DE CRISIS IN DE FRANSCHE SOCIALISTISCHE PARTIJ. hl MIDDEN-EUROPA'S MOEILIJKHEDEN. MAANDAG 6 MAART 1933 DE TERUGSLAG OP DE FËANSCHE POLITIEK. DE ZWEEP VAN HET COMMUNISME. MmMÜ HET GEBEURDE TE PARAMARIBO TREINONGELUK IN WALES. 'Het oproer met krachtige hand bedwongen. TWEE DOODEN EN 22 GEWONDEN. «U3 - - GEVAREN EN ELLENDE DER TOLMUREN- DE AUTARKIE DER OUDE DONAU.MONARCHIE. ACTUEELE PROBLEMEN Iets over kwallen de biecht Schoonheid bii giftmonsters (Van onzen correspondent.) Parijs, 2 Maart 1933. De houding der Fransche socialisten heeft in den laatsten tijd meermalen de kansbereke ningen omtrent de binnenlandsche politiek ge logenstraft. Zoo pas nog is de roode kamer fractie gezwicht op het stuk van militaire be zuinigingen en de agitatie, die zij zelf hielp Ver wekken bij de ambtenaren, werd plotseling de rug toegekeerd. Reeds geruimen tijd zijn wij ge woon, dat de Fransche socialisten voor de be grooting stemmen, als die door een linksche regeering wordt voorgesteld, en nog pas werd het ministerie Daladier gered met een begroo ting die, na den invloed van het kartel in de Blum te midden van een groep journalisten. kamer te hebben ondergaan, door den senaat ■was ontdaan van het karakter, dat de socialis ten haar na veel strijd hadden weten te geven. Deze „abdicaties" der partij, die er prat op gaat de zweep over de radicalen te voeren en de leidsels van het radicaal regeeringsbeleid in handen te houden, zijn gemotiveerd met de overweging, dat het laten vallen van een zuiver radicaal kabinet zou beteekenèn het stuur in handen te geven aan een nationalistische con centratie, in welke niet alleen Tardieu een woord zou hebben mee te spreken, doch bij welke de radicalen aan den socialistischen in vloed zouden worden onttrokken. Een dergelijk opportunisme moge van poli tieke handigheid getuigen, het is volkomen in strijd met de revolutionnaire traditie en de po- gjhg aldus een invloed te behouden, kan ge makkelijk verkeeren in een lijdelijke rol, waar bij de socialisten gedwongen worden de' radi cal en te volgen, inplaats van hen voort te stu wen. Het oogenblik moest dus wel aanbreken, waarop de revolutionnaire partij zich ging af vragen of niet de politiek van geïnteresseerde toegèeflijkheid gaat uitloopen op een afstand doen van het beginsel. Of de partij zich die vraag stelde is nog de vraag. De socialisten zijn in Frankrijk gegroeid door het compromis met de radikalen. Nog af gescheiden van het feit, dat het Fransche so cialisme een sociaal-democratie van eigen bo dem is, zeer verschillend van de revolution naire partijen in andere Europeesche landen, kan gezegd worden, dat ook de S. F. I. O. in de algemeene beginsel verdoezeling deelt, waar aan allepolitieke partijen in Frankrijk bloot staan. De S. F. I. O. is voor alles een electo rale macht, en als zoodanig zelfs geen zelfstan dige. Zelfs de leider Leon Blum dankt zijn ka merzetel aan een gedeeltelijk agrarisch, gedeel telijk industrieel klein-burgerdom. Hij is de ver tegenwoordiger in het parlement van de anti- clericale wijnbouwers en kleinstedelingen van een typisch Jacobijnsche streek van de Midi. Èn als men de parlementaire geschiedenis van Frankrijk na 1895 neemt, dan ziet men, dat de roode fractie vooral een doorgangsstation is ge weest voor linksche staatslieden om zich van het praedicaat „democraat" te verzekeren. Vi- Viani. Millerand, Briand, Laval, om slechts enkele van de bekendsten te noemen, verlieten op het beslissend oogenblik van hun politieke carrière de roode partij om de leiders te worden eener realistische poiitiek, die zij soms met linksche, maar, o speling van het lot! in den regel met rechtsche meerderheden konden door voeren. Wat de socialistische partij van de burgerlijke democratieën onderscheidt, is het feit, dat zij steunt op de vakvereenigingsorganisatie van de roode federatie van vakbonden, dè machtige C. G. T. Het is dit machtige gros van het leger, dat haar doet vasthouden aan de revolution naire beginselen. Evenwel heeft de sociale be weging in Frankrijk al voldoende bereikt om op haar bèurt in tal van opzichten conservatieve neigingen te vertoonen. Zij hééft geen belang meer bij een te scherpen klassenstrijd, die de zeer behoudsgezinde massa zou verschrikken en de macht der plaatselijke besturen vooral tegen de arbeidersbelangen zou doen oprijzen. Ongetwijfeld heeft ook Frankrijk, vooral in sommige centra en in enkele deelen van het dóór de godsdienstloosheid verwilderde platte land, zijn quasi-anarchistische, quasi sociaal- revolutionnaire massa's, maar die massa's vol gen niet de S.F.I.O., doch het communisme. De trouwe massa voor de Fransche sociaal-demo cratie bestaat uit ambtenaren en beambten, uit kleine boeren en ontevreden middenstanders. Kortom een kleinburgerdom, dat nog zijn spaar pot verzórgt en op den dag van de inschrijving op staats- en andere leeningen queue maakt voor de bankinstellingèn en als meest vurig ge koesterd ideaal heeft, niet al te oud met werken te wordén en dan op een eigen lapje grond een eigen huisje te hebber., hoe onhygiënisch ook. En dan zijn er nog de „intëllectueelen". Voor zoovéél die bij de S.F.I.O. iijn te vinden, zijn zé er of om carrière te maken of als gevolg van hun geestesgesteldheid. En het is die laatste categorie, onder welke de Marxisten worden gevonden, die zich toch nimmer op Marx be roepen. omdat deze... een Duitscher is geweest Die S.F.I.O. heeft natuurlijk de parlementaire vertegenwoordiging naar haar eigen beeld. En In zeker opzicht kan men wel zeggen, dat waar die vertegenwoordiging niet alleen het gevolg is van de macht der eigen partij, maar zeer sterk den steun moet ontvangen van het bur gerlijke radikalisme, in de parlementaire schets- teekening van het socialisme in Frankrijk, de weinig revolutionnaire tendenzen van de S. F. I. O.-ers nog zijn aangescherpt. Van een zeer groot deel der socialisten van de roode kamer fractie kan men zeggen, wat van sommige radi kalen kan worden verklaard, namelijk dat het onderscheid tusschen beide schakeeringen maar zelden, tot uitdrukking komt. Trouwens zoo weinig zichtbaar is dit voor de kiezers, dat de radikale partij de voorzorg heeft genomen zich de „radikaal-soclalistische en socialistische par tij" te noemen. Het is trouwens haar gewoonte de tot rose verbleekende socialisten in haar schoot op te nemen. Evenwel, zooals het den laatsten tijd ging met het stemmen vóór begrootingen, het prijsgeven van eigen voorstellen, zelfs wanneer die in de kamer een meerderheid hadden gevonden, om de radikalen op het kussen te houden, werd' het onderscheid tusschen radikalen en socialisten geheel uitgedoezeld. Zulks kon des te gemak kelijker plaats hebben, waar de roode fractie bij de jongste verkiezingen in den radikalen stembusbuit heeft gedeeld en het aantal van de radikale stemmen afhangende socialisten in de kamer zeer is toegenomen. Een zeer belangrijk element, verreweg de meerderheid, in de roode fractie, heeft geen bezwaar tegen het steunen van de radicalen en om het motief, dat een stembusoverwinning moet gehandhaafd blijven, die door beide par tijen werd behaald, zijn zij bereid die samen werking zoo nauw te doen zijn, dat zij geen reden meer zien om het samengaan zoo ver te drijven, dat ook in de regeeringsverantwoorde- lijkheid wordt gedeeld. De stemmingen waarbij de socialisten telkens weer als de reddingsboot voor de regeering fungeerden, hadden die ont kende verantwoordelijkheid reeds tot een ef fectieve gemaakt. Maar die evolutie bij de vertegenwoordigers der partij is niet doorgemaakt door de roode massa en tot nu heeft de kamerfractie steeds de nederlaag geleden, als zij van het rood con gres toestemming tot participatie in de regee- ringsverantwoordelijkheid zocht te verkrijgen. Nu evenwél bij de laatste kritieke omstandig heden voor het radicaal ministerie de samen werking zoo ver is gegaan, dat zelfs bulten het parlement om voor de actie in het parle ment de zeer onconstitutioneele en ondemocra tische surveillantie-commissie werd ingesteld, uit socialisten en radicalen samengesteld, het supercomité dat het kartel van linksche par tijen in de kamer een imperatief mandaat had te geven, heeft de partijraad gemeend, dat zulks toch te ver ging en dat de beginselen op die manier te slapen werden gelegd. De veroordee ling van de „delegation des gauches" door den partijraad is zelfs in den wind geslagen. De kamerfractie trad dus vlakweg in conflict met den partijraad en met de congresbesluiten. Dat de „intellectueelen", de „revolutionnair denkende socialisten" daar tegenop komen en er het afglijden van de S. F. I. O. naar een ge wone burgerlijke reformpartij in zien, is duide lijk. Het is dan ook niet om de wijze, waarop de socialisten om het ministerie Daladier te redden, achtereenvolgens bakzeil hebben moe ten halen met alle voorstellen, waarvoor zij den radicalen steun hadden afgedwongen, dat de leider Léon Blum, een buitengewoon kundig en zeer gezaghebbend financieel specialist als Vincent Auréol, een man als de partij-secre taris Faure aan de kamerfractie den rug toe- keeren, maar omdat de roode partij zelf geheel vervormd is en langzamerhand de vraag zal moeten uitmaken: burgerlijke hervormingspartij te zijn, of revolutionnaire strijdpartij. Ze sturen aan op de bijeenroeping van een congres. Het is mogelijk, dat een congres hun gezag erkent, hetwelk door de kamerfractie al sinds lang werd geloochend. Het is zelfs waar schijnlijk, dat het congres Blum c.s. in het ge lijk zal stellen tegen de Marquet's, de Renau- del's en de participationnisten in het algemeen. Doch niettemin is het een feit, dat de groote massa van socialistische kamerleden, die voor alles kartellisten zijn, veel meer in overeen stemming zijn met het beeld der roode partij. Evenwel heeft de roode partij een andere partij op haar hielen gevonden, die nog rooder wil zijn dan zij zelf is: de communistische. Een ver laten van het revolutionnaire standpunt zou onmiddellijk hef „strijdbare deel'* der partij naar de communisten doen overloopen en daar om heeft de S. F. I. O. voor haar zelfbehoud noodig zich een revolutionnaire partij te blij ven noemen. De vraag is echter of zij het wel kan blijven. Bestaande uit een massa, aangetrokken door twee tegenover elkaar gestelde tendenzen, moet de S.F.I.O. dus wel een crisis ondergaan, die misschien nog eenigen tijd verborgen kan wor den gehouden, doch op een met bekwamen spoed naderend oogenblik moet uitbreken. Faure meent, dat het oogenblik van deze keuze reeds gekomen is. Waar zoovele en in het bij zonder electorale belangen en vooral de aanwe zigheid van een communistische partij, die zelf aan een gelijksoortige crisis bloot staat, aanwe zig zijn, is het begrijpelijk dat het uiterste zal worden gedaan om een scheuring te voorko men. Reeds vertrokken van de communistische partij de „Pi|>isten", de communisten die met Moskou hebben gebroken. In geval van scheu ring staat dus reeds een bèlangrijke groep com munisten gereed om zich te vereenigen met de revolutionnaire socialisten. De principieelen staan dus wel sterk en het eigenaardige bij deze crisis in de partij is, dat de concessies om den boel bijeen te houden zullen moeten komen van de „opportunisten". Waarschijnlijk zullen die eventueel alles aanvaarden, theore tisch, om practisch den weg te blijven volgen dien zij tot dusver zijn gegaan. Ténzij het ver trek der „principieelen" een beperkte exodus zou zijn, iets wat de radikalen schijnen te hopen. Reeds gaat men in het radikale kamp zoo ver te veronderstellen dat de participationnisten de meerderheid zullen halen. Er is gesuggereerd het kabinet Daladier te doen vallen en een ministerie te vormen, waarin een aantal socia listen Zitting nemen, aldus de naleving van de politiek van de stembusoverwinning verzeke rend en daarvoor het gros der socialisten win nend. We willen daarin nog niet gelooven, want er zijn geen aanwijzingen, dat partijraad en congres daarin zouden bewilligen. De meer waarschijnlijke mogelijkheid is, dat Blum c.s. verkrijgen, dat scherpere eischen gesteld wor- dén aan den socialistischen steun, aan de radi kalen te geven. Steunverleening op een om schreven kartelprogram met vrijheid van be weging voor de socialisten. Een dergelijke wijze van doen is voor de radikalen onaanne melijk en zou aan de regeering de zekerheid van een kartelmeerderheid in de kamer ontnemen. Het niet socialiseerend deel der radicalen zou daardoor naar het centrum worden gedrongen. Maar waar één van beide mogelijkheden zich moet voordoen, daar beteekent de crisis in de socialistische partij een groote moeilijkheid voor de radikalen. En wélke wending de zaken ook nemen, de crisis in de socialistische partij zal vanzelf de crisis in de radikale partij verwek ken: de vraag of de radikale partij voort zal gaan op de socialisten te steunen, dan wel een verzoening met het kamercentrum zal zoeken. De partijgroepeeringen, zooals die op het oogen blik zijn geheel geschoeid overeenkomstig de electorale belangen blijken niet bestand tegen de eischen van de practische politiek en daarom is het een zeer belangrijk proces, wat thans is ingetreden. Én dat binnen zeer korten tijd de lijnen der binnénlandsche poli tiek zal moeten wijzigen. Machinist en stoker gedood. LONDEN, 4 Maart. (H.N.) Bij Towyn in Wales is een trein, die langs de kust reed, ver ongelukt, doordien e'en ineensorting van .een berg plaats had. De rotsmassa kwam terecht op de locömotiéf, die van den trein werd los gerukt en over de klippen 20 meter diep in zee geslingerd werd, waar hij terstond onder water zonk. De machinist en de stoker.zijn ge dood. De passagiers bleven ongedeerd. In de „Surinamer" van 12 Februari lezen we nóg de volgende bijzohdérheden ovef de ernsti ge onlusten, welke te Paramaribo hebben plaats gehad op Dinsdag 7 Februari. Langzamerhand wordt duidelijk, schrijft het blad, dat de plannen door den communist de Kom ter omverwerping van het gezag ge smeed, reeds geruimen tijd zijn voorbereid en in vergevorderd stadium verkeerden. Er is echter nog tijdig ingegrepen om de uit voering te verhinderen, o.m. door zijn aanhou ding, waarvan op onverantwoordelijke wijze beweerd werd, dat deze op losse gronden zou zijn geschied. Daarbij sloot aan de misdadige leugen, dat de Procureur-Generaal Zaterdag zou hebben toegezegd, dat de Kom Dinsdag zou worden vrijgelaten. En dat in weerwil van de proclamatie van Z.Exc. den gouverneur, waarin duidelijk werd gezegd, dat de Kom zich de omverwerping van het gezag ten doel stelde; dat daarvoor bewijsmateriaal aanwezig is; en dat hij in af wachting van het gerechtelijk onderzoek in verzekerde bewaring zal worden gehouden. In verband met de voortgezette ophitsing en hetgeen daarmede samenhangt, werden van be stuurszijde uitgebreide maatregelen genomen, teneinde gereed te zijn tegen alles wat maar verwacht kon worden. Na negén uur, op den dag van het oproer, kwam er beweging. In groepen kwamen tal van menschen langs de Heerenstraat en den Waterkant naar het Plein. Het meerendeel be stond uit Javanen, die van alle kanten kwa men aangezet. Eerst schoorvoetend. Bang te zullen worden verdreven. Dan met meer moed. Zwijgend zetten zij zich neer. Langzaam vulde zich dat deel der wijde ruimte, dat langs het Palace Hotel en de Gouvernementskantoren ligt. De massa groeide met honderden.. De Ja vanen kwamen, keken uit naar een plaats en hurkten neer ondanks de waarschuwing heen te gaan. Meermalen' waren eenige creolen te zien, die tusschen hen door liepen. Blijkbaar orders uitdeelend. Tegen half elf kon niet langer lijdelijk wor den toegezien. De massa, die hier zonder rede lijk doel zat, moest noodzakelijk heen worden gezonden, daar dit samendrommen op den duur verkeerde gevolgen moest hebben. De Inspecteurs Lo A Njoe en Kleinhout vor derden om beurten verwijdering. De beambte Faverey, bekend met de taal der Javanen, her haalde het bevel in hun taal. De procureur- generaal beduidde eveneens de massa, dat zij zich moest verwijderen ter voorkoming van maatregelen. Niets hielp. Integendeel. Ofschoon nu alle uitgezette posten in de nabijheid waren samengetrokken op ééh punt, bij de secretarie, en de geweren in aanslag werden gehoyden, drong de schare juist op. Luidop werd geroepen dat men niet zou heengaan zonder de Kom.Toen voor eiken onbevooroordeelden toeschouwer vast stond, dat inderdaad het uiterste was be reikt, werd het een stormloop van de schare, die ver de duizend overschreden had en reeds vrij dicht genaderd was door het aanvankelijk be hoedzaam dringen naar voren. Eenige creolen vuurden daartoe aan met korte, scherpe kre ten. Toen kwam het onvermijdelijke: Het eerste salvo knetterde. Hoerageroep en gehoon beantwoordde het salvo. Duidelijk kon men onderscheiden, dat er Werd geroepen, dat de geweren niet geladen waren met scherp. Dit was evenwel onjuist. De uitwerking van het salvo was echter niet wat men blijkbaar verwachtte, daar er laag gescho ten was. Vandaar de noodlottige dwaling. Een tweede salvo volgde. Toen zag men er eenigén wankelen. Men zag eenigen bloeden. Er klonken gillen, waar het derde salvo door heen knetterde. Toen werd begrepen, dat dit geen spel was en geen „schijn", zooals eerst was geloofd. De ren werd gestuit en hernomen in omgekeerde richting met achterlating van hen, cjie gevallen waren. Bloedsporen wezen den weg, waarlangs gewonden nog konden ontkomen door de Heerenstraat. In korten tijd was het Plein ontruimd. In hun bloed lagen negen mannen. Sommigen onbe weeglijk. Anderen wentelend, kermend, hart verscheurend gillend. De officier van gezondheid dr. Krijnen, die in allerijl uit het militair hospitaal werd ontboden, constateerde bij een der gevallenen, Cyril ge- heeten, den dood. Deze bleek een der opruien de creolen te zijn geweest. Op het lijk werd een geslepen dolk gevonden. De gewonden werden door den dokter verbonden. Daarna werden zij onder gewapend geleide van militairen in een autotruck naar het hospitaal vervoerd. Door de straten holden nu de honderden naar alle kanten, overal veiligheid zoekend De militairen, die achter het gouvernements huis gereed stonden, kwatnén bij het eerste salvo in twee groepen aangerukt, doch hadden slechts het toekijken. Het vuren der politie had voldoende resultaat. De Waterkant, die onderwijl gezuiverd was, had zijn gewoon aanzien van een rustigen ach ter-namiddag. De groote hoop was voor de po litie gevlucht naar de Pontenwerfstraat. Inspecteur Mac Donald werd met een afdee- ling politie daar heen gezonden om de dichte menigte te verspreiden. Hij slaagde daarin zon der gebruik te behoeven te maken van vuur wapens. Het gebeurde op het Plein was daar reeds bekend o.m. door eenige lichtgewonden, die reeds tot in die buurt waren doorgedrongen en er eerste hulp gingen zoeken. Toen er eenmaal op het Plein gevuurd was werd een bende van nagenoeg 200 Javanen, die van de overzijde kwam aangeVaren, zonder vorm van proces teruggejaagd met de boot, die onmiddellijk den boeg wendde. Op vertrek uren werd niet meer gewacht. Bij honderden stonden de Javanen op de brug gereed terwijl de boot nog aan de overzijde was. Deze nam dadelijk bij terugkeer zooveel passagiers op als zij maar kon bergen en vertrok onmiddel lijk om onverwijld terug te keeren ter afhaling van nieuwe honderden, die in lange rijen kwa men aangeschoven. Van optreden der politie werd verder niets meer vernomen. Het optreden op het Plein bleek als hard overtuigingsmiddel te zijr» ingeslagen. In het hospitaal werden nog andere gewon den aangebracht. Het getal der opgenomen ge troffenen steeg tof 22, t.w. 8 creolen, 8 Javanen en 6 Britsch-Indiërs. Kort na aankomst bezweek een getroffene, zoodat het getal der doodèn 2 bedroeg. In hopeloozen toestand verkeerden nog ten minste 2 gewonden, getroffen in de long. Onder de opgenomenen waren er, die wel licht levenslang de gevolgen van de schoten zullen moeten dragen. Èn dit alles om te ervaren, dat er aan de grootste lankmoedigheid een einde komt. Helaas een duur betaalde, harde ervaring, die ons met deernis vervult voor degenen, die den prijs moesten neertellen in druppelen bloed en ademtochten, welke ook anderen toe behoorden. Geen deernis echter, die ook maar in het minst tekort doet aan den onafwijsbaren plicht, welke vervuld werd door de handhavers van rust en orde, aan wie dit optreden werd opge legd door de massa zelf, van wie het door haar werd gevorderd, niet ééns, doch bij herhaling, totdat niet vervulling van dien zwaren plicht schade ging beteekenen voor het Gezag en ge vaar voor de gemeenschap, die recht heeft op bescherming! HOE DE SNEEUWSTORM HEEFT HUISGEHOUDEN. De bewoners van Fagley bij Bradford (Eng.) zijn zich, nu de storm is gaan liggen, aan het uitgraven. De ratificatie van het handelsverdrag tus schen Hongarije en Oostenrijk, welke kort geleden door de parlementen der beide be trokken landen plaats vond, behoort onge twijfeld tot de gewichtigste gebeurtenissen, weike de laatste maanden in Midden-Europa zijn voorgekomen. De problemen, welke aan dit verdrag vast zitten, houden verband met gemeenschappe lijke moeilijkheden, welke de Midden-Euro- peesche en daardoor grootendeels de geheele Europeesche crisis bepalen. Het valt niet te loochenen, dat de vredesver dragen er in buitengewonen mate toe hebben bijgedragen, dat op het oogenblik de economi sche moeilijkheden de wereld in haar grond- vasten doen wankelen. Dit is vooral het geval, waar door deze verdragen ten nauwste verbon den en in den meest engen zin van het woord onscheidbare gebieden van elkander gescheurd en tegenover elkaar geplaatst zijn. Hier treedt wellicht op de eerste plaats het probleem van de vroegere Oostenrijksch-Hon- gaarsche monarchie het meest op den voor grond. Geen land hebben de vredesverdragen zooveel nadeel berokkend als juist aan Hon garije en Oostenrijk. Wij willen thans niet spreken van de vooral voor Hongarije bijna doodelijke verliezen, welke deze landen moesten lijden. Het laatste economische ver drag wijst op een ander probleem, dat reeds van Europeesche beteekenis is: op het zoo noodzakelijke economische verband tusschen de gescheiden landen Oostenrijk en Hongarije. De vredesverdragen verscheurden en ver nielden de wonderbare en meesterlijke poli tieke eenheid der monarchie, welke alleen in staat was het evenwicht in Centraal-Europa te bewaren. De overwinnaars zijn er schitterend in geslaagd deze twee, historisch Veeds lang samenwerkende landen politiek en psycholo gisch van elkander te scheiden. Dank zij ook den plotseling wellicht ook overdreven opvlammenden natiónalen trots en het natio nale bewustzijn. Zoo kon het gebeuren, dat reeds spoedig na den oorlog Oostenrijkers en Hongaren strijdmakkers en kameraden in vier bloedige, gemeenschappelijk doorstane ja ren vijandelijk en vol haat tegenover elkan der stonden. Men wilde niets meer van elkander weten, men dacht zijn eigen weg te kunnen gaan, men gaf elkaar wederkeerig de schuld van het ge beurde en trachtte de- banden, welke door de eeuwen waren geweven, zoo spoedig mogelijk stuk te scheuren. En had het alleen van de menschen, of van de politiek afgehangen, dan was men daarin wellicht ook geslaagd. Maar daarachter, achter al deze kwesties, stond en staat een voorwaarde, geografisch en econo misch van een, om het zoo eens uit te drukken, physieke noodzakelijkheid: n.l. het feit, dat Hongarije en Oostenrijk tot elkander behooren, onvoorwaardelijk en noodgedwongen en al wil len zij zelf ook nog zoozeer anders, toch be hooren zij tezamen. De politiek en de openbare meening. van beide landen hebben zich langzamerhand ver van elkander verwijderd, toch kon men voor de economische krachten geen nieuwe wegen banen en zij kruisten elkaar trots den wil der overwinnaars, zelfs ondanks alle aanvankelijk vijandige pogingen der diplomatie. Op het oogenblik, dat men zij het ook slechts tijdelijk erin slaagde de economische betrekkingen te verbreken, verloren beide vol keren den vasten grond onder de voeten en wisten niet, wat met hun eigen krachten aan te vangen. De oude monarchie was autarkisch. Men had in het rijk geen douane-grenzen, men vulde elkander aan. Oostenrijk kon zich rustig in dustrieel ontwikkelen, want het had den land- bouwstaat Hongarije achter zich, die Oosten rijk rijkelijk van grondstoffen en levensmid delen kon voorzien. Hongarije daarentegen, dat in wezen en dit is van buitèngewoon belang en van groote beteekenis een landbouwstaat en een volk van landbouwers is, kon steeds rekenen op in- dustrieele producten, welke vrij van invoer rechten uit Oostenrijk werden aangevoerd. En zoo ontstond het geheel, de eenheid, welke rustig en zeker in zich en voor zich kon leven en bestaan. Toen kwam de catastrophe. In vredestijd had men zoo gelukkig en rustig geleefd, had men naar verhouding met zoo geringe economische problemen te kampen gehad, dat men slechts weinig geschoold was en niet terstond kon overzien, wat voor een ongeluk de scheiding voor beide partijen beteekende. Ook begreep men dat niet, wijl indertijd de politieke harts tochten in de leidende kringen overheerschten en de economische vraagstukken op den ach tergrond waren gedrongen. Zij stonden nog op den achtergrond, duister, dreigend en schrik wekkend en slechts weinigen waren er, die ze bemerkten. Men begon zich op het nieuwe, gescheiden leven in te stéllen. Oostenrijk deed zijn best zijn landbouw te ontwikkelen en in Hongarije werd alles in het werk gesteld om een krachtige en levensvat bare industrie te scheppen. Aan beide landen gelukte dit gedeeltelijk en het gevolg was, dat beiderzijds ernstige ver liezen werden geleden. Men had n.l. juist het meest essentieele vergeten: dat Oostenrijk uit sluitend op de industrie en Hongarije op den landbouw is ingesteld. En terwijl in de Stier- markensche en Karinthische landouwen de ploeg versehe voren in den onvruchtbaren bo dem trok, doofde langzamerhand het vuur in de fabrieken, wolkte geen rook meer uit de schoorsteenen omhoog. Naast den politieken meeningstrijd woedde aan de Oostenrijksch-Hongaarsche grens de tarievenoorlog. Hongarije kocht nauwelijks meer Oostenrijksche producten, daar Oosten rijk van zijn kant hardnekkig weigerde zich van Hongaarsche landbouwproducten te voor zien. De Hongaren dachten er niet meer aan, dat hun land zooals het in Hongarije spreek woordelijk heet met den landbouw leeft en sterft en fantastisch droomden zij zich een in dustrieel Hongaarsch land. Hét zou echter nóg erger worderi. De wereld crisis bracht öok de gröhdbezittérs en bóeren in nood en nu had men bovendien een markt verloren, die eeuwenlang steeds het afzetge bied van alle Hongaarsche granen en wijnen was geweest: Oostenrijk. Zoo worstelden de Oostenrijksche industrie en de Hongaarsche landbouw tusschen leven en dood, terwijl zich eenerzijds een kunstma tig en willekeurig opgezètte agrarische bewe ging, anderzijds een absoluut ongefundeerde en met subsidies in het leven gehouden indus trie ontwikkelde. Het spreekt vanzelf, dat zoo iets onnatuur lijks niet lang duren kon. Hongarije, dat, zelfs in zijn tegenwoordig ongelukkige positie, al tijd nog levensvatbaarder is dan Oostenrijk, dat na de splitsing van het rijk bijna van zijn bestaansmogelijkheid werd beroofd, tastte in den blinde om zich heen en poogde door mid del van economisch-politieke verdragen op de eerste plaats met Italië grond onder de voeten te krijgen. Oostenrijk daarentegen zag in, dat zijn tegen woordig bestaan nauwelijks meer een bestaan genoemd kan worden en dacht reeds weer aan vereeniging, voorloopig slechts de economische vereeniging met Duitschland. Dat was de be kende kwestie inzake de Duitsch-Oostenrijk- sche tollinie. Deze poging strandde echter op den energie ken tegenstand en de diplomatieke handigheid van Frankrijk, dat natuurlijk niet kon toelaten, dat het gevreesde Duitschland zich op deze wijze nog zou versterken. Thans stond Oostenrijk weer op zichzelf en daar er geen andere uitkomst meer te vinden was, sloeg men den eenig mogelijken weg in, welke ook de eenig juiste geweest is. Wat men aan weerszijden reeds lang weer had ingezien, doch niet wilde erkennen, is thans algemeen toegegeven geworden: Oosten rijk en Hongarije behooren bij elkander én kunnen slechts bestaan, als zij hun lot weer verbinden. Zij zijn daartoe door historische, doch vooral door economische en geografische omstandigheden genoodzaakt, ja gedwongen en moeten daarmede onvoorwaardelijk reke ning houden. Deze erkenning is de grondslag geweest van het onlangs door beide landen ge ratificeerde handelsverdrag. Men is thans op den goeden weg. De vroe gere misverstanden beginnen langzamerhand te verdwijnen, de pers van beide landen is elkander wederzijds zoo gunstig gezind, dat zelfs de openbare meeningen reeds vriend- schappelijker geworden zijn en dat is van groo te beteekenis, daar Oostenrijk en Hongarije, willen zij de vredesverdragen bestrijden, zelf precies móeten weten en begrijpen, dat deze verdragen oorzaak zijn van de gevaren en el lende der tolmuren, niet alleen in Centraal- Europa, doch in de geheele wéreldeconomie. DR. J. H. GUNNING EN KARDINAAL NEWMAN Dr. Gunning, de bekende redacteur van „PniëT', weekblad voor het Christelijk Gezin, is op zijn hoogen leeftijd bezig een boek te schrijven over het leven van den bekenden Engelschen kardinaal dr. Newman. In de laatste aflevering van „Pniël" zegt dr. Gunning hiervan: „Hartelijk hoop ik, dat nog vóór mijn ver trek uit Bilthoven het boek over Newman ge reed zal zijn. Ik heb bij de voorbereiding de trouwe hulp van enkele vrienden ondervonden; de meesten bleven ter zijde. Ook dat kan ik begrijpen. De meeste menschen kunnen het niet verstaan, dat men als goed protestant ook een kardinaal kan waa'rdeeren. Ik verwacht dan ook van dat boek heel wei nig genoegen en veel bittere critiek, maar ik hoop er tegen te kunnen. Ik verwerp niemand in wien ik ook maar iets van Christus vind, en laat getroost de strijdlustiger! aanvallen. Ant woorden doe ik echter niet. God Zege'ne allen, die 't oprecht meenen". Ds. Gunning schrijft in een zijner laatste artikelen: „Belijdt elkander de misdaden". Er ligt een ongelooflijke kracht en een onmetelijke zegen in het belijden zijner zonden. Niet aan God, maar aan de menschen. Daar van is in dit Schriftwoord sprake. „Ik maak het liever met God alléén uit." O, het klinkt zoo mooi en zoo vroom, en.... het is dikwijls zoo'n groote leugen, zoo'n verfoei lijke, gemeene, Satanisehe uitvlucht De Róomsctien verstaan dat beter dan wij, protestanten. Zij hebben in de biecht een hulp en een kracht, die wij missen. Natuurlijk weet ik best wat er tegen de Roomsche practijk wordt ingebracht, daar heb ik het hier nu niet over. Maar wij, protestanten, vergeven ons maar al te vaak op eigen houtje onze zonden, en vaak heeft niemand daar profijt van dan de duivel. Onze eigen ziel zeker niet „Belijdt elkander de misdaden". Zoek, als gij waarlijk bekommerd en onrustig zijt over uwe zonde, een mensch, een hoogstaand mensch, In het afgeloopen najaar maakten de arbei ders in de Frankforter haven onverwacht een opzienbarende ontdekking. Het krioelde daar in het Mainwater van duizenden kleine kwallen, welke men er nog nimmer te voren gezien had. Natuurlijk wierp de wetenschap zich ook dade lijk op de dieren maar na 'n poos wist zij er nog niet veel over te vertellen. De beesten hooren niet in de Frankforter haven thuis, zei zij. Een kwal is een zoutwaterdier en heeft niets bij ons te zoeken. Alleen in de Moldau komt de fnicrohydra wel voor maar deze haalt zelden de drie m.M. terwijl de vreemde eenden in de Frankforter bijt tot drie c.M. haalden. Men nam evenwel portretten van de dieren en druk te deze in een tijdschrift af, dat op zijn beurt weer, als een soort kerstgave, in handen van dien professor Joannes Moser in Berlijn viel, van wien de gansche wereld de liefde kent, welke hij den kwallen van alle formatie en van alle Windrichtingen toedraagt. Deze prof herkende in de foto's dadelijk een zijner boezemvrienden en wel de craspedacusta sowerbyi, die, zooals ieder weet, eigenlijk in de tropische wateren van Amerika thuis hoort. Waarschijnlijk was de vader van het monster, zoo dacht de heer Joannes Moser, met een zending tropisch gewas voor den Frankforter plantentuin meegekomenwas hij door de waterleiding gedeserteerd en om zich op den bodem van de Main te nestelen, van waaruit hij te zijner tijd zijn medusas afstootte; Iets dergelijks was al vier maal voorgekomen en wel in Londen, in Lyon, in München en in Keulen, maar daarbij was hèt telkens om een variëteit gegaan, die weer zeer spoedig aan de kou gestorven was. De craspedacusta scheen het klimaat van onze wateren echter zeer aan genaam te vinden en gedijde er prachtig in. De vraag is nu of de eitjes den winter over leven. Is dit het geval en daar is groote kans op dan wordt dit ondier een bestendige be woner van onze rivieren en zal het ook wel in dichte drommen zijn weg naar omlaag, naar de wateren der Nederlanden, vinden. Terloops zij hierbij opgemerkt, dat de hooger gebruikte uitdrukking van het afstooten van kwallen de bedoeling heeft de rare gewoonten van het beest in kwestie in herinnering te houden. Er zijn polypen, bijna plantaardige wezens, welke op den bodem der zee wortel schieten en daar een doodvervelend bestaan voeren. Zij ademen een beetje en zij eten een beetje en dat is hun gansche levenstaak. Van het beleven van een roman is in de verste verte géén sprake. Van tijd tot tijd splitst de polyp zich en dan groeit er naast hem een andere op en dat gaat zoo als een soort van perpetuum mobile altijd maar door, honderden eeuwen lang. Doch nu en dan hebben er in de polypenfamilie zeer bijzondere gebeurtenissen plaats. In stede van een nieuwe, plantachtige polyp van zich af te stooten, brengen ze een medusa ter wereld en deze treedt geheel en al op als een dier. Als een zeer moedig en vechtlustigdier zelfs, dat veel groote levenswezens zonder blikken of bloozen aanvalt en verslaatdat in de geheimen der liefde den weg weet en dat alle levens genoegens te smaken krijgt maar tenslotte ook den dood. Van hun kinderen hebben de kwallen echter ook niet veel pleizier want dit zijn weer doodgewone, saaie polypen, die niet mee kun nen vechten of zwemmen maar weer als een plant op den bodem vast gaan zitten en daar dat eindelooze vervelende leven leiden, dat dat der polypen is. Men herinnert zich misschien in de telegram men over de Zeven Provinciën een paar maal over de „Zeebloemenstraat" gelezen te hebben, ter welker hoogte het schip gesignaleerd was. De z.g. „zeebloemen" nu, welke daar tusschen Siberoet en Sipora op den bodem van den oceaan wassen, zijn heelemaal geen kinderen Flora's maar het zijn de gemeenste, verrader lij kste en giftigste dieren, welke- maar ergens ter wereld bestaan. Zij zijn gracieuser dan de meest elegante vrouw, zij hebben verrukkelijke kleuren en zij dragen namen, die navenant zijn. Zeeroos, heet de een, anemoon de andere, zee aster een derde, enz. Maar als een argeloos vischje, aangelokt door hun pracht, in de buurt komt, laten zij de giftballen aan hun langzaam wapperende franjes ontploffen en daarmede is het uit met het vischje. Het is er nog erger aan toe dan een stakkerd, op de aarde, die zijn hart verliest. Ondanks hun schoonheid,, die alle beschrij ving tart, hebben deze giftmonsters toch één punt van overeenkomst met de gëdrochteliiftste dieren der schepping, met de krokodillen Een krokodil doodt ook alles, wat in zijn buurt komt behalve een bepaald, wit gevederd vogeltje, dat hij als zijn eenige vriend op aarde be schouwt en waarmede hij door zulke intieme Yerbonden is, dat gezégd pluimvee vrijelijk in zijn opengesperde kaken kan hupr pelen en de tanden van het amphibie reinigen. De zeerozen nu hebben eveneens zulk èen vi ïend. Het is het koraalvisehje, dat bijna even prachtig van vorm en kleur is als de bewoners van de Zeebloemstraat zelf. Dit vischie speelt ongestraft tusschen de giftige franjes" van de zeebloemen door. Het slaapt zelfs in de open staande kelken en deze sluiten zie o niet,'hoe hongerig de roos of de aster ook moge -wezen Het is nu over dit verschijnsel, dat de reeds genoemde prof. Johannes Moser diepgaand^ proeven in het Berlijnsche Museum voor Na tuurkunde aan het nemen is. Hij wil de fun damenten van deze vriendschap doorvorschen en daarbij heeft hij reeds één interressant ding geconstateerd. Hij heeft n.l. kleine en ordinaire zeebloemen uit de Middellandsche Zee in een ïwfrlUm °PSesteld en daarbij geconstateerd, dat e e even venijnig giftig en vraatzuchtig zijn s de veel grootere exemplaren uit de tropen. uej wat met deze bloemen in aanraking komt wordt direkt met gift bespat, verlamd en gedood: wu nebben deze Middellandsche zeebloemen «ooit of te nimmer een koraalvisehje gezien om de eenvoudige reden, dat deze dieren daar ter plaatse niet voorkomen. En op grond daar van kan men zich de spanning van den geleer den heer begrijpen, toen hij onlangs een van de twee koraalvischjes, waarover Berlijn be schikt, bij de Middellandsche zeebloemen los' liet. Zouden gezegde bloemen dit vischje nu ook dooden of niet? Nu, ze hebben het niet gedood. Ofschoon ze nimmer een koraalvisehje gezien of geroken hadden, hebben zij het van meet af aan ge spaard. Zij hebben geen opwinding gétoónd,. toen het dier aan de kim verscheen en het dier zelf vloog, gelijk een pijl ait een boog, op de mooie bloemen af zoodra het deze gewaar werd Het speelde en stoeide er mee en het scheen zich in hun nabijheid onsterfelijk gelukkig te SYNTHESE VAN VITAMINE C MOGELIJK. Het vitamine-onderzoek aan de universiteit te Goettingen heeft door de werkzaamheden van een aantal geleerden, o.m. prof. Windaus, ge leid tot waardevolle resultaten. Men heeft in het bizonder de stof vastgesteld, welke het voed sel moet bevatten om ziektêverschijnseleh, welke voortvloeien uit een gebrek aan vitami nen, tegen te gaan. Na de isoleerifig dezer stof was het daarom de taak der chemische wetenschap de chemische structuur der vitamine te bepalen. Op dit ge bied heeft Dr. Fritz Micheel essentieel succes geboekt, doordat het hem is gelukt de chemi sche structuur te bepalen van de vitamine, welke tegen scheurbuik helpt, zoodat men deze vitamine thans kan synthetiseeren. een ernstig christen uit, en laat die U helpen, bij het Kruis van Christus waarlijk al uwe4 last peer te leggen".

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 2