-U HET ALIBI. EEN TELEFOON- GESPREK. DE OCHTENDPOST. DE BIJVERDIENSTE. DE ZANGERES. DE BRUINE KOFFER. WOENSDAG 29 MAART 1933 Ï7 V II»!® v. I s u ..De moord in ue LairessestraatDe politie heeft den dader aangehouden!" De krantenventer, die de eerste editie der avondbladen op de Munt verkocht, schreeuwde dit met schorre stem uit, terwijl hij links en rechts kranten verkocht aan de velen, die nieuwsgierig waren naar nadere bijzonder heden over de misdaad, welke een dag te voren in een huis vlak bij het Concertgebouw was gepleegd. Robert F -iend, die bij de halte van lijn 18 wachtte op een gelegenheid om over te kunnen steken, kocht het blad, dat de jongen hem met de woorden „Lees- het nieuws over den moord, mijnheer voorhield en haastig las hij het bericht door. Neen, ge lukkig, er werd nog geen naam, zelfs geen ini tiaal genoemd. Even kreeg hij een gevoel van opluchting, maar, terwijl hij haastig overstak en de Kalverstraat insloeg, bedacht hij, dat het eigenlijk slechts uitstel van executie was en het gevreesde bericht misschien al in de latere editie en zeker in het ochtendblad zou staan. En dat beteekende nog meer ellende voor Rik. Rik. zijn broer, die dien morgen gearresteerd was, verdacht van moord op de vrouw van zijn chef, Rik, de eeuwig ver strooide droomer, die zich. onhandig als hij was, voortdurend vastpvaatte, wanneer hij ver hoord werd, Rik, die niemand anders had om hem te helpen dan hém, Robert, een jong stu dent zonder geld of invloedPlotseling werd hij in zijn overpeinzingen gestoord door een vroolijke stem, die hem aanriep. Opziende ontwaarde hij de lange gestalte van zijn vriend, den jeugdigen advocaat Frans Dijk- kema. „Wat zie je er beroerd uit, kerel", zei de lange meester in de rechten, „je hebt behoefte aan een opwekkenden dronk, geloof ik". Met deze woorden trok hij Bob een café binnen, waar zij in een rustig hoekje plaats namen. In zijn behoefte om een betrouwbaar persoon deelgenoot te maken van zijn zorgen begon Friend het gevgl te vertellen. Dijkke- ma had natuurlijk van den moord gehoord, maar was uiterst verbaasd, toen hij hoorde, dat Rik, dien hij van jongsaf kende, ervan verdacht werd. „Vertel alles zoo omstandig mogelijk", ver zocht hij. „Ik weet uit de kranten, dat de heer Sterre, de man van de vermoorde, 's middags om zes uur, toen hij thuis kwam, het lijk van zijn vrouw in zijn werkkamer op de eerste étage vond. Die man is dus de chef van Rik". „Juist. Vanmorgen vroeg, wij zaten nog aan het ontbijt, kwamen zij Rik arrestee renZij hebben verschillende bewijzen tegen hem: allereerst is zijn actentasch naast het lijk gevonden, terwijl de vermoorde des morgens na een telefonische boodschap aan de <j iepstbode meedeelde, dat zij bezoek van den heer Friend verwachtte, iets, wat volgens het personeel wel meer voorkwam, aangezien Rik heel vriendschappelijk met de familie omging, terwijl hij bovendien geregeld paperassen voor zijn chef kwam halen en brengen „Maar heeft Rik geen alibi „Neen, want de moord had juist plaats in zijn vrijen tijd. Hij gaat n.l. altijd van één uur tot half drie van kantoor om koffie te, dringen en een eind om te loopen en mevrouw Sterre werd vermoord tusschen tien vóór en vijf minu ten over twee". „Hoe weten zij dat zoo precies „Door de dienstbode. Die kreeg om tien voor twee opdracht van mevrouw om een boodschap te doen. Om vijf over twee kwam het meisje terug. Zij zag mevrouw toen niet en ging aan het werk in de keuken; de deur van dit ver trek stond den geheelen middag open, zoodat zij aldoor het gezicht had op de huisdeur, de eenige toegang tot het huis. Het meisje zweert, dat na haar thuiskomst niemand het huis is binnengekomen, of verlaten heeft, tot dat mijnheer Sterre om zes uur thuiskwam. De moord moet dus tijdens haar afwezigheid gebeurd zijn, hetgeen ook overeenkomt met de verklaringen van de dokters.... En nu kan Rik heelemaal niet zeggen, waar hij tusschen half twee, het tijdstip, waarop hij de lunch room, waar hij altijd koffiedrinkt verliet en half drie, toen hij wepr op kantoor kwam, ge weest. is. Hij beweert, dat hij een eind gewan deld heeft, maar je weet, hoe verstrooid hij is. Hij noemt telkens een andere route. Het eenige, wat hij zeker weet, is, dat hij bij het Centraalstation een grooten volksoploop gezien heeft, maar hij weet niet, hoe laat het was. Bovendien zag hij op zijn weg geen enkelen bekende". „En wat ga je nu doen „Direct na het eten heb ik een afspraak met mr. van Susteren, onzen advocaat, daar wacht ik eerst de resultaten van af. Ik word ove rigens al ellendig, als ik denk aan dien armen hulpeloozen Rik met al die menschen, die hem ondervragen". Dijkkema knikte. Hij zag Rik voor zich: een klein ventje met 'n enorm grooten bril, waar achter zijn oogen verstrooid rondkeken. De eigenaardige, korte jekker, welken hij droeg, en zijn mal klein deukhoedje gaven hem een typisch voorkomen. „Het zal wel in orde komen", zei hij be moedigend. „Weet je wat, ik ga met je mee naar den advocaat". „Prettig", antwoordde Robert. „Dan ga ik nu gauw even naar huis en tref je straks om acht uur bij van Susteren". Na afscheid van Friend genomen te hebben, dineerde Dijkkema alleen In de stad en bij zevenen liep hij mei zijn ziel onder den arm door de stad, niet wetend, wat hij tot acht uur zou uitvoeren. Toen hij langs een van de groote bioscooptheaters kwam, besloot hij om zich daar een uurtje te blijven. Eenige minu ten later zat hij in de nog spaarzaam ge vulde zaal en keek naar het journaal. Het Nederlandsch Nieuws bracht niet veel belang rijks: de huldiging van een burgemeester, de opening van een nieuwe brug en tot slot de aankomst van een bekenden filmheld in Am sterdam. De weinige aanwezigen toonden niet de minste geestdrift, en groot was dus de ver wondering. toen een lange jonge man op de achterste rij van de stalles plotseling opstond en roep: „Daar staat ie. daar staat ie!" Want Frans Dijkkema had een gelukkige ontdek king gedaan. Terwijl midden op het doek de filmheld in zijn door massa's menschen om ringde auto lachte en wuifde, stond geheel links op een vluchtheuvel, duidelijk herken baar aan zijn dwaze hoedje en korte jas. ver strooid de menigte bekijkend, Rik Friend. De groote klok voor het station wees drie minuten voor twee aan. Als een gek liep Dijk kema naar buiten. Hij had het zoo noodige alibi gevonden Eenige dagen later arresteerde de politie een collega van Rik Friend. Het bleek, dat hij, in geldnood verkeerende, de misdaad gepleegd had. Hij legde een volledige bekentenis af ook betreffende de maatregelen, welke hij getroffen had om de verdenking op Friend te "i«a. I. v. B. (NADRUK VERFODRN) 'Y Eindelijk na drie vergeefsche pogingen, was het nummer, dat ik hebben moest, vrij. In den tijd. welke verloopen was vóór ik ten slotte aansluiting kreeg, had ik meer dan eens door de glazen deur van de telefooncel naar buiten gekeken. Gedu-ende de laatste minuten werd mijn aandacht geheel in beslag genomen door een oud heertje, dat zenuwachtig heen en weer liep. Met een verschrikt gezicht had hij mij een paar maal aangekeken. „Die oude heer heeft zeker haast," overleg de ik bij mezelf. Mijn. gesprek met Karei was ten slotte niet van veel belang. Ik had hem slechts mede te deelen, dat er dien avond niets van ons weke- lijksch partijtje billard kon komen, omdat ik onverwachts de stad uit moést. Daarom belde ik zoo vlug mogelijk af en stapte naar buiten. De oude heer scheen ten prooi aan de groot ste opwinding. Eerst haalde hij een notitie boekje te voorschijn, waarin hij- met koorts- achtigen ijver begon te bladeren. Vervolgens haalde hij enkele brieven uit zijn zak, waar van hij de achterzijde der enveloppen bestu deerde. Met een zucht stak hij de papieren weer in zijn zak en deed een stap in de rich ting van de telefooncel. Op het laatste oogen- blik echter scheen hij zich te bedenken. Na een afkeurenden blik op het toestel geworpen te hebben, draaide hij zich om. Ik kreeg mede lijden met het oude heertje. Blijkbaar was hij niet op de hoogte met de nieuwe, automatische toestellen. Op hem toetredend vroeg ik: „Pardon, me neer, kan ik u misschien helpen?" Het oude heertje keek mij door zijn brille- glazen onderzoekend aan. „Jongmensch", antwoordde hij dankbaar, „U bent erg vric^ slijk. Hebt U verstand van die nieuwe toestel V Om U de waarheid te zeg gen kan ik er n>t mee overweg en telefonee- ren maakt mij altijd zenuwachtig." Ik onderdrukte een glimlach. Mijn vermoe den was dus juist geweest! „Zeker, meneer," antwoordde ik opgewekt, „voor mij is het een klein kunstje." Het gezicht van het oude heertje klaarde op. „Prachtig", zei hij met een zucht van verlich ting, „dan wilt U mij misschien wel even hel pen?" Ik knikte zwijgend. „Roept U dan even nummerehnum mer...." Het verdere gedeelte van den zin verliep in een onverstaanbaar gemompel. Plotseling verspreidde zich een gelukkige glimlach over zijn gezicht. „Jonge man", zei hij gewichtig, „ik heb 't! De som der cijfers is acht. De eerste twee maken samen 4 en de twee laatste ook! juist, dat is 't nummer 1313! Wilt U, dat nummer even voor me oproepen? Hier hebt U 'n dubbeltje". Ik begon vermaak in het zonderlinge geval te scheppen. „Met genoegen", antwoordde ik en stapte de cel binnen, op den voet gevolgd door het oude heertje. „En naar wien moet ik vragen?" informeerde ik, met mijn hand aan het toestel. „Naar Professor Wetervan natuurlijk", ant woordde het oude heertje. Onwllekeurig keek ik mijn zonderlingen vriend wat scherper aan. Zou hij naar H. ge komen zijn, 's avonds om 7 uur, om den be roemden sterrekundige te spreken? Dat zou hem niet meevallen, overwoog ik. Mijn zwager, die een groot bewonderaar van professor We tervan was, had mij dikwijls verteld hoe moei lijk bet was den geleerde te spreken te krijgen. Om het oude heertje niet te ontmoedigen, hield ik echter mijn gedachten voor me. „En als de professor vraagt met wien hij spreekt?" wilde ik weten. „O, dat vraagt hij nooit", was het onver wachte antwoord. Hij scheen hem dus goed te kennen. De verbinding kwam tot stand. „Neen, de professor is niet thuis", hoorde ik een damesstem zeggen. „Een oogenblik", verzocht ik. Ik stelde het oude heertje het teleurstellende antwoord mede. „O, juist, zei hij", wilt U zeggen, dat het een dringend geval betreft? En vragen waar hij heen is gegaan?" Weer volgde er een kort telefonisch gesprek. „Professor Wetervan", deelde ik het oude heertje het resultaat mede, „is naar het Koloni aal Instituut. Daar houdt hij vanavond een lezing over Jupiter". „Eureka! Eureka!" riep het oude heertje plot seling erg opgewonden. „Jongmensch, duizend maal dank!" Meteen rende hij de straat op. Professor Wetervan bevond zich eindelijk op weg naar de plaats waar hij zijn lezing over Jupiter moest houden. Dank zij dat beminne lijke jongmensch, dat voor hem getelefoneerd had. G. (Nadruk verboden). Met hartgrondigen afkeer keek Jan Sorgfelt naar het stapeltje brieven. „Weer 'n heele bezending", bromde hij, over de ontbijttafel, tegen zijn vrouw. Met tegenzin maakte hij den eersten brief open. Langzaam maar zeker versomberde zijn bezicht. „Mijnheer", (las hij). Tenzij de ingesloten nota omgaand door U wordt voldaan, zien wij ons, tot onze spijt, genoodzaakt Jan zuchtte en opende een tweeden brief. „Mijnheer", In opdracht van onzen cliënt, den heer Wachtmoe, sommeeren wij U het door U aan hem verschuldigde bedrag Ongeduldig gooide hij den brief op tafel. Nam een anderen „Mijnheer". Omdat het U misschien ontgaan is, dat U ons nog een bedrag van „Ontgaan!" gromde Jan, „Kan je net den ken!" Met een resoluut gebaar schoof hij de brie ven van zich af. „Die ellendige brieven", zuchtte hij, „beder ven je op je nuchtere maag je humeur al. „Dien eenen heb je nog niet opengemaakt", zei mevrouw Sorgfelt schuchter. „Dat weet ik", antwoordde haar echtgenoot kortaf. „Toe, lees hem nu maar", verzocht zijn vrouw, "dan weet je waar je aan toe bent". „Niets geen haast! Zie je dan niet, dat hij van een advocaat is?" „Toe, vooruit nu maar", drong mevrouw aan. „Goed dan", Jan opende den brief en liet hem een oogenblik later op tafel vallen. „Geef me nog een kop koffie", hijgde hij. „Wat is er?" vroeg zijn vrouw angstig. Zonder een woord te zeggen gaf Jan haar den brief. Zij las: Den Weledelen Heer J. Sorgfeld. Mijnheer, Hierbij deel ik U mede, dat Uw oom. Ja cobus Swerfer, 10 Februari j.l. in Brazilië is overleden. Zijn vermogen, ten bedrage van ruim twee millioen gulden heeft hij aan U, het eenige kind van zijn overleden zuster, na gelaten Een halve minuut zat mevrouw Sorgfelt sprakeloos. Toen kwam ze in actie. Van pure opgewondenheid gooide ze haar servet op den grond. „Jan, o Jan", riep ze, „wat zalig. Nu zijn we voorgoed uit de zorg. Geen brieven meer 's morgens om van te schrikken! We gaan een wereldreis maken! Koopen een auto! Een mooi huis „H'm", viel Jan haar sceptisch in de rede. „Ik ben alleen maar bang, dat het een flauwe mop is. Ik heb moeder nooit over een broer Jacobus hooren spreken". Mevrouw Sorgfelt echter liet zich niet uit het veld slaan. Ze luisterde niet eens naar haar man. „Vanmiddag", vervolgde ze", koop ik een bontmantel" „Niks te bontmantelen voor we het geld in handen hebben", zei Jan beslist. „En spreek er in 's hemelsnaam met niemand over, want als mijn vermoeden juist is maken we ons on sterfelijk belachelijk". Jan's vermoeden was echter heelemaal niet juist. Denzelfden dag betaalde mr. Iksen hem een voorschot van tienduizend gulden en drie maanden later had hij een bankrekening van zeven cijfers. Een jaar later zaten de heer en mevrouw Sorgfelt in hun prachtige huis in de residentie aan het ontbijt. Een bediende plaatste een zilveren schotel, waarop gestoofde niertjes, op tafel en verliet het vertrek. Een oogenblik later kwam hij weer binnen met een zilveren presenteerblad, waarop een stapeltje brieven. „De post, meneer", zei hij. „Dat zie ik", kreunde de heer Sorgfelt. „Het zijn er weer de noodige". Met een somber gezicht begon hij te lezen: „Weledelgeboren Heer", Ik ben weduwe en moeder van acht kinde ren. Toen mijn man een jaar geleden door een ongeluk het leven verloor, liet hij mij en mijn arme kinderen onverzorgd achter De heer Sorgfelt zuchtte en begon aan een tweeden brief: „Weledelgeboren Heer", In de hoop. dat U zich mij nog zult herinne ren van de H.B.S. ben ik zoo vrij een oogen blik uw aandacht te vragen. Door de tijdsom standigheden is de zaak, die ik met zooveel zorg en vlijt had opgebouwd Met een onderdrukt gegrom frommelde Jan den brief in elkaar en schoof het resteerende stapeltje van zich af. „Bah", zei hij tegen zijn vrouw, „die ellen dige brieven bederven je al op je nuchtere maag je humeur". Met smaak bediende hij zich vervolgens van de heerlijke, gestoofde niertjes. G. (NADRUK VERBODEN.) Chineesche gevangenen uit Jehol onder strenge Jnpansche bewaking', met. npgeh'. i»n tugndan moetan zij knielen voor de oveniinnaori. Tante Roos was goed verzorgd achtergeble ven: twee huizen, aan 't Singel, en een aardig kapitaaltje op de bank. Haar man, oom David, was dan ook een eerste klas zakenman geweest, „van groot kaliber", zei ze vol trots. En zij, zo was ook niet dom, ze kende den handel als haar eigen portemonneetje Natuurlijk kon ze met haar geld overal te recht; bij véél neven en nichten, die haar vriendelijk hun huis hadden aangeboden Maar ze besloot bij Dorus haar intrek te ne men: Dorus, de jongste van broers kant, die met z'n Marianne en z'n twee kindertjes zui nigjes leefde van wat z'n handel in antiek op bracht.en dat was niet veel in dezen tijd! Dorus kon 't dus bést gebruiken! „Voor mij geen omslag, kinderen", had ze goedig gezegd, „ik ben met alles tevreden Tante Roos kwam dus net op tijd! Maar na drie maanden werd ze ziek. En toen ze naar 't ziekenhuis ging, werd er vurig gehoopt op spoedig herstel „We moeten politiek zijn," zei Dorus, „we moeten tante lijmen en zoo gingen ze trouw tante opzoeken; Marianne en de kleine meid 's middags, en Dorus met Jaapje 's avonds. Ze brachten bloemen mee, en dadels, en ge- confijte vruchten, en olijven Tante was er erg gevoelig voor, „zóóveel liefde heb ik niet verwacht", zei ze ontroerd, „dat geeft 'n mensch de kracht om weer beter te worden Na zes weken was ze weer heelemaal opge knapt, en gezonder dan ooit keerde ze terug in de gast vrije woning. „Voorzichtig zijn!" had de dokter aangeraden. „Geen opwinding, en vooral geen trappen loopen En zoo verwisselden ze ook van slaapkamer: Tante kwam beneden, en Dorus verhuisde met Marianne naar boven. Met een zuur zoet lachje zei Dorus, dat ze 't graag voor tante over had den, en tante was héél, héél dankbaar „Ik merk d'r niet veel van" vond Dorus. „Ja, kleinigheidjes! Snoepgoed voor de kinderen, een prulVtje voor de huishouding, maar waar om steekt ze niet een paar slordige duizend guldentjes in de zaak? Den flinke uitbreiding, of een filiaal in de nieuwe buurt d'r zit muziek in Maar hola! Een briefje van duizend? In geen duizend jaar! Neen, tante voelde d'r niets voor! ,,'t Is nog al de tijd om een nieuwe zaak te beginnen! Je mag blij zijn als je je kost verdient, als je zaak loopt En hij moest toegeven: 't Was onbegrijpelijk, maar z'n zaak liep, beter dan ooit! Daarom juist drong hij aan een uitbrei ding maar tante wist niet van toegeven! „Blijf voorloopig waar je bent, Dorus. niet speculeeren, dat had haar David ook altijd ge zegd! In oude metalen was hij begonnen, en hij was geëindigd met een reuze-zaak in sani tair maar altijd voorzichtig! Een handels man van groot kaliber Later! Later mis schien, als de tijden beter werden. David zou ook gezegd hebben: nu niet doen, en hij had 'n fijnen neus, hij was een artist in z'n vak. „Had hij mij dan in z'n zaak genomen!" had Dorus boos geantwoord, „dan was ik er nou beter aan toe, dan hoefde ik nou geen men schen in m'n huis te hebben Tactvol had Marianne ingegrepen en de drei gende ruzie voorkomen. Maar ze merkte 't wel: Dorus kreeg genoeg van tante '1 Was jam mer! Tante was een aardige bij-verdienste en ze was niet veel-eischend „Niet veeleischend?" stoof Dorus op, „niet veeleischend? Ze is een despoot en ze verveelt me allang, wat moet ze nog langer bij ons blijven? We hebben 'r niet meer noo- dig En zoo gebeurde 't, dat na een heftige scène, Dorus aan tante de inwoning opzegde; geld Was goed, maar niet alles, en zij liet zich door niemand de baas spelen ,.'t Spijt me voor Marianne, en voor de kin deren," zei ze gelaten. „Maar 't is niet mooi van je, Dorus! Nu je zaak weer loopt, voor 't eerst keer na jaren, nu heb je me niet meer noodig. hè? Maar je zal er spijt van hebben, en mij spijt 't. om de kinderen „•De zaak loopt heelemaal niet! Maar ik eet toch geen genade brood, tante „Bezondig je niet, jongen! Ik weet. dat je weer goed in de verdienste zit, nee, nee! van Marianne heb ik 't, niet! Die houdt haar mond maar tóch weet ik het!" Toen Dorus. toevallig, een paar weken later, bij z'n collega Meelberg in Haarlem in liep, viel z'n oog op een paar antieke bureautjes. Hij schrok: 't waren dezelfde bureautjes die hij, kort geleden nog zelf verkocht had! En ook de twee ameublementjes herkende hij: Queen Anna en Louis Seize.En waarachtig: de twee Friesche klokken stonden er ook! „Heb je dat alles van mij gekocht?" vroeg hij verbaasd. Maar hij kon 't zelf niet gelooven: hij had ze tegen bespottelijk hooge prijzen van dé hand gedaan, en Meelberg had verstand van antiek! „Van jou gekocht? Geen sprake van! t Is al lemaal 't goed van een weduwe Santman! Ze heeft nog een pakhuis vol Dorus keek Meelberg sprakeloos aan! Dan. hakkelend: „Van een weduwe Santman, zeg je? Heeft ze jou dat alles verkocht?" „Voor een prikje!" zei Meelberg vergenoegd „Ze moet er aardig op verloren hebben Dorus stond als versuft! Plotseling drong 't tot hem door: De weduwe Santman, dat was tante Roos natuurlijk! Nu pas begreep hij: tante Roos had dit alles van hèm. Dorus, ge kocht! Ze had hem in de verdienste gezet, waarachtig, net iets voor tante! En hij, groote ezel die hij was, hij had 't niet vermoed, hij had tante 't huis uit gejaagd! Dat was wel de grootste stommiteit die hij ooit begaan had. Toen hij thuis kwam, lag er een brief van tante, uit den H?ag. Ze bedankte hem en Ma rianne nog 's voor alles en zc hoopte, dat 't. hem goed zou blijven gaan, ook in den han del. En° voor de kinderen behoefde hij zich niet ongerust te maken: ze had wat vastgelegd voor ze, op de bank BOULIQUE. (NADRUK VERBODEN). Record. „Mijn grootmoeder is 98 jaar oud geworden vertelde de een. „En de mijne 103" zeide de ander. „Dat is nog niets!" meende een derde, „de mijne leeft nog O— Dat trof! „Uw stuk is niet slechtzeide de tooneel- directeur, „maar in de/en slech'en tijd kan ik alleen stukken van bekende namen opvoeren." „Dat treft, bijzonder!" meende de auteur, tjo naam ia Jansen". '7- De faqade van de nieuwe Vaticaansche P inacotheek, van de Vatic. Stad uit gezien In de avondschemering schuifelde Tong Po met vermoeiden tred den heuvel af. Zooals altijd, voelde hij zich zeer eenzaam. Terwijl hij de haag van een rijk met bloemen getooiden tuin passeerde, hoorde hij zingen. De stem, die een oud-Chineesch lied zong, klonk Tong Po in de ooren als hemelsche muziek. Het was het mooiste en liefelijkste, dat hij ooit ge hoord had. De woorden gingen voor hem verloren, doch zijn heele hart ging uit naar de zangeres. Toen het lied uit was, bleef Tong Po eenigen tijd roerloos staan om daarna, als in een droom, zijn weg te vervolgen. Dien avond sprak hij tot zijn overgrootvader: „Eerbiedwaardige voorvader, ik heb u een bekentenis te doen". Vervolgens verhaalde 'hij den zwijgend toe luisterenden ouden man, hetgeen hem dien dag op den heuvel overkomen was. „En daarom", besloot Tong Po zijn verhaal, „kan ik onmogelijk de spleetoogige Toki Tani huwen. Ik ga weg van hier, naar Shanghai en keer niet terug voor ik een groot mandarijn zal zijn geworden. Dan trouw ik met de zangeres met de gouden stem". Overgrootvader Pek Too keek zijn achter kleinzoon vernietigend aan. „Duivelskind", kraste zijn versleten stem", vergeet je, dat je overleden vader Toki Tani voor je bestemd heeft? Geen woord wil ik meer hooren over gouden stemmen. Je trouwt met Toki Tani en daarmee uit". Tong Po zuchtte hartroerend en zweeg. Den volgenden dag ging hij naar Lie Eng, den san- dalenmaker, een man van groote wijsheid. „O man van veel kennis", zoo vroeg hij, „ver tel me, wie er in dat groote, witte huis op den heuvel woont". „De bewoner van dat huis", antwoordde Lie Eng, „is een voorname, blanke, mandarijn, ge trouwd met een blanke dame van groote schoon heid. Zij hebben een stoet van bedienden, alle van ons ras". Tong Po dacht diep na en kwam tot de con clusie, dat de uitverkorene zijns harte een der vrouwelijke bedienden moest zijn. Eiken dag, op weg naar huis, luisterde Tong Po bij de haag, doch slechts hoogst zelden hoorde hij de wondermooie stem. Toen, op een avond, zong zij een lied in een onbekende taal en haar stem klonk doodelijk bedroefd. Tong Po voelde zijn hart in zijn keel kloppen. Een groot verlangen kwam over hem om naar haar toe te gaan en haar te troosten. Ook den volgenden avond zong zijn aangebe dene haar lied van droefenis. Nauwelijks was het lied beëindigd of Tong Po hoorde haar hart verscheurende kreten slaken. Tong Po bedacht, zich geen oogenblik. Zijn ideaal verkeerde in nood en hij moest haar helpen! Met een forschen sprong over de haag kwam hij in den tuin terecht. Als bezeten rende hij op het huls af. Slechts één kamer van het huis was verlicht en uit die kamer kwam het geluid van de kermende stem. Buiten adem bereikte Tong Po de waranda, die om het huis gebouwd was. In een grooten, gemakkelijken stoel, zat de voorname, blanke mandarijn rustig te rooken. Toen Tong Po zoo onverwachts kwam binnen stormen, sprong hij verbaasd op „Wat kom jij hier zoeken, worm?" riep hij in gebrekkig Chineesch den indringer toe. „Waar is mijn zangvogel?" hijgde Tong Po „O, u martelt haar, u bent een wreede, slechte, blanke man!" Er volgde een worsteling toen de bewoner van het huis den indringer probeerde tegen te hou den. Hoewel Tong Po veel kleiner was dan zijn tegenstander, gaf de opwinding hem reuzen kracht. Met een geweldigen zwaai slingerde hij den blanken man op den grond van de waranda. Toen holde hij de kamer binnen. Tot zijn ont steltenis vond hij het vertrek ledig- Geleid door haar stem echter, ontdekte hij waar de uitver korene zijns harten zich bevond. Zij was op gesloten in een prachtig, gebeeldhouwd kabinet. Hoe Tong Po ook rukte, het lukte hem niet de deuren te openen. In wanhoop greep hij een antiek Chineesch zwaard van den muur. Voor zichtig, om zijn aangebedene niet te verwonden, begon hij de deur te bewerken. „Ik zal je bevrijden, mijn lieve, kleine zang vogel", riep hij opgewonden, „heb nog even geduld". Plotseling verstomden de smartkreten. Tong Po was er van overtuigd, dat ze in onmacht was gevallen. Koortsachtig werkte hij door. Einde lij'- had hij één deur open. Doch. vóór hij het slachtoffer verder behulpzaam kon zijn, werd hij van achteren vastgegrepen en weggetrokken De blanke mandarijn, vergezeld van twee be dienden. was hei vertrek binnengekomen en Tong Po werd overmeesterd. „Ben je krankzinnig?" informeerde de heer des huizes streng", om hier als een wild dier binnen te dringen en mijn meubilair te ver nielen?" „Dood me, als u wilt, o heer", stamelde Tong Po, n»ar laat de zangeres met de gouden stem vrij!" „Zangeres met de gouden stem? Wat bedoel je in 's hemelsnaam, dwaas die je ber.t?" Toen vertelde Tong Po opgewonden, dat hij haar herhaaldelijk had hooren zingen en haar had liefgekregen. „Wel allemachtig", barstte de blanke manda rijn in lachen uit. „Laat dien armen duivel los", beval hij zijn bediende. Hij nam Tong Po bij de schouders en zei: „Vooruit, ga haar zelf maar bevrijden". Opgewonden t.rok Tong Po het vernielde kabinet open. Dam- binnen was niemand! Hij zag slechts een paar raderen en metalen voeren. onderdeden van een vernielde gramo- fonrt P" hnrfvftrtïdiei<r*-'1d" kreten, die zMn oor Het was even na middernacht. In de kostbaar- gemeubelde werkkamer van den bekenden fi nancier Fenning stond een man voor de ge opende brandkast. Snel doch systematisch door zocht hij den inhoud van de safe en telkens ver huisde een gedeelte ervan naar een bruinen koffer, welke naast hem op een stoel stond. Zonder dat hij het merkte verscheen een don kere gedaante voor het tuinraam. Eenige oogen- blikken later werd het venster onhoorbaar ge opend, de gedaante klom naar binnen en juist, toen de man klaar was met zijn werk en zoo wel brandkast als koffer had dichtgedaan, klonk het van den raamkant: „Handen hoog of ik schiet". „Net gesnapt, mannetje", zei hij tevreden. „Wat een brutaliteit om bij Fenning i- te brekenl" „U vergist U", lachte de andere, „Ik ben Fen ning zelf". „Smoesjes! Die bewaar je maar tot straks bij den commissarisGa op dien stoel zitten en geef geen kik". De aangesprokene voldeed aan dit bevel, waarop de agent een stevig touw uit zijn zak haalde en hem handig en vlug vastbond. Hij stopte hem bovendien een stevigen prop in den mond. „Ziezoo", zei de agent tevreden. Hij nam de koffer op en maakte zich gereed om weer uit het raam te klimmen. „Halt!" klonk plotseling een krachtige stem buiten. „Terug!" Op zijn beurt moest nu de agent voor een revolver wijken en weer klom er iemand naar binnen, ditmaal een krachtige jonge man met opvallend heldere, verstandige, blauwe oogen. „Wat hebben wij hier?" vroeg hij verbaasd de kamer rondziende". Laat ik eerst wat meer licht maken". Hij knipte het groote middenlicht aan en wierp een onderzoekenden blik op de beide anderen. Toen begon hij te lachen. „Pimpel, Pimpel," zei hij tegen den agent, ..Je leert het nooit. Als je weer eens als politie dienaar wilt optreden, moet je geen unifoim aantrekken, dat al tien jaar geleden werd af geschaft, Ga daar tegen die deur staan, zoo dat ik r 'ed in het oog kan houdenEn wie bei vroeg hij vervolgens aan den man op 1 stoel terwijl hij de prop verwij derde. „Fenning", was het antwoord, „De bewoner van dit huis. Zooals u ziet, hangt boven de brandkast mijn portret, hetgeen, dunkt mij, mijn bewering bewijst. Maar U kunt natuur lijk ook het personeel alarmeeren.' De jonge man bekeek het bewuste schilderij nauwkeurig. „In orde", zei hij vervolgens en begon on middellijk den bankier uit zijn onaangena- men toestand te bevrijden, „Mag ik mij even voorstellen?" zei hij daarop, „Ik ben inspec teur van politie Barendse Gelukkig kon ik Pim pel nog tijdig betrappen. Wij zullen hem maar direct in verzekerde bewaring nemen........ Vooruit, vriend, klim maar weer naar buiten. „Hé, inspecteur", riep Fenning, toen Barerid- den bruinen koffer opnam en aanstalten ikte om den namaak-politieagent te volgen, it dien koffer alstublieft hier: de inhoud /an hooge waarde." i( „Ik moet hem meenemen als bewijsstuk luidde het antwoord, „Maar ik breng hem mor genochtend zoo vroeg mogelijk terug. Trouwens de commissaris zal zelf wel komen om allea met U te bespreken." Daarna sprong de inspecteur behendig over de vensterbank en verdween in de duisternis. Fenning maakte zijn personeel wakker bestelde een stevige whisky-soda en een gloeiend-heet stoombad en sliep een half uur later den slaap der rechtvaardigen. Den volgenden morgen na het ontbijt belde hij vol ongeduld het hoofdbureau van politie op. Toen vernam hij dat men aldaar noch een agent Pimpel noch' een inspecteur Barendse kende. Totaal onthutst spoedde Fenning zich in zijn auto naar den commissaris om zijn beklag te doen. Dienzelfden ochtend vond men op een stule plek in het nark dicht bij Pennings woning, den armen Pimpel, in wien de politie een bekende inbreker herkende. Hij was bewusteloos ten gevolge van een hevigen slag op het hoofd en, toen hij bijkwam kende zijn verontwaardi ging over een dergelijk optreden van een in specteur geen grenzen. Hij was razend, toen hij vernam, dat, de rlag waarschijnlijk van een merte-bnef afkomstig was. En op een zolderkamertje in een van achterbuurten der stad zat een jonge man m«-t verstandige h-ldere oo—n zacht maar hevig te vloeken. Want de gewichtig®. waardevolle inhoud van den bruinen koUer. welken Fen ning had ingepakt om dien dag mede te ne men naar een vergadering in eer) andere strd, bestond uit allerlei documenten voor de oprich ting van een nieuwe N. V.. stukken vol onbe- eriipeliike wettelijke terpen, ve'ke v-or den dief geen greintje waarde hadden. I. v. E. (NADRUK VFRBODFN.) getroffen hadden, waren afkomstig van een hypermoderne hot-jazz plaat,! Tong Po is een maand laler getrouwd met de spleetoogige Toki Tani. m -r'ERBODENi

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 4