öC
4
I
i
Plflii
SPAARZAAMHEID.
TINKHAM'S GENEZING.
EEN GECOMPLICEERDE
REDDING.
DE BLAUWE BRIEF.
DE TWEELING.
WOENSDAG 1 MAART 1933
mmÈË
ALLERLEI
o-
TOEKOMSTIGE HUISVADERSDe leerlingen van de Londensche gemeentescholen kunnen
gratis kookles krijgen, Het schoonmaken yan yisch in een school yan Lambeth (Londen),
■k
Spaarzaamheid is in het algemeen goed voor
den een, maar soms niet voor den ander. Ik
zal u daarvan een geschiedenisje als voorbeeld
vertellen.
Het was in de hongerperiode. Ik behoorde
toen, als nu, tot het gilde der kunstenaars
dat wil zeggen: ik ben landschapschilder. Toen
die schrale tijd aanbrak, stond niemands hoofd
naar dat geschilder. En in de stad heelemaal
niet.
Toen maakte ik een plan: „Klepper de dorpen
af, Semoesjkin", zei ik tegen mezelf. „Dan kun
je de tronies van de rijke boeren schilderen".
Zoo gezegd, zoo gedaan.
In vier dorpen was niets te halen, maar in
het vijfde beet er een aan.
Daar woonde een bekende vrek, die vroe
ger handelaar en nu schatrijk was.
„Mooi", zei hij, „schilder de geheele familie
maar, allemaal, op de rij af. Ik ga in een groot
deftig huis wonen en daar moeten ze aan den
wand hangen, zooals het behoort! je begrijpt
me wel"!
Nu begon het gepingel: ik wou een poed meel
en drie dozijn eieren voor elk portret hebben.
„Je schildert ons en daarvoor krijg je eten;
dat is genoeg".
„Dat is roof'! zei ik tegen hem. „Je waar
deert de kunst niet, burger. Je weet zeker niet,
dat de beroemde schilder Repin drie duizend
goudroebels voor één portret krijgt."
„Ik heb maling aan jouw Repin! Hij is Repin
en ik heet Ogurzow. Als je niet wilt nou,
dan doe je 't niet. Dan pak je je ververij maar
weer in en gaat een deurtje verder".
En toen begon ik maar den ouden gierigaard
te schilderen. Het was zóó heet. dat zes honden
in het derp dol werden. Ik zetten den vrek
voor de poort in de brandende zon en beval
hem zijn bontjas aan te trekken en zijn pels
muts op te zetten.
„Waarom! Schilder me maar in mijn rood
hemd met mijn horloge".
„Neen", zeg ik, in je pels ben je deftiger en
dat staat toch veel rijker. Alle waardigheid-
bekleeders laten zich met hun pels aan schil
deren".
Daar zit-ie en snuift; het zweet loopt hem
met stralen langs het gezicht; ik echter heb
me in de koele schaduw opgesteld. Ik kijk riaar
hem; hij zucht van zwaarlijvigheid en dikte,
de schoelje.
„Waarom schilder je nu niet, schilder?"
„Ik bestudeer uw fysionomie; een majestueuse
fysionomie hebt u, als een veldheer".
Hij aait zijn baard met beide handen en neemt
een waardige houding aan.
Ik zeg: „Neen, Mitrij Tititsj, je mag je niet
bewegen"!
„Niet....? werkelijk niet....? maar daar bijt
me iets".
„Praten mag je ook niet.ook niet je wenk
brauwen optrekkenanders krijg je op het
portret een gezicht als een baviaan.... Nu,
hou-je nou stil'". En ik begon te penseelen.
Er gaat een vlieg op zijn neus zitten. Hij kijkt
;net béide oogen scheel naar het insect, trekt
met den neus, en ik zie hoe hij in zichzelf op
de vlieg scheldt; hij had het beest wel levend
willen opeten, maar dorst niet.
Ik zeg: „Schenk er liever geen aandacht aan;
de vlieg kuiert maar een beetje rond en vliegt
vanzelf wel weer weg. Anders bederf je het
portret en ik moet weer van voren af aan
beginnen".
Ik zie, hoe hij zijn lippen een beetje vertrekt
en probeert om de vlieg van zijn neus af te
blazen. En die vlieg, die niet tegen tocht kan,
verlaat den neus en vestigt zich op het rechter
oog. De boer pinkt en slaat er krachtig met
zijn hand op. De vliegt geeft den geest.
„Daar heb je 't nu," zeg ik, „het portret is
bedorven. Nu moeten we van voren af aan
beginnen"!
„Meneer de schilder", zegt ie vleiend, „zou
het in de schaduw niet gaan"?
„Nee, nee, hou je maar heel stil".
Na drie uur houd ik even op. De boer holt
regelrecht naar den vijver de bontmuts smijt
le onderweg op den grond, de pels volgt en
zonder zich om iemand te bekommeren kleedt
hij zich uit, springt in het water en duikt als
een zeehond, plast en spartelt in het koele
nat en hinnekt van zaligheid.
Toen hij bijgekomen was, gingen wc eten.
Ik denk bij mezelf: „Ik zal je het rechte begin
sel der spaarzaamheid wel leeren".
„Zou je er veel voor moeten hebben, schil
der, om me zonder muts te schilderen"?
„Twee poed, niet minder. En dan moet ik
opnieuw beginnen".
„Je hebt toch eerst maar één poed gevraagd"?
„Goedkooper dan twee poed kan ik het niet
doen. Mét de muts kost het één poed. Maar
ik laat het natuurilijk heelemaal aan u over,
mij is het 't zelfde. Ik ben een zeer beroemd
schilder; ik heb alle grootvorsten geschilderd,
twee metropolieten.
..Het portret bevalt me heel goed" zei Ogur-
zow". En ik laat je niet weggaan. Eenu
ja.... doe het dan maar.... schilder me zon
der muts".
Na den maaltijd dronk de boer acht glazen
thee. trok zijn pels aan en ging naar buiten.
„Kom maar, schilder! Wees maar niet boos
Het was nu gloeiend heet geworden. De 'boer
liep naar den stoel als een dief naar den galg.
Voor tien eieren stond ik hem toe met me te
spreken. Hij praatte en zwetste en zweette, dat
het met stralen langs zijn gezicht liep, want
hij had een warme wolfspels aan.
„Zeg, schilderwat ben ik aan het zwee-
ten geraakthet water staat men in de
laarzen„Dat hindert niet", zei ik, „houdt
maar vol.... De grootvorsten hebben ook ge
zweet".
Na één uur kreeg hij een neusbloeding....
Na twee uur werd hij plotseling bleek en
steunde: „Een slok water...." en viel om.
Ik had het hoofd afgeschilderd. De gelijkenis
was zoo verbluffend, dat ik er zelf verbaasd
van stond. Den volgenden dag was de boer weer
hersteld en zei: „Je hebt mijn gezicht zeer
goed getroffen. Dat doet me genoegen, Wat
zou het kosten als je me zonder bontjas schil
derde"?
„Dat is duur", zeide ik. „Vijf poed
Hij werd wild. wilde me een oorvijg geven
maRi' ging in plaats daarvan het huis binnen en
fuisterde daar met zijn vrouw. Toen kwam hij
terug. „Schilder er maar op los, schilder".
Ik verlangde vooruitbetaling, zette den dik
zak in de schaduw in zijn rood hemd met
het horloge en een medaille eraan en begon
ijverig te werken.
Onder het schilderen zei ik: „De eene groot
vorst heeft in zijn rijbroek voor me gezeten;
dat was natuurlijk zeer duur.
Ten slotte kwam alles tot een goed eind. Ik
bleef twee maanden bij het boertje, verdiende
fatsoenlijk meel en ook geld.
Bii het afscheid gaf hij mij de hand en zei:
„Je bent toch eigenlijk een gladakker, maar je
hebt me prachtig getroffen".
Ik antwoordde: „Wees voortaan niet zoo in
halig.... zoo'n rijke man als u.... Spaarzaam
te zijn is goed, maar u moet het niet zoo over
drijven". z
Eerst toen ik thuis kwam ontdekte ik, dat
de verdekselde vrek. door zijn spaarzaamheids
principe gedreven, rijkelijk zand door het meel
had gemengd.
(NADRUK VERBODEN),
,«fv
Tournisoll, dubbele vroege tulpen, op de
bloemententoonstelling te Bennebroek.
Silas Tinkham lachte. En het veroorzaakte
groote opschudding te Woodville, en zelfs te
North Farms en Dobbs Mills, werd er druk
over gesproken.
Want niemand herinnerde zich ooit Silas
Tinkham te hebben hooren of zien lachen, zijn
onwankelbare plechtigheid was de bezienswaar
digheid van het district. Baedeker zou er
indien hij Woodville in zijn „United States
niet snoodelijk genegeerd had, twee sterretjes
bij gedrukt hebben.
Men dacht er reeds lang niet meer over na,
waarom hij nooit lachte. De theorie van een
ongelukkige liefde had men na grondig onder
zoek laten varen; die van een slechte spijsver
tering strookte niet met de verklaringen van
zijn zuster, die met hem samenwoonde,
en volhield, dat hij at voor zes.
Alle pogingen, om deze sombere schaduw,
welke over Woodville hing, ook maar 'n oogen-
blik te doen oplichten, faalden jammerlijk. De
beste moppen, de slechtste whisky en zelfs de
music halls van Boston, konden hem zelfs niet
den flauwsten glimlach ontlokken.
En nu lachte Silas Tinkham, dat hooren en
zien verging. Hij schudde, kronkelde, lag kx'om
van het lachen. En de geluiden, die hij voort
bracht! Hij wist nog niet, hoe hij lachen moest.
Hij moest de kunst nog leeren, zooals een kind
moet leeren spreken.
Zijn buurman schoot hem te hulp.
„Tinkham, wat scheelt ULaat toch een dok
ter komen."
„Neen neen Ha-ha-hoe-hi-hoe-ha-ha-ho-hoe
Ik lach Hoe-hoe-hiiiii
„Houd me vastHoe-hoe-hiiiiiii-hu-u-u-u-
hoe-oe-oe-oe
En eindelijk, met heel veel moeite, en tus-
schen eindelooze lugubere lachbuien door,
kreeg de buurman de reden van de vroolijk-
heid te hooren. Den vorigen dag hadden land
meters een nieuwe spoorlijn afgebakend; deze
liep door den langsten diameter van Tinkham's
eigendom, en de prijs, die hem betaald zou
worden, zou hem rijk genoeg maken, om de
rest van zijn leven zonder werken te leven.
Dit onverwachte geluk had bewerkt, wat alle
vroolijkheid en alle moppen van zijn buren
niet hadden kunnen doen: Tinkham lachte.
Als het hierbij nu maar gebleven was 1 De
buurman was er eerst heel blij mee, en ieder
een te Woodville, wien hij het geval vertelde,
was er heel blij mee. Men vergat zelfs jaloersch
op Tinkham te zijn, en verheugde zich slechts
er over, dat de sombere wolk, die jarenlang
over Woodville gehangen had, opgetrokken was.
Maar er kwam geen einde aan het lachen.
Tinkham's lachspieren schenen den achterstand
van bijna een halve eeuw te moeten inhalen
Zelfs midden in den nacht barstte hij in lach
buien uit, die den buren hun slaap benam.
Men kon hem niet aanspreken, of hij schaterde.
Men drong er op aan, dat hij zich als een
verstandig mensch gedrageri zou. Hij lachte nog
harder. Zij noemden hem een volslagen idioot.
Hij brulde van de pret. Zij zeiden hem, dat
hij op grond van de hinderwet afgestraft moest,
worden. Hij kon zijn plezier niet meer op.
Toen namen, de Woodvillers hun toevlucht
tot trucs. Een hunner kwam in groote opge
wondenheid op hem toerennen: „Silas, je huis
staat in brand 1"
„Ha- ha- ha- ha- hiiiiiii- hu- hu- u- u- u- hoe-
oe- oe oe- ha- a- a- 't Is hoog verzekerd 1 Laat
maar branden Hiiiiiii
Tenslotte raadpleegden de buren een genees
heer. Deze meende, dat het 't best was, bij de
rechtbank een wettelijk onderzoek naar Tink
ham's geestvermogens aan te vragen, maar de
buren schrokken terug voor de gedachte, dat
hun oude vriend in een gesticht zou worden
opgesloten.
De dokter zei „Als hij niet wordt opgesloten,
dan zal hij binnen een maand heel Woodville
gek gemaakt hebben. En dan kunnen we met
z'n allen gaan."
Maar de buren waren menschlievend. Zij zou
den eerst nog andere pogingen in het werk
stellen. De voornaamste dier pogingen was, mrs.
Higgings, een drievoudige weduwe. Haar zuur
heid, haar bonkigheid en haar onvermurwbaar
heid, waren na Tinkham's plechtigheid jaren lang
het grootste plaatselijke wonder van Woodville
geweest. Drie echtgenooten hadden zich er over
grafwaarts verwonderd. Maar laat ons geen
kwaad van haar spreken, want zij verklaarde
zich bereid, de stad een grooten openbaren
dienst te bewijzen.
Een comité van ingezetenen, vergezelde haar
naar Tinkham's huis. Zij werd in de zitkamer
gelaten, en het comité begaf zich naar de keu
ken, waar Silas zich in zijn nieuw-verworven
gave oefende.
„Silas", zei de woordvoerder, „je bent nu
een welgesteld man, en niet te oud om je als
rustig burger en gezinshoofd te vestigen, even
als wij. We hebben besloten, dat je trouwen
moet. Nu je rijk bent, is er geen enkele ver
ontschuldiging voor je, om vrijgezel te blij
ven."
„Hi-hi-hiiiiii", gierde SilaS. „rijk genoeg voor
veertig gezinnen. Hoe-hoe-hoeWie is de ge
lukkige bruid? Laat haar maar komen. Hu-hu-
hu-u-u-u-u 1"
„Wij hebben haar meegebracht", antwoordde
de woordvoerder ernstig. „Ze wacht in de voor
kamer. Ga maar kennis met haar maken,"
Mrs. Higgins, getooid met haar strenge ge
laatsuitdrukking, wachtte hem op.
„Wel, Silas", kraakte haar ijskoude stem
Plotseling verstomde Silas Tinkham's ge
schater. Een oogenblik stond hij als verlamd.
Toen wendde hij zich met een kreet van schrik
om, rende het huis uit, de straat door, en de
naburige bosschen in.
„Een vreemde man, die Silas. „Bepaald
vrouwen-schuw,, zei Mrs. Higgins tot het
naderbij gekomen comité. „We zijn allebei uit
Boston. Zoo, wist U dat niet Op schrikkeldag,
zes-en-twintig-jaren geleden, heb ik hem ten
huwelijk gevraagd. Het was op het gemaskerde
bal van de buurtvereeniging. Er kwam niets
van, en ik kreeg een ander, mijn eerste. Zou
ook niets gevoeld hebben voor een man, die
nooit lachte. Ik wist dat toen nog niet".
Na deze onthullingen blies mrs. Higgins,
nagebogen door het dankbare comité, den af
tocht.
's Avonds laat keerde Silas terug.
„Is zij weg vroeg hij aan zijn zuster, die
in het complot geweest was.
„Ja, maar ze zegt, dat ze je niet loslaat; je
bent zoo'n vroolijke man geworden
„Nooit meer", kreunde Silas. „Al werden er
veertig spoorwegen over mijn land aangelegd,
nooit van mijn - leven zal ik weer lachen."
Hij hield woord.. Mrs. Higgins nam iemand
anders als no. 4. En te Woodville wist weldra
iedereen, hoe het kwam, dat men Silas Tink
ham nooit had zien lachen vóór die geschiede
nis met den spoorweg.
B.
(Nadruk verboden.)
Beeld des tijds.
„Moeder, kan vader niet zwemmen?
„Ja, zeker, dat weet je toch? Hoe kom je aan
die vraag?
„Wel tante zei gisteren, dat vader altijd
moeite heeft om 't hoofd boven water te hou
den."
-O-
Voor alles geborgd.
„Wees vóór alles voorzichtig, chauffeur! Rijd
niet te snel, let op de rails, pas bizonder op bij
de hoeken en rijd niet tegen een lichtsignaal.
En zorg vooral om bij het juiste huis te stop
pen."
„Heel goed, mevrouw. En als ondanks alles
toch wat gebeurt, naar welk ziekenhuis wilt
U dan vervoerd worden?
<C>—
Record.
„Jongen, waarom spuw je tegen het ven
ster. Wat zou je moeder wel zeggen, als ik te
gen jelui venster spuwde?
„Dan zou ze zeggen, dat dit kolossaal knap
is, want we wonen vier trappen hoog."
O-
Het romantisch filmmeisje.
„Maar liefste, waarom doe je altijd je oogen
toe, als ik je omhels?"
„Ach, dan stel ik mij voor, dat jij Hans Al-
bers bent."
Het gebeurde op een der gloeiend heete
dagen van Augustus.
Mijn vriend Karei en ik hadden verkoeling
gezocht aan het z.g. „stille strand" te BI. Karei
was slechts een heel middelmatig zwemmer,
zoodat ik er altijd angstvallig voor zorgde,
dicht in zijn buurt te blijven.
Op dezen gedenkwaardigen ochtend echter
werd mijn aandacht even afgeleid door rond
drijvende kwallen, zoodat ik op een gegeven
oogenblik mijn vriend miste.
Na lang turen zag ik zijn hoofd, in de verre
op en neer dansen. Op dat oogenblik besefte
ik, dat ik voor een crisis stond. Immers, of
schoon ik ongetwijfeld een beter zwemmer ben
dan Karei, is het toch ook voor mij in alle
opzichten veiliger, vasten grond onder mijn
voeten te hebben.
Mijn vriendschap voor Karei echter overwon
alle bedenkingen en, met minstens honderd
slagen per minuut, ging ik hem achterna. Op
dat oogenblik maakte Karei zeker twee hon
derd slagen in denzelfden tijd en ik was er van
overtuigd, dat slechts zijn geweldige activiteit
hem boven water hield.
Nadat ik verscheidene diepe teugen zeewater
had verzwolgen, was ik hem eindelijk zóó
dicht genaderd, dat nog slechts enkele golven
ons scheidden.
„Karei!" schreeuwde ik heesch.
Mijn vriend antwoordde niet. Hij zwom ook
niet meer. Hij vocht met de zee!
Eindelijk was de afstand tusschen ons ver
minderd tot één golf en eensklaps werd de
situatie mij duidelijk.
Op geringen afstand van ons dreef een
meisje, op een plank, hulpeloos rond. Mijn
eerste gedachte was, dat ze dood was, doch
Karei stelde me gerust.
„Niet dood", bracht hij er met moeite uit".
Ze' drijft af. Ik zag haar. Ging er achter aan.
Oef!" Een groote golf bracht Karei vlak bij
me. Wij grepen elkaar vast, worstelden en
lieten elkaar weer los.
„Houd moed", schreeuwde ik, „ik zal U red
den".
„Ik ook!" gilde Karei.
Met inspanning van al mijn krachten, greep
ik me aan de plank vast.
„Denkt U, dat U me naar het strand terug
zult kunnen brengen?" vroeg het meisje
aarzelend.
„Natuurlijk", verzekerde Karei, terwijl hjj
haar met waterige oogen aankeek. „Wij zullen
U tusschen ons in nemen".
„Maar eerst moet U een paar minuten op
adem komen", viel ik in.
„Eh moet zij op adem komen?" hijgde
Karei.
Toen ik hem echter dreigend aankeek, stot
terde hij:
O.ja--- natuurlijkU moet eerst op
adem komen".
„Ik weet heusch niet wat ik zeggen moet
om U, te bedanken", zei ze zachtjes, „zooveel
moed"
Ik meende tranen in haar oogen te bespeu
ren, dach als iemand in het water ligt, kan
men daar eigenlijk niet zeker van zijn.
„Geen sprake van", weerde ik af.
„Het beteekent niets", stotterde Karei in
doodsangst.
Immers hij, zoowel als ik, waren ons er van
bewust, dat we over enkele oogenblikken op
nieuw den strijd met het natte element zouden
moeten aanbinden. En nu met een extra last!
„Ik ben gereed", zei het meisje rustig en
voor we er op bedacht waren liet zij zich
van de plank in zee glijden.
Onmiddellijk namen Karei en ik haar tus
schen ons in.
En toen begon de worsteling om het strand
te bereiken.
Mijn vriend en ik spraken geen enkel
woord op dien terugweg. Wij hadden al onze
krachten dringend noodig. We sloegen om ons
heen en trapten water en proestten als beze
tenen. Gelukkig was onze last volmaakt kalm
en bezorgde ons geen extra moeite.
Toen, als heel in de verte, hoorden wij een
diepe, mannelijke stem:
„Allemachtig, Beppie, wil je daarmee zeggen,
dat jij die twee mannen gered hebt".
„Hush", klonk een vrouwelijke stem", zij
hebben mij gered. Toen ik vanaf mijn plank
naar U wuifde, paps, moeten zij gedacht heb
ben, dat het een soort noodsignaal was en
o, wat heb ik een moeite gehad om ze boven
water te houden! Maar laten we alstublieft net
doen, alsof, want het was erg moedig van hen
omdat ze zelf vrijwel heelemaal niet kunnen
zwemmen. En, als ze straks weer bij komen,
moeten wij ze in den waan laten, dat ze mij
gered hebben, hoor paps. Dat hebben ze be
slist wel verdiend".
Het duurde heel lang, voor Karei en ik
weer „bij" kwamen.
G.
(NADRUK VERBODEN.)
Een Russische vertelling
Pawel lwanowitsch, een vijftiger, zat juist
in de waranda van zijn woning en keek de
morgenpost door, die men juist had binnen
gebracht. Er waren 'n paar rekeningen, eenige
onbelangrijke drukwerken en een kleine ge
parfumeerde brief in een matblauw couvert,
waarop zijn persoonlijk adres.
Pawel lwanowitsch opende het schrijven en
las:
„Zeer geachte heer! Excuseer me, dat ik
zoo vrij ben u te schrijven en u een beken
tenis te doen., maar ik voel me niet sterk
genoeg meer, om het nog langer te verzwij
gen. Want ik heb u lief, Pawel lwanowitsch!
U zult zich wel afvragen, wie u dit schrijft,
en daar ik u mijn naam niet noem, misschien
aan een grap denken. Het is echter de waar
heid! Overtuig u persoonlijk hiervan en
komt u morgen, Woensdag, om 7 uur 's avonds
in het „Oude Paviljoen". Dit voor vandaag.
Ik ben jong en knap. Vindt u dat vol
doende
Wat een onzin! ze Piadel lwanowitsch
hoofdschuddend. Een 52-jarige, trouwe echtge
noot zooiets te schrijven.Zou deze dames dan
werkelijk gelooven, dat ik op haar dwaas
heden inga?.Zij kan nog lang in het paviljoen
wachten
Een uur daarna zat Pawel lwanowitsch nog
steeds in den fauteuil en dacht na over den
brief.
Natuurlijk, herhaalde hij, ga ik niet naar
het paviljoen. Maar het was toch wel eens in
teressant te weten, wie dezen dwazen brief
heeft opgestuurd. Zeker een hysterisch schep
seltje.
Na lang denken en zoeken viel zijn verden
king op een jonge blondine, die hem al meer
malen op de wandeling opgevallen was en die
kortgeleden nog bij hem op de bank kwam
zitten zonder evenwel iets te zeggen.
Zou zij het zijn? vroeg hij zich nogmaals
af. Zou dit bekoorlijk schepsel juist op mij
verliefd geworden zijn?.. Neen, dat is toch
onmogelijk!
Het uur van het middagmaal kwam.
Pawel lwanowitsch staarde nadenkend in
zijn soepbord en zoch nog altijd naar iemand,
die de schrijfster van dezen brief kon zijn. Nu
moest hij zich zelf reeds bekennen, dat het toch
eigenlijk niet zoo'n onmogelijkheid was. Hij
zag er immers flink en degelijk uit
Na het diner ging hij naar zijn kamer en
wilde slapen; maar de gedachte aan de vreem
de liet hem niet los. Zou het werkelijk die
Slanke blonde zijn?
Haha! lachte hij. Dat kan een prachtige
teleurstelling worden als ik niet kom. Ik kan
me voorstellen hoe nerveus dat dwaas schep
sel daar wachten zalMaar ik ga niet geen
tien paarden krijgen me er heen..
Om 4 uur na de koffie, was zijn besluit nog
altijd rotsvast, n.L het voornemen om het pa
viljoen onder geen voorwaarde te betreden.
Alleen van buiten uit wilde hij er even een
blik in werpen, om zich te overtuigen, wie
eigenlijk die domme gans was, die hem zoo'n
brief geschreven had.
Een uur later stond Pawel lwanowitsch in
zijn elegantste costuum voor den spiegel en
deed een spipksplinternieuwe zijden das om.
Toen hij met zijn toilet klaar was, dronk hij
nog een glaasje likeur uit, om zich moed In te
storten en verliet toen de woning.
Binnen 10 minuten was hij in de wandellaan:
een zijpad voerde naar het „oude Paviljoen".
Behoedzaam en met een kloppend hart naderde
hij de uitspanning.
Met ingehouden adem trad Pawel lwano
witsch het paviljoen binnen en wierp een blik
in het rond. In een der hoeken ontdekte hij de
gestalte van een man. Bij nader toezien, bei-
merkte hij, dat het Dmitry was, zijn jonge
zwager, die bij hem woonde.
Wat doe jij hier? vroeg de aangekomene
verbaasd.
Zooals je ziet, lees ik, antwoordde Dmitry
knorrig.
Een verlegen zwijgen volgde.
Pardon, zei de student na een poosje. Kun
je me niet alleen laten? Ik moet immers leeren
en het hindert me, als er iemand bij is.
Dan zal 't beste zijn, dat je in de laan wat
gaat zitten, antwoordde Pawel. Daar is het
prettiger. Ik zou hier graag wat slapen.
Wat? Is jou slaap dan van meer belang
dan mijn examen? viel de student hem ge
prikkeld in de rede.
En weer werd het stil. Pawel lwanowitsch
die in zijn opwinding reeds voetstappen meen
de te hooren, sprong op en riep met gevouwen
handen:
Dmitry, ik smeek je, ga toch naar de laan.
Ik voel me niet in orde en wil nu slapen.
Juist hier? snauwde de student hem toe.
Maar nu niet!
Op dit oogenblik gleed een vrouw voorbij
het paviljoen, keek nieuwsgierig binnen en
verdween weer
Nu was ze er en nu is ze weggegaan! dacht
Pawel lwanowitsch en wierp zijn zwager een
woedenden blik toe.
Ze heeft gezien, dat ik niet alleen ben en
is daarom heen gegaan!
Een poosje wachtte hij nog, toen pakte hij
hoed en stok en met een verachtelijk: Je bent
een vlegel! Ik wil niets meer met je te maken
hebben! verwijderde hij zich en ging naar huis
Bij het souper zaten Pawel en Dmitry tegen
over elkander en spraken geen woord. Maar in
him trekken kon men lezen hoezeer zij elkan
der thans haatten. Alleen de vrouw des huizes
lachte.
Pawel, zei ze tenslotte, wat heb je van
daag voor een minnebrief ontvangen?
Ik? Een liefdesbrief? Je bent niet goed
wijs!
Nu, nu! lachte de vrouw nog altijd. Je
zult hem toch wel gekrgen hebben, want ik
heb hem zelf in de bus gestopt. Of geloof je
het niet?
Het gezicht van den schuldige werd met een
vuurrooden blos overtrokken en hij staarde
krampachtig op zijn bord.
Onzin,1 mompelde hij onwillig.
Nu ja, vervolgde de vrouw, je hebt er
je onlangs immers zoo op beroemd, dat alle
-. rouwen je absoluut onverschillig waren:
niet? Ik wilde je nu eens op de proef stellen
en schreef je dezen brief. En opdat het niet
al je vervelend zou zijn in het paviljoen «tuur-
Jan Beersma had vacantie. Hij had een kleine
badplaats uitgekozen, waar nog niet da weelde
en het mondaine leven was doorgedrongen. In
een familiepension had hij een kamer gehuurd
en hij bracht zijn tijd door met wandelen, ba
den en in zalig nietsdoen naar het wisselend
spel der golven te kijken. Hij was boekhouder
op een groot kantoor in een provinciestad en
verdiende een goed salaris, zoodat hij reeds een
aardig spaarpotje had kunnen maken. Want ja,
hij wilde trouwen, een eigen tehuis hebben, een
lief vrouwtje voor wie hij werken kon, met
wie hij lief en leed kon deelen.
In het familiepension waar hij zijn intrek
had genomen, verbleven verschillende gezin
nen. Een daarvan vooral had zijn belangstel
ling gewekt. Dat gezin bestond uit vier per
sonen, vader, moeder en twee dochters, jonge
meisjes van misschien goed twintig jaar. Het
waren tweelingen en zeker zullen er nooit twee
lingen geweest zijn, die zoo precies op elkaar
geleken als Marie en Agnes. Beiden waren
even groot, slank van gestalte, met blond,
eenigszins rossig haar en blauwe oogen. Toen
zij kinderen waren, kon zelfs de moeder ze
moeilijk onderscheiden en toen zij naar school
gingen had Marie, een bijdehandje, aan de zus
ter gezegd: „Kijkt u maar naar onze belletjes".
De een had roode en de ander blauwe belletjes
in het oor.
Natuurlijk waren zij altijd eender gekleed en
waar de een was bleek ook de ander te wezen.
Het waren twee mooie meisjes, vroolijk, welop
gevoed en godsdienstig. Toch was er een ver
schil tusschen de twee, maar men moest goed
opletten om dit te ontdekken. Marie had een
schalksche uitdrukking op het gelaat, haar
mondje was steeds geneigd tot lachen en de
blauwe oogen konden van pret en vroolijkheid
schitteren, zoodat men er met genoegen naar
keek.
Agnes was ernstiger, zij hield de oogen meest
al zedig neergeslagen en luidruchtige vroolijk
heid was van haar niet te verwachten. Maar
die verschillende uitdrukkingen waren slechts
door menschen te onderscheiden, die de meisjes
intiem kenden.
Jan had met het gezin kennis gemaakt en
mocht zich aansluiten voor het maken van
tochtjes en wandelingen en bij alles, wat het
leven op een badplaats voor genoegens aan
biedt Hij was weldra goede vrienden met de
tweelingen, hoewel hij haar nog niet uit elkaar
kon kennen, voorloopig zei hij maar: juffrouw,
zonder meer, want met geen mogelijkheid zou
hij kunnen zeggen, wie Marie en wie Agnes
was. Wat later ontdekte hij het verschil en
voelde zich vooral aangetrokken tot het meer
ernstige karakter van Agnes. Zou dat niet een
meisje voor hem zijn? Hij had haar een paar
maal in de kerk gezien en was getroffen door
haar eenvoudige vroomheid. Hij zelf was gods
dienstig en wenschte dus ook een godsdienstig®
vrouw.
Langzamerhand werd zijn gevoel dieper eo
toen hij tien dagen aan het strand had doorge
bracht, was hij tot de overtuiging gekomen, dat
niemand dan Agnes zijn uitverko'ene zou zijn.
Op een mooien morgen wandelde hij langs
het strand, toen hij even voor zich uit Agnes
zag wandelen. Dat was een gunstige gelegen
heid en spoedig had hij haar ingehaald. Samen
gingen zij verder en babbelden over de genoe
gens, die zoo'n vacantie met mooi weer mee
brengt. Maar weldra werd Jan ernstiger en be
gon zinspelingen te maken op een aardig land-
nuisje bij de stad, waar hij woonde, een mooi
tuintje ervoor en een er achter, degelijke en
toch sierlijke meubeltjes en het was gemakke
lijk te begrijpen, waar dat op uit ?ou draaien.
Agnes boog het hoofd veel dieper en antwoord
de niet veel. Jan schreef dat toe aan schuchter
heid en ging voort met zijn toekomsiplannen
te ontvouwen....
Opeens klonk achter hem de stem van Marie,
die haaf zuster riep. Jan en Agnes keken om
en Mane wenkte. Snel verwijderde zich het
jonge meisje, terwijl Jan bleef staan. De twee
lingen liepen naar het pension en na een poos
kwam Agnes terug. Jan wachtte haar op en nu
begon hij duidelijker te spreken. Hij zei haar
dat hij haar lief had gekregen. Hij verlangde te
trouwen en als zij het met hem eens was, zou
hij haar hand aan vader en moeder gaan vra
gen. Het jonge meisje aan zijn zijde hield nog
steeds het hoofd gebogen en fluisterde bedeesd:
„Ja
Overstelpt van geluk schoof Jan haar arm
onder de zijne en zoo gingen zij zwijgend naar
het pension, waar de ouders van de. twee
lingen op de veranda gezeten waren. De an
dere dochter stond terzijde en hield zich met
de bloemen bezig, die langs den ra.id groeiden.
De jongeman ging met zijn meisje op haar
ouders toe en in welgekozen woorden deed hij
zijn aanzoek. De oude heer stond op en drukte
warm zijn hand. „Met het volste vertrouwen
geef ik u mijn dochter", zei hij. „Ik hoop dat
jullie samen zeer gelukkig zult worden. Moeder
is het met mij eens. Ik heb navraag in ie
woonplaats gedaan, beste Jan en niets dan
goeds over je vernomen. Je hebt een goede
positie waarvan het salaris voldoende is om
een gezin te onderhouden, je hebt vooruit
zichten op promotie. Waarom zou je dan ana
wachten met trouwen? Maar veertien dagen
van kennismaking is niet voldoende om elkaar
?°®r te leeren kennen. Laten wij zeggen dat
jullie huwelijk over een jaar geslote.] zal wor
den. Ben je daarmee tevreden?
„Zeker mijnheer, ik zal mijn u iter'ia hitte
doen om uw vertrouwen te rechtvaar ügen In
een jaar tijds kan ik dan mijn spaarpot nog wat
meer vullen, zoodat het voldoende is voor de
aanschaffing van hetgeen noodig is. Lieve Ag
nes, ben je daarmee tevreden?
Het jonge meisje hief nu pas haar hoofd op
en liet een schaterlach hooren. „Ik ben Agres
niet. Het is aan Marie dat je je aanzoek gedaan
hebt. Ik zag mijn zuster met je weggaan en
aan haar houding bemerkte ik dat zij verlegen
was over hetgeen je met haar besprak. Ik kon
wel begrijpen wat de reden was en daarom ben
ik in haar plaats mee verder gegaan. Agnes
heeft reeds een bruidegom gekozen; na de
vacantie zal zij naar intrede doen in een kloos
ter. Nu, Jan ben je tevreden met de ruil, of
wil je je aanzoek intrekken?
Vol liefde keek de jonge man haar aan en
trok haar in zijn "-men om haar den verlo-
vingskus te geven. Nooit heeft het hem berouwd
dat hij de schalksche Marie als vrouwtje kreeg
in plaats van de ernstige Agnes, die het betere
deel gekozen had. K.
(NADRUK VERBODEN).
He ik Dmitrij hetzelfde schrijven. Komt het
uit, Dmitrij?
De student wierp tersluiks een blik op zijn
zwager, deze op hem en alle twee schoten
eensklaps in ten luiden lach....