ALLERLEI BIJ ONS EN AAN DEN OVERKANT. SLAGROOM MET ANANAS. METHUSALEM. DE EDELE REDDER. WOENSDAG 22 MAART 1933 t A mmm WÊËM iiPMÉ —o— -O- Novelle. Koert Brineh trad de kamer van zijn zus ter binnen. Else, ik ga naar het sportterrein. Als je lust hebt.. Hallo! Else!.. Hoor je niet? Else! Wat is er voor interessants te zien? Het meisje aan het raam schrok op en koerde zich haastig om. Heere God.... wat had zij? Ze zag doodsbleek.... en wat staarde zij hgm aan! Kind, wat is er gebeurd? Is er buiten iets? v Neen, neen, niet bij ons! Koert, nee, niet kijken.... asjeblieft niet! Zij probeerde hem in de kamer terug te duwen. Maar ze was haast eene hoofd klei ner dan hij en zoo keek hij over haar heen..! Wel voor den drommel, wat is dat! Else, toe, laat me eens....! Hij schoof haar op zij. en ging vlak voor het raam staan.... staarde naar de overzijde. In een kamer van het tegenoverliggend huis was een opvallend lichtblonde jonge man bezig de vakken en laden van een bu reau zoo grondig mogelijk te doorzoeken. Ter wijl Koert Brinch ieder zijner bewegingen nauwlettend volgde, trachtte hij met inspan ning van al zijn krachten een vreklaring te vinden, een excuus voor het onmiskenbaar gebeuren aan den overkant.... Onmogelijk!! Ieder ander.... maar niet Wal ter Eschwege en diefstal! onmogelijk,... onmogelijk! Maar Walter Eschwege, juridisch student, sinds 6 semesters zijn vriend, stond daar boven in de kamer van den referendaris Al fred Hasselman en doorzocht diens bureau. Een goed uur geleden was Hasselman weg gereden en zou op zijn vroegst binnen drie dagen van zijn autotocht terugkeeren van dezen rit was in tegenwoordigheid van Esch wege gesproken en dat de hospita óver- dag nooit thuis was en de woning dus zonder eenig toezicht stonddat wist Eschwege uit zijn jarenlang verkeer met Hasselman. En nu!Onwillekeurig boog Koert zich verder naar vorenhij kneep zijn vuisten samen. Uit een vak van de schrijftafel had de blonde jongeman een leeren map te voor schijn gehaald.... nam er een aantal bank biljetten uittelde zescheen te overleg gen. Stopte de bankbiljetten zorgvuldig in zijn eigen portefeuille, legde de map in het vak je van het bureau terug, stak er nog enkele papieren in.... verdween toen van de schrijf- Jafeisnelde de kamer in Vervloekte lichtzinnigheid! Groote som- pien geld eenvoudig in z'n schrijftafel laten liggen. Zooiets moest bestraft worden! Achter hem een gekraak als van een hard dichtslaande deur. Hij keerde zich om be greep direct. Stormde de kamer uit.... Else! Hallo!.... Else! Halverwege de trap haalde hij haar in. Hield haar vast. Kind wat ga je doen Laat melaat me los! hijgde zij bui ten adem. Ik moet er heenik moet hem vragen Te vragen is er wel niet veel. Niet om aan te zien die wanhopige oogen. Weer een mensch meer die onze heerlij ke tijd van he verstand beroofd heeft.... die met zijn leven en toekomst speelt.... Waarom hij moet ons zeggen, waar om hij dat gedaan heeft hij moet het te rug geven Koert en wij moeten hem hel pen! Helpen Ja, helpen! Hij moet zich toch in vreese- lijke nood bevinden als hij dat.... Koert.... hij is jouw vriend! Zwaar ademend stond hij daar.... liet toen plotseling haar hand los. Kom! Zij haastten zich de trap afde straat op., en waren juist de straat overgestoken toen Walther Eschwege het huis uit kwam met een koffertje in de hand. Walter. De aangesprokene kromp ineen, schrok blijkbaar geweldig.... probeerde te lachen.... Je was bij Hasselman....? Ik ja ik wilde.... maar hij Is niet thuis. De initialen A. H. stonden op het handkof fer, dat Walter Eschwege onder den arm droeg. Het schroefde Koert de keel dicht, maar met alle macht bedwong hij zich. Nu ja daar we elkander toevallig ont moeten, kunnen we wel een kop koffie sa men drinken. Ginds in de lunchroom Nu? Walter werd beurtelings rood en wit.... nu., neen, nu kan ik werkelijk nietmisschien vanavond.... Neen nu wel! Wat wij met elkaar te bespreken hebben kan geen uitstel lijden. Kom, ga mee! Hij schoof zijn arm onder dien van Wal ter en trok hem mee. Walter Eschwege deed den mond open als wilde hij nog wat zeg gen, maar toen hij Else aankeek, verstomden de woorden op zijn lippen Zij zwegen alle drie, tot de kellnerin de bestelde koffie gebracht en zich weer ver wijderd had. Keken elknder ook niet aan En Walter kromp weer ineen toen Koert hem plotseling scherp in de oogen keek. Het heeft geen nut, lang om de zaak heen te draaien. Dat er met jou iets niet in orde was, kon men immers al maanden lang mer ken. Je hebt je bij ons bijna niet meer laten zien, ja, je bent ons voortdurend ontweken., en wanneer we elkander werkelijk eens ont moetten, had je een soort.... Kom, kom, Koert Neen, mijn beste.,., laat me nu eens uitspreken! Dat je niet naar de reden van je eigenaardige manier van doen ondervraagd wilt worden heb je nu al een paar maal duidelijk genoeg te verstaan gegeven. Maar nu moet ik je vragen en jij moet ant woorden. Kom op wat is er met je aan de hand? Dat het een geldkwestie betreft, weten we reeds Geld wat bedoel je? Walter, we zitten hier nu bij jou, omdat we je helpen willenmaar in 's hemels naam, geen uitvluchten! Je moet ons nu zeggen, wat je in zoo groote nood gebracht beeft, dat je dat je je aan vreemd geld goexti Je hebt er niet aan gedacht, dat men van onze woning uit in Hasselmans kamer kan zien! Walters blik ging v^n hem naar Else. En na een zware stilte zei hij zachtjes: Je hebt gezien, dat ik bij Hasselman het geld uit de schrijftafel.... En je wilt me helpenofschoon Je moest ons nu eindelijk eens zeggen, waarom jij Ja. Walter stond met een plotselinge be weging op. Ja. dat zal ik. Maar niet hier. Jullie moeten direct met mij meegaan! Hij was eensklaps radiocaal veranderd.... vol energie, en beiden kwamen geheel ondei den indruk van zijn veranderde stemming.... Zij betaalden, verlieten de lunchroom. Bui ten keek Walter zoekend rond, wenkte een taxi en dwong broer en zuster in te stappen noemde den chauffeur zachtjes het doel van den tocht. Nog geen 5 minuten later stopte de auto voor den ingang van een reusachtig groot, grijs ziekenhuis. In de voorhal wisselde Walter en kele woordefi met den portier, vergezelde broer en zuster de trappen op en daarna door lange, sombere gangen, klopte aan een deur., deed ze openkeek de kamer in: „Is het geper mitteerd? Ik heb bezoek meegebracht!" Hij wenkte beide anderen hem te volgen., liep op het bed toe waar in een verbonden hoofd hemel, maar dat was immers.. Koert stond perplex.ontnuchterd.en Else klemde zich aan den deurpost vast. Nu., wat heeft de dokter gezegd? Dat het Goddank niets gevaarlijks is, heb ik be neden al gehoord. Afschuwelijk is het, mopperde de refe rendaris Alfred Hasselman. Minstens acht da gen moet ik hier blijven. Kom wat dichterbij, jullie allemaal. Aardig dat je gekomen bent! Wat zeg je nu van zoo'n pech. Eschwege heeft het je natuurlijk al verteld. Ja natuurlijk u moet niet te veel spre ken Hasselman. Hier heb ik alles of ik de goede hemden nam, weet ik heusch niet. Hier zijn de papieren en het geld 400 gulden was er in de map, ik heb alles. Dank je, dank leg alles maar op het tafeltje hier., de sleutel ook... Nu kinderen, mijn wagen kan tot kindertrompetjes omge smolten worden, 't Is nog een wonder, dat ik al mijn botten niet gebroken heb. Alfred Hasselman gaf een aanschouwelijke beschrijving van zijn auto-ongeval, waarbij Koert en Else door „ach" en „wat 'n pech" van hun meelij deden blijken. Toen zij eindelijk! weer buiten op den gang stonden, pakte Koert zijn vriend bij de schouders en schudde hem dooreen. Mensch. Nu moet ik mijn excuus wei maken maar dat is immers maar gekheid ik. ben zoo blij, dat ik jewel om je ooren kan slaan! Waarom heb je ons net direct ge zegd, wat er met Hasselman..!? Omdat., ik.. Het was niet zoo zeker, of Hasselman niet inwendig., het kon iets ern stigs zijn., en dat.. Omdat ik toch wist, dat juffrouw Else Koert keek hem verbluft aan Man., nu gaat me een licht op! Je hebt gedacht dat onze beste Hasselman, autobe zitter en mijn zuster.man! Hij keek naar Else, die hevig bloosde., en schudde het hoofd. Een dief ben je wel niet., maar een Idioot! Overigens kan Else je daaromtrent veel grondiger inlichten dan ik weet je wat, pra ten jullie samen maar verder.adieu! Hij keerde zich om en liep de gang door. Aan de trap draaide hij zich pas omkeek en glimlachte. Nutteloos. „Geloof jij, dat 't loont om je dochter te laten studeeren 1" „AmperMijn dochter heeft aan de univer siteit vier maanden noodig gehad om verloofd te raken. De andere bereikte hetzelfde doel met veertien dagen aan zee". Toen de officier van justitie zijn eisch: drie jaar gevangenisstraf, had uitgesproken, nam de verdediger het woord. De oude rotten op de publieke tribune zagen het pleidooi met weinig belangstelling tege moet. De verdediger was maar een heel jong. pas-gepromoveerd advocaatje en bovendien was er maar heel weinig wat hij ten gunste van den beklaagde zou kunnen aanvoeren. Rooie Piet, berucht recidivist, was op heeter- daad betrapt, toen hij trachtte te vluchten door het raam van de woning, waar hij had inge broken. Den zak met gestolen goederen droeg hij nog bij zich. Zijn zaak stond dus hopeloos. Ook de verdediger scheen dit. te beseffen. De aanvang van zijn pleidooi klonk ten min ste vrij mat. Hij begon met te erkennen, dat er op de be schuldigingen tegen zijn cliënt ingebracht, wei nig viel af te dingen. Rooie Piet had inderdaad ingebroken in de woning op den Parkieten- weg: hij had daar een groot aantal sieraden gestolen en was juist op het punt, de voorbe reidselen tot. zijn aftocht te treffen, toen hij door de politie werd verrast. Met den zak vol gestolen sieraden bij zich, vluchtte hij door verschillende kamers. Hij wist, dat er in één van de benedenvertrekken en raam openstond en daarlangs hoopte hij te kunnen ontsnappen. Doch tot zijn grooten schrik zag hij zich ook dien uitgang versperd. De bewoner van het huis, opgeschrikt uit zijn slaap, was uit zijn ped gesprongen, en had zich juist vóór dat ééne venster opgesteld, waardoor Rooie Piet hoopte te ontsnappen. Ziende, dat alle kans op een aftocht voor hem nu toch was verkeken, had de inbreker zich toen gewillig overge geven aan de politie. „Op zichzelf", ging de verdediger voort, .schijnt de zaak dus vrij eenvoudig. Maar toch blijft er één duister punt over: Wij be hoeven den verdachte maar even aan te zien, om te constateeren, dat hij een ijzersterk man is. Bovendien weten wij uit het politie-getui- genis, dat hij bij zijn arrestatie in de rechter hand een vlijmscherp dolkmes hield. Daar tegenover staat eveneens vast, dat de bewoner van het huis, die zich vóór het venster had opgesteld, ongewapend was. De vraag rijst nu, waarom Rooie Piet, die toch in andere geval len getoond heeft, weinig waarde te hechten aan een menschenleven, thans niet trachtte, zich met geweld een weg te banen naar de vrijheid De ongewapende man in nachtge waad voor het venster was immers een vrij onbeteekenende tegenstander.... Zie hier het duister punt. waarop ik doelde De verdediger had deze laatste woorden met verheffing van stem gesproken. Er was allengs ook een warmere klank in zijn plei dooi gekomen. De oude rotten op de publieke tribune spits ten de ooren en ook achter de groene tafel was een duidelijke belangstelling waarneembaar. „Ik zal u zeggen" ging de advocaat voort, na een oogenblik van stilte, ..waarom Rooie Piet niet van de gelegenheid gebruik heeft ge maakt, zich met geweld een aftocht te banen: Toen de bewoner van het huis den inbreker op zich zag afkomen en hij de punt van het vlijmscherpe dolkmes op zijn borst zag ge richt, hief hij in angstige afwering de rechter hand omhoog. De muis van die hand, is, zoo als ieder weet, die dezen heer kent, ontsierd door een eigenaardig litteeken: een roode vlek in den vorm van een muis. Welnu: ook Rooie Piet zag dit litteeken, toen zijn tegenstander angstig de hand opHief. En toenliet hij het mes zakken. Bliksemsnel was er een her innering voor zijn geest opgerezen. Hij zag zich zelf weer als een klein, haveloos schooier tje van acht of tien jaar, verkleumd langs de straten slenterend op een kouden winter avond. Begeerig keek het schooiertje naar de uitstalkasten der chocolade winkels, snoof den geur op, die uit de hotels en restaurants tot hem doordrong. Hij drukte zijn neus tegen de ruiten van een lunchroom, waar goed ge- kleede dames en heeren zaten te eten en te drinken. Een portier wilde het schooiertje wegjagen. Maar, toen wenkte hem een jonge man, die aan een der tafeltjes in de lunchroom zat. Ondanks het protest van den portier, ALS 'T THUIS WASCHDAG IS Een in teressant miniatuurhuis op de tentoon- (telling „De Vrouw" te Berlijn, bedoeld als propaganda voor de wasch buitenshuis, J)r telefoon-detective van president. Roosevelt die alle „verbindingen' met. den president controleert. mocht het havelooze kereltje binnenkomen en werd hem op bestelling van den jongen man een portie slagroom met ananas gebracht. Nog nooit had het schooiertje iets zóó heerlijks ge proefd! Zijn dankbare blikken richtten zich op zijo weldoener en hij ontdekte toen, dat de hand van dien jongen man werd ontsierd door een heel eigenaardig litteeken: een roode vlek in den vorm van een muis De verdediger hield even op. In de zaal was een ademlooze spanning gevallen. De rechters achter ue groene tafel hielden met belangstel ling het oog op het jonge advocaatje gericht. „Wat behoef ik u verder nog te vertellen besloot de verdediger. „U begrijpt natuurlijk thans allen waarom Rooie Piet zijn mes liet zakken op den avond van den inbraak Hij had den weldoener uit zijn jeugdjaren her kend, den eenigen man, die hem ooit in zijn leven iets vriendelijks had bewezen! Dien man wilde h niet vermoorden. Liever liet hij zich de kans op een veiligen aftocht ontglippen. Uit dit kleine voorval, mijne heeren, blijkt, dat in dezen man, hoe verstokt hij ook moge schijnen, nog nobele en edele gevoelens hui zen. En 't is daarom, dat ik met vol vertrou wen uw clementie voor hem inroep...." De verdediger keek glimlachend de zaal rond. Op de gezichten der toehoorders, zoowel achter de groene tafel als op de gereserveerde en publieke tribunes, was een duidelijke ont roering merkbaar. Een jonge dame streek zich met een kanten zakdoekje langs de oogen. Dan keek de advocaat naar Rooien Piet en zijn glimlach werd breeder. Er lag iets stom verbaasds in den blik, waarmede de boef zijn verdediger aanstaarde. De advocaat wendde het hoofd af. Zijn oog ontmoette dat van den man met het muisvor- mige litteeken, die hem welwillend toeknikte. Den volgenden dag, toen de advocaat op zijn kantoor zat, werd de man met het eigen aardige litteeken, bij hem aangediend. „Ik maak u mijn compliment", zeide de be zoeker, „over de uitstekende wijze, waarop u uw cliënt verdedigd hebt. 't Zal den man, denk ik, minstens twee jaar vermindering van straf brengen". De advocaat glimlachte. „Ik hoop het". „Ook bij mij" ging de ander voort, „heeft die slagroom-met-ananas-geschiedenis herinne ringen opgewekt. Ik wil mijn ouden bescherme ling niet in den steek laten. Als hij vrijkomt, stuur hem dan maar eens bij mij. Ik wil pro- beeren, of ik kan helpen, hem op den goeden weg te houden". Toen de advocaat verbaasd opkeek, maakte de man met het litteeken een afwerende hand beweging. „Ik weet natuurlijk heel goed", ging hij voort, „dat de slagroom-met-ananas-fabel een handig verzinsel van u was, om clementie voor uw cli'ënt te krijgen. Ik heb nog nooit van mijn leven een haveloos schooiertje getracteerd. Maarer was toevallig een dame in de rechtzaal, die ik heel gaarne tot vrouw zou wenschen. Zij heeft mij steeds afgewezen. Zij vond mij te hard. te bruut, te egoïstisch, naar ik achteraf hoorde. Maar toen zij uit uw plei dooi vernam, dat er toch ook nog wel mede lijdende gevoelens in mijn hart huizen jegens armen en mlsdeelden, is in haar meening te mijnen opzichte een kentering gekomen. Zij heeft thans toegestemd mijn vrouw te wor denDit voorval heeft mij tot nadenken gebracht daarom ,,'t Is eigenaardig", zeide de advocaat pein zend „Waanneer een verzonnen goede daad reeds zooveel goeds sticht, hoe groot moet dan wel de uitwerking zijn van een goede daad, die werkelijk gesteld wordt J. D. (NADRUK VERBODEN) De onfeilbare. „Als andere menschen een vergissing be gaan hebben, dan geven zij dat eerlijk toe. Maar jij, jij kgn dat niet". „Natuurlijk kan ik dat ook, maar ik bega nooit een vergissing". —O— Het betvijs. „Ik geloof niet, dat een vrouw een geheim kan bewaren". „De mijne kan 't. Wij zijn al tien jaar ge trouwd, en zij heeft mij nog nooit verteld, waarom ze altijd geld noodig heeft". -O— Alibi. Autorijder tot verkeersagent, die hem heeft aangehouden. „Wat beweer je, 'k zou zestig Kilometer snelheid gereden hebben Ach man, hoe be lachelijk Ik rijd n.l. naar de belasting, weet je?" Het ging mij zooals zoovelen. die na een lange afwezigheid hun geboorteplaats nog eens bezoeken. De herinneringen overstelpten mij. Helder stond plotseling mijn jeugd me weer voor den geest. Juist, daar was de smalle weg, dien wij, als jongens, Methusalem's laan noemde. Aan het einde van dat laantje namelijk woonde, ge heel alleen, een man, die, zoo hij al niet stok oud was er toch heel oud uitzag. De woning was eigenlijk niet meer dan een houten, vervallen hut. Van beroep was onze Methusalem zooiets als ketellapper. Veel werken deed hij echter niet. De woning was zóó vervallen, dat men den man herhaaldelijk den raad gaf zijn vrijen tijd toch te besteden aan het repareeren en beter bewoonbaar maken van liet krot. „Waarom was steeds zijn antwoord. „Ik ben een afgeleefde, zieke man. Die hoest buienen dan begon hij op een akelige holle manier te hoesten. „Neen", ging hij dan, geheel buiten adem, voort, „waarom zou ik me dien korten tijd, dat ik nog te leven heb, uit sloven „Maar Koppert" (zoo was zijn eigenlijke naam) antwoordden de menschen hem dan", je kunt toch best nog heelemaal beter wor den „Neen", was het sombere antwoord, „het zit te diep. Beter word ik nooit meer". Eigenlijk had iedereen in ons dorp mede lijden met den eenzamen, ziekelijken man. Steeds sprak men hem moed in. Vriendelijke oude dames zonden hem warme onderkleeren. Soms zelfs een flesch wijn. Terwijl al deze herinneringen door mijn brein gingen, zag ik in de verte een gebogen gestalte moeizaam voortsukkelen. Was dat Methusalem? Maar neen, dat was onmogelijk Toen ik ons dorp voor goed ver liet was hij minstens 70 jaar. En dan die chronische bronchitis Doch, toen ik de gebogen gestalte bijna bad ingehaald maakte een serie holle kuchen een einde aan mijn twijfel. „Koppert, hé Koppertriep ik. De oude man draaide zich langzaam om en keek me aan. „Riep u mij, meneer vroeg hij wantrou wig. Er volgde een oogenblik stilte. Toen lichtten zijn oude, vermoeide oogen eensklaps op. „Waarachtig", zei hij schor, „de zoon van meneer Ennen Of is hij het zelf „Zijn zoon", lichtte ik hem in. „En hoe maak jij het wel", informeerde ik hartelijk. „Och", zei de oude man somber, „dat zou nog wel gaan, als de menschen mij maar met rust lieten". Langzaam liepen wij samen op. „Hoe zoo", vroeg ik, „maken ze het je dan lastig „Die jonge wijsneus van 'n dokter", was het nijdige antwoord. „Kijk eens meneer, vroeger hadden we hier goede, knappe dokters, die hun medemenschen begrepen. Als ik hun ver zekerde, dat er voor mijn hoest geen kruid gewassen was, zeiden ze: „Onzin". En ze stuur den me een drankje. Soms lieten ze door het dienstmeisje zelfs een pan, heerlijke soep brengen. Van die lekkere, dikke soep. Ziet u", ging hij droomerig voort, „dat waren nog eens dokters". „Maar, die nieuwe dokter?" onderbrak ik hem. „Die Die denkt, dat hij de wijsheid in pacht heeftVerleden week nog, toen hij mijn woning voorbijkwam. „Dat is toch maar een bouwvallig, tochtig krot, waar je in woont", zei hij brutaal. Natuurlijk vertelde ik hem, dat het tochtige krot in ieder geval nog goed genoeg was voor den korten tijd. dien ik nog te leven had. „Bedoel je dien hoest vroeg hij, „daarvoor kan ik je wel een middeltje geven". „Dank u", antwoordde ik, „doet u maar geen moeite. Ik ben al 85 jaar en dan is er toch niets meer aan te doen. Ik heb het gevoel of mijn tijd spoedig gekomen zal zijn". „En", vroeg ik nieuwsgierig, „natuurlijk stuurde de dokter je tóch een drankje?" „Dacht u dat bromde Methusalem. „Hee lemaal niet. Die wijsneus was het volkomen met me eens! „Ik zei ook niet, dat het je ge nezen zou", vertelde hij me, „doch het zou je verlichten". En wat denkt u, dat hij verder zei De beste raad, dien ik je kan geven, is om zóó te leven, dat je elk oogenblik op het einde bent voorbereid!" „En wat zei jij toen?" „Dat zal ik u maar niet vertellen", bromde Koppert. Al pratende waren we vlak bij Methusa lem's woning gekomen. Tot mijn stomme ver bazing zag ik een timmerman ijverig in de weer om het dak te repareeren. „Maar Koppert", riep ik verwonderd, „laat je nu op je ouden dag plotseling je huis op knappen. En vroeger" „Wat bedoelt u", vroeg de oude man grin nikend, „op mijn ouden dag Ik ben toch pas 85 en kan nog best twintig jaar leven. Er zijn wel menschen, die nog ouder worden „En dacht u", ging hij opgewonden voort, „dat ik, om de voorspelling van dien nieuwen dokter te laten uitkomen, vóór mijn tijd wil sterven G. (NADRUK VERBODEN). Er heerschte een feestelijke stemming in de villa van den bankdirecteur. Er zou een klein familiepartijtje plaats hebben en vol ongeduld wachtte men nog op de komst van enkele bloedverwanten. „Oom Karei laat zich lang wachten", vond Eva, de dochter des huizes. „Hij zal wel spoedig komen", meende haar moeder. Plotseling ging de deur open en oom Karei en tante Anna kwamen de kamer binnen. Maar hoe zagen ze eruit. De dikke oom Karei was zichtbaar onder den indruk van een zeer onaangename ervaring en tante Anna was een en al opgewondenheid. „Kinderen, gauw, eerst een stoel en een glas water!" Men komt nieuwsgierig om het zoo juist binnengetreden echtpaar heen staan. „Wat is er? Wat is er gebeurd?" Meneer Karei Meyer drinkt het glas water in één teug leeg, zijn vrouw grijpt opgewon den de hand van haar schoonzuster. Meyer rekt zich in den stoel, haalt diep adem: ..Voor uit dan maar. Ik zal het jullie vertellen!" Dertig paar oogen staren hem aan. „Een ongelooflijke geschiedenis Tk ga met Anna de laan in het park door „Neen het was op den Ahornweg, Karei „Doe me het plezier en val me niet in de rede. Het was in de laan „Maar Karei, het was op den Ahornweg." „Kinderen, dat doet er toch niets toe! Vertel verder Karei!" „Wij loopen dus op den Ahornweg, als plot seling uit het struikgewas twee kerels te voor schijn springen en ons een revolver ondar den neus duwen. „Handen omhoog, of U bent een kind des dood Opgewonden uitroepen van het gezelschap. „Zij eischen van mij mijn portefeuille „En van mij al mijn sieraden „Nu, jullie zult je mijn schrik kunnen begrij pen Oom Karei vraagt nog een glaasje water, dat hem wat kalmeert. „Ik had jullie wel eens in mijn plaats willen zien. Twee geladen revol vers vlak onder je neus...- nee, ik bedank er voor. De kerels zouden ons tot het hemd pardon, dames! hebben uitgekleed, als niet plotseling „Een man langs gekomen was, die ons zag en die „Anna, je ontneemt de heele pointe aan mijn verhaal. Nu ja. die ons zag en ons te hulp kwam. Hij sloeg de beide kerels op hun gezicht. Dat was ónze redding! Zij kozen het hazenpad en waren spoedig verdwenen." Uitroepen van bewondering. „En jullie redder?" Meyer wischt zich het zweet van zijn voor hoofd. „Hij bracht mij hier hoen. Hij staat be neden in het portaal op mij te wachten. Jullie moet goed begrijpen, ik kori den man toch niet zonder belooning laten gaan, Vooral niet. daar hij werkloos is, zooals hij mij vertelde. Daar ik slechts vijf en twintig gulden bij mij had en mij dat te weinig toescheen, wou ik je vragen beste zwager, mij tot morgen „Natuurlijk, kerel!" Tien minuten later, nadat de heele familie hem had bewonderd, verlaat de held de villa en gaat naar den Ahornweg. Aan het einde er van komen twee mannen uit het struikgewas te voorschijn. „En?" „Jongens, het duizelt me. Drie honderd gul den!" (NADRUK VERBODEN). Het 0nfeilbare oog van den chef. De chef schreed gewichtig door de kanto ren. In een hoek zag hij een employé zijn krantje lezen. Dreigend stapte de chef er op af: „Hoeveel salaris heb jij 7" „Honderd twintig gulden in de maand ant woordde de aangesprokene. De chef haalde zijn portefeuille te voor schijn. „Hier heb je je 120 gulden, en ver dwijn. en laat je nooit meer zien!" De man nam het geld, groette en verdween. „Waarom neem jij zulke nietsnutters aan", vroeg verontwaardigd de chef aan zijn pro curatiehouder. De procuratiehouder antwoordde bescheiden: „Die man behoort heelemaal niet bij ons". Hij had een drukproef gebracht voor een circulaire, en wachtte nu even op de correctie". Zelfkennis. „Weet je, man. onze jongen begint met den dag meer op je te lijken". „Zoo, wat heeft hij nu weer uitgevoerd -<>- Prettige herinnering. ..Weet je nog wel, liefste, toen je mij voor "t eerst zag, was je totaal verrukt over mijn schoonheid". „Ja, dat is waar. Ik herinner 't mij zeer goed. Was 't niet op een gemaskerd bai Afschrikwekkend voorbeeld. Bij gebrek aan andere bezigheden had de werklooze een straathandel in schoenveters ondernomen. Maar de zaken gingen niet bijzonder goed. „Waarom verkoop je veters vroeg een vriend. „Waarom probeer je niet met lucifers?" ..Dacht je. dat ik aan m'n einde wil komen, als die Ivar Kreuger -O- Kind van zijn tijd. Jantje wordt 's avonds door zijn moeder naar bed gebracht. „Ik hoop", zucht het ventje, „dat ik lekker droomen zal". „Droomen lacht de moeder, „weet je wel wat droomen is „Natuurlijk, moeder, droomen is een film terwijl je slaapt". O— De dankbare mensch. „Denk je er nog weieens aan, dat ik je laatst tien gulden geleend heb „Ja, natuurlijk, denk ik daaraan. Ik zal het mijn leven lang nooit vergeten", -0— Festina lente. Gelezen in „De Maasbode": „Morgen herdacht Prof. Mr. M. Krabbe...." —O— Vit onzen verkiezingsstrijd. De officieele lijst vermeldt: „NATIONAAL-SOCIALISTISCHE PARTIJ In verschillende Kieskringen met de Joode als lijstaanvoerder". En dan zeggen ze nog, dat de Nazi's tegen de Joden zijn. -O- Nijmegen Filmuniversiteit Het jongste nummer van de Vox Carolina, Nijmeegsch Studenten Weekblad is geheet gewijd aan de film. Een hoopvol verschiet l

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 4