Karei en ik weer „bij" kwamen. G. (NADRUK VERBODEN.) Een Russische vertelling Pawel lwanowitsch, een vijftiger, zat juist in de waranda van zijn woning en keek de morgenpost door, die men juist had binnen gebracht. Er waren 'n paar rekeningen, eenige onbelangrijke drukwerken en een kleine ge parfumeerde brief in een matblauw couvert, waarop zijn persoonlijk adres. Pawel lwanowitsch opende het schrijven en las: „Zeer geachte heer! Excuseer me, dat ik zoo vrij ben u te schrijven en u een beken tenis te doen., maar ik voel me niet sterk genoeg meer, om het nog langer te verzwij gen. Want ik heb u lief, Pawel lwanowitsch! U zult zich wel afvragen, wie u dit schrijft, en daar ik u mijn naam niet noem, misschien aan een grap denken. Het is echter de waar heid! Overtuig u persoonlijk hiervan en komt u morgen, Woensdag, om 7 uur 's avonds in het „Oude Paviljoen". Dit voor vandaag. Ik ben jong en knap. Vindt u dat vol doende Wat een onzin! ze Piadel lwanowitsch hoofdschuddend. Een 52-jarige, trouwe echtge noot zooiets te schrijven.Zou deze dames dan werkelijk gelooven, dat ik op haar dwaas heden inga?.Zij kan nog lang in het paviljoen wachten Een uur daarna zat Pawel lwanowitsch nog steeds in den fauteuil en dacht na over den brief. Natuurlijk, herhaalde hij, ga ik niet naar het paviljoen. Maar het was toch wel eens in teressant te weten, wie dezen dwazen brief heeft opgestuurd. Zeker een hysterisch schep seltje. Na lang denken en zoeken viel zijn verden king op een jonge blondine, die hem al meer malen op de wandeling opgevallen was en die kortgeleden nog bij hem op de bank kwam zitten zonder evenwel iets te zeggen. Zou zij het zijn? vroeg hij zich nogmaals af. Zou dit bekoorlijk schepsel juist op mij verliefd geworden zijn?.. Neen, dat is toch onmogelijk! Het uur van het middagmaal kwam. Pawel lwanowitsch staarde nadenkend in zijn soepbord en zoch nog altijd naar iemand, die de schrijfster van dezen brief kon zijn. Nu moest hij zich zelf reeds bekennen, dat het toch eigenlijk niet zoo'n onmogelijkheid was. Hij zag er immers flink en degelijk uit Na het diner ging hij naar zijn kamer en wilde slapen; maar de gedachte aan de vreem de liet hem niet los. Zou het werkelijk die Slanke blonde zijn? Haha! lachte hij. Dat kan een prachtige teleurstelling worden als ik niet kom. Ik kan me voorstellen hoe nerveus dat dwaas schep sel daar wachten zalMaar ik ga niet geen tien paarden krijgen me er heen.. Om 4 uur na de koffie, was zijn besluit nog altijd rotsvast, n.L het voornemen om het pa viljoen onder geen voorwaarde te betreden. Alleen van buiten uit wilde hij er even een blik in werpen, om zich te overtuigen, wie eigenlijk die domme gans was, die hem zoo'n brief geschreven had. Een uur later stond Pawel lwanowitsch in zijn elegantste costuum voor den spiegel en deed een spipksplinternieuwe zijden das om. Toen hij met zijn toilet klaar was, dronk hij nog een glaasje likeur uit, om zich moed In te storten en verliet toen de woning. Binnen 10 minuten was hij in de wandellaan: een zijpad voerde naar het „oude Paviljoen". Behoedzaam en met een kloppend hart naderde hij de uitspanning. Met ingehouden adem trad Pawel lwano witsch het paviljoen binnen en wierp een blik in het rond. In een der hoeken ontdekte hij de gestalte van een man. Bij nader toezien, bei- merkte hij, dat het Dmitry was, zijn jonge zwager, die bij hem woonde. Wat doe jij hier? vroeg de aangekomene verbaasd. Zooals je ziet, lees ik, antwoordde Dmitry knorrig. Een verlegen zwijgen volgde. Pardon, zei de student na een poosje. Kun je me niet alleen laten? Ik moet immers leeren en het hindert me, als er iemand bij is. Dan zal 't beste zijn, dat je in de laan wat gaat zitten, antwoordde Pawel. Daar is het prettiger. Ik zou hier graag wat slapen. Wat? Is jou slaap dan van meer belang dan mijn examen? viel de student hem ge prikkeld in de rede. En weer werd het stil. Pawel lwanowitsch die in zijn opwinding reeds voetstappen meen de te hooren, sprong op en riep met gevouwen handen: Dmitry, ik smeek je, ga toch naar de laan. Ik voel me niet in orde en wil nu slapen. Juist hier? snauwde de student hem toe. Maar nu niet! Op dit oogenblik gleed een vrouw voorbij het paviljoen, keek nieuwsgierig binnen en verdween weer Nu was ze er en nu is ze weggegaan! dacht Pawel lwanowitsch en wierp zijn zwager een woedenden blik toe. Ze heeft gezien, dat ik niet alleen ben en is daarom heen gegaan! Een poosje wachtte hij nog, toen pakte hij hoed en stok en met een verachtelijk: Je bent een vlegel! Ik wil niets meer met je te maken hebben! verwijderde hij zich en ging naar huis Bij het souper zaten Pawel en Dmitry tegen over elkander en spraken geen woord. Maar in him trekken kon men lezen hoezeer zij elkan der thans haatten. Alleen de vrouw des huizes lachte. Pawel, zei ze tenslotte, wat heb je van daag voor een minnebrief ontvangen? Ik? Een liefdesbrief? Je bent niet goed wijs! Nu, nu! lachte de vrouw nog altijd. Je zult hem toch wel gekrgen hebben, want ik heb hem zelf in de bus gestopt. Of geloof je het niet? Het gezicht van den schuldige werd met een vuurrooden blos overtrokken en hij staarde krampachtig op zijn bord. Onzin,1 mompelde hij onwillig. Nu ja, vervolgde de vrouw, je hebt er je onlangs immers zoo op beroemd, dat alle -. rouwen je absoluut onverschillig waren: niet? Ik wilde je nu eens op de proef stellen en schreef je dezen brief. En opdat het niet al je vervelend zou zijn in het paviljoen «tuur- Jan Beersma had vacantie. Hij had een kleine badplaats uitgekozen, waar nog niet da weelde en het mondaine leven was doorgedrongen. In een familiepension had hij een kamer gehuurd en hij bracht zijn tijd door met wandelen, ba den en in zalig nietsdoen naar het wisselend spel der golven te kijken. Hij was boekhouder op een groot kantoor in een provinciestad en verdiende een goed salaris, zoodat hij reeds een aardig spaarpotje had kunnen maken. Want ja, hij wilde trouwen, een eigen tehuis hebben, een lief vrouwtje voor wie hij werken kon, met wie hij lief en leed kon deelen. In het familiepension waar hij zijn intrek had genomen, verbleven verschillende gezin nen. Een daarvan vooral had zijn belangstel ling gewekt. Dat gezin bestond uit vier per sonen, vader, moeder en twee dochters, jonge meisjes van misschien goed twintig jaar. Het waren tweelingen en zeker zullen er nooit twee lingen geweest zijn, die zoo precies op elkaar geleken als Marie en Agnes. Beiden waren even groot, slank van gestalte, met blond, eenigszins rossig haar en blauwe oogen. Toen zij kinderen waren, kon zelfs de moeder ze moeilijk onderscheiden en toen zij naar school gingen had Marie, een bijdehandje, aan de zus ter gezegd: „Kijkt u maar naar onze belletjes". De een had roode en de ander blauwe belletjes in het oor. Natuurlijk waren zij altijd eender gekleed en waar de een was bleek ook de ander te wezen. Het waren twee mooie meisjes, vroolijk, welop gevoed en godsdienstig. Toch was er een ver schil tusschen de twee, maar men moest goed opletten om dit te ontdekken. Marie had een schalksche uitdrukking op het gelaat, haar mondje was steeds geneigd tot lachen en de blauwe oogen konden van pret en vroolijkheid schitteren, zoodat men er met genoegen naar keek. Agnes was ernstiger, zij hield de oogen meest al zedig neergeslagen en luidruchtige vroolijk heid was van haar niet te verwachten. Maar die verschillende uitdrukkingen waren slechts door menschen te onderscheiden, die de meisjes intiem kenden. Jan had met het gezin kennis gemaakt en mocht zich aansluiten voor het maken van tochtjes en wandelingen en bij alles, wat het leven op een badplaats voor genoegens aan biedt Hij was weldra goede vrienden met de tweelingen, hoewel hij haar nog niet uit elkaar kon kennen, voorloopig zei hij maar: juffrouw, zonder meer, want met geen mogelijkheid zou hij kunnen zeggen, wie Marie en wie Agnes was. Wat later ontdekte hij het verschil en voelde zich vooral aangetrokken tot het meer ernstige karakter van Agnes. Zou dat niet een meisje voor hem zijn? Hij had haar een paar maal in de kerk gezien en was getroffen door haar eenvoudige vroomheid. Hij zelf was gods dienstig en wenschte dus ook een godsdienstig® vrouw. Langzamerhand werd zijn gevoel dieper eo toen hij tien dagen aan het strand had doorge bracht, was hij tot de overtuiging gekomen, dat niemand dan Agnes zijn uitverko'ene zou zijn. Op een mooien morgen wandelde hij langs het strand, toen hij even voor zich uit Agnes zag wandelen. Dat was een gunstige gelegen heid en spoedig had hij haar ingehaald. Samen gingen zij verder en babbelden over de genoe gens, die zoo'n vacantie met mooi weer mee brengt. Maar weldra werd Jan ernstiger en be gon zinspelingen te maken op een aardig land- nuisje bij de stad, waar hij woonde, een mooi tuintje ervoor en een er achter, degelijke en toch sierlijke meubeltjes en het was gemakke lijk te begrijpen, waar dat op uit ?ou draaien. Agnes boog het hoofd veel dieper en antwoord de niet veel. Jan schreef dat toe aan schuchter heid en ging voort met zijn toekomsiplannen te ontvouwen.... Opeens klonk achter hem de stem van Marie, die haaf zuster riep. Jan en Agnes keken om en Mane wenkte. Snel verwijderde zich het jonge meisje, terwijl Jan bleef staan. De twee lingen liepen naar het pension en na een poos kwam Agnes terug. Jan wachtte haar op en nu begon hij duidelijker te spreken. Hij zei haar dat hij haar lief had gekregen. Hij verlangde te trouwen en als zij het met hem eens was, zou hij haar hand aan vader en moeder gaan vra gen. Het jonge meisje aan zijn zijde hield nog steeds het hoofd gebogen en fluisterde bedeesd: „Ja Overstelpt van geluk schoof Jan haar arm onder de zijne en zoo gingen zij zwijgend naar het pension, waar de ouders van de. twee lingen op de veranda gezeten waren. De an dere dochter stond terzijde en hield zich met de bloemen bezig, die langs den ra.id groeiden. De jongeman ging met zijn meisje op haar ouders toe en in welgekozen woorden deed hij zijn aanzoek. De oude heer stond op en drukte warm zijn hand. „Met het volste vertrouwen geef ik u mijn dochter", zei hij. „Ik hoop dat jullie samen zeer gelukkig zult worden. Moeder is het met mij eens. Ik heb navraag in ie woonplaats gedaan, beste Jan en niets dan goeds over je vernomen. Je hebt een goede positie waarvan het salaris voldoende is om een gezin te onderhouden, je hebt vooruit zichten op promotie. Waarom zou je dan ana wachten met trouwen? Maar veertien dagen van kennismaking is niet voldoende om elkaar ?°®r te leeren kennen. Laten wij zeggen dat jullie huwelijk over een jaar geslote.] zal wor den. Ben je daarmee tevreden? „Zeker mijnheer, ik zal mijn u iter'ia hitte doen om uw vertrouwen te rechtvaar ügen In een jaar tijds kan ik dan mijn spaarpot nog wat meer vullen, zoodat het voldoende is voor de aanschaffing van hetgeen noodig is. Lieve Ag nes, ben je daarmee tevreden? Het jonge meisje hief nu pas haar hoofd op en liet een schaterlach hooren. „Ik ben Agres niet. Het is aan Marie dat je je aanzoek gedaan hebt. Ik zag mijn zuster met je weggaan en aan haar houding bemerkte ik dat zij verlegen was over hetgeen je met haar besprak. Ik kon wel begrijpen wat de reden was en daarom ben ik in haar plaats mee verder gegaan. Agnes heeft reeds een bruidegom gekozen; na de vacantie zal zij naar intrede doen in een kloos ter. Nu, Jan ben je tevreden met de ruil, of wil je je aanzoek intrekken? Vol liefde keek de jonge man haar aan en trok haar in zijn "-men om haar den verlo- vingskus te geven. Nooit heeft het hem berouwd dat hij de schalksche Marie als vrouwtje kreeg in plaats van de ernstige Agnes, die het betere deel gekozen had. K. (NADRUK VERBODEN). He ik Dmitrij hetzelfde schrijven. Komt het uit, Dmitrij? De student wierp tersluiks een blik op zijn zwager, deze op hem en alle twee schoten eensklaps in ten luiden lach....

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 4