ALLERLEI
BIJ ONS EN AAN DEN
OVERKANT.
SLAGROOM MET
ANANAS.
METHUSALEM.
DE EDELE REDDER.
WOENSDAG 22 MAART 1933
t A
mmm
WÊËM
iiPMÉ
—o—
-O-
Novelle.
Koert Brineh trad de kamer van zijn zus
ter binnen.
Else, ik ga naar het sportterrein. Als je
lust hebt.. Hallo! Else!.. Hoor je niet?
Else! Wat is er voor interessants te zien?
Het meisje aan het raam schrok op en
koerde zich haastig om. Heere God.... wat
had zij? Ze zag doodsbleek.... en wat
staarde zij hgm aan!
Kind, wat is er gebeurd? Is er buiten
iets?
v Neen, neen, niet bij ons! Koert, nee, niet
kijken.... asjeblieft niet!
Zij probeerde hem in de kamer terug te
duwen. Maar ze was haast eene hoofd klei
ner dan hij en zoo keek hij over haar heen..!
Wel voor den drommel, wat is dat! Else,
toe, laat me eens....!
Hij schoof haar op zij. en ging vlak voor
het raam staan.... staarde naar de overzijde.
In een kamer van het tegenoverliggend
huis was een opvallend lichtblonde jonge
man bezig de vakken en laden van een bu
reau zoo grondig mogelijk te doorzoeken. Ter
wijl Koert Brinch ieder zijner bewegingen
nauwlettend volgde, trachtte hij met inspan
ning van al zijn krachten een vreklaring te
vinden, een excuus voor het onmiskenbaar
gebeuren aan den overkant....
Onmogelijk!! Ieder ander.... maar niet Wal
ter Eschwege en diefstal! onmogelijk,...
onmogelijk!
Maar Walter Eschwege, juridisch student,
sinds 6 semesters zijn vriend, stond daar
boven in de kamer van den referendaris Al
fred Hasselman en doorzocht diens bureau.
Een goed uur geleden was Hasselman weg
gereden en zou op zijn vroegst binnen drie
dagen van zijn autotocht terugkeeren van
dezen rit was in tegenwoordigheid van Esch
wege gesproken en dat de hospita óver-
dag nooit thuis was en de woning dus zonder
eenig toezicht stonddat wist Eschwege
uit zijn jarenlang verkeer met Hasselman.
En nu!Onwillekeurig boog Koert zich
verder naar vorenhij kneep zijn vuisten
samen.
Uit een vak van de schrijftafel had de
blonde jongeman een leeren map te voor
schijn gehaald.... nam er een aantal bank
biljetten uittelde zescheen te overleg
gen.
Stopte de bankbiljetten zorgvuldig in zijn
eigen portefeuille, legde de map in het vak
je van het bureau terug, stak er nog enkele
papieren in.... verdween toen van de schrijf-
Jafeisnelde de kamer in
Vervloekte lichtzinnigheid! Groote som-
pien geld eenvoudig in z'n schrijftafel laten
liggen. Zooiets moest bestraft worden!
Achter hem een gekraak als van een hard
dichtslaande deur. Hij keerde zich om be
greep direct.
Stormde de kamer uit....
Else! Hallo!.... Else!
Halverwege de trap haalde hij haar in.
Hield haar vast.
Kind wat ga je doen
Laat melaat me los! hijgde zij bui
ten adem. Ik moet er heenik moet hem
vragen
Te vragen is er wel niet veel.
Niet om aan te zien die wanhopige oogen.
Weer een mensch meer die onze heerlij
ke tijd van he verstand beroofd heeft.... die
met zijn leven en toekomst speelt....
Waarom hij moet ons zeggen, waar
om hij dat gedaan heeft hij moet het te
rug geven Koert en wij moeten hem hel
pen!
Helpen
Ja, helpen! Hij moet zich toch in vreese-
lijke nood bevinden als hij dat.... Koert....
hij is jouw vriend!
Zwaar ademend stond hij daar.... liet
toen plotseling haar hand los.
Kom!
Zij haastten zich de trap afde straat
op., en waren juist de straat overgestoken
toen Walther Eschwege het huis uit kwam
met een koffertje in de hand.
Walter.
De aangesprokene kromp ineen, schrok
blijkbaar geweldig.... probeerde te lachen....
Je was bij Hasselman....?
Ik ja ik wilde.... maar hij Is niet
thuis.
De initialen A. H. stonden op het handkof
fer, dat Walter Eschwege onder den arm
droeg. Het schroefde Koert de keel dicht,
maar met alle macht bedwong hij zich.
Nu ja daar we elkander toevallig ont
moeten, kunnen we wel een kop koffie sa
men drinken. Ginds in de lunchroom
Nu? Walter werd beurtelings rood en
wit.... nu., neen, nu kan ik werkelijk
nietmisschien vanavond....
Neen nu wel! Wat wij met elkaar te
bespreken hebben kan geen uitstel lijden.
Kom, ga mee!
Hij schoof zijn arm onder dien van Wal
ter en trok hem mee. Walter Eschwege deed
den mond open als wilde hij nog wat zeg
gen, maar toen hij Else aankeek, verstomden
de woorden op zijn lippen
Zij zwegen alle drie, tot de kellnerin de
bestelde koffie gebracht en zich weer ver
wijderd had. Keken elknder ook niet
aan En Walter kromp weer ineen toen
Koert hem plotseling scherp in de oogen keek.
Het heeft geen nut, lang om de zaak heen
te draaien. Dat er met jou iets niet in orde
was, kon men immers al maanden lang mer
ken. Je hebt je bij ons bijna niet meer laten
zien, ja, je bent ons voortdurend ontweken.,
en wanneer we elkander werkelijk eens ont
moetten, had je een soort....
Kom, kom, Koert
Neen, mijn beste.,., laat me nu eens
uitspreken! Dat je niet naar de reden van je
eigenaardige manier van doen ondervraagd
wilt worden heb je nu al een paar maal
duidelijk genoeg te verstaan gegeven. Maar
nu moet ik je vragen en jij moet ant
woorden. Kom op wat is er met je aan
de hand? Dat het een geldkwestie betreft,
weten we reeds
Geld wat bedoel je?
Walter, we zitten hier nu bij jou, omdat
we je helpen willenmaar in 's hemels
naam, geen uitvluchten! Je moet ons nu
zeggen, wat je in zoo groote nood gebracht
beeft, dat je dat je je aan vreemd geld
goexti
Je hebt er niet aan gedacht, dat men van
onze woning uit in Hasselmans kamer kan
zien!
Walters blik ging v^n hem naar Else. En
na een zware stilte zei hij zachtjes:
Je hebt gezien, dat ik bij Hasselman
het geld uit de schrijftafel.... En je wilt me
helpenofschoon
Je moest ons nu eindelijk eens zeggen,
waarom jij
Ja. Walter stond met een plotselinge be
weging op. Ja. dat zal ik. Maar niet hier. Jullie
moeten direct met mij meegaan!
Hij was eensklaps radiocaal veranderd....
vol energie, en beiden kwamen geheel ondei
den indruk van zijn veranderde stemming....
Zij betaalden, verlieten de lunchroom. Bui
ten keek Walter zoekend rond, wenkte een
taxi en dwong broer en zuster in te stappen
noemde den chauffeur zachtjes het doel van
den tocht.
Nog geen 5 minuten later stopte de auto
voor den ingang van een reusachtig groot, grijs
ziekenhuis. In de voorhal wisselde Walter en
kele woordefi met den portier, vergezelde broer
en zuster de trappen op en daarna door lange,
sombere gangen, klopte aan een deur., deed
ze openkeek de kamer in: „Is het geper
mitteerd? Ik heb bezoek meegebracht!" Hij
wenkte beide anderen hem te volgen., liep op
het bed toe waar in een verbonden hoofd
hemel, maar dat was immers.. Koert stond
perplex.ontnuchterd.en Else klemde zich
aan den deurpost vast.
Nu., wat heeft de dokter gezegd? Dat
het Goddank niets gevaarlijks is, heb ik be
neden al gehoord.
Afschuwelijk is het, mopperde de refe
rendaris Alfred Hasselman. Minstens acht da
gen moet ik hier blijven. Kom wat dichterbij,
jullie allemaal. Aardig dat je gekomen bent!
Wat zeg je nu van zoo'n pech. Eschwege heeft
het je natuurlijk al verteld.
Ja natuurlijk u moet niet te veel spre
ken Hasselman. Hier heb ik alles of ik de
goede hemden nam, weet ik heusch niet. Hier
zijn de papieren en het geld 400 gulden
was er in de map, ik heb alles.
Dank je, dank leg alles maar op het
tafeltje hier., de sleutel ook... Nu kinderen,
mijn wagen kan tot kindertrompetjes omge
smolten worden, 't Is nog een wonder, dat ik
al mijn botten niet gebroken heb.
Alfred Hasselman gaf een aanschouwelijke
beschrijving van zijn auto-ongeval, waarbij
Koert en Else door „ach" en „wat 'n pech" van
hun meelij deden blijken.
Toen zij eindelijk! weer buiten op den
gang stonden, pakte Koert zijn vriend bij de
schouders en schudde hem dooreen.
Mensch. Nu moet ik mijn excuus wei
maken maar dat is immers maar gekheid
ik. ben zoo blij, dat ik jewel om je ooren kan
slaan! Waarom heb je ons net direct ge
zegd, wat er met Hasselman..!?
Omdat., ik.. Het was niet zoo zeker, of
Hasselman niet inwendig., het kon iets ern
stigs zijn., en dat.. Omdat ik toch wist, dat
juffrouw Else
Koert keek hem verbluft aan
Man., nu gaat me een licht op! Je hebt
gedacht dat onze beste Hasselman, autobe
zitter en mijn zuster.man!
Hij keek naar Else, die hevig bloosde., en
schudde het hoofd.
Een dief ben je wel niet., maar een
Idioot! Overigens kan Else je daaromtrent veel
grondiger inlichten dan ik weet je wat, pra
ten jullie samen maar verder.adieu!
Hij keerde zich om en liep de gang door.
Aan de trap draaide hij zich pas omkeek
en glimlachte.
Nutteloos.
„Geloof jij, dat 't loont om je dochter te
laten studeeren 1"
„AmperMijn dochter heeft aan de univer
siteit vier maanden noodig gehad om verloofd
te raken. De andere bereikte hetzelfde doel
met veertien dagen aan zee".
Toen de officier van justitie zijn eisch: drie
jaar gevangenisstraf, had uitgesproken, nam
de verdediger het woord.
De oude rotten op de publieke tribune zagen
het pleidooi met weinig belangstelling tege
moet. De verdediger was maar een heel jong.
pas-gepromoveerd advocaatje en bovendien
was er maar heel weinig wat hij ten gunste
van den beklaagde zou kunnen aanvoeren.
Rooie Piet, berucht recidivist, was op heeter-
daad betrapt, toen hij trachtte te vluchten door
het raam van de woning, waar hij had inge
broken. Den zak met gestolen goederen droeg
hij nog bij zich. Zijn zaak stond dus hopeloos.
Ook de verdediger scheen dit. te beseffen.
De aanvang van zijn pleidooi klonk ten min
ste vrij mat.
Hij begon met te erkennen, dat er op de be
schuldigingen tegen zijn cliënt ingebracht, wei
nig viel af te dingen. Rooie Piet had inderdaad
ingebroken in de woning op den Parkieten-
weg: hij had daar een groot aantal sieraden
gestolen en was juist op het punt, de voorbe
reidselen tot. zijn aftocht te treffen, toen hij
door de politie werd verrast. Met den zak vol
gestolen sieraden bij zich, vluchtte hij door
verschillende kamers. Hij wist, dat er in één
van de benedenvertrekken en raam openstond
en daarlangs hoopte hij te kunnen ontsnappen.
Doch tot zijn grooten schrik zag hij zich ook
dien uitgang versperd. De bewoner van het
huis, opgeschrikt uit zijn slaap, was uit zijn
ped gesprongen, en had zich juist vóór dat
ééne venster opgesteld, waardoor Rooie Piet
hoopte te ontsnappen. Ziende, dat alle kans op
een aftocht voor hem nu toch was verkeken,
had de inbreker zich toen gewillig overge
geven aan de politie.
„Op zichzelf", ging de verdediger voort,
.schijnt de zaak dus vrij eenvoudig. Maar
toch blijft er één duister punt over: Wij be
hoeven den verdachte maar even aan te zien,
om te constateeren, dat hij een ijzersterk man
is. Bovendien weten wij uit het politie-getui-
genis, dat hij bij zijn arrestatie in de rechter
hand een vlijmscherp dolkmes hield. Daar
tegenover staat eveneens vast, dat de bewoner
van het huis, die zich vóór het venster had
opgesteld, ongewapend was. De vraag rijst nu,
waarom Rooie Piet, die toch in andere geval
len getoond heeft, weinig waarde te hechten
aan een menschenleven, thans niet trachtte,
zich met geweld een weg te banen naar de
vrijheid De ongewapende man in nachtge
waad voor het venster was immers een vrij
onbeteekenende tegenstander.... Zie hier het
duister punt. waarop ik doelde
De verdediger had deze laatste woorden
met verheffing van stem gesproken. Er was
allengs ook een warmere klank in zijn plei
dooi gekomen.
De oude rotten op de publieke tribune spits
ten de ooren en ook achter de groene tafel was
een duidelijke belangstelling waarneembaar.
„Ik zal u zeggen" ging de advocaat voort, na
een oogenblik van stilte, ..waarom Rooie Piet
niet van de gelegenheid gebruik heeft ge
maakt, zich met geweld een aftocht te banen:
Toen de bewoner van het huis den inbreker
op zich zag afkomen en hij de punt van het
vlijmscherpe dolkmes op zijn borst zag ge
richt, hief hij in angstige afwering de rechter
hand omhoog. De muis van die hand, is, zoo
als ieder weet, die dezen heer kent, ontsierd
door een eigenaardig litteeken: een roode vlek
in den vorm van een muis. Welnu: ook Rooie
Piet zag dit litteeken, toen zijn tegenstander
angstig de hand opHief. En toenliet hij
het mes zakken. Bliksemsnel was er een her
innering voor zijn geest opgerezen. Hij zag
zich zelf weer als een klein, haveloos schooier
tje van acht of tien jaar, verkleumd langs de
straten slenterend op een kouden winter
avond. Begeerig keek het schooiertje naar de
uitstalkasten der chocolade winkels, snoof
den geur op, die uit de hotels en restaurants
tot hem doordrong. Hij drukte zijn neus tegen
de ruiten van een lunchroom, waar goed ge-
kleede dames en heeren zaten te eten en te
drinken. Een portier wilde het schooiertje
wegjagen. Maar, toen wenkte hem een jonge
man, die aan een der tafeltjes in de lunchroom
zat. Ondanks het protest van den portier,
ALS 'T THUIS WASCHDAG IS Een in teressant miniatuurhuis op de tentoon-
(telling „De Vrouw" te Berlijn, bedoeld als propaganda voor de wasch buitenshuis,
J)r telefoon-detective van president.
Roosevelt die alle „verbindingen' met.
den president controleert.
mocht het havelooze kereltje binnenkomen en
werd hem op bestelling van den jongen man
een portie slagroom met ananas gebracht. Nog
nooit had het schooiertje iets zóó heerlijks ge
proefd! Zijn dankbare blikken richtten zich op
zijo weldoener en hij ontdekte toen, dat de
hand van dien jongen man werd ontsierd door
een heel eigenaardig litteeken: een roode
vlek in den vorm van een muis
De verdediger hield even op. In de zaal was
een ademlooze spanning gevallen. De rechters
achter ue groene tafel hielden met belangstel
ling het oog op het jonge advocaatje gericht.
„Wat behoef ik u verder nog te vertellen
besloot de verdediger. „U begrijpt natuurlijk
thans allen waarom Rooie Piet zijn mes liet
zakken op den avond van den inbraak Hij
had den weldoener uit zijn jeugdjaren her
kend, den eenigen man, die hem ooit in zijn
leven iets vriendelijks had bewezen! Dien man
wilde h niet vermoorden. Liever liet hij zich
de kans op een veiligen aftocht ontglippen.
Uit dit kleine voorval, mijne heeren, blijkt,
dat in dezen man, hoe verstokt hij ook moge
schijnen, nog nobele en edele gevoelens hui
zen. En 't is daarom, dat ik met vol vertrou
wen uw clementie voor hem inroep...."
De verdediger keek glimlachend de zaal
rond.
Op de gezichten der toehoorders, zoowel
achter de groene tafel als op de gereserveerde
en publieke tribunes, was een duidelijke ont
roering merkbaar.
Een jonge dame streek zich met een kanten
zakdoekje langs de oogen.
Dan keek de advocaat naar Rooien Piet en
zijn glimlach werd breeder. Er lag iets stom
verbaasds in den blik, waarmede de boef zijn
verdediger aanstaarde.
De advocaat wendde het hoofd af. Zijn oog
ontmoette dat van den man met het muisvor-
mige litteeken, die hem welwillend toeknikte.
Den volgenden dag, toen de advocaat op
zijn kantoor zat, werd de man met het eigen
aardige litteeken, bij hem aangediend.
„Ik maak u mijn compliment", zeide de be
zoeker, „over de uitstekende wijze, waarop u
uw cliënt verdedigd hebt. 't Zal den man, denk
ik, minstens twee jaar vermindering van straf
brengen".
De advocaat glimlachte.
„Ik hoop het".
„Ook bij mij" ging de ander voort, „heeft
die slagroom-met-ananas-geschiedenis herinne
ringen opgewekt. Ik wil mijn ouden bescherme
ling niet in den steek laten. Als hij vrijkomt,
stuur hem dan maar eens bij mij. Ik wil pro-
beeren, of ik kan helpen, hem op den goeden
weg te houden".
Toen de advocaat verbaasd opkeek, maakte de
man met het litteeken een afwerende hand
beweging.
„Ik weet natuurlijk heel goed", ging hij
voort, „dat de slagroom-met-ananas-fabel een
handig verzinsel van u was, om clementie voor
uw cli'ënt te krijgen. Ik heb nog nooit van mijn
leven een haveloos schooiertje getracteerd.
Maarer was toevallig een dame in de
rechtzaal, die ik heel gaarne tot vrouw zou
wenschen. Zij heeft mij steeds afgewezen. Zij
vond mij te hard. te bruut, te egoïstisch, naar
ik achteraf hoorde. Maar toen zij uit uw plei
dooi vernam, dat er toch ook nog wel mede
lijdende gevoelens in mijn hart huizen jegens
armen en mlsdeelden, is in haar meening te
mijnen opzichte een kentering gekomen. Zij
heeft thans toegestemd mijn vrouw te wor
denDit voorval heeft mij tot nadenken
gebracht daarom
,,'t Is eigenaardig", zeide de advocaat pein
zend „Waanneer een verzonnen goede daad
reeds zooveel goeds sticht, hoe groot moet dan
wel de uitwerking zijn van een goede daad,
die werkelijk gesteld wordt
J. D.
(NADRUK VERBODEN)
De onfeilbare.
„Als andere menschen een vergissing be
gaan hebben, dan geven zij dat eerlijk toe.
Maar jij, jij kgn dat niet".
„Natuurlijk kan ik dat ook, maar ik bega
nooit een vergissing".
—O—
Het betvijs.
„Ik geloof niet, dat een vrouw een geheim
kan bewaren".
„De mijne kan 't. Wij zijn al tien jaar ge
trouwd, en zij heeft mij nog nooit verteld,
waarom ze altijd geld noodig heeft".
-O—
Alibi.
Autorijder tot verkeersagent, die hem heeft
aangehouden.
„Wat beweer je, 'k zou zestig Kilometer
snelheid gereden hebben Ach man, hoe be
lachelijk Ik rijd n.l. naar de belasting, weet
je?"
Het ging mij zooals zoovelen. die na een
lange afwezigheid hun geboorteplaats nog eens
bezoeken.
De herinneringen overstelpten mij. Helder
stond plotseling mijn jeugd me weer voor den
geest.
Juist, daar was de smalle weg, dien wij, als
jongens, Methusalem's laan noemde. Aan het
einde van dat laantje namelijk woonde, ge
heel alleen, een man, die, zoo hij al niet stok
oud was er toch heel oud uitzag.
De woning was eigenlijk niet meer dan een
houten, vervallen hut.
Van beroep was onze Methusalem zooiets
als ketellapper. Veel werken deed hij echter
niet. De woning was zóó vervallen, dat men
den man herhaaldelijk den raad gaf zijn
vrijen tijd toch te besteden aan het repareeren
en beter bewoonbaar maken van liet krot.
„Waarom was steeds zijn antwoord. „Ik
ben een afgeleefde, zieke man. Die hoest
buienen dan begon hij op een akelige
holle manier te hoesten. „Neen", ging hij dan,
geheel buiten adem, voort, „waarom zou ik me
dien korten tijd, dat ik nog te leven heb, uit
sloven
„Maar Koppert" (zoo was zijn eigenlijke
naam) antwoordden de menschen hem dan",
je kunt toch best nog heelemaal beter wor
den
„Neen", was het sombere antwoord, „het zit
te diep. Beter word ik nooit meer".
Eigenlijk had iedereen in ons dorp mede
lijden met den eenzamen, ziekelijken man.
Steeds sprak men hem moed in. Vriendelijke
oude dames zonden hem warme onderkleeren.
Soms zelfs een flesch wijn.
Terwijl al deze herinneringen door mijn
brein gingen, zag ik in de verte een gebogen
gestalte moeizaam voortsukkelen.
Was dat Methusalem? Maar neen, dat was
onmogelijk Toen ik ons dorp voor goed ver
liet was hij minstens 70 jaar. En dan die
chronische bronchitis
Doch, toen ik de gebogen gestalte bijna bad
ingehaald maakte een serie holle kuchen een
einde aan mijn twijfel.
„Koppert, hé Koppertriep ik.
De oude man draaide zich langzaam om en
keek me aan.
„Riep u mij, meneer vroeg hij wantrou
wig. Er volgde een oogenblik stilte. Toen
lichtten zijn oude, vermoeide oogen eensklaps
op.
„Waarachtig", zei hij schor, „de zoon van
meneer Ennen Of is hij het zelf
„Zijn zoon", lichtte ik hem in. „En hoe
maak jij het wel", informeerde ik hartelijk.
„Och", zei de oude man somber, „dat zou
nog wel gaan, als de menschen mij maar met
rust lieten".
Langzaam liepen wij samen op.
„Hoe zoo", vroeg ik, „maken ze het je dan
lastig
„Die jonge wijsneus van 'n dokter", was het
nijdige antwoord. „Kijk eens meneer, vroeger
hadden we hier goede, knappe dokters, die
hun medemenschen begrepen. Als ik hun ver
zekerde, dat er voor mijn hoest geen kruid
gewassen was, zeiden ze: „Onzin". En ze stuur
den me een drankje. Soms lieten ze door het
dienstmeisje zelfs een pan, heerlijke soep
brengen. Van die lekkere, dikke soep. Ziet u",
ging hij droomerig voort, „dat waren nog eens
dokters".
„Maar, die nieuwe dokter?" onderbrak ik
hem.
„Die Die denkt, dat hij de wijsheid in
pacht heeftVerleden week nog, toen hij mijn
woning voorbijkwam. „Dat is toch maar een
bouwvallig, tochtig krot, waar je in woont",
zei hij brutaal. Natuurlijk vertelde ik hem,
dat het tochtige krot in ieder geval nog goed
genoeg was voor den korten tijd. dien ik nog
te leven had. „Bedoel je dien hoest vroeg
hij, „daarvoor kan ik je wel een middeltje
geven". „Dank u", antwoordde ik, „doet u
maar geen moeite. Ik ben al 85 jaar en dan is
er toch niets meer aan te doen. Ik heb het
gevoel of mijn tijd spoedig gekomen zal zijn".
„En", vroeg ik nieuwsgierig, „natuurlijk
stuurde de dokter je tóch een drankje?"
„Dacht u dat bromde Methusalem. „Hee
lemaal niet. Die wijsneus was het volkomen
met me eens! „Ik zei ook niet, dat het je ge
nezen zou", vertelde hij me, „doch het zou je
verlichten". En wat denkt u, dat hij verder
zei De beste raad, dien ik je kan geven, is
om zóó te leven, dat je elk oogenblik op het
einde bent voorbereid!"
„En wat zei jij toen?"
„Dat zal ik u maar niet vertellen", bromde
Koppert.
Al pratende waren we vlak bij Methusa
lem's woning gekomen. Tot mijn stomme ver
bazing zag ik een timmerman ijverig in de
weer om het dak te repareeren.
„Maar Koppert", riep ik verwonderd, „laat
je nu op je ouden dag plotseling je huis op
knappen. En vroeger"
„Wat bedoelt u", vroeg de oude man grin
nikend, „op mijn ouden dag Ik ben toch pas
85 en kan nog best twintig jaar leven. Er zijn
wel menschen, die nog ouder worden
„En dacht u", ging hij opgewonden voort,
„dat ik, om de voorspelling van dien nieuwen
dokter te laten uitkomen, vóór mijn tijd wil
sterven
G.
(NADRUK VERBODEN).
Er heerschte een feestelijke stemming in de
villa van den bankdirecteur. Er zou een klein
familiepartijtje plaats hebben en vol ongeduld
wachtte men nog op de komst van enkele
bloedverwanten.
„Oom Karei laat zich lang wachten", vond
Eva, de dochter des huizes.
„Hij zal wel spoedig komen", meende haar
moeder.
Plotseling ging de deur open en oom Karei
en tante Anna kwamen de kamer binnen.
Maar hoe zagen ze eruit. De dikke oom Karei
was zichtbaar onder den indruk van een zeer
onaangename ervaring en tante Anna was een
en al opgewondenheid.
„Kinderen, gauw, eerst een stoel en een glas
water!"
Men komt nieuwsgierig om het zoo juist
binnengetreden echtpaar heen staan.
„Wat is er? Wat is er gebeurd?"
Meneer Karei Meyer drinkt het glas water
in één teug leeg, zijn vrouw grijpt opgewon
den de hand van haar schoonzuster. Meyer
rekt zich in den stoel, haalt diep adem: ..Voor
uit dan maar. Ik zal het jullie vertellen!"
Dertig paar oogen staren hem aan.
„Een ongelooflijke geschiedenis Tk ga
met Anna de laan in het park door
„Neen het was op den Ahornweg, Karei
„Doe me het plezier en val me niet in de
rede. Het was in de laan
„Maar Karei, het was op den Ahornweg."
„Kinderen, dat doet er toch niets toe! Vertel
verder Karei!"
„Wij loopen dus op den Ahornweg, als plot
seling uit het struikgewas twee kerels te voor
schijn springen en ons een revolver ondar den
neus duwen. „Handen omhoog, of U bent een
kind des dood
Opgewonden uitroepen van het gezelschap.
„Zij eischen van mij mijn portefeuille
„En van mij al mijn sieraden
„Nu, jullie zult je mijn schrik kunnen begrij
pen
Oom Karei vraagt nog een glaasje water, dat
hem wat kalmeert. „Ik had jullie wel eens in
mijn plaats willen zien. Twee geladen revol
vers vlak onder je neus...- nee, ik bedank
er voor. De kerels zouden ons tot het hemd
pardon, dames! hebben uitgekleed, als
niet plotseling
„Een man langs gekomen was, die ons zag
en die
„Anna, je ontneemt de heele pointe aan mijn
verhaal. Nu ja. die ons zag en ons te hulp
kwam. Hij sloeg de beide kerels op hun gezicht.
Dat was ónze redding! Zij kozen het hazenpad
en waren spoedig verdwenen."
Uitroepen van bewondering.
„En jullie redder?"
Meyer wischt zich het zweet van zijn voor
hoofd. „Hij bracht mij hier hoen. Hij staat be
neden in het portaal op mij te wachten. Jullie
moet goed begrijpen, ik kori den man toch niet
zonder belooning laten gaan, Vooral niet. daar
hij werkloos is, zooals hij mij vertelde. Daar
ik slechts vijf en twintig gulden bij mij had en
mij dat te weinig toescheen, wou ik je vragen
beste zwager, mij tot morgen
„Natuurlijk, kerel!"
Tien minuten later, nadat de heele familie
hem had bewonderd, verlaat de held de villa
en gaat naar den Ahornweg. Aan het einde er
van komen twee mannen uit het struikgewas
te voorschijn.
„En?"
„Jongens, het duizelt me. Drie honderd gul
den!"
(NADRUK VERBODEN).
Het 0nfeilbare oog van den chef.
De chef schreed gewichtig door de kanto
ren. In een hoek zag hij een employé zijn
krantje lezen.
Dreigend stapte de chef er op af:
„Hoeveel salaris heb jij 7"
„Honderd twintig gulden in de maand ant
woordde de aangesprokene.
De chef haalde zijn portefeuille te voor
schijn. „Hier heb je je 120 gulden, en ver
dwijn. en laat je nooit meer zien!"
De man nam het geld, groette en verdween.
„Waarom neem jij zulke nietsnutters aan",
vroeg verontwaardigd de chef aan zijn pro
curatiehouder.
De procuratiehouder antwoordde bescheiden:
„Die man behoort heelemaal niet bij ons".
Hij had een drukproef gebracht voor een
circulaire, en wachtte nu even op de correctie".
Zelfkennis.
„Weet je, man. onze jongen begint met den
dag meer op je te lijken".
„Zoo, wat heeft hij nu weer uitgevoerd
-<>-
Prettige herinnering.
..Weet je nog wel, liefste, toen je mij voor
"t eerst zag, was je totaal verrukt over mijn
schoonheid".
„Ja, dat is waar. Ik herinner 't mij zeer
goed. Was 't niet op een gemaskerd bai
Afschrikwekkend voorbeeld.
Bij gebrek aan andere bezigheden had de
werklooze een straathandel in schoenveters
ondernomen. Maar de zaken gingen niet
bijzonder goed.
„Waarom verkoop je veters vroeg een
vriend. „Waarom probeer je niet met lucifers?"
..Dacht je. dat ik aan m'n einde wil komen,
als die Ivar Kreuger
-O-
Kind van zijn tijd.
Jantje wordt 's avonds door zijn moeder
naar bed gebracht.
„Ik hoop", zucht het ventje, „dat ik lekker
droomen zal".
„Droomen lacht de moeder, „weet je wel
wat droomen is
„Natuurlijk, moeder, droomen is een film
terwijl je slaapt".
O—
De dankbare mensch.
„Denk je er nog weieens aan, dat ik je
laatst tien gulden geleend heb
„Ja, natuurlijk, denk ik daaraan. Ik zal het
mijn leven lang nooit vergeten",
-0—
Festina lente.
Gelezen in „De Maasbode":
„Morgen herdacht Prof. Mr. M. Krabbe...."
—O—
Vit onzen verkiezingsstrijd.
De officieele lijst vermeldt:
„NATIONAAL-SOCIALISTISCHE PARTIJ
In verschillende Kieskringen met de Joode
als lijstaanvoerder".
En dan zeggen ze nog, dat de Nazi's tegen
de Joden zijn.
-O-
Nijmegen Filmuniversiteit
Het jongste nummer van de Vox Carolina,
Nijmeegsch Studenten Weekblad is geheet
gewijd aan de film.
Een hoopvol verschiet l