DE STEM VAN VELEN.
Folkloristische daue* 'der pleinen van Weenen.
Toen er mindér werd nagedacht over defini
ties van kunst en geen mensch de muziek ana
lyseerde als een anatomisch object, toen voor
enkele eeuwen discussies over schoonheid en
ethiek nog niet zoo overvloedig werden ge
voerd, maar men inplaats daarvan muziek be
oefende als een levensbehoefte; van nature
danste en zong om den boom des levens, om de
vreugde van het bestaan, op groene weiden in
de middagzon, voor het aanschijn Gods; toen de
mensch zijn arm- en voetbewegingen onbewust
styleerde tot een gebaar en hij z'n handen ge
vouwen omhoog hief en voetpas versnelde
tot dans, en met zijn medebroeders, hand in
hand en groep bij groep in reidansen zich ver
bond, toen gaf men onbewust uiting aan alle
onzegbare, onuitsprekelijke dingen waarvan het
leven vervuld is en was de kunst bij de gemeen
schap, en beiden waren één.
Hoewel ons niets bekend is omtrent den aard
der muziek van de Assyrische en Egyptische
generaties, wijzen de friezen der tempels van
Ninivé, Suse etc. toch voldoende op een monu
mentale beoefening der toonkunst.
De boeken van het Oude Verbond gewagen,
behalve van beperkte deelname der Leviten-
koren aan den zang, óók van duizenden zangers
en spelers bij de ritueele offeranden, en als de
profetes Mirjam zich verblijdt over hemelsche
weldaden, dan noodigt zij alle vrouwen uit het
volk tot een gewijden dans met tamboerijnen.
Ook de oude Grieksche staatslieden zagen het
verband tusschen de bestiering van een land
en de muzikale opvoeding zijner burgers. De
magistraten van Lacedemonië en Argos waar
deerden in de muziek een moreele factor, een
middel tot zelfbeheersching, een garantie van
sociale stabiliteit.
Een Griek was geen Griek als hij niet in der
musen-kunst bedreven was. Heel Lesbos, uit
den tijd van Alceus en Sapho, wemelde van
muziekacademies, waar de vrouwelijke jeugd
in jaloerschen ijver zich bekwaamde. De studie
van den zang en het bespelen der lier, behoor
de tot de plichten van ieder vrij-geboren jon
geling, en zelfs na de nederlaag bij Syracuse be
kwamen de gevangen Atheners hun rantsoen
Titelblad-housnede van de „Regula inusi-
cae planar" van Bonaventura de Brixia
(Venetië, 1539).
door het zingen van fragmenten uit Euripides'
Werken.
Toen de muziek, evenals in de latere Euro-
peesche toonkunst, zich daar ging verfijnen en
toespitsen tot virtuoos vertoon, bleven even
als nu! pleidooien voor „eenvoud van vorm'
»iet uit. De eerste Mousikos der oudheid: Aris-
toxenos van Tarente, prefereert boven de raf-
finèmenten der programatische muziek van zijn
tijd, de eenvoudige en hooggestemde melodieën
van Terpander en Olympos; en als in de Kre
tenzer provinciën een Ionisch artiest zichzelf
begeleidend op de lier, naast composities van
^himotheus, ook nog oude volksmelodieën had
gereciteerd, eert men hem bij proclamatie met
^n kroon.
Ook de eeuwen van Katholieke beschaving
vonden in de hymnen en antifonen van Am-
brosius' en Gregorius' tijdgenooten den grond
toon van heel het geestelijk leven dier tijden.
tJe meerstemmigheid der middeleeuwen was
biervan de rijke uitbloei en het symbooL van
e mens°henliefde waarvan allen vervuld
schenen. Maar de kring wordt enger met
Haydn's en Mozart's kunst; zij beperkt zich tot
een aristocratische gemeenschap. En met Beet
hoven wordt de muziek de stem van den een-
hng, hoewel hij nog bovenmenschelijke pogin
gen deed met den klank zijner Negende Sym-
phonie om van alle menschen de tolk te zijn.
De Renaissancistische geest was echter diep
doorgedrongen: het verstand ging overheerschen
en wilde al te zeer het goddelijk geheim dat
«.muziek" heet, gaan begrijpen en verklaren. En
a^s nu het individu in de kunst over-zelfstandig
gaat denken en handelen en zijn naive geloof
Verwisselt met bewuste persoonlijkheidscultuur,
Wordt ook de muziek een private aangelegen
heid. Vrij als de Protestantsche bijbel, weid zij
een object van wille
keurige interpretatie.
Een partituur werd ten
slotte een boek, waar
nien bladzijde voor
bladzijde een levens
episode van een compo
nist in terug kan vin
den.
Vroeger was muziek
de stem van een heele
gemeenschap, geuit door
enkelen; nu werd zij de
stem van den enkeling
geuit door velen. Ik
denk hier een moment
aan twee algemeen be
kende voorbeelden: Een
Mis van Palestrina en
een Symphonie van
Mahler. De eerste
vraagt een klein koor
van uitvoerders, en ver
tolkt de idealen van de
heele Katholieke ge
meenschap; het tweede
opus vraagt een dui
zendkoppige menigte
als uitvoeringsapparaat,
om de idealen van één
individu te verklanken.
Hoewel vele bladzij
den uit deze partituur
reeds hun kracht begin
nen te verliezen, was
toch in deze muziek een
zoodanige menschelijke
waarde aanwezig, dat
zij een uitgelezen pu
bliek nog kon boeien
en vreugde kan bren
gen.
De op Mahler volgen
de school van Schön-
berg bezit echter deze
gevoelswaarde niet
meer; zij schijnt daar
van volkomen geab
straheerd en beweegt
zich uitsluitend in puur
cerebraal-muzikale sfe
ren. Zij richt zich tot
zeer enkelen, wijl zij
van de meest subjectie
ve praemissen uitging.
Deze muziek is vernuf
tig als een veiligheids
slot, maar slechts en
kele geprivilegieerden
bezitten hiervan een
sleutel
Het overwoekeren van
de techniek in de
compositie leidde ook in de uitvoerende kunst
tot een uiterst gespecialiseerde vakmatigheid.
Wat vroeger middel was: de technische routine
en bedrevenheid, werd nu doel. Men ziet vanaf
den aanvang der vorige eeuw de podiums be
klommen, als voetstukken ter zelfverheerlijking,
door solo-spelende virtuosen, bekranst en be
wierookt door een op sensatie belust publiek.
De beroepsdirigent doet z'n intrede in de
muziekwereld en het orkest wordt door
de vreugde van de muziek, van den klank
zelf, maar een middel om eigen-ik op den voor
grond te brengen, om eigen „Erlebnisse" in
klanken te ontladen.
Het is overbodig bijna te zeggen, dat het
actief musiceeren van den leek totaal verdron
gen werd en dat daarom een herstel tusschen
muziek en gemeenschap een vraagstuk van al-
gemeene beteekenis is gaan worden. Te meer,
wijl het signaal naar meer eenheid in sociale
orde, na de individualistische theorieën dei-
vorige eeuw, klinkt zoowel in communistische
en socialistische volksgroepen als in nationale
eenheden van Italië en Duitschland, en in het
Katholicisme zelf. Overal en in alles dreunt de
zelfde grondtoon.
Ook in de orde der materie, der verdeeling
en bereikbaarheid van aardsche goederen is
een grondige wijziging voltrokken.
De machine heeft het mogelijk gemaakt din
gen, die voor enkelen bereikbaar waren, thans
in 't bezit van het volk te stellen. De wereld
markt biedt aan ieder haar waren in schier on
begrensde hoeveelheid en verscheidenheid,
tegen voor .deze productie ongekende waarden.
De litteratuur, duidelijker gezegd, het boek,
vindt, dank ook zij de machine, een oneindig
grooter verspreidingsmogelijkheid.
Ook de muziek heeft de gevolgen van de XXe
eeuwsche techniek ondervonden. Gramofoon en
radio hebben het mogelijk gemaakt haar klan
ken in het bezit der meest eenvoudigen te
stellen: maar desondanks zien de componisten
nog steeds in muziek een orgaan van allerindi
vidueelste expressie. Zij toeven nog steeds op
eenzame hooge toppen, afkeerig van de mensch-
heid. Het is dus logisch dat de huidige gemeen
schap in deze uitingen geen voldoening meer
vindt en dat de kloof tusschen beiden onover
brugbaar schijnt te zijn geworden. Radio en
gramofoon hebben dit slechts bevestigd.
Wat men nu uit eigen tijd beluistert is voor
'n goed deel banaliteit. Bij gemis aan een tijd
eigen volksgemeenschaps-, of leekenmuziek,
grijpt men naar revue-deunen en operette-wijs
jes van vierde rangs allooi, die in de radio en
gramofoon zeer welwillend-gezinde en hulp
vaardige vrienden bezit
Bij dezen stand van muzikale dingen is dus
een nieuwe oriëntatie dringend noodig en rijp-
De Zingende Engelen' van de Gebroeders van Eych.
ten allerwege plannen, ideeën en ook reeds
klanken, die het uitzicht op een nieuwe gemeen-
schapsmuziek in de naaste toekomst kunnen
brengen.
Duitschland in het bijzonder, laat zich aan
de „Laienmusik" veel gelegen liggen; bijna
systematisch kweekt men daar dezen toekomst-
vorm aan in onderwijsinstituten, zoowel als
clubs en vereenigingen. Leidende figuren hier
bij zijn als paedagogen Fritz Jöde en Prof.
Schünemann, en als componisten Hindemith,
Haas, Toch, Reutter, etc.
Trio voor blokfluiten (3 deelenLebhaft
Lebhaft Fugato).
Het einde is een quodlibet voor orkest, waar
in alle in den smaak gevallen melodieën van
den dag nog eenmaal optreden.
Een der medewerkende leerlingen gaf het
volgende typeerende relaas der uitvoering
„Toen professor Hindemith in Januari van
het vorige jaar onze school bezocht, maakte
hij het voornemen kenbaar om in den zomer
een geheelen dag met de leerlingen te komen
musiceeren. Alle aanwezige factoren der school
zouden daarbij benut worden, en zoo werd niet
alleen aan de goede spelers uit het collegium
musicum gedacht, maar ook de deelnemers van
het oefenorchestje, aan de koperblazers, aan de
blokfluitspelers en zanggroepen.
Als dag van uitvoering werd de laatste dag
der zomervacantie bepaald. Van begin Juni
kwamen de partituren der afzonderlijke deelen
binnen.
Zondagavond 17 Juni haalden wij Hindemith
van het station af. De namiddag werd onmid
dellijk tot verder copieeren der muziek benut,
en in den avond kwam alles tezamen in de
ridderzaal waar een begroetingsmuziek voor
den componist plaats zou vinden. Hindemith
deed zelf zijn altsonate op. 25 hooren.
Maandag was de eigenlijke Plöner Musiktag.
Wij hadden vrijaf van schooler zou den ge
heelen dag muziek gemaakt worden.
Hoog op den toren stond Hindemith en diri
geerde om 8 uur de „morgenmuziek voor koper
blazers".
Vervolgens kwamen alle muzikanten, zangers
en zangeressen bijeen op het terras van het
slot om de koren der cantate „Aanmaning voor
de jeugd" te repeteeren. De vreugde en het
enthousiasme was algemeen het meeste viel
in den smaak de canon „Hoe de ezel de snaren
tokkelt". Na een pauze voor het ontbijt, werd
met andere deelen der cantate verder gerepe
teerd.
Tegen het middagmaal waren allen in de
groote eetzaal. Hindemith had een voortreffe
lijke kleine„Tafelmuziek" geschreven, die bij
wijze van dessert na het eten gespeeld werd.
In den middag was het algemeene repetitie
der geheele cantate in de ridderzaal, en wel
voorhet Collegium musicum, het oefenings-
orchestje, een blokfluitengroep, het madrigaal
koor en het zoogenaamde „groote koor". Alle
leerlingen der school stonden nu op 't podium
onder geestdriftige leiding van den componist
te musiceeren.
De eigenlijke avondmuziek zooals zij nu in
partituur is, kon echter niet meer gerepeteerd
worden. Inplaats van één dag hebben wij een
geheele week vrijaf van school gekregen.
Des avonds werd besloten met avondmuziek
van stukken die gerepeteerd waren blokfluit
trio, twee duetten, klarinetvariaties en tot slot
de cantate.
Den volgenden morgen reisde Herr Prof. Hin
demith weer naar Berlijn af".
Nederland is het land, waar de leekenmuziek
zooals trouwens de muziek in het algemeen,
meestentijds als een studie-object van een la
boratorium van alle kanten werd betast, ge
analyseerd, uiteengerafeld; doch zelden kwam
men tot eenige synthese van het musiceeren
zelf. Ik herinner mij nog uit het vorig seizoen
de tallooze besprekingen, lezingen, briefwisse
lingen, discussies en conferenties, welke de en
kele onnoozele uitvoerinkjes van de school-
opera „Der Jasager" vergezelden.
hier uitsluitend op geconcentreerd, wat een
voordeel, maar ook een nadeel is.
In ieder geval is deze wijze van kinderen in
contact brengen met muziek, beter dan bijv.
deze kinderen plotseling totaal onvoorbereid
tegenover concerten van Beethoven, passies van
Bach of symphonie van Brahms te plaatsen,
zooals dat sinds enkele jaren met het instituut
Vaasschildering voorstellende een be graf enis, met begeleiding van Grieksche aulos
spelersNekrophoren dragen den doode ten grave. Het altaarstuk is versierd me
de figuur van een slang, symbool van leven en dood.
Langs verstandelijken weg is men daar tot
de juiste conclusie gekomen, dat de muzikale
opvoeding moet opgebouwd worden niet de
kennis van muzikale eigenschappen en aanleg
van het kind: „We moeten eerst weten, hoe
de njuziek staat in het leven van het kind,
wat een kind kan presteeren en geven, vóór
we er aan denken kunnen, methodische richt
lijnen te trekken", aldus Prof. George Schü
nemann.
Ongelukkigerwijs heeft deze juiste theoreti
sche formule in de praktijk van het compo-
neeren nog niet haar aequivalent gevonden,
doordat de Duitscher van huis uit tè zwaar
wichtig, tè theoretisch, tè opzettelijk, tè be
wust te werk gaat om de kinderpsyche met
onbevangen, argelooze, nieuwe muziek te kun
nen voeden. Hiervoor heeft men hier te lande
in de uitgevoerde schoolopera „Der Jasager
van Kurt Weill een bewijs gezien.
De meest op den voorgrond tredende com
ponist van leekenmuziek in Duitschland, IS
Paul Hindemith, een veelschrijver met geniale
invallen. Hij baseerde zich voor een goed deel
op voi'ige-eeuwsche musiceer- en componeer-
wijzen: transponeerde de tallooze stukken,
reeds met deze bedoelingen gecomponeerd, m
een meer actueelen verschijningsvorm cn
bracht in ieder geval een leven in de Ger-
maansche brouwerij, dat al wat jong is heeft
geïnteresseerd. Heele dorpsgemeenschapPen
werden door hem gerequireerd en hij begaf
zich den vorigen zomer naar het Pruisische
stadje Plön, om daar een voor de geheele zin
gende en spelende schooljeugd gecomponeerd
werk te gaan leiden en uitvoeren.
Het stuk „Ein Plöner Musiktag" genaamd,
heeft den volgenden voor „Laienmusik" wel
karakteristieken vorm
A. Morgenmuziek voor koperblazers op e£m
toren uit te voeren.
B. Tafelmuziek. Marsch, Intermezzo, Trio voor
strijkinstrumenten, Wals.
C. Cantate. „Aanmaning voor de jeugd, om
zich in muziek te bekwamen". (Tekst van M.
Agricola 1528-1545). Vier koren: Aria, Canon,
Melodrama Geschiedenis van Arion, Slotkoor.
D. Avondconcert. Inleidingsstuk voor orkest.
Fluitsolo met strijkers.
Twee duetten voor viool en klarinet.
Variaties voor klarinet cn strijkers.
Het woord heeft den toon hier vèr over
stemd. Maar men kan nooit weten: misschien
als men uitgeredeneerd raaktals ooit
door deze oraties het besqf baan breekt, dat
het beter en vruchtbaarder is, zij het misschien
op goed geluk af, te musiceeren, dan met ze
kerheid van logische stellingen te redevoeren:
misschien dan zal de beoefening der leeken
muziek levend gaan worden.
Verblijdend daarom was het verschijnsel, dat
men onlangs te Utrecht, bij de opening van
een nieuw stedelijk gymnasium, de gymna
siasten één der werken uit de door hen zoo
veel jaren bestudeerde Grieksche taal: Ayas
van Sophokles, ten tooneele liet voeren wat
een niet geheel ongewoon gebruik is en
daarbij wat wèl uitzonderlijk was één der
oud-leerlingen: den componist Bertus van Lier,
opdracht had gegeven, muziek te componeeren,
welke door leerlingen van het Amsterdamsch
Conservatorium werd uitgevoerd.
De opdracht en de uitvoering van het stuk
en de muziek, slaagden zóó bijzonder en alles
verliep zóó vanzelfsprekend, dat men zich met
verbijstering afvraagt, hoe het mogelijk is, dat
nog niet één onzer talrijke (R. K.) gymnasia
tot hetzelfde denkbeeld gekomen is. Want welk
nut heeft het ten slotte, om dag in dag uit,
jaar en dag de jeugd in het vertalen der klas
sieken te trainen, de leerlingen honderden
grammaticale regels in het hoofd te stampen,
duizenden woorden in het geheugen te prenten,
indien zij den geest der klassieken, den geest
der oudheid zich niet eigen maken, door de
schoonste creaties der antieke cultuur, die der
tragedieën en comedieën in zich op te nemen.
Onder de vele particuliere intiatieven (bij
gemis aan besef omtrent deze 'dingen aan het
Departement op den Bezuidenhoutscheweg),
rekenen wij de verbreiding der Ward-methode
door de heeren Vullinghs en Lennaerts op de
Katholieke lager scholen van ons vaderland.
Het systeem, dat naar zijn Amerikaanschen
oorsprong van praktische praemissen uitgaat,
heeft ook al het zakelijke en systematische
aan de Amerikaansche mentaliteit verbonden.
„Zelf doen" was een onverbeterlijk uit
gangspunt: zelf de leerlingen (der lagere
school) doen „vinden", door improviseeren,
doen lezen, doen zingen,, leidde reeds- tot on
gekende resultaten. De methode is gericht op
beoefening van Gregoriaanschcn zang cn is
Caricatuur van Hans von Biilow
als Dirigent.
der „Jeugdconcerten" geschiedt. De weg n.l.
van het erkennen van elementaire vormen, als
van lied en dans, tot voornoemde, is een heir
baan van vele eeuwen die jaren van geestelijke
opvoeding eischen.
Ongetwijfeld is het waar, wat onlangs pater
J. Smits v. Waesberghe S.J. met uitvoerige
commentaren in het Sint Gregoriusblad schreef,
dat een school-discoteek onschatbare diensten
bij het muziekonderwijs kan bewijzen en hij
gaf praktische richtlijnen daartoe aan.
Inmiddels verscheen ook op 't gebied van
volksdans een nieuw tijdschrift: „De Meiboom",
onder redactie van M. v. Crevel en J. Schaap
en dat aan een eveneens jong orgaan als het
„Nederlandsch Instituut voor Volksdans en
Volksmuziek", ontsproot.
Men propageert daar het doen vormen van
dansleiders en -leidsters, het oprichten van
volksdansclubs door het geven van demonstra
ties,. door het organiseeren van cursussen, van
volksdans- en volksmuziekfeesten.
De hedt v. Crevel die in z'n kwaliteit van
hoofd eener school te Den Haag en muziek-
paedagoog onlangs op het Muziekpaedagogisch
congres te Amsterdam menig vakman de oogen
opende, preciseerde z'n ideeën in Het School
blad op de volgende wijze:
„Dat in de jeugdconcerten alleen receptieve,
genietende dus passief-aestetische functies ont
wikkeld worden is een groote eenzijdigheid,
want in ieder normaal mensch zijn ook nog
muzikaal-productieve en -reproductieve vermo
gens aanwezig en deze, vereenigd met de re
ceptieve functie's, vormen eerst de volledige
muzikaliteit (werkelijk onmuzikalen zijn uit
zonderingen, eveneens b.v. kleurenblinden.)
In dit opzicht is de muziek te vergelijken
met de taal: deze leeft slechts het meest vol
komen in dengene bij wie productiviteit, re
productief vermogen en receptiviteit harmo
nisch ontwikkeld zijn, en dat is slechts het ge
val naarmate er tusschen de drie functie's wis
selwerking en evenwicht bestaat. Productie,
schepping, is activiteit, uiting: „receptie" is
passiviteit, ontvankelijkheid „innig"; reproduc
tie, herschepping, is de synthese van beide
tegendeelen. Dit geldt voor de muziek evenzeer
als voor de taal, het is niet alleen in overeen
stemming met de ervaring en het gezond ver
stand, maar ook volkomen bevestigd door de
onderzoekingen der moderne psychologen. Ge
zond muziekonderwijs moet dus scheppende, de
herscheppende en de receptieve vermogens der
leerlingen gelijktijdig ontwikkelen en voor zoo
ver dat mogelijk is en op voorzichtige wijze
hun aesthetisch oordeel.
Om verschillende redenen komt het zingen
hiervoor het allereerst in aanmerking (voor de
school natuurlijk koorzang) en pas in de twee
de plaats de instrumentale muziek. De zang is
n.l. de meest natuurlijke uiting; de toonvoor-
stellingen worden hierbij gerealiseerd aan en
door het eigen lichaam, dus niet alleen om
gezet in geluid, maar ook in doorsnee geasso
cieerde spierbewegingen van het strottenhoofd,
een zuiver gezongen toon is het bewijs van eer.
zuivere toonvoorstelling. welke controle bij in
strumentale muziek niet altijd zuiver aanwezig
is (b.v. bij piano en blaasinstrumenten); alleen
bij het zingen is er verbinding tusschen woord
en toon mogelijk, enz.
Op grond van al het vorige zal het school-
muziekonderwijs dus moeten omvatten: a. Im
provisatie; b. zingen van het blad en muziek-
dictaat; c. melodie- en harmonieleer, stijl- en
vormleer, muziekgeschiedenis en aestetiek.
Tot de improvisatie reken ik het vinden
van melodieën bij bestaande teksten, het zin
gend vinden van een vrije tweede stem bij een
gegeven melodie, het voortzetten van een motief
of van een melodie die, voor een deel wordt
voorgezongen of -gespeeld, of het geheel vrij
vinden van een melodie met of zonder geimpro-
viseerden tekst. Zingen van het blad en muziek-
dictaat zijn beide reproductief en vullen elkaar
aan.
Wat een geestelijke discipline en activiteit ze
beide eischen in vergelijking met het „genie
tend luisteren" van den gemiddelden hoorder
in een concert, behoef ik zeker niet te betoo-
gen.
Melodie- en harmonieleer, evenals stijl- en
vormleer, sluiten zich organisch bij den koorzang
aan. Het gezongene wordt geanalyseerd en be
sproken en zoo maken de leerlingen zich al
zingend de „theorie" eigen.
Ik zou dus geen strenge scheiding willen
maken tusschen de verschillende onderdeelen,
al moet ik ze hier wel apart noemen. De be
spreking van koorwerken die gezongen wor
den, voert tot vergelijking met andere, ook
instrumentale composities, en zoo komen we
vanzelf op het gebied der stijl- en vormleer
en der muziekgeschiedenis en -aesthetiek. Bij
gelegenheid zal dan ter illustratie de piano of
de gramofoon dienst kunnen doen, als het
„psychologisch moment" daarvoor gekomen is.
Begaafde leerlingen kunnen hierbij zelfs in
een partituurtje de gehoorde muziek volgen.
Waar de omstandigheden gunstig zijn, kun
nen melodie-instrumenten (violen, fluiten e.d.)
zich bij het koor aansluiten, of kan er zelfs een
instrumentaal ensemble gevormd worden."
Nieuwe vormen van gemeenschapsmuziek
zien wij dus op velerlei punten door de ver
schansingen van onze caduque maatschappij
Engelsche kamermuziek uit „A Pocket,
Companion for Gentlemen and Ladies
van burgerlijk-egoïsme heenbreken. Tegelijk
met den drang naar meer sociale eenheid, naar
een zich verdringen rondom leuzen en idealen
van broederschap, kameraadschap en naasten
liefde, zien wij een muziek rijpen welke het
onderscheid tusschen kunstmuziek en gemeen
schapsmuziek eenmaal zal uitwisschen. Eerst
dan zal weer verwezenlijkt worden wat Gre
gorius de Groote als norm der toonkunst aan
zijn tijdgenooten voorhield: „Ut nescientibus
fiat cognita, scientibus tarnen non sit onerosa",
„dat zij verstaanbaar zij voor onwetenden,
zonder de kenners evenwel teleur te stellen.'*
MARIUS MONNIKENDAM.
Een miniatuur uit het antiphonarium van koning Corvinus, voorstellende een kootj
van tien zangers en een kapelmeester (14e eeutvjj,