P
S
VAN IJS EN HEMEL
i
WIE SCHREVEN LIDULNA'S LEVEN?
JORIS-KARL HUYSMANS.
i
O tallage tiön fditedaro
ZATERDAG 22 APRIL 1933
matii
B
DE KABOUTERS
door Prof. Dr. TITUS BRANDSMA O.Carm.
Rector Magnificus van de R. K. Universi teit.
Velen. Zij is een dier Heiligen, die alle
eeuwen door liefde en godsvrucht hebben
gewekt, bewonderaars en verheerlijkers hebben
gevonden.
ALS LEVENSBESCHRIJVER VAN
ST. LYDWINA.
sjVt,. f.7-:
door ALBERT KUYLE.
I
a
npuiiiim
Een lange reeks schrijvers hebben achter
eenvolgens de treffende bijzonderheden van
haar rijke leven weergegeven in eigen taal en
beeld. Niet slechts in het Latijn en in het
Nederlandsch, maar ook in zoo menig andere
taal, dat zij bekend is geworden over geheel
de wereld en tot een der meest vereerde Hei
ligen der Kerk mag worden gerekend.
Maar al die levens voeren ons terug naar de
allereerste. Liduina heeft reeds aanstonds na
haar dood levensbeschrijvers gevonden, die
haar deugd en wonderbare begenadiging heb
ben geschilderd en verheerlijkt.
De Bollandisten schrijven, dat er slechts
weinig Heiligen zijn, wier levensbijzonder
heden zoo aanstonds en zoo goed zijn opge-
teekend en over wie wij zoo nauwkeurige ge
gevens hebben'.
Wel een bewijs, hoe hoog haar vereering
reeds was bij haar heengaan uit deze wereld,
hoe men terstond begonnen is, dat merkwaar
dige leven te beschrijven en te verspreiden.
De meest beteekenende levensbeschrijver
van Sint Liduina is de beroemde Pater Brug
man, de welsprekende Minderbroeder aan wien
nog altijd de spreekwijze „praten als Brugman"
herinnert. Waarschijnlijk is hij ook haar
eerste levensbeschrijver geweest, reeds zeer
kort na haar dood. Het is duidelijk, dat dit
eerste leven door Pater Brugman werd ge
schreven, zonder dat hij kennis had genomen
van het St. Liduina-leven van Joannes Ger-
lachsz, die toch in Schiedam woonde en van
wiens hand wij een meer uitvoerig leven van
de Heilige bezitten. Pater Brugman schreef
zijn eerste levensschets, want meer is het
eigenlijk niet, na zich te Schiedam met de
personen, die Liduina hadden gekend, in ver
binding te hebben gesteld. Had toen Joannes
Gerlachsz zijn leven reeds geschreven, het zou
voor Pater Brugman niet verborgen zijn ge
bleven; hij zou het zeker hebben benut. Het
is dan ook wel zeker, dat, nadat eerst Pater
Brugman uit allerlei verspreide gegevens een
leven van St. Liduina in het Latijn samen
stelde, Joannes Gerlachsz 'een tweede schreef.
Dit is in het middel-nederlandsch geschreven
en bevat heel wat meer bijzonderheden. Het
is voor Pater Brugman aanleiding geweest, zijn
eerste leven geheel te herzien en met benut
ting van het werkje van Gerlachsz, door nog
heel wat bijzonderheden aangevuld, een twee
de Latijnsch leven van St. Liduina te schrijven.
Dit is het uitvoerigste en meest betrouwbare
leven van St. Liduina. Het is de grondslag van
alle latere Liduina-levens. Het kreeg al heel
spoedig een dubbele bewerking, de eerste van
Pater Brugman zeiven, de tweede van nie
mand minder dan Thomas van Kempen. Het
werd bovendien niet slechts in het middel-
nederlandsch, maar ook in het middelhoog-
duitsch vertaald en verspreid.
De bewerking van Pater Brugman, die hier
mede zijn derde St. Liduinaleven schreef, is
het werk van den volksprediker van dien
tijd. We zouden het mogen noemen: het leven
van St. Liduina behandeld in een reeks pree-
ken, waarin op de eerste plaats een schildering
van haar deugden en begenadigingen wordt
gegeven en zij als een lichtend voorbeeld voor
onze oogen wordt gesteld.
De bewerking door Thomas van Kempen,
ook in het Latijn, maar later ook vertaald, is
een trouwe navolging van Pater Brugmans
leven. Maar het is in wat zachter en zoeter
bewoordingen gehouden, het laat de schrille
en felle schilderingen van Pater Brugman
vaak weg of verzacht ze. Het is een meer ge
ïdealiseerd, meer godvruchtig leven. Het is
historisch geheel op dat van Brugman ge
bouwd. Thomas van Kempen is in dit leven
al zeer weinig oorspronkelijk en volgt Brug
man om zoo te zeggen, op den voet. Maar het
heeft de groote verdienste, dat het dit teere
mts:
Waar de oude grafzerk staat, in de kapel
van het Schiedamsche Liduina-gestichl,
van de zusters Dominicanessen van Voor
schoten.
leven in een meer daarmede overeenstemmen
de taal heeft beschreven en de ruwheid mist,
welke hier en daar het leven door Pater Brug
man evenals ook diens preeken kenmerkt.
Als geschiedschrijver moeten we aan Pater
Brugman de eerste plaats laten, als schrijver
van het leven eener Heilige mag Thomas van
Kempen de voorrang boven Brugman wel niet
worden ontzegd.
Het is intusschen merkwaardig, hoe afwisse
lend de waardeering van al deze werken en
levens is geweest. Het leven van Joannes
Gerlachsz is ons in enkele handschriften be
waard en in een paar wiegedrukken. Het is
daarna geheel door de levens van Brugman
en Thomas van Kempen verdrongen. Van deze
twee zal over het algemeen de geschiedkun
dige dat van Brugman verkiezen en dit is dan
ook herhaaldelijk als de beste en oudste bron
van haar leven opnieuw uitgegeven en ver
taald. Het comité tot viering van haar Eeuw
feest heeft blijkbaar ook aan het leven door
Pater Brugman voor een feestuitgave de voor
keur gegeven, Van de twee laatste heeft het
de eerste meer historische boven de tweede
meer ascetische bewerking gesteld. Pater
Meijer heeft het voor eenige jaren opnieuw
uitgegeven en met vele aanteekeningen voor
zien. Pater van Dijk doet nu van de vertaling
door Pater Meijer een derden druk verschij
nen.
Twee andere vertalers van Liduina's leven,
Pastoor Nuijen en Joannes Mercator hebben
de voorkeur gegeven aan het leven van Tho
mas van Kempen.
Het derde leven door Pater Brugman heeft
in den laatsten tijd niet zoo groote waardee
ring gevonden. Brugman schreef het in 1456
te St. Omer. Het werd in 1498 te Schiedam ge
drukt en met een 20 houtsneden verlucht uit
gegeven. Surius heeft er in zijn werk over de
Heiligen een verkorte uitgave van bezorgd,
waardoor het ook een zekere beteekenis heeft
gekregen. De Bollandisten namen beide laatste
levens door Brugman in hun „Acta" achter
elkander op. De eenige Nederlandsche ver
taling er van is, geloof ik, wel die, welke
Pater Ludovicus Jacobs S.J. in 1657 bezorgde.
Een letterlijke vertaling kan dit niei heeten.
Het is een verkorte hier en daar nog al vrije
weergave. Het is m.i. jammer, dat d t derde
leven den laatsten tijd minder wac deering
heeft gevonden. Ik begrijp niet goed waarom
men het vooral voor geestelijke lezing en voor
voeding van de godsvrucht tot .Liduina niet
boven het andere van Brugman heeft gesteld.
In een tijd, waarin men aan het historisch
feit als zoodanig bijzondere waarde hecht, is
het begrijpelijk, dat men de ontboezemingen
en beschouwingen van Pater Brugman minder
aandacht schenkt, maar in dezen tijd, nu men
in de levens der Heiligen vooral stof tot over
weging en lessen voor het leven zoekt, zou
een leven in derj trant van het laatste van
Brugman wellicht beter op zijn plaats zijn
geweest dan hetgeen nu opnieuw is uitgege
ven. Een letterlijke vertaling zou het zoo min
hebben behoeven te zijn als de uitgave van
Pater Jacobs in 1657, het zou de godsvrucht tot
Liduina ten goede zijn gekomen, indien men
haar leven niet slechts als een merkwaardige
geschiedenis, maar vooral als een toonbeeld
van deugden had beschouwd. Zulk een be
schouwing brengt eenige synthese in de vele
feiten, waaraan Liduina's leven zoo rijk is.
Thomas van Kempen is met zijn bewerking al
eenigszins in die richting gegaan, Pater Brug
man heeft blijkbaar zelf ook die synthese voor
den invloed van Liduina gunstig geacht.
Wat moeten we vooral in Liduina zien en
wat hebben in den tijd, waarin zij leefde, haar
geschiedschrijvers vooral in haar naar voren
willen brengen 7 Als wij maar denken aan het
aan Thomas van Kempen nog steeds toege
schreven werk „De Navolging van Christus"
als de korte samenvatting van den geest der
Moderne Devotie, dan begrijpen we tevens, hoe
Liduina een teekenend voorbeeld is van het
geestelijk leven in dien tijd.
En daarom moeten we nog te meer aandacht
schenken aan Brugmans laatste redactie. De
in dien tijd soms wat te uiterlijke beschou
wing van het geestelijk leven het groote
gevaar, waaraan ten slotte de Moderne Devo
tie ten gronde is gegaan valt daarin minder
op en wordt door allerlei innige en geestelijke
beschouwingen verdiept.
Liduina moet gezien worden in het licht van
haar tijd. Haar eerste heldhaftige bede om al
haar uiterlijke bekoorlijkheid te verliezen, doet
haar reeds kennen als gedreven door de zucht
naar „voorwerp" zijn van de goddelijke uit
verkiezing, de zucht naar steeds grooter ont
vankelijkheid voor de goddelijke begenadiging,
het streven naar algeheele gelijkvormigheid
met Christus om daardoor de liefde Gods deel
achtig te worden. Allersterkst komt in haar
eerste levens uit, hoe die gelijkvormigheid met
Christus haar al die goddelijke begenadigingen
heeft doen deelachtig worden. Hierop is heel
haar leven gericht. Niet op een genieten van
God, een opgaan in zijn schouwing of zijn
liefde, maar eerst en vooral op het sterven aan
zichzelve en de oefening van deugd om geen
beletselen te stellen aan de begenadiging.
In de laatste redactie van Pater Brugman
hebben we een heerlijke omschrijving van den
geest der Moderne Devotie, wellicht de beste,
welke we kunnen vinden, pmdat ze geheel in
overeenstemming met den geest daarvan, wordt
aangegeven in een levend voorbeeld, dat op
zijn beurt een afspiegeling is van het voor
beeld des Heeren zeiven. Als motto van de
onderscheiden Liduina levens, maar het meest
van het laatste door Brugman zou kunnen gel
den: Weest mijne navolgers, gelijk ik het ben
van Christus.
Het is de mystiek gezien in de heldhaftige
beoefening der deugd en door God als een be
looning daarvan gegeven. Het is uiterst merk
waardig, welk een voorname plaats de drie
oudste levensbeschrijvers en vooral Thomas
van Kempen en Pater Brugman in zijn laat
ste redactie inruimen aan de schildering van
haar deugdoefening en aan haar sterven aan
zichzelve om nog slechts met Christus te leven,
d.w.z. op de eerste plaats in navolging van
Hem, in gelijkvormigheid met Hem. Hoe innig
die zucht naar navolging en gelijkvormigheid
bij Liduina was, komt vooral uit in haar bede
om de wondteekenen, welke Onze Lieve Heer
haar geeft, uiterlijk weg te nemen en er haar
slechts de pijn van te laten.
Nu in onzen tijd de geest der 15e eeuw voor
al in zijn eerste en mooiste openbaring in de
eerste hoofdpersonen van de Moderne De
votie weer bijzondere aandacht en waardee
ring vindt, nu wij daar vooral bloemen zien
op ons geestelijk erf, nu moge vooral ook Sint
Liduina gezien worden in het licht van den
tijd, waarvan zij een der heerlijkste en ook
een der meest markante figuren is. Niet zonder
reden is zij in de kringen der Moderne Devo
tie hoog vereerd, is Pater Brugman, haar
heraut en verheerlijker, heeft men Thomas van
Kempen gevraagd, haar leven in het juiste
licht te stellen.
Pater Meuffels, dien we voor dezen tijd zon
der tegenspraak wel den besten levensbeschrij
ver van St. Liduina mogen noemen, heeft zich
in zijn waardeering van Brugmans laatste
leven wel wat veel laten leiden door zijn op
zet, „eenvoudig geschiedkundig werk te leve
ren". Hoe mooi en rijk zijn leven is, ik geloof
in dezen tijd mag in een leven als dat van St.
Liduina met Brugman in zijn derde redactie
plaats gegeven worden aan de overweging en
de verheerlijking, mogen we wat dieper op de
geschiedenis ingaan om ze tot het hart te laten
spreken. En zoo hoop ik, dat nu wij in de
laatste jaren het historisch leven door Brug
man met dat van Thomas van Kempen in nieu
we uitgaven hebben gekregen en dit jaar ook
in de „Bloemen van Ons Geestelijk Erf" het
oude leven van Joannes Gerlachsz een plaats
vindt, ook nog het derde leven door Brugman
een bewerking vindt, opdat Liduina's plaats in
de geschiedenis van het geestelijk leven nog
beter worde gekend en zij steeds meer be
grepen worde als de schoonste figuur uit het
tijdperk van,den hoogsten bloei van het geeste
lijk leven in de Nederlanden.
N ij m e g e n, Paaschdag 1933.
De tafel stond gedekt in de zonnige verandah
van een bekend Scheveningsch hotel. Rechts
en links aan den maaltijd de „Compagnons de
St. Genest", die dien avond in den Koninklijken
Schouwburg spelen zouden. Tegenover mij het
blond en blozend gezicht van hun leider, den
abbé Roblot, in de literatuur bekend als Jacques
Debout: een gezellige Fransche wijnboer, die
per ongeluk een soutane heeft aangetrokken.
We spreken over het werk van Ghéon, over de
heiligen-spelen en het volkstooneel. De vraag
wordt gesteld of wij óók auteurs hebben, die in
die richting werkzaam zijn, of er ook oorspr6n-
kelijk-Nederlandsche gedramatiseerde heiligen
levens bestaan. „Nog niet", zeg ik voorzichtig.
En dan klinkt er een stem uit een verren tafel
hoek: „Hebben jullie in Holland eigenlijk wel
heiligen 7"
.VN - I s
J.-K. Huysmans (Fransche houtsnede
De plaatsen van vader en moeder zijn leeg
in de kerk. Bijna is de palmwijding ten ende,
en nog zijn zij niet gekomen, en zij zullen er
ook niet zijn als de Mis gezegd wordt.
Petronella ligt in het kraambed, en Pieter
staat aan het voeteneind. Hij kan niet veel
doen. Niet meer dan daar staan, en met zijn
heldere oogen naar zijn vrouw zien. Al vier
keer stond hij daar: een meer-paal, waaraan de
boot van het bed vast ligt, en die haar een
ver-af, maar duidelijk gevoel van veiligheid
en vastheid geeft.
In de kerk drupt het wijwater over de pal
men.
Pueri Hebraeorum.... begint de antifoon,
en de Schiedammers gaan naar voren, om hun
deel in de nieuw-gewijde palm te ontvangen.
De oudste van de broertjes heeft de opdracht
gekregen, in vaders plaats om de palm te gaan.
Hij speelt wat met de kleine, groene lootjes
onder aan het busseltje buxus, als de Mis be
gint. Thuis blikt zijn moeder voor het laatst
op naar vaders sterkte. Dan beginnen de smar
ten die geen man kent, en wrikt de pijn de
brooze bedde-hulk verder en verder af van de
oevers der zekerheid.
Lidwyna nadert de wereld. In de kerk be
gint de bruine, donkere stem te zingen van het
altaar: Passio Domini nostri Jesu Christi secun
dum Matthaeumen de woorden van den
Evangelist zijn niet mis te verstaan: „Mijn
vader, indien deze kelk niet kan voorbijgaan,
zonder dat Ik hem drink, uw wil geschiede".
Het wijde lijden van Jesus Christus den H^r
heeft een aanvang genomen, en terwijl Hij
nedervalt, tegen den bedauwden grond van den
olijvenhof, valt het kind Lydwyd dat Lidwyna
heeten zal, in de lakens van het moederlijk bea.
Het is Lidwyna's eerste val op de aarde, en
haar eerste teug aan Jesus' kelk boordevol
lijden.
Het is ten dage dat God's aanschijn is afge
keerd van de -v^ateren, en zij stollen van droefe
nis. Visschen en wier ziin versloten onder de
glazige vloeren, en in de menschen staat het
heimwee naar de zwierende engelen op. Zij
binden zich de ijzers onder, en komen voor
een enkel uur los van hun zwaarte. Schiedam
schaatst van de lage ochtendzon, tot het licht
dood valt achter de dijk. Het verbroedert ïdch
tot slierten waarin de brave de schuldige
trekt, en snijdt als de winterganzen de groote
V van de vorst over de wateren.
Lidwvna is een mooi melsie. Ze ziet het in
de oogen van de jongens, als ze uit de kerk
deur komt. en het hindert haar in de hoofsoh-
heid van 's vaders bezoekers. Ze is reeds zoo
tot een rank van de Wijnstok geworden, dat
ze zichzelf de bloei misgunt, om slechts san te
kunnen zijn voor den Eeuwigen Stam. Maar ze
weet dat de Bruidegom de glimlach mint en de
zuivere vroolijkheid, en dat knieën dieper
knielen als ze lenig van leven zijn.
Daarbij is ze een Hollandscbp. en schaatste
haar moeder graag. Ze gaat naar het ijs met
haar vriendinnen. Ze is achterste van de sliert
en haar armen staan soepel gebogen op de
heupen van haar vriendin voor haar. Ze ziet
het ijs, en de krassen er in, en de dorre riet-
zoom langs de oever. Er is niets tusschen de
Hemel en haar, dan wat ijle rook van de huis
jes op de dijk. Ze bidt lachend, en lacht bid
dend, en voor God gaan haar voeten uit en uit.
en keeren en keeren, als bad ze een oneindig
rozenhoedje over het ijs.
Op den einder is Jesus. - Ze voelt geen rug
en geen lendenen meer voor zich. Ze voelt
geen ijs meer onder zich. En als zwevend snelt
zij vooruit
Dan trekt de voorste een snerpende krul
ln het ijs, en de sliert volgt, kort opeengedron
gen de middelsten, tot de laatste de volle
snelheid niet remmen kan, en wegzwaait over
het ijs. Lidwint ziet een seconde duidelijker
de Bruidegom. Dan is hij weg van haar, en
begint een warme pijn te leven in haar borst,
als een dier dat om vrijheid knaagt. In haar
mond is de smaak van de Kelk, nu zij neerligt
in een ster van het ijs. Een ster in het ijs
haar tweede val.
Nu is zij wit en doorschijnend geworden als
de ciborie' waarmede Clara de saracenen ver
joeg. Een holte waarin God zich bergt op zijn
aarde. Vijfmaal in de week komt de Bruidegom
met staatsie, en heimelijk komt hij ieder uur.
Doorsidderd van Zijn liefde is zij, en door-
vlij md van de dorens, die aan de Hemelsche
rozen langer en scherper zijn.
Zij ligt in het bed, waarin Petronella haar
baarde, en wacht. Dat is haar overzware taak,
dat zij wakende de Bruidegom verwachten
moet. Haar lichaam een lamp, haar bloed de
olie, en haar teedere liefde de zorg voor een
heldere, roetlooze vlam.
Zij roept Hem voortdurend, en Hij zingt voor
haar, en in Zijn Eeuwige Stem is een koelte
die haar pijnen blij en tot een lente-water
maakt.
Er komen menschen aan haar voeten-eind,
en koningen staan waar haar vader stond, en
haar zag voor het eerst. En zij spreekt met hen.
maar het is haar stem niet. Haar stem sloeg
sinds lang naar binnen, en kent de lage toon
van de aarde niet meer.
Dan komt de morgen steeds nader. De rozen
in haar vleesch gaan geuren, en met een schok
weet zij zeker: het is haar geur niet meer. Het
is de thiim van de Eeuwige velden, die haar
vleesch te kruiden begint, en zij luistert of
reeds de tred nadert van Die haar halen komt,
voor de Bruiloft der Zaligheid.
Zij iuislert, en zwakker wordt de weerstand
van haar lijf. Dan, met een kort terugbuigen
van haar hoofd, valt zij in de kussens, en dóór
de kussens, en in de armen van de engel die
haar steeds na was. Haar derde val. Haar laat
ste val, en haar eeuwig opstaan, en haar
juichend heenrijden over het Hemel-ijs naar
de stralende God op den einder
Daar zit ik: Nederlander, R. K. Men vraagt
mij of mijn volk wel in staat is gebleken een
heilige voort te brengen! Van geen hunner is
dus de faam ooit verder doorgedrongen dan
ons taalgebied reikt. Maar vóór ik gelcgenh ld
heb tot een bloemrijk verhaal over onze ge
loofsverkondigers en martelaars, klinkt het van
drie, vier kanten tegelijk over de tafel: „Sainte
Lydwine de Schiedam!"
Hèar kenden deze Franschen. Maar niet dank
zij onzen ijver om deze glorie van Holland aan
een algemeene vereering te helpen. Zij kennen
Sint Lydwina door het werk van een landge
noot, al was het er een van Nederlandsche af
stamming, zij kennen haar door het boek van
Jóris-Karl Huysmans.
Voor zoover de Schiedamsche heilige alge
meene vereering gevonden heeft in den moder
nen tijd, danken we dat aan hem. Daar mag
wel eens aan worden herinnerd, want er blijkt
om zijn boek een groot misverstand te groeien.
Na dertig jaar oogst hij voor zijn arbëid meer
verwijt dan hulde; zijn er meer teekenen van
scepsis en critiek dan van de diepe dankbaar
heid, waar Huysmans toch wezenlijk aanspraak
op mag maken.
Men zegt: „Sainte Lydwine de Schiedam" is
niet overal geheel juist, alsof Huysmans een
historicus was (waarvoor hij zich nooit heeft
uitgegeven). Men zegt ook, dat zijn boek niet
iedereen in handen gegeven kan worden/alsof
hij ooit in de illusie leefde voor bakvisschen
te schrijven. Het is reeds zoo ver gekomen, dat
bij deze eeuwfeestviering over hem geschreven
werd, of hij een soort verontschuldiging be
hoefde voor zijn „Sainte Lydwine".
En het toppunt is wel de vaderlijke raadge
ving die in allen ernst kon gegeven worden:
„Leggen wij bij het lezen van dit boek den te
sterken critischen bril neer, offeren wij niet te
veel aan literatuur en kunstbeschouwing, maar
vragen wij onze groote vaderlandsche Hei
ligeenz., enz. Neen, vooral niet te veel
offeren aan literatuur en kunstbeschouwing!
Daar gaan wij ons toch al zoo onvoorzichtig aan
te buiten! Laten we vergeten dat Huysmans
een kunstwerk schreef, laten we juist die unieke
beteekenis welke zijn levensbeschrijving heeft
boven alle andere, met een vrome verzuchting
voorbijgaan. Als we er dan maar om denken,
dat we tegenover Huysmans een en ander goed
te maken hebben!
Want het is juist de bijzondere waarde van
zijn boek, dat het een kunstwerk is, dat het tot
de literatuur behoort, dat het ons schoonheids
gevoel treft. Daardoor is dit heiligenleven over
de wereld gegaan, daardoor is de naam van
St. Lydwina op veler lippen gekomen. Als
Mgr. Aengenent den H. Vader bezoekt, dan zegt
de Paus, dat hij ónze Lydwina kenthij heef
Huysmans gelezen. Dat is niet toevallig. De
letterkunde was een brug tot de schoonheid van
dit leven, de roem van Huysmans heeft de
roem van St. Lydwina verbreid.
Er bestaan andere boeken en er moeten ook
nog andere boeken worden geschreven, maar
het mag ons er niet van afhouden van „Sainte
Lydwine de Schiedam" de bijzondere waarde
te blijven eeren die geen enkel ander „leven"
heeft of hebben zal.
Als Huysmans voor het eerst over Lydwina
schrijft, in 't tweede hoofdstuk van „En Route"
blijkt hij zich zijn bijzondere taak terdege be
wust. De hagiografie, zegt hij, is een thans
verloren tak van kunst, zooals de houtsculp
tuur of de boekverluchting. Onder de handen
van de gewone schrijvers van heiligenlevens
was zelfs Lydwina een der gemeenplaatsen ge
worden van de „bondieuserie", een koekenbak
kers-beeld en een vodden-prent in boekvorm.
„De weg was dus vrij".
Maar hoe was Huysmans op dezen weg ge
komen? Het blijkt dat al spoedig in het proces
van zijn bekeering de figuur van St. Lydwina
hem tegemoet was getreden. En dat is wel te
verklaren. Hij is door het zwartste pessimisme
gegaan. Met een bijna ziekelijken afkeer van het
leven was hij de naturalistische theorie tot in
de uiterste consequentie gevolgd, waar hij in
de vreemdste zonden, in het meest geheimzin
nige kwaad ten slotte het tokken van den
bokspoot hoorde. Welnu, de satanistische prac-
tijken, die hem zoo verontrust hebben, vond
hij verzoend in het mystieke lijden, de duistere
boosheid van ontucht en heiligschennis zag hij
teniet gedaan door de gekruisigde onschuld van
uitverkoren vrouwen. Het geheim van het
plaatsvervangend lijden zou hem voortaan altijd
bezighouden die uitboetende zielen, die slacht
offers der verzoening waren hem de lievelingen
Gods om wie het 51 behouden kon worden. En
hieruit ontwikkelde zich die grootsche visie op
de christenheid van het einde der veertiende en
het begin van de vijftiende eeuw in het eerste
hoofdstuk van „Sainte Lydwine", waar sommige
officiëele feestredenaars zoo goed den weg in
weten die het nochtans niet noodig vinden den
naam van Huysmans te noemen).
Zijn tot het extrceme neigende natuur vond
in dat opperste menschelijk lijden en in de vol
ledige overgave daaraan van Sint Lydwina de
heiligheid die zijn bijzondere vereering had,
zooals hij de verpersoonlijking van het uiterste
■en geheimzinnigste kwaad had gezien en ver
afschuwd in de figuur van Gilles de Rais. Het
leven was hem niets dan ziekte en leelijkneid,
leugen en zonde. Dit was zijn eenzijdigheid en
deze of gene eenzijdigheid is in meerder of
mindere mate noodzakelijk des kunstenaars, ln
Huysmans' somber en uitzichtloos levensbeeld
was er aanvankelijk als troost alleen de schoon
heid, niet die van de natuur, het „magazijn van
boomen en gras", enkel die van de kun3t en
dan nog van een zeer bepaalde kunst. Maar de
genade zal alles vernieuwen en een zin geven
aan de smart, een onvergankelijke waarde tan
het lijden. En Huysmans wordt „l'artiste de la
douleur chrétienne', zooals Dom Besse hem ge
noemd heeft.
-daar tevens blijft hij wie hij was, want de
natuur behoudt haar rechten. En dit zal in het
Vijf houtsneden uit het Vita prior, van
Brugmanvan links naar rechts: de kleine
Liduina voor het ivonderbare Maria-beeld
in de oude St. Janskerk te Schiedam; de
val op het ijsbegin van het lijdensleven;
Liduina vertelt aan den wijbisschop Van
Utrecht de geschiedenis der wonderbare
Hostie; de H. Liduina met haar Engelbe-
waar der op een van haar extatische pel
grimstochten; de begrafenis van de
H. Liduina.
Het oudste devotie plaat je van de
H. Liduina.
bijzonder blijken als hij het leven van Sint
Lydwina beschrijft. Want dan zullen we niet
alleen het verisme en realisme uit de school
van Médan herkennen, maar wel speciaal de
ziekenhuislucht van een drastische naturalisti
sche beschrijvingskunst. Geen ziekte, geen pijn,
geen mishandeling zal ons bespaard woraen.
Open wonden, bloed en etter, verrotting en
krioelend ongedierte, dit is het beeld van dit
wegterend lichaam. En van de beproevingen uit
de klein-burgerlijke omgeving van een Holland-
sche stad zal er niet één in deze kroniek ont
breken. Dit alles wordt met grimmigen ernst
benadrukt en breed uitgemeten. Zóó moest deze
schrijver het lijden zien en zoo bar en verschrik
kelijk moest hij het anderen voor oogen voeren,
nadat hij in de krochten geschouwd 'had, nadat
hij den afgrond der zonde had doorvorscht waar
hem een eeuwige schrik om het hart sloeg.
Maar zij, zij zou deze wereld overwinnen van
angsten en duisternis en de gestalte van het
arme Hollandsche meisje rijst koninklijk om
hoog van haar smartenbed, zij wordt die „flam
boyante colomne des Pays-Bas", zooals zii in
een levensbeschrijving van de zeventiende eeuw
heet, en geen woorden zijn er meer voor
haar lof.
Waarlijk, deze schoonheid is niet voor ieder
een; dit boek is voor de menigte der geloofs-
genooten wel al te bitter gekruid. Maar laten
wij dankbaar zijn dat de boom der literatuur
aan den mageren tak der hagiografie eenmaal
deze zware vrucht gedragen heeft, zilt en be
dwelmend. De boeken van vandaag zullen een
maal niet meer worden genoemd, maar Lydwina
kan niet meer vergeten 'worden omdat in een
wereldtaal zoo schoon van haar gesproken
werd.
'JAN N.
zijn onovertrefbaar in
kracht en ui'werking.
iSSEisraiiiiilS
De oude St. Janskerk te Schiedam, ivaar
de II. Liduina voor het wonderbare Maria
beeld placht te bidden.