DE CRISIS IN DE FRANSCHE
SOCIALISTISCHE PARTIJ.
hl
MIDDEN-EUROPA'S MOEILIJKHEDEN.
MAANDAG 6 MAART 1933
DE TERUGSLAG OP DE FËANSCHE
POLITIEK.
DE ZWEEP VAN HET
COMMUNISME.
MmMÜ
HET GEBEURDE TE PARAMARIBO
TREINONGELUK IN WALES.
'Het oproer met krachtige hand
bedwongen.
TWEE DOODEN EN 22 GEWONDEN.
«U3
- -
GEVAREN EN ELLENDE DER
TOLMUREN-
DE AUTARKIE DER OUDE
DONAU.MONARCHIE.
ACTUEELE PROBLEMEN
Iets over kwallen
de biecht
Schoonheid bii giftmonsters
(Van onzen correspondent.)
Parijs, 2 Maart 1933.
De houding der Fransche socialisten heeft in
den laatsten tijd meermalen de kansbereke
ningen omtrent de binnenlandsche politiek ge
logenstraft. Zoo pas nog is de roode kamer
fractie gezwicht op het stuk van militaire be
zuinigingen en de agitatie, die zij zelf hielp Ver
wekken bij de ambtenaren, werd plotseling de
rug toegekeerd. Reeds geruimen tijd zijn wij ge
woon, dat de Fransche socialisten voor de be
grooting stemmen, als die door een linksche
regeering wordt voorgesteld, en nog pas werd
het ministerie Daladier gered met een begroo
ting die, na den invloed van het kartel in de
Blum te midden van een groep
journalisten.
kamer te hebben ondergaan, door den senaat
■was ontdaan van het karakter, dat de socialis
ten haar na veel strijd hadden weten te geven.
Deze „abdicaties" der partij, die er prat op
gaat de zweep over de radicalen te voeren en
de leidsels van het radicaal regeeringsbeleid in
handen te houden, zijn gemotiveerd met de
overweging, dat het laten vallen van een zuiver
radicaal kabinet zou beteekenèn het stuur in
handen te geven aan een nationalistische con
centratie, in welke niet alleen Tardieu een
woord zou hebben mee te spreken, doch bij
welke de radicalen aan den socialistischen in
vloed zouden worden onttrokken.
Een dergelijk opportunisme moge van poli
tieke handigheid getuigen, het is volkomen in
strijd met de revolutionnaire traditie en de po-
gjhg aldus een invloed te behouden, kan ge
makkelijk verkeeren in een lijdelijke rol, waar
bij de socialisten gedwongen worden de' radi
cal en te volgen, inplaats van hen voort te stu
wen. Het oogenblik moest dus wel aanbreken,
waarop de revolutionnaire partij zich ging af
vragen of niet de politiek van geïnteresseerde
toegèeflijkheid gaat uitloopen op een afstand
doen van het beginsel.
Of de partij zich die vraag stelde is nog de
vraag. De socialisten zijn in Frankrijk gegroeid
door het compromis met de radikalen. Nog af
gescheiden van het feit, dat het Fransche so
cialisme een sociaal-democratie van eigen bo
dem is, zeer verschillend van de revolution
naire partijen in andere Europeesche landen,
kan gezegd worden, dat ook de S. F. I. O. in
de algemeene beginsel verdoezeling deelt, waar
aan allepolitieke partijen in Frankrijk bloot
staan. De S. F. I. O. is voor alles een electo
rale macht, en als zoodanig zelfs geen zelfstan
dige. Zelfs de leider Leon Blum dankt zijn ka
merzetel aan een gedeeltelijk agrarisch, gedeel
telijk industrieel klein-burgerdom. Hij is de ver
tegenwoordiger in het parlement van de anti-
clericale wijnbouwers en kleinstedelingen van
een typisch Jacobijnsche streek van de Midi.
Èn als men de parlementaire geschiedenis van
Frankrijk na 1895 neemt, dan ziet men, dat de
roode fractie vooral een doorgangsstation is ge
weest voor linksche staatslieden om zich van
het praedicaat „democraat" te verzekeren. Vi-
Viani. Millerand, Briand, Laval, om slechts
enkele van de bekendsten te noemen, verlieten
op het beslissend oogenblik van hun politieke
carrière de roode partij om de leiders te worden
eener realistische poiitiek, die zij soms met
linksche, maar, o speling van het lot! in den
regel met rechtsche meerderheden konden door
voeren.
Wat de socialistische partij van de burgerlijke
democratieën onderscheidt, is het feit, dat zij
steunt op de vakvereenigingsorganisatie van de
roode federatie van vakbonden, dè machtige
C. G. T. Het is dit machtige gros van het leger,
dat haar doet vasthouden aan de revolution
naire beginselen. Evenwel heeft de sociale be
weging in Frankrijk al voldoende bereikt om
op haar bèurt in tal van opzichten conservatieve
neigingen te vertoonen. Zij hééft geen belang
meer bij een te scherpen klassenstrijd, die de
zeer behoudsgezinde massa zou verschrikken
en de macht der plaatselijke besturen vooral
tegen de arbeidersbelangen zou doen oprijzen.
Ongetwijfeld heeft ook Frankrijk, vooral in
sommige centra en in enkele deelen van het
dóór de godsdienstloosheid verwilderde platte
land, zijn quasi-anarchistische, quasi sociaal-
revolutionnaire massa's, maar die massa's vol
gen niet de S.F.I.O., doch het communisme. De
trouwe massa voor de Fransche sociaal-demo
cratie bestaat uit ambtenaren en beambten, uit
kleine boeren en ontevreden middenstanders.
Kortom een kleinburgerdom, dat nog zijn spaar
pot verzórgt en op den dag van de inschrijving
op staats- en andere leeningen queue maakt
voor de bankinstellingèn en als meest vurig ge
koesterd ideaal heeft, niet al te oud met werken
te wordén en dan op een eigen lapje grond een
eigen huisje te hebber., hoe onhygiënisch ook.
En dan zijn er nog de „intëllectueelen". Voor
zoovéél die bij de S.F.I.O. iijn te vinden, zijn
zé er of om carrière te maken of als gevolg van
hun geestesgesteldheid. En het is die laatste
categorie, onder welke de Marxisten worden
gevonden, die zich toch nimmer op Marx be
roepen. omdat deze... een Duitscher is geweest
Die S.F.I.O. heeft natuurlijk de parlementaire
vertegenwoordiging naar haar eigen beeld. En
In zeker opzicht kan men wel zeggen, dat waar
die vertegenwoordiging niet alleen het gevolg
is van de macht der eigen partij, maar zeer
sterk den steun moet ontvangen van het bur
gerlijke radikalisme, in de parlementaire schets-
teekening van het socialisme in Frankrijk, de
weinig revolutionnaire tendenzen van de S. F.
I. O.-ers nog zijn aangescherpt. Van een zeer
groot deel der socialisten van de roode kamer
fractie kan men zeggen, wat van sommige radi
kalen kan worden verklaard, namelijk dat het
onderscheid tusschen beide schakeeringen maar
zelden, tot uitdrukking komt. Trouwens zoo
weinig zichtbaar is dit voor de kiezers, dat de
radikale partij de voorzorg heeft genomen zich
de „radikaal-soclalistische en socialistische par
tij" te noemen. Het is trouwens haar gewoonte
de tot rose verbleekende socialisten in haar
schoot op te nemen.
Evenwel, zooals het den laatsten tijd ging met
het stemmen vóór begrootingen, het prijsgeven
van eigen voorstellen, zelfs wanneer die in de
kamer een meerderheid hadden gevonden, om
de radikalen op het kussen te houden, werd' het
onderscheid tusschen radikalen en socialisten
geheel uitgedoezeld. Zulks kon des te gemak
kelijker plaats hebben, waar de roode fractie
bij de jongste verkiezingen in den radikalen
stembusbuit heeft gedeeld en het aantal van de
radikale stemmen afhangende socialisten in de
kamer zeer is toegenomen.
Een zeer belangrijk element, verreweg de
meerderheid, in de roode fractie, heeft geen
bezwaar tegen het steunen van de radicalen en
om het motief, dat een stembusoverwinning
moet gehandhaafd blijven, die door beide par
tijen werd behaald, zijn zij bereid die samen
werking zoo nauw te doen zijn, dat zij geen
reden meer zien om het samengaan zoo ver te
drijven, dat ook in de regeeringsverantwoorde-
lijkheid wordt gedeeld. De stemmingen waarbij
de socialisten telkens weer als de reddingsboot
voor de regeering fungeerden, hadden die ont
kende verantwoordelijkheid reeds tot een ef
fectieve gemaakt.
Maar die evolutie bij de vertegenwoordigers
der partij is niet doorgemaakt door de roode
massa en tot nu heeft de kamerfractie steeds
de nederlaag geleden, als zij van het rood con
gres toestemming tot participatie in de regee-
ringsverantwoordelijkheid zocht te verkrijgen.
Nu evenwél bij de laatste kritieke omstandig
heden voor het radicaal ministerie de samen
werking zoo ver is gegaan, dat zelfs bulten
het parlement om voor de actie in het parle
ment de zeer onconstitutioneele en ondemocra
tische surveillantie-commissie werd ingesteld,
uit socialisten en radicalen samengesteld, het
supercomité dat het kartel van linksche par
tijen in de kamer een imperatief mandaat had
te geven, heeft de partijraad gemeend, dat zulks
toch te ver ging en dat de beginselen op die
manier te slapen werden gelegd. De veroordee
ling van de „delegation des gauches" door den
partijraad is zelfs in den wind geslagen. De
kamerfractie trad dus vlakweg in conflict met
den partijraad en met de congresbesluiten.
Dat de „intellectueelen", de „revolutionnair
denkende socialisten" daar tegenop komen en
er het afglijden van de S. F. I. O. naar een ge
wone burgerlijke reformpartij in zien, is duide
lijk. Het is dan ook niet om de wijze, waarop
de socialisten om het ministerie Daladier te
redden, achtereenvolgens bakzeil hebben moe
ten halen met alle voorstellen, waarvoor zij den
radicalen steun hadden afgedwongen, dat de
leider Léon Blum, een buitengewoon kundig
en zeer gezaghebbend financieel specialist als
Vincent Auréol, een man als de partij-secre
taris Faure aan de kamerfractie den rug toe-
keeren, maar omdat de roode partij zelf geheel
vervormd is en langzamerhand de vraag zal
moeten uitmaken: burgerlijke hervormingspartij
te zijn, of revolutionnaire strijdpartij.
Ze sturen aan op de bijeenroeping van een
congres. Het is mogelijk, dat een congres hun
gezag erkent, hetwelk door de kamerfractie al
sinds lang werd geloochend. Het is zelfs waar
schijnlijk, dat het congres Blum c.s. in het ge
lijk zal stellen tegen de Marquet's, de Renau-
del's en de participationnisten in het algemeen.
Doch niettemin is het een feit, dat de groote
massa van socialistische kamerleden, die voor
alles kartellisten zijn, veel meer in overeen
stemming zijn met het beeld der roode partij.
Evenwel heeft de roode partij een andere partij
op haar hielen gevonden, die nog rooder wil
zijn dan zij zelf is: de communistische. Een ver
laten van het revolutionnaire standpunt zou
onmiddellijk hef „strijdbare deel'* der partij
naar de communisten doen overloopen en daar
om heeft de S. F. I. O. voor haar zelfbehoud
noodig zich een revolutionnaire partij te blij
ven noemen. De vraag is echter of zij het wel
kan blijven.
Bestaande uit een massa, aangetrokken door
twee tegenover elkaar gestelde tendenzen, moet
de S.F.I.O. dus wel een crisis ondergaan, die
misschien nog eenigen tijd verborgen kan wor
den gehouden, doch op een met bekwamen
spoed naderend oogenblik moet uitbreken.
Faure meent, dat het oogenblik van deze keuze
reeds gekomen is. Waar zoovele en in het bij
zonder electorale belangen en vooral de aanwe
zigheid van een communistische partij, die zelf
aan een gelijksoortige crisis bloot staat, aanwe
zig zijn, is het begrijpelijk dat het uiterste zal
worden gedaan om een scheuring te voorko
men. Reeds vertrokken van de communistische
partij de „Pi|>isten", de communisten die met
Moskou hebben gebroken. In geval van scheu
ring staat dus reeds een bèlangrijke groep com
munisten gereed om zich te vereenigen met
de revolutionnaire socialisten. De principieelen
staan dus wel sterk en het eigenaardige bij
deze crisis in de partij is, dat de concessies
om den boel bijeen te houden zullen moeten
komen van de „opportunisten". Waarschijnlijk
zullen die eventueel alles aanvaarden, theore
tisch, om practisch den weg te blijven volgen
dien zij tot dusver zijn gegaan. Ténzij het ver
trek der „principieelen" een beperkte exodus
zou zijn, iets wat de radikalen schijnen te
hopen.
Reeds gaat men in het radikale kamp zoo ver
te veronderstellen dat de participationnisten de
meerderheid zullen halen. Er is gesuggereerd
het kabinet Daladier te doen vallen en een
ministerie te vormen, waarin een aantal socia
listen Zitting nemen, aldus de naleving van de
politiek van de stembusoverwinning verzeke
rend en daarvoor het gros der socialisten win
nend. We willen daarin nog niet gelooven, want
er zijn geen aanwijzingen, dat partijraad en
congres daarin zouden bewilligen. De meer
waarschijnlijke mogelijkheid is, dat Blum c.s.
verkrijgen, dat scherpere eischen gesteld wor-
dén aan den socialistischen steun, aan de radi
kalen te geven. Steunverleening op een om
schreven kartelprogram met vrijheid van be
weging voor de socialisten. Een dergelijke
wijze van doen is voor de radikalen onaanne
melijk en zou aan de regeering de zekerheid van
een kartelmeerderheid in de kamer ontnemen.
Het niet socialiseerend deel der radicalen zou
daardoor naar het centrum worden gedrongen.
Maar waar één van beide mogelijkheden zich
moet voordoen, daar beteekent de crisis in de
socialistische partij een groote moeilijkheid voor
de radikalen. En wélke wending de zaken ook
nemen, de crisis in de socialistische partij zal
vanzelf de crisis in de radikale partij verwek
ken: de vraag of de radikale partij voort zal
gaan op de socialisten te steunen, dan wel een
verzoening met het kamercentrum zal zoeken.
De partijgroepeeringen, zooals die op het oogen
blik zijn geheel geschoeid overeenkomstig de
electorale belangen blijken niet bestand
tegen de eischen van de practische politiek en
daarom is het een zeer belangrijk proces,
wat thans is ingetreden. Én dat binnen zeer
korten tijd de lijnen der binnénlandsche poli
tiek zal moeten wijzigen.
Machinist en stoker gedood.
LONDEN, 4 Maart. (H.N.) Bij Towyn in
Wales is een trein, die langs de kust reed, ver
ongelukt, doordien e'en ineensorting van .een
berg plaats had. De rotsmassa kwam terecht
op de locömotiéf, die van den trein werd los
gerukt en over de klippen 20 meter diep in
zee geslingerd werd, waar hij terstond onder
water zonk. De machinist en de stoker.zijn ge
dood. De passagiers bleven ongedeerd.
In de „Surinamer" van 12 Februari lezen we
nóg de volgende bijzohdérheden ovef de ernsti
ge onlusten, welke te Paramaribo hebben
plaats gehad op Dinsdag 7 Februari.
Langzamerhand wordt duidelijk, schrijft het
blad, dat de plannen door den communist de
Kom ter omverwerping van het gezag ge
smeed, reeds geruimen tijd zijn voorbereid en
in vergevorderd stadium verkeerden.
Er is echter nog tijdig ingegrepen om de uit
voering te verhinderen, o.m. door zijn aanhou
ding, waarvan op onverantwoordelijke wijze
beweerd werd, dat deze op losse gronden zou
zijn geschied. Daarbij sloot aan de misdadige
leugen, dat de Procureur-Generaal Zaterdag
zou hebben toegezegd, dat de Kom Dinsdag
zou worden vrijgelaten.
En dat in weerwil van de proclamatie van
Z.Exc. den gouverneur, waarin duidelijk werd
gezegd, dat de Kom zich de omverwerping
van het gezag ten doel stelde; dat daarvoor
bewijsmateriaal aanwezig is; en dat hij in af
wachting van het gerechtelijk onderzoek in
verzekerde bewaring zal worden gehouden.
In verband met de voortgezette ophitsing en
hetgeen daarmede samenhangt, werden van be
stuurszijde uitgebreide maatregelen genomen,
teneinde gereed te zijn tegen alles wat maar
verwacht kon worden.
Na negén uur, op den dag van het oproer,
kwam er beweging. In groepen kwamen tal
van menschen langs de Heerenstraat en den
Waterkant naar het Plein. Het meerendeel be
stond uit Javanen, die van alle kanten kwa
men aangezet. Eerst schoorvoetend. Bang te
zullen worden verdreven. Dan met meer moed.
Zwijgend zetten zij zich neer. Langzaam vulde
zich dat deel der wijde ruimte, dat langs het
Palace Hotel en de Gouvernementskantoren
ligt. De massa groeide met honderden.. De Ja
vanen kwamen, keken uit naar een plaats en
hurkten neer ondanks de waarschuwing heen
te gaan. Meermalen' waren eenige creolen te
zien, die tusschen hen door liepen. Blijkbaar
orders uitdeelend.
Tegen half elf kon niet langer lijdelijk wor
den toegezien. De massa, die hier zonder rede
lijk doel zat, moest noodzakelijk heen worden
gezonden, daar dit samendrommen op den duur
verkeerde gevolgen moest hebben.
De Inspecteurs Lo A Njoe en Kleinhout vor
derden om beurten verwijdering. De beambte
Faverey, bekend met de taal der Javanen, her
haalde het bevel in hun taal. De procureur-
generaal beduidde eveneens de massa, dat zij
zich moest verwijderen ter voorkoming van
maatregelen. Niets hielp. Integendeel. Ofschoon
nu alle uitgezette posten in de nabijheid waren
samengetrokken op ééh punt, bij de secretarie,
en de geweren in aanslag werden gehoyden,
drong de schare juist op. Luidop werd geroepen
dat men niet zou heengaan zonder de Kom.Toen
voor eiken onbevooroordeelden toeschouwer
vast stond, dat inderdaad het uiterste was be
reikt, werd het een stormloop van de schare, die
ver de duizend overschreden had en reeds vrij
dicht genaderd was door het aanvankelijk be
hoedzaam dringen naar voren. Eenige creolen
vuurden daartoe aan met korte, scherpe kre
ten.
Toen kwam het onvermijdelijke: Het eerste
salvo knetterde.
Hoerageroep en gehoon beantwoordde het
salvo. Duidelijk kon men onderscheiden, dat er
Werd geroepen, dat de geweren niet geladen
waren met scherp. Dit was evenwel onjuist. De
uitwerking van het salvo was echter niet wat
men blijkbaar verwachtte, daar er laag gescho
ten was. Vandaar de noodlottige dwaling.
Een tweede salvo volgde. Toen zag men er
eenigén wankelen. Men zag eenigen bloeden.
Er klonken gillen, waar het derde salvo door
heen knetterde. Toen werd begrepen, dat dit
geen spel was en geen „schijn", zooals eerst was
geloofd. De ren werd gestuit en hernomen in
omgekeerde richting met achterlating van hen,
cjie gevallen waren. Bloedsporen wezen den
weg, waarlangs gewonden nog konden ontkomen
door de Heerenstraat.
In korten tijd was het Plein ontruimd. In hun
bloed lagen negen mannen. Sommigen onbe
weeglijk. Anderen wentelend, kermend, hart
verscheurend gillend.
De officier van gezondheid dr. Krijnen, die in
allerijl uit het militair hospitaal werd ontboden,
constateerde bij een der gevallenen, Cyril ge-
heeten, den dood. Deze bleek een der opruien
de creolen te zijn geweest. Op het lijk werd een
geslepen dolk gevonden. De gewonden werden
door den dokter verbonden. Daarna werden zij
onder gewapend geleide van militairen in een
autotruck naar het hospitaal vervoerd.
Door de straten holden nu de honderden
naar alle kanten, overal veiligheid zoekend
De militairen, die achter het gouvernements
huis gereed stonden, kwatnén bij het eerste
salvo in twee groepen aangerukt, doch hadden
slechts het toekijken.
Het vuren der politie had voldoende resultaat.
De Waterkant, die onderwijl gezuiverd was,
had zijn gewoon aanzien van een rustigen ach
ter-namiddag. De groote hoop was voor de po
litie gevlucht naar de Pontenwerfstraat.
Inspecteur Mac Donald werd met een afdee-
ling politie daar heen gezonden om de dichte
menigte te verspreiden. Hij slaagde daarin zon
der gebruik te behoeven te maken van vuur
wapens. Het gebeurde op het Plein was daar
reeds bekend o.m. door eenige lichtgewonden,
die reeds tot in die buurt waren doorgedrongen
en er eerste hulp gingen zoeken.
Toen er eenmaal op het Plein gevuurd was
werd een bende van nagenoeg 200 Javanen, die
van de overzijde kwam aangeVaren, zonder
vorm van proces teruggejaagd met de boot, die
onmiddellijk den boeg wendde. Op vertrek
uren werd niet meer gewacht. Bij honderden
stonden de Javanen op de brug gereed terwijl
de boot nog aan de overzijde was. Deze nam
dadelijk bij terugkeer zooveel passagiers op
als zij maar kon bergen en vertrok onmiddel
lijk om onverwijld terug te keeren ter afhaling
van nieuwe honderden, die in lange rijen kwa
men aangeschoven.
Van optreden der politie werd verder niets
meer vernomen.
Het optreden op het Plein bleek als hard
overtuigingsmiddel te zijr» ingeslagen.
In het hospitaal werden nog andere gewon
den aangebracht. Het getal der opgenomen ge
troffenen steeg tof 22, t.w. 8 creolen, 8 Javanen
en 6 Britsch-Indiërs.
Kort na aankomst bezweek een getroffene,
zoodat het getal der doodèn 2 bedroeg.
In hopeloozen toestand verkeerden nog ten
minste 2 gewonden, getroffen in de long.
Onder de opgenomenen waren er, die wel
licht levenslang de gevolgen van de schoten
zullen moeten dragen.
Èn dit alles om te ervaren, dat er aan de
grootste lankmoedigheid een einde komt.
Helaas een duur betaalde, harde ervaring,
die ons met deernis vervult voor degenen, die
den prijs moesten neertellen in druppelen
bloed en ademtochten, welke ook anderen toe
behoorden.
Geen deernis echter, die ook maar in het
minst tekort doet aan den onafwijsbaren plicht,
welke vervuld werd door de handhavers van
rust en orde, aan wie dit optreden werd opge
legd door de massa zelf, van wie het door haar
werd gevorderd, niet ééns, doch bij herhaling,
totdat niet vervulling van dien zwaren plicht
schade ging beteekenen voor het Gezag en ge
vaar voor de gemeenschap, die recht heeft op
bescherming!
HOE DE SNEEUWSTORM HEEFT HUISGEHOUDEN. De bewoners van Fagley
bij Bradford (Eng.) zijn zich, nu de storm is gaan liggen, aan het uitgraven.
De ratificatie van het handelsverdrag tus
schen Hongarije en Oostenrijk, welke kort
geleden door de parlementen der beide be
trokken landen plaats vond, behoort onge
twijfeld tot de gewichtigste gebeurtenissen,
weike de laatste maanden in Midden-Europa
zijn voorgekomen.
De problemen, welke aan dit verdrag vast
zitten, houden verband met gemeenschappe
lijke moeilijkheden, welke de Midden-Euro-
peesche en daardoor grootendeels de geheele
Europeesche crisis bepalen.
Het valt niet te loochenen, dat de vredesver
dragen er in buitengewonen mate toe hebben
bijgedragen, dat op het oogenblik de economi
sche moeilijkheden de wereld in haar grond-
vasten doen wankelen. Dit is vooral het geval,
waar door deze verdragen ten nauwste verbon
den en in den meest engen zin van het woord
onscheidbare gebieden van elkander gescheurd
en tegenover elkaar geplaatst zijn.
Hier treedt wellicht op de eerste plaats het
probleem van de vroegere Oostenrijksch-Hon-
gaarsche monarchie het meest op den voor
grond. Geen land hebben de vredesverdragen
zooveel nadeel berokkend als juist aan Hon
garije en Oostenrijk. Wij willen thans niet
spreken van de vooral voor Hongarije bijna
doodelijke verliezen, welke deze landen
moesten lijden. Het laatste economische ver
drag wijst op een ander probleem, dat reeds
van Europeesche beteekenis is: op het zoo
noodzakelijke economische verband tusschen
de gescheiden landen Oostenrijk en Hongarije.
De vredesverdragen verscheurden en ver
nielden de wonderbare en meesterlijke poli
tieke eenheid der monarchie, welke alleen in
staat was het evenwicht in Centraal-Europa te
bewaren. De overwinnaars zijn er schitterend
in geslaagd deze twee, historisch Veeds lang
samenwerkende landen politiek en psycholo
gisch van elkander te scheiden. Dank zij ook
den plotseling wellicht ook overdreven
opvlammenden natiónalen trots en het natio
nale bewustzijn. Zoo kon het gebeuren, dat
reeds spoedig na den oorlog Oostenrijkers en
Hongaren strijdmakkers en kameraden in
vier bloedige, gemeenschappelijk doorstane ja
ren vijandelijk en vol haat tegenover elkan
der stonden.
Men wilde niets meer van elkander weten,
men dacht zijn eigen weg te kunnen gaan, men
gaf elkaar wederkeerig de schuld van het ge
beurde en trachtte de- banden, welke door de
eeuwen waren geweven, zoo spoedig mogelijk
stuk te scheuren. En had het alleen van de
menschen, of van de politiek afgehangen, dan
was men daarin wellicht ook geslaagd. Maar
daarachter, achter al deze kwesties, stond en
staat een voorwaarde, geografisch en econo
misch van een, om het zoo eens uit te drukken,
physieke noodzakelijkheid: n.l. het feit, dat
Hongarije en Oostenrijk tot elkander behooren,
onvoorwaardelijk en noodgedwongen en al wil
len zij zelf ook nog zoozeer anders, toch be
hooren zij tezamen.
De politiek en de openbare meening. van
beide landen hebben zich langzamerhand ver
van elkander verwijderd, toch kon men voor
de economische krachten geen nieuwe wegen
banen en zij kruisten elkaar trots den wil der
overwinnaars, zelfs ondanks alle aanvankelijk
vijandige pogingen der diplomatie.
Op het oogenblik, dat men zij het ook
slechts tijdelijk erin slaagde de economische
betrekkingen te verbreken, verloren beide vol
keren den vasten grond onder de voeten en
wisten niet, wat met hun eigen krachten aan
te vangen.
De oude monarchie was autarkisch. Men had
in het rijk geen douane-grenzen, men vulde
elkander aan. Oostenrijk kon zich rustig in
dustrieel ontwikkelen, want het had den land-
bouwstaat Hongarije achter zich, die Oosten
rijk rijkelijk van grondstoffen en levensmid
delen kon voorzien.
Hongarije daarentegen, dat in wezen en
dit is van buitèngewoon belang en van groote
beteekenis een landbouwstaat en een volk
van landbouwers is, kon steeds rekenen op in-
dustrieele producten, welke vrij van invoer
rechten uit Oostenrijk werden aangevoerd. En
zoo ontstond het geheel, de eenheid, welke
rustig en zeker in zich en voor zich kon leven
en bestaan.
Toen kwam de catastrophe. In vredestijd had
men zoo gelukkig en rustig geleefd, had men
naar verhouding met zoo geringe economische
problemen te kampen gehad, dat men slechts
weinig geschoold was en niet terstond kon
overzien, wat voor een ongeluk de scheiding
voor beide partijen beteekende. Ook begreep
men dat niet, wijl indertijd de politieke harts
tochten in de leidende kringen overheerschten
en de economische vraagstukken op den ach
tergrond waren gedrongen. Zij stonden nog op
den achtergrond, duister, dreigend en schrik
wekkend en slechts weinigen waren er, die ze
bemerkten.
Men begon zich op het nieuwe, gescheiden
leven in te stéllen.
Oostenrijk deed zijn best zijn landbouw te
ontwikkelen en in Hongarije werd alles in het
werk gesteld om een krachtige en levensvat
bare industrie te scheppen.
Aan beide landen gelukte dit gedeeltelijk en
het gevolg was, dat beiderzijds ernstige ver
liezen werden geleden. Men had n.l. juist het
meest essentieele vergeten: dat Oostenrijk uit
sluitend op de industrie en Hongarije op den
landbouw is ingesteld. En terwijl in de Stier-
markensche en Karinthische landouwen de
ploeg versehe voren in den onvruchtbaren bo
dem trok, doofde langzamerhand het vuur in
de fabrieken, wolkte geen rook meer uit de
schoorsteenen omhoog.
Naast den politieken meeningstrijd woedde
aan de Oostenrijksch-Hongaarsche grens de
tarievenoorlog. Hongarije kocht nauwelijks
meer Oostenrijksche producten, daar Oosten
rijk van zijn kant hardnekkig weigerde zich
van Hongaarsche landbouwproducten te voor
zien.
De Hongaren dachten er niet meer aan, dat
hun land zooals het in Hongarije spreek
woordelijk heet met den landbouw leeft en
sterft en fantastisch droomden zij zich een in
dustrieel Hongaarsch land.
Hét zou echter nóg erger worderi. De wereld
crisis bracht öok de gröhdbezittérs en bóeren
in nood en nu had men bovendien een markt
verloren, die eeuwenlang steeds het afzetge
bied van alle Hongaarsche granen en wijnen
was geweest: Oostenrijk.
Zoo worstelden de Oostenrijksche industrie
en de Hongaarsche landbouw tusschen leven
en dood, terwijl zich eenerzijds een kunstma
tig en willekeurig opgezètte agrarische bewe
ging, anderzijds een absoluut ongefundeerde
en met subsidies in het leven gehouden indus
trie ontwikkelde.
Het spreekt vanzelf, dat zoo iets onnatuur
lijks niet lang duren kon. Hongarije, dat, zelfs
in zijn tegenwoordig ongelukkige positie, al
tijd nog levensvatbaarder is dan Oostenrijk,
dat na de splitsing van het rijk bijna van zijn
bestaansmogelijkheid werd beroofd, tastte in
den blinde om zich heen en poogde door mid
del van economisch-politieke verdragen op
de eerste plaats met Italië grond onder de
voeten te krijgen.
Oostenrijk daarentegen zag in, dat zijn tegen
woordig bestaan nauwelijks meer een bestaan
genoemd kan worden en dacht reeds weer aan
vereeniging, voorloopig slechts de economische
vereeniging met Duitschland. Dat was de be
kende kwestie inzake de Duitsch-Oostenrijk-
sche tollinie.
Deze poging strandde echter op den energie
ken tegenstand en de diplomatieke handigheid
van Frankrijk, dat natuurlijk niet kon toelaten,
dat het gevreesde Duitschland zich op deze
wijze nog zou versterken.
Thans stond Oostenrijk weer op zichzelf en
daar er geen andere uitkomst meer te vinden
was, sloeg men den eenig mogelijken weg in,
welke ook de eenig juiste geweest is.
Wat men aan weerszijden reeds lang weer
had ingezien, doch niet wilde erkennen, is
thans algemeen toegegeven geworden: Oosten
rijk en Hongarije behooren bij elkander én
kunnen slechts bestaan, als zij hun lot weer
verbinden. Zij zijn daartoe door historische,
doch vooral door economische en geografische
omstandigheden genoodzaakt, ja gedwongen
en moeten daarmede onvoorwaardelijk reke
ning houden. Deze erkenning is de grondslag
geweest van het onlangs door beide landen ge
ratificeerde handelsverdrag.
Men is thans op den goeden weg. De vroe
gere misverstanden beginnen langzamerhand
te verdwijnen, de pers van beide landen is
elkander wederzijds zoo gunstig gezind, dat
zelfs de openbare meeningen reeds vriend-
schappelijker geworden zijn en dat is van groo
te beteekenis, daar Oostenrijk en Hongarije,
willen zij de vredesverdragen bestrijden, zelf
precies móeten weten en begrijpen, dat deze
verdragen oorzaak zijn van de gevaren en el
lende der tolmuren, niet alleen in Centraal-
Europa, doch in de geheele wéreldeconomie.
DR. J. H. GUNNING EN KARDINAAL
NEWMAN
Dr. Gunning, de bekende redacteur van
„PniëT', weekblad voor het Christelijk Gezin,
is op zijn hoogen leeftijd bezig een boek te
schrijven over het leven van den bekenden
Engelschen kardinaal dr. Newman.
In de laatste aflevering van „Pniël" zegt dr.
Gunning hiervan:
„Hartelijk hoop ik, dat nog vóór mijn ver
trek uit Bilthoven het boek over Newman ge
reed zal zijn.
Ik heb bij de voorbereiding de trouwe hulp
van enkele vrienden ondervonden; de meesten
bleven ter zijde. Ook dat kan ik begrijpen. De
meeste menschen kunnen het niet verstaan, dat
men als goed protestant ook een kardinaal kan
waa'rdeeren.
Ik verwacht dan ook van dat boek heel wei
nig genoegen en veel bittere critiek, maar ik
hoop er tegen te kunnen. Ik verwerp niemand
in wien ik ook maar iets van Christus vind, en
laat getroost de strijdlustiger! aanvallen. Ant
woorden doe ik echter niet. God Zege'ne allen,
die 't oprecht meenen".
Ds. Gunning schrijft in een zijner laatste
artikelen:
„Belijdt elkander de misdaden". Er ligt een
ongelooflijke kracht en een onmetelijke zegen
in het belijden zijner zonden.
Niet aan God, maar aan de menschen. Daar
van is in dit Schriftwoord sprake.
„Ik maak het liever met God alléén uit." O,
het klinkt zoo mooi en zoo vroom, en.... het
is dikwijls zoo'n groote leugen, zoo'n verfoei
lijke, gemeene, Satanisehe uitvlucht
De Róomsctien verstaan dat beter dan wij,
protestanten. Zij hebben in de biecht een hulp
en een kracht, die wij missen.
Natuurlijk weet ik best wat er tegen de
Roomsche practijk wordt ingebracht, daar heb
ik het hier nu niet over.
Maar wij, protestanten, vergeven ons maar
al te vaak op eigen houtje onze zonden, en vaak
heeft niemand daar profijt van dan de duivel.
Onze eigen ziel zeker niet
„Belijdt elkander de misdaden". Zoek, als
gij waarlijk bekommerd en onrustig zijt over
uwe zonde, een mensch, een hoogstaand mensch,
In het afgeloopen najaar maakten de arbei
ders in de Frankforter haven onverwacht een
opzienbarende ontdekking. Het krioelde daar in
het Mainwater van duizenden kleine kwallen,
welke men er nog nimmer te voren gezien had.
Natuurlijk wierp de wetenschap zich ook dade
lijk op de dieren maar na 'n poos wist zij er
nog niet veel over te vertellen. De beesten
hooren niet in de Frankforter haven thuis, zei
zij. Een kwal is een zoutwaterdier en heeft niets
bij ons te zoeken. Alleen in de Moldau komt
de fnicrohydra wel voor maar deze haalt zelden
de drie m.M. terwijl de vreemde eenden in
de Frankforter bijt tot drie c.M. haalden. Men
nam evenwel portretten van de dieren en druk
te deze in een tijdschrift af, dat op zijn beurt
weer, als een soort kerstgave, in handen van
dien professor Joannes Moser in Berlijn viel,
van wien de gansche wereld de liefde kent,
welke hij den kwallen van alle formatie en
van alle Windrichtingen toedraagt.
Deze prof herkende in de foto's dadelijk een
zijner boezemvrienden en wel de craspedacusta
sowerbyi, die, zooals ieder weet, eigenlijk in
de tropische wateren van Amerika thuis hoort.
Waarschijnlijk was de vader van het monster,
zoo dacht de heer Joannes Moser, met een
zending tropisch gewas voor den Frankforter
plantentuin meegekomenwas hij door de
waterleiding gedeserteerd en om zich op den
bodem van de Main te nestelen, van waaruit
hij te zijner tijd zijn medusas afstootte; Iets
dergelijks was al vier maal voorgekomen en
wel in Londen, in Lyon, in München en in
Keulen, maar daarbij was hèt telkens om een
variëteit gegaan, die weer zeer spoedig aan de
kou gestorven was. De craspedacusta scheen
het klimaat van onze wateren echter zeer aan
genaam te vinden en gedijde er prachtig in.
De vraag is nu of de eitjes den winter over
leven. Is dit het geval en daar is groote kans
op dan wordt dit ondier een bestendige be
woner van onze rivieren en zal het ook wel
in dichte drommen zijn weg naar omlaag, naar
de wateren der Nederlanden, vinden.
Terloops zij hierbij opgemerkt, dat de hooger
gebruikte uitdrukking van het afstooten van
kwallen de bedoeling heeft de rare gewoonten
van het beest in kwestie in herinnering te
houden.
Er zijn polypen, bijna plantaardige wezens,
welke op den bodem der zee wortel schieten
en daar een doodvervelend bestaan voeren. Zij
ademen een beetje en zij eten een beetje en
dat is hun gansche levenstaak. Van het beleven
van een roman is in de verste verte géén
sprake. Van tijd tot tijd splitst de polyp zich
en dan groeit er naast hem een andere op en
dat gaat zoo als een soort van perpetuum mobile
altijd maar door, honderden eeuwen lang. Doch
nu en dan hebben er in de polypenfamilie zeer
bijzondere gebeurtenissen plaats. In stede van
een nieuwe, plantachtige polyp van zich af te
stooten, brengen ze een medusa ter wereld en
deze treedt geheel en al op als een dier. Als
een zeer moedig en vechtlustigdier zelfs, dat
veel groote levenswezens zonder blikken of
bloozen aanvalt en verslaatdat in de geheimen
der liefde den weg weet en dat alle levens
genoegens te smaken krijgt maar tenslotte ook
den dood. Van hun kinderen hebben de kwallen
echter ook niet veel pleizier want dit zijn weer
doodgewone, saaie polypen, die niet mee kun
nen vechten of zwemmen maar weer als een
plant op den bodem vast gaan zitten en daar
dat eindelooze vervelende leven leiden, dat dat
der polypen is.
Men herinnert zich misschien in de telegram
men over de Zeven Provinciën een paar maal
over de „Zeebloemenstraat" gelezen te hebben,
ter welker hoogte het schip gesignaleerd was.
De z.g. „zeebloemen" nu, welke daar tusschen
Siberoet en Sipora op den bodem van den
oceaan wassen, zijn heelemaal geen kinderen
Flora's maar het zijn de gemeenste, verrader
lij kste en giftigste dieren, welke- maar ergens
ter wereld bestaan. Zij zijn gracieuser dan de
meest elegante vrouw, zij hebben verrukkelijke
kleuren en zij dragen namen, die navenant zijn.
Zeeroos, heet de een, anemoon de andere, zee
aster een derde, enz. Maar als een argeloos
vischje, aangelokt door hun pracht, in de buurt
komt, laten zij de giftballen aan hun langzaam
wapperende franjes ontploffen en daarmede is
het uit met het vischje. Het is er nog erger
aan toe dan een stakkerd, op de aarde, die zijn
hart verliest.
Ondanks hun schoonheid,, die alle beschrij
ving tart, hebben deze giftmonsters toch één
punt van overeenkomst met de gëdrochteliiftste
dieren der schepping, met de krokodillen Een
krokodil doodt ook alles, wat in zijn buurt komt
behalve een bepaald, wit gevederd vogeltje,
dat hij als zijn eenige vriend op aarde be
schouwt en waarmede hij door zulke intieme
Yerbonden is, dat gezégd pluimvee
vrijelijk in zijn opengesperde kaken kan hupr
pelen en de tanden van het amphibie reinigen.
De zeerozen nu hebben eveneens zulk èen
vi ïend. Het is het koraalvisehje, dat bijna even
prachtig van vorm en kleur is als de bewoners
van de Zeebloemstraat zelf. Dit vischie speelt
ongestraft tusschen de giftige franjes" van de
zeebloemen door. Het slaapt zelfs in de open
staande kelken en deze sluiten zie o niet,'hoe
hongerig de roos of de aster ook moge -wezen
Het is nu over dit verschijnsel, dat de reeds
genoemde prof. Johannes Moser diepgaand^
proeven in het Berlijnsche Museum voor Na
tuurkunde aan het nemen is. Hij wil de fun
damenten van deze vriendschap doorvorschen
en daarbij heeft hij reeds één interressant ding
geconstateerd. Hij heeft n.l. kleine en ordinaire
zeebloemen uit de Middellandsche Zee in een
ïwfrlUm °PSesteld en daarbij geconstateerd, dat
e e even venijnig giftig en vraatzuchtig zijn
s de veel grootere exemplaren uit de tropen.
uej wat met deze bloemen in aanraking komt
wordt direkt met gift bespat, verlamd en gedood:
wu nebben deze Middellandsche zeebloemen
«ooit of te nimmer een koraalvisehje gezien
om de eenvoudige reden, dat deze dieren daar
ter plaatse niet voorkomen. En op grond daar
van kan men zich de spanning van den geleer
den heer begrijpen, toen hij onlangs een van
de twee koraalvischjes, waarover Berlijn be
schikt, bij de Middellandsche zeebloemen los'
liet. Zouden gezegde bloemen dit vischje nu
ook dooden of niet?
Nu, ze hebben het niet gedood. Ofschoon ze
nimmer een koraalvisehje gezien of geroken
hadden, hebben zij het van meet af aan ge
spaard. Zij hebben geen opwinding gétoónd,.
toen het dier aan de kim verscheen en het dier
zelf vloog, gelijk een pijl ait een boog, op de
mooie bloemen af zoodra het deze gewaar werd
Het speelde en stoeide er mee en het scheen
zich in hun nabijheid onsterfelijk gelukkig te
SYNTHESE VAN VITAMINE C MOGELIJK.
Het vitamine-onderzoek aan de universiteit
te Goettingen heeft door de werkzaamheden van
een aantal geleerden, o.m. prof. Windaus, ge
leid tot waardevolle resultaten. Men heeft in
het bizonder de stof vastgesteld, welke het voed
sel moet bevatten om ziektêverschijnseleh,
welke voortvloeien uit een gebrek aan vitami
nen, tegen te gaan.
Na de isoleerifig dezer stof was het daarom
de taak der chemische wetenschap de chemische
structuur der vitamine te bepalen. Op dit ge
bied heeft Dr. Fritz Micheel essentieel succes
geboekt, doordat het hem is gelukt de chemi
sche structuur te bepalen van de vitamine,
welke tegen scheurbuik helpt, zoodat men deze
vitamine thans kan synthetiseeren.
een ernstig christen uit, en laat die U helpen,
bij het Kruis van Christus waarlijk al uwe4
last peer te leggen".