DE STEM VAN VELEN. Folkloristische daue* 'der pleinen van Weenen. Toen er mindér werd nagedacht over defini ties van kunst en geen mensch de muziek ana lyseerde als een anatomisch object, toen voor enkele eeuwen discussies over schoonheid en ethiek nog niet zoo overvloedig werden ge voerd, maar men inplaats daarvan muziek be oefende als een levensbehoefte; van nature danste en zong om den boom des levens, om de vreugde van het bestaan, op groene weiden in de middagzon, voor het aanschijn Gods; toen de mensch zijn arm- en voetbewegingen onbewust styleerde tot een gebaar en hij z'n handen ge vouwen omhoog hief en voetpas versnelde tot dans, en met zijn medebroeders, hand in hand en groep bij groep in reidansen zich ver bond, toen gaf men onbewust uiting aan alle onzegbare, onuitsprekelijke dingen waarvan het leven vervuld is en was de kunst bij de gemeen schap, en beiden waren één. Hoewel ons niets bekend is omtrent den aard der muziek van de Assyrische en Egyptische generaties, wijzen de friezen der tempels van Ninivé, Suse etc. toch voldoende op een monu mentale beoefening der toonkunst. De boeken van het Oude Verbond gewagen, behalve van beperkte deelname der Leviten- koren aan den zang, óók van duizenden zangers en spelers bij de ritueele offeranden, en als de profetes Mirjam zich verblijdt over hemelsche weldaden, dan noodigt zij alle vrouwen uit het volk tot een gewijden dans met tamboerijnen. Ook de oude Grieksche staatslieden zagen het verband tusschen de bestiering van een land en de muzikale opvoeding zijner burgers. De magistraten van Lacedemonië en Argos waar deerden in de muziek een moreele factor, een middel tot zelfbeheersching, een garantie van sociale stabiliteit. Een Griek was geen Griek als hij niet in der musen-kunst bedreven was. Heel Lesbos, uit den tijd van Alceus en Sapho, wemelde van muziekacademies, waar de vrouwelijke jeugd in jaloerschen ijver zich bekwaamde. De studie van den zang en het bespelen der lier, behoor de tot de plichten van ieder vrij-geboren jon geling, en zelfs na de nederlaag bij Syracuse be kwamen de gevangen Atheners hun rantsoen Titelblad-housnede van de „Regula inusi- cae planar" van Bonaventura de Brixia (Venetië, 1539). door het zingen van fragmenten uit Euripides' Werken. Toen de muziek, evenals in de latere Euro- peesche toonkunst, zich daar ging verfijnen en toespitsen tot virtuoos vertoon, bleven even als nu! pleidooien voor „eenvoud van vorm' »iet uit. De eerste Mousikos der oudheid: Aris- toxenos van Tarente, prefereert boven de raf- finèmenten der programatische muziek van zijn tijd, de eenvoudige en hooggestemde melodieën van Terpander en Olympos; en als in de Kre tenzer provinciën een Ionisch artiest zichzelf begeleidend op de lier, naast composities van ^himotheus, ook nog oude volksmelodieën had gereciteerd, eert men hem bij proclamatie met ^n kroon. Ook de eeuwen van Katholieke beschaving vonden in de hymnen en antifonen van Am- brosius' en Gregorius' tijdgenooten den grond toon van heel het geestelijk leven dier tijden. tJe meerstemmigheid der middeleeuwen was biervan de rijke uitbloei en het symbooL van e mens°henliefde waarvan allen vervuld schenen. Maar de kring wordt enger met Haydn's en Mozart's kunst; zij beperkt zich tot een aristocratische gemeenschap. En met Beet hoven wordt de muziek de stem van den een- hng, hoewel hij nog bovenmenschelijke pogin gen deed met den klank zijner Negende Sym- phonie om van alle menschen de tolk te zijn. De Renaissancistische geest was echter diep doorgedrongen: het verstand ging overheerschen en wilde al te zeer het goddelijk geheim dat «.muziek" heet, gaan begrijpen en verklaren. En a^s nu het individu in de kunst over-zelfstandig gaat denken en handelen en zijn naive geloof Verwisselt met bewuste persoonlijkheidscultuur, Wordt ook de muziek een private aangelegen heid. Vrij als de Protestantsche bijbel, weid zij een object van wille keurige interpretatie. Een partituur werd ten slotte een boek, waar nien bladzijde voor bladzijde een levens episode van een compo nist in terug kan vin den. Vroeger was muziek de stem van een heele gemeenschap, geuit door enkelen; nu werd zij de stem van den enkeling geuit door velen. Ik denk hier een moment aan twee algemeen be kende voorbeelden: Een Mis van Palestrina en een Symphonie van Mahler. De eerste vraagt een klein koor van uitvoerders, en ver tolkt de idealen van de heele Katholieke ge meenschap; het tweede opus vraagt een dui zendkoppige menigte als uitvoeringsapparaat, om de idealen van één individu te verklanken. Hoewel vele bladzij den uit deze partituur reeds hun kracht begin nen te verliezen, was toch in deze muziek een zoodanige menschelijke waarde aanwezig, dat zij een uitgelezen pu bliek nog kon boeien en vreugde kan bren gen. De op Mahler volgen de school van Schön- berg bezit echter deze gevoelswaarde niet meer; zij schijnt daar van volkomen geab straheerd en beweegt zich uitsluitend in puur cerebraal-muzikale sfe ren. Zij richt zich tot zeer enkelen, wijl zij van de meest subjectie ve praemissen uitging. Deze muziek is vernuf tig als een veiligheids slot, maar slechts en kele geprivilegieerden bezitten hiervan een sleutel Het overwoekeren van de techniek in de compositie leidde ook in de uitvoerende kunst tot een uiterst gespecialiseerde vakmatigheid. Wat vroeger middel was: de technische routine en bedrevenheid, werd nu doel. Men ziet vanaf den aanvang der vorige eeuw de podiums be klommen, als voetstukken ter zelfverheerlijking, door solo-spelende virtuosen, bekranst en be wierookt door een op sensatie belust publiek. De beroepsdirigent doet z'n intrede in de muziekwereld en het orkest wordt door de vreugde van de muziek, van den klank zelf, maar een middel om eigen-ik op den voor grond te brengen, om eigen „Erlebnisse" in klanken te ontladen. Het is overbodig bijna te zeggen, dat het actief musiceeren van den leek totaal verdron gen werd en dat daarom een herstel tusschen muziek en gemeenschap een vraagstuk van al- gemeene beteekenis is gaan worden. Te meer, wijl het signaal naar meer eenheid in sociale orde, na de individualistische theorieën dei- vorige eeuw, klinkt zoowel in communistische en socialistische volksgroepen als in nationale eenheden van Italië en Duitschland, en in het Katholicisme zelf. Overal en in alles dreunt de zelfde grondtoon. Ook in de orde der materie, der verdeeling en bereikbaarheid van aardsche goederen is een grondige wijziging voltrokken. De machine heeft het mogelijk gemaakt din gen, die voor enkelen bereikbaar waren, thans in 't bezit van het volk te stellen. De wereld markt biedt aan ieder haar waren in schier on begrensde hoeveelheid en verscheidenheid, tegen voor .deze productie ongekende waarden. De litteratuur, duidelijker gezegd, het boek, vindt, dank ook zij de machine, een oneindig grooter verspreidingsmogelijkheid. Ook de muziek heeft de gevolgen van de XXe eeuwsche techniek ondervonden. Gramofoon en radio hebben het mogelijk gemaakt haar klan ken in het bezit der meest eenvoudigen te stellen: maar desondanks zien de componisten nog steeds in muziek een orgaan van allerindi vidueelste expressie. Zij toeven nog steeds op eenzame hooge toppen, afkeerig van de mensch- heid. Het is dus logisch dat de huidige gemeen schap in deze uitingen geen voldoening meer vindt en dat de kloof tusschen beiden onover brugbaar schijnt te zijn geworden. Radio en gramofoon hebben dit slechts bevestigd. Wat men nu uit eigen tijd beluistert is voor 'n goed deel banaliteit. Bij gemis aan een tijd eigen volksgemeenschaps-, of leekenmuziek, grijpt men naar revue-deunen en operette-wijs jes van vierde rangs allooi, die in de radio en gramofoon zeer welwillend-gezinde en hulp vaardige vrienden bezit Bij dezen stand van muzikale dingen is dus een nieuwe oriëntatie dringend noodig en rijp- De Zingende Engelen' van de Gebroeders van Eych. ten allerwege plannen, ideeën en ook reeds klanken, die het uitzicht op een nieuwe gemeen- schapsmuziek in de naaste toekomst kunnen brengen. Duitschland in het bijzonder, laat zich aan de „Laienmusik" veel gelegen liggen; bijna systematisch kweekt men daar dezen toekomst- vorm aan in onderwijsinstituten, zoowel als clubs en vereenigingen. Leidende figuren hier bij zijn als paedagogen Fritz Jöde en Prof. Schünemann, en als componisten Hindemith, Haas, Toch, Reutter, etc. Trio voor blokfluiten (3 deelenLebhaft Lebhaft Fugato). Het einde is een quodlibet voor orkest, waar in alle in den smaak gevallen melodieën van den dag nog eenmaal optreden. Een der medewerkende leerlingen gaf het volgende typeerende relaas der uitvoering „Toen professor Hindemith in Januari van het vorige jaar onze school bezocht, maakte hij het voornemen kenbaar om in den zomer een geheelen dag met de leerlingen te komen musiceeren. Alle aanwezige factoren der school zouden daarbij benut worden, en zoo werd niet alleen aan de goede spelers uit het collegium musicum gedacht, maar ook de deelnemers van het oefenorchestje, aan de koperblazers, aan de blokfluitspelers en zanggroepen. Als dag van uitvoering werd de laatste dag der zomervacantie bepaald. Van begin Juni kwamen de partituren der afzonderlijke deelen binnen. Zondagavond 17 Juni haalden wij Hindemith van het station af. De namiddag werd onmid dellijk tot verder copieeren der muziek benut, en in den avond kwam alles tezamen in de ridderzaal waar een begroetingsmuziek voor den componist plaats zou vinden. Hindemith deed zelf zijn altsonate op. 25 hooren. Maandag was de eigenlijke Plöner Musiktag. Wij hadden vrijaf van schooler zou den ge heelen dag muziek gemaakt worden. Hoog op den toren stond Hindemith en diri geerde om 8 uur de „morgenmuziek voor koper blazers". Vervolgens kwamen alle muzikanten, zangers en zangeressen bijeen op het terras van het slot om de koren der cantate „Aanmaning voor de jeugd" te repeteeren. De vreugde en het enthousiasme was algemeen het meeste viel in den smaak de canon „Hoe de ezel de snaren tokkelt". Na een pauze voor het ontbijt, werd met andere deelen der cantate verder gerepe teerd. Tegen het middagmaal waren allen in de groote eetzaal. Hindemith had een voortreffe lijke kleine„Tafelmuziek" geschreven, die bij wijze van dessert na het eten gespeeld werd. In den middag was het algemeene repetitie der geheele cantate in de ridderzaal, en wel voorhet Collegium musicum, het oefenings- orchestje, een blokfluitengroep, het madrigaal koor en het zoogenaamde „groote koor". Alle leerlingen der school stonden nu op 't podium onder geestdriftige leiding van den componist te musiceeren. De eigenlijke avondmuziek zooals zij nu in partituur is, kon echter niet meer gerepeteerd worden. Inplaats van één dag hebben wij een geheele week vrijaf van school gekregen. Des avonds werd besloten met avondmuziek van stukken die gerepeteerd waren blokfluit trio, twee duetten, klarinetvariaties en tot slot de cantate. Den volgenden morgen reisde Herr Prof. Hin demith weer naar Berlijn af". Nederland is het land, waar de leekenmuziek zooals trouwens de muziek in het algemeen, meestentijds als een studie-object van een la boratorium van alle kanten werd betast, ge analyseerd, uiteengerafeld; doch zelden kwam men tot eenige synthese van het musiceeren zelf. Ik herinner mij nog uit het vorig seizoen de tallooze besprekingen, lezingen, briefwisse lingen, discussies en conferenties, welke de en kele onnoozele uitvoerinkjes van de school- opera „Der Jasager" vergezelden. hier uitsluitend op geconcentreerd, wat een voordeel, maar ook een nadeel is. In ieder geval is deze wijze van kinderen in contact brengen met muziek, beter dan bijv. deze kinderen plotseling totaal onvoorbereid tegenover concerten van Beethoven, passies van Bach of symphonie van Brahms te plaatsen, zooals dat sinds enkele jaren met het instituut Vaasschildering voorstellende een be graf enis, met begeleiding van Grieksche aulos spelersNekrophoren dragen den doode ten grave. Het altaarstuk is versierd me de figuur van een slang, symbool van leven en dood. Langs verstandelijken weg is men daar tot de juiste conclusie gekomen, dat de muzikale opvoeding moet opgebouwd worden niet de kennis van muzikale eigenschappen en aanleg van het kind: „We moeten eerst weten, hoe de njuziek staat in het leven van het kind, wat een kind kan presteeren en geven, vóór we er aan denken kunnen, methodische richt lijnen te trekken", aldus Prof. George Schü nemann. Ongelukkigerwijs heeft deze juiste theoreti sche formule in de praktijk van het compo- neeren nog niet haar aequivalent gevonden, doordat de Duitscher van huis uit tè zwaar wichtig, tè theoretisch, tè opzettelijk, tè be wust te werk gaat om de kinderpsyche met onbevangen, argelooze, nieuwe muziek te kun nen voeden. Hiervoor heeft men hier te lande in de uitgevoerde schoolopera „Der Jasager van Kurt Weill een bewijs gezien. De meest op den voorgrond tredende com ponist van leekenmuziek in Duitschland, IS Paul Hindemith, een veelschrijver met geniale invallen. Hij baseerde zich voor een goed deel op voi'ige-eeuwsche musiceer- en componeer- wijzen: transponeerde de tallooze stukken, reeds met deze bedoelingen gecomponeerd, m een meer actueelen verschijningsvorm cn bracht in ieder geval een leven in de Ger- maansche brouwerij, dat al wat jong is heeft geïnteresseerd. Heele dorpsgemeenschapPen werden door hem gerequireerd en hij begaf zich den vorigen zomer naar het Pruisische stadje Plön, om daar een voor de geheele zin gende en spelende schooljeugd gecomponeerd werk te gaan leiden en uitvoeren. Het stuk „Ein Plöner Musiktag" genaamd, heeft den volgenden voor „Laienmusik" wel karakteristieken vorm A. Morgenmuziek voor koperblazers op e£m toren uit te voeren. B. Tafelmuziek. Marsch, Intermezzo, Trio voor strijkinstrumenten, Wals. C. Cantate. „Aanmaning voor de jeugd, om zich in muziek te bekwamen". (Tekst van M. Agricola 1528-1545). Vier koren: Aria, Canon, Melodrama Geschiedenis van Arion, Slotkoor. D. Avondconcert. Inleidingsstuk voor orkest. Fluitsolo met strijkers. Twee duetten voor viool en klarinet. Variaties voor klarinet cn strijkers. Het woord heeft den toon hier vèr over stemd. Maar men kan nooit weten: misschien als men uitgeredeneerd raaktals ooit door deze oraties het besqf baan breekt, dat het beter en vruchtbaarder is, zij het misschien op goed geluk af, te musiceeren, dan met ze kerheid van logische stellingen te redevoeren: misschien dan zal de beoefening der leeken muziek levend gaan worden. Verblijdend daarom was het verschijnsel, dat men onlangs te Utrecht, bij de opening van een nieuw stedelijk gymnasium, de gymna siasten één der werken uit de door hen zoo veel jaren bestudeerde Grieksche taal: Ayas van Sophokles, ten tooneele liet voeren wat een niet geheel ongewoon gebruik is en daarbij wat wèl uitzonderlijk was één der oud-leerlingen: den componist Bertus van Lier, opdracht had gegeven, muziek te componeeren, welke door leerlingen van het Amsterdamsch Conservatorium werd uitgevoerd. De opdracht en de uitvoering van het stuk en de muziek, slaagden zóó bijzonder en alles verliep zóó vanzelfsprekend, dat men zich met verbijstering afvraagt, hoe het mogelijk is, dat nog niet één onzer talrijke (R. K.) gymnasia tot hetzelfde denkbeeld gekomen is. Want welk nut heeft het ten slotte, om dag in dag uit, jaar en dag de jeugd in het vertalen der klas sieken te trainen, de leerlingen honderden grammaticale regels in het hoofd te stampen, duizenden woorden in het geheugen te prenten, indien zij den geest der klassieken, den geest der oudheid zich niet eigen maken, door de schoonste creaties der antieke cultuur, die der tragedieën en comedieën in zich op te nemen. Onder de vele particuliere intiatieven (bij gemis aan besef omtrent deze 'dingen aan het Departement op den Bezuidenhoutscheweg), rekenen wij de verbreiding der Ward-methode door de heeren Vullinghs en Lennaerts op de Katholieke lager scholen van ons vaderland. Het systeem, dat naar zijn Amerikaanschen oorsprong van praktische praemissen uitgaat, heeft ook al het zakelijke en systematische aan de Amerikaansche mentaliteit verbonden. „Zelf doen" was een onverbeterlijk uit gangspunt: zelf de leerlingen (der lagere school) doen „vinden", door improviseeren, doen lezen, doen zingen,, leidde reeds- tot on gekende resultaten. De methode is gericht op beoefening van Gregoriaanschcn zang cn is Caricatuur van Hans von Biilow als Dirigent. der „Jeugdconcerten" geschiedt. De weg n.l. van het erkennen van elementaire vormen, als van lied en dans, tot voornoemde, is een heir baan van vele eeuwen die jaren van geestelijke opvoeding eischen. Ongetwijfeld is het waar, wat onlangs pater J. Smits v. Waesberghe S.J. met uitvoerige commentaren in het Sint Gregoriusblad schreef, dat een school-discoteek onschatbare diensten bij het muziekonderwijs kan bewijzen en hij gaf praktische richtlijnen daartoe aan. Inmiddels verscheen ook op 't gebied van volksdans een nieuw tijdschrift: „De Meiboom", onder redactie van M. v. Crevel en J. Schaap en dat aan een eveneens jong orgaan als het „Nederlandsch Instituut voor Volksdans en Volksmuziek", ontsproot. Men propageert daar het doen vormen van dansleiders en -leidsters, het oprichten van volksdansclubs door het geven van demonstra ties,. door het organiseeren van cursussen, van volksdans- en volksmuziekfeesten. De hedt v. Crevel die in z'n kwaliteit van hoofd eener school te Den Haag en muziek- paedagoog onlangs op het Muziekpaedagogisch congres te Amsterdam menig vakman de oogen opende, preciseerde z'n ideeën in Het School blad op de volgende wijze: „Dat in de jeugdconcerten alleen receptieve, genietende dus passief-aestetische functies ont wikkeld worden is een groote eenzijdigheid, want in ieder normaal mensch zijn ook nog muzikaal-productieve en -reproductieve vermo gens aanwezig en deze, vereenigd met de re ceptieve functie's, vormen eerst de volledige muzikaliteit (werkelijk onmuzikalen zijn uit zonderingen, eveneens b.v. kleurenblinden.) In dit opzicht is de muziek te vergelijken met de taal: deze leeft slechts het meest vol komen in dengene bij wie productiviteit, re productief vermogen en receptiviteit harmo nisch ontwikkeld zijn, en dat is slechts het ge val naarmate er tusschen de drie functie's wis selwerking en evenwicht bestaat. Productie, schepping, is activiteit, uiting: „receptie" is passiviteit, ontvankelijkheid „innig"; reproduc tie, herschepping, is de synthese van beide tegendeelen. Dit geldt voor de muziek evenzeer als voor de taal, het is niet alleen in overeen stemming met de ervaring en het gezond ver stand, maar ook volkomen bevestigd door de onderzoekingen der moderne psychologen. Ge zond muziekonderwijs moet dus scheppende, de herscheppende en de receptieve vermogens der leerlingen gelijktijdig ontwikkelen en voor zoo ver dat mogelijk is en op voorzichtige wijze hun aesthetisch oordeel. Om verschillende redenen komt het zingen hiervoor het allereerst in aanmerking (voor de school natuurlijk koorzang) en pas in de twee de plaats de instrumentale muziek. De zang is n.l. de meest natuurlijke uiting; de toonvoor- stellingen worden hierbij gerealiseerd aan en door het eigen lichaam, dus niet alleen om gezet in geluid, maar ook in doorsnee geasso cieerde spierbewegingen van het strottenhoofd, een zuiver gezongen toon is het bewijs van eer. zuivere toonvoorstelling. welke controle bij in strumentale muziek niet altijd zuiver aanwezig is (b.v. bij piano en blaasinstrumenten); alleen bij het zingen is er verbinding tusschen woord en toon mogelijk, enz. Op grond van al het vorige zal het school- muziekonderwijs dus moeten omvatten: a. Im provisatie; b. zingen van het blad en muziek- dictaat; c. melodie- en harmonieleer, stijl- en vormleer, muziekgeschiedenis en aestetiek. Tot de improvisatie reken ik het vinden van melodieën bij bestaande teksten, het zin gend vinden van een vrije tweede stem bij een gegeven melodie, het voortzetten van een motief of van een melodie die, voor een deel wordt voorgezongen of -gespeeld, of het geheel vrij vinden van een melodie met of zonder geimpro- viseerden tekst. Zingen van het blad en muziek- dictaat zijn beide reproductief en vullen elkaar aan. Wat een geestelijke discipline en activiteit ze beide eischen in vergelijking met het „genie tend luisteren" van den gemiddelden hoorder in een concert, behoef ik zeker niet te betoo- gen. Melodie- en harmonieleer, evenals stijl- en vormleer, sluiten zich organisch bij den koorzang aan. Het gezongene wordt geanalyseerd en be sproken en zoo maken de leerlingen zich al zingend de „theorie" eigen. Ik zou dus geen strenge scheiding willen maken tusschen de verschillende onderdeelen, al moet ik ze hier wel apart noemen. De be spreking van koorwerken die gezongen wor den, voert tot vergelijking met andere, ook instrumentale composities, en zoo komen we vanzelf op het gebied der stijl- en vormleer en der muziekgeschiedenis en -aesthetiek. Bij gelegenheid zal dan ter illustratie de piano of de gramofoon dienst kunnen doen, als het „psychologisch moment" daarvoor gekomen is. Begaafde leerlingen kunnen hierbij zelfs in een partituurtje de gehoorde muziek volgen. Waar de omstandigheden gunstig zijn, kun nen melodie-instrumenten (violen, fluiten e.d.) zich bij het koor aansluiten, of kan er zelfs een instrumentaal ensemble gevormd worden." Nieuwe vormen van gemeenschapsmuziek zien wij dus op velerlei punten door de ver schansingen van onze caduque maatschappij Engelsche kamermuziek uit „A Pocket, Companion for Gentlemen and Ladies van burgerlijk-egoïsme heenbreken. Tegelijk met den drang naar meer sociale eenheid, naar een zich verdringen rondom leuzen en idealen van broederschap, kameraadschap en naasten liefde, zien wij een muziek rijpen welke het onderscheid tusschen kunstmuziek en gemeen schapsmuziek eenmaal zal uitwisschen. Eerst dan zal weer verwezenlijkt worden wat Gre gorius de Groote als norm der toonkunst aan zijn tijdgenooten voorhield: „Ut nescientibus fiat cognita, scientibus tarnen non sit onerosa", „dat zij verstaanbaar zij voor onwetenden, zonder de kenners evenwel teleur te stellen.'* MARIUS MONNIKENDAM. Een miniatuur uit het antiphonarium van koning Corvinus, voorstellende een kootj van tien zangers en een kapelmeester (14e eeutvjj,

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 5