K m t 'M 8 1 L 'vM M ■BHhNhBH 1 w al OP DE PROEF GESTELD MALAISE. INBREKER DIE NIET GETROUWD WAS. DE VERTRAAGDE BRIEF. *EI 1933 I T roef. ALLERLEI -o- o- -O- ~r ?iip BhM WPt- iMMMi. Hf m'Êm$ I m I m. lil .mmÊm mmmmm -O- \XTS\ IHMIMWU'»M n William Dukes of Arnold Halsbury? Dukes had haar gevraagd om den souper- dans op het jaarlijksehe bal van de firma, dat - dien avond zou plaats hebben Hij had aangedrongen. „Miss Johnson. Norma", had hij gezegd, „ik zal iets van groot belang met je hebben te bespreken." Zij kenden elkaar twee jaren, sinds zij werk te in dezelfde zaak, waar hij hoofdkassier was. Zijn bewondering voor haar was langzaam, maar zeker gegroeid. Zij wist het. Hij was een zeer achtenswaardige jongeman; niet één stond in de waardeering der firmanten hooger aan geschreven dan hij. Hij had een toekomst. Zij hield van hem. Maar werkelijk beminnen Arnold Halsbury, die aan den overkant werk te by de drukkersfirma, was eenige jaren jon ger dan William Dukes. Hij was een ander ty pe, maar genoot een niet minder voortreffelijke reputatie. Hij leefde onberispelijk, en was een hard en eerzuchtig werker. En van hem had zij gisteren een briefje ontvangen, waarin haar de grootste hulde gebracht werd, welke een eerlijke jongeman een meisje brengen kan. Zij hield van hem. Maar werkelijk beminnen Ook Arnold zou dien avond op het bal zijn. Norma Johnson had dus veel stof tot naden ken, toen zij dien avond huiswaarts keerde Zij zou misschien, in strijd met haar gewoonte, geen krant gekocht hebben, wanneer haar aan dacht niet getrokken was door de opschriften op de eerste pagina van een der avondbladen: SEBASTIAAN JOHNSON DOOD. HERINNERING AAN EEN REUSACHTIGEN ZWENDEL. Het feit dat die gestorven zwendelaar haar overigens veel voorkomenden naam droeg deed haar het blad koopen. Zij las: Sebastiaan Johnson is gisteren in de ge vangenis gestorven. Oudere lezers zullen zich herinneren, dat hij jaren geleden de hoofd figuur was in den grooten Portell Bank zwen del. Vonnissen tot een totaal aantal jaren van vijftien werden tegen hem uitgesproken. Hij had zijn tijd bijna uitgezeten, en zou over weinige maanden in vrijheid gesteld zijn. Er volgden nog tal van bijzonderheden, en natuurlijk ook het portret van den overledene. „Vreeselijk", dacht Norma. „Als dat nu mijn vader geweest was En zij dacht verder: „Zouden dan Dukes en Halsbury haar nog wel willen hebben?" Maar haar vader, een braaf en arm man, was enkele jaren geleden gestorven. En, terwijl zij peinsde, rijpte in haar brein fep plan. Wie de dochter van een tucht- nulsbóef tot vrouw begeerde, moest haar wel beminnen alleen ter wille van zichzelf. Zij zou Duke en Halsbury op de proef stellen. En dien avond, op het bal, zeide zij tot Duke: „Zou jij de dochter kunnen trouwen van een man, die jarenlang in de gevangenis gezeten heeft. Bij voorbeeld (zij haalde het uit de krant geknipte bericht uit haar taschje) bij voorbeeld van dien Sebastiaan Johnson?" „Neen", zei hij, „de dochter van Sebastiaan Johnson zou ik niet kunnen trouwen". „En als je heel veel van haar hield?" Hij lachte. „Domme meid", zei hij, „je wilt me op de proef stellen. Maar kijk eens (hij wees op een der laatste alinea's van het arti kel): Sebastiaan Johnson had geen andere kin deren dan één zoon. Hoe zou ik dan zijn doch ter-kunnen trouwen?" De proef was leelljk mislukt, maar zij besloot haar teherhalen met Arnold Halsbury. Zij vond hem aan het andere eind der zaal. „Arnold", vroeg zij, „heb je 't avondblad ge lezen?" „Waarom?" Hij was wat verwonderd over die vraag. „Ik heb geen tijd gehad. Ik heb aan zooveel anders moeten denken". „Arnold", zei ze, „als ik de dochter Ze opende haar taschje, en haalde het uit knipsel eruit. Maar nauwelijke had hij er een blik op geworpen, of hij werd doodsbleek, en liet zich op een sofa neervallen. Op hetzelfde oogenblik stond William Dukes naast haar. „Ik had je moeten waarschuwen ezel, die lk ben", zei hij. Hij boog zich over Halsbury heen. „Wees dapper, ouwe jongen", zei hij. „Kom mee". - Hij greep hem bij den arm en trok hem op van de sofa: „Kom mee naar het blauwe zaal tje: Daar is niemand. Jij ook, Norma." Norma, hevig ontsteld, en niets begrijpend, volgde, hen. „Hoe kon ze weten?" stamelde Halsbury. „Ze weet niets", verzekerde Dukes hem. Met z'n drieën zette zij zich op een sofa in bet stille blauwe zaaltje. „Norma", zei Dukes, „er zijn twee mannen, die je liefhebben. De eene ben ik. De andere is Arnold Johnson Zij voelde zich bleek worden. „Sebastiaan Johnson had geen dochter, Nor- ma, alleen een 16-jarigen zoon den prach- tigsten kerel, dien ik ken. Hij nam den naam van zijn moeder aan: Halsbury. En als ooit een jongeman door rechtschapenheid en handen arbeid heeft pogen goed te maken wat zijn va der misdreef, dan is die jongeman Arnold Johnson. Norma, als je houdt van een man, en je hoort dat zijn vader wegens zwendelarij tot vijftien jaren gevangenisstraf veroordeeld was, zou je hem dan toch trouwen? Of zou je zeg gen: Neen, met den zoon van een tuchthuisboef trouw ik niet? Begrijp je, Norma, ik stel je op de proef." „O, William", stamelde zij bevend „Norma", fluisterde Arnold, „ik ben niet waard „Dappere Arnold zij greep zijn hand „dappere Arnold William Dukes stond op. „Ik ben hier gekomen om te dansen, niet om voor spelbreker te spelen", zei hij luchtig. „Krijg ik den souper-dans nog, of gaat dat niet meer?" vroeg hij, terwijl hij het blauwe zaaltje verliet. In de balzaal gekomen, liet hij zich neerval len op diezelfde sofa, waarop weinige minu ten geleden Arnold Halsbury gezeten had. B. (NADRUK VERBODEN). Waar het op weggeloopen is. Gelezen in de „Schied. Crt.": „Weggeloopen jong hondje, kleur grauw- jrwart, met witte bont, en p o o t e n. Thomas Kent, had zijn einddiploma Handel school op zak. Toch zat hij nog maar op het kantoor van Joe Bland, agent van de Frost- Air Refrigerator Cy. met een salaris van dertig dollar per week, sedert de malaise vermin derd tot zeven en twintig. Joe Bland, zijn patroon, was in conferentie met een jonge man, die hem een aanbieding kwam doen. Thomas luisterde aandachtig. Hij had weinig te doen, tenminste niets van belang, want zijn patroon had de gewoonte om te zeggen: „Als iets goed moet gedaan worden, doe ik het zelf". „Het zijn de beste motoren, die ooit gemaakt zijn", zei de reiziger. „Wat hebben wij eraan Ik zou niet weten wat er mee te beginnen!" „Maarik meende, dat u wel belang stelde in het nieuwe systeem voor het koel- houden van kamers, kantoren en zelfs geheele huizen „Op 't moment Te midden van een ma laise „Kom, mr. Bland, zoo moet u de zaken niét bekijken. Ik weet, dat uw firma er goed voor staat en dat u een koel-inrichting op het oog hebt, die reusachtig succes zou hebben. Die in richting heeft motoren noodig, die ik kan leve ren. En denk toch eens aan den prijs. Waar kunt u zoo goedkoop terecht. Scharzenkeiter is bereid u den alleenverkoop te gunnen, mits u dadelijk een behoorlijk aantal bestelt". „Niets voor ons, jongeman. Over de koelin- richting voor kamers, ent. hebben wij op de laatste bestuursvergadering uitvoerig gespro ken. Maar in dezen tijd gaan wij ons niet in nieuwe ondernemingen steken". „Maar als de zaken beter gaan „Hahaha Beter gaan Kom mijnheer 1" De jonge reiziger in motoren keek Thomas eens aan. „Och, ik begrijp de menschen niet meer. Een kans om vijf duizend motors te koopen twee en dertig procent onder de waarde en „Kom over vijf jaar maar eens terug, jonge man, misschien zijn de tijden dan beter." De reiziger ging heen en Bland schelde zijn secretaresse. Thomas Kent zuchtte. „Miss Johnston, wat beteekenen al die nota's voor kantoorbehoeften?" „Die waren noodig, mijnheer Bland." „Wat? Zooveel carbonpapier? Gebruiken ze dat op het kantoor om schoenen te poetsen?.. Zeep! Doet het personeel dan den heelen dag niets anders dan handen wasschen? Doorsiagpapier? Drie doorslagen zijn te veel. Ze denken maar, dat de goede, oude tij den terug gekomen zijn Het lijkt er niet op!" Nog aldoor brommend over de onkosten voor kantoorbehoeften, liep hij weg. „Lief humeur vandaag", zei het jonge meisje. Thomas Kent knikte. „Was hij vroeger ook zoo?" „Neen, hij was joviaal genoeg, maar nu lijkt het wel een aanstekelijke ziekte Carbonpa pier, zeep doorslagpapier Als het zoo verder gaat, zullen wij moeten sluiten als het donker wordt, want electrisch licht kost geld." Peinzend keek Thomas het jonge meisje aan. Hij hield van haar, zij was bekwaam, moedig, doortastend. „Och, ze zijn allen in de war. On ze Company verdient geld genoeg Waarom moeten wij zoo zuinig op de kleintjes passen?" Verwonderd keek zij hem aan. „Ik meende, dat u net zoo erg was?" Hij lette niet op haar onderbreking en ging voort: „Zij zijn ezels om die motoren niet te bestellen. Dat is een voordeelig zaakje. Het plan voor het nieuwe koelsysteem ligt nu al zoo lang hier. Niemand kijkt er naar om. Ja, er zijn motoren voor noodig. Maar nu wij ze zoo goedkoop kunnen krijgen?" „Zeg het mijnheer Bland dan!" „Hij zou mij uitlachen. Ik ben immers maar een kwajongen!" Het was halfeen en hij ging naar het restau rant om zijn luch te gebruiken. Drie heeren van het kantoor zaten aan zijn tafel en allen spraken over de goedkoope aanbieding van Scharzenkeiter. Ze hadden allen hun diploma's en hadden gedacht, dat zij hun fortuin in hun zak hadden. Maar neen, op dit kantoor was er niets te doen, geen promotie, geen onder nemingsgeest! Geen vechten om vooruit te ko men. De malaise Thomas kwam terug op het kantoor, mijn heer Bland bleek voor een paar dagen op reis te zijn gegaan, had zijn adres in Pitsburg ach tergelaten, benevens eenige geteekende order briefjes. Moch er iets van belang komen, waar voor die briefjes noodig waren, dan moest eerst zijn goedkeurig per telefoon gevraagd worden. Mis Johnson kwam binnen. De reiziger van Scharzenkeiter was aan de telefoon om nog eens te vragen, of mr. Bland toch maar niet op de aanbieding wilde ingaan. Thomas was op het punt om hem af te bellen, maar de secre taresse hield hem tegen. „Zou er niets aan te doen zijn?" vroeg zjj. „Zou een coup d'état niet den toestand kunnen redden". Opeens stond Thomas op. Hij liep naar de telefoon en bestelde vijf duizend motoren maar wist den prijs nog iets verlaagd te krij gen. Meteen zond hij een van de orderbriefjes, die zijn patroon onderteekend had, ingevuld naar het kantoor van Scharzenkeiter. Het was gedaan. Thomas en miss Johnson keken elkaar beteuterd aan. „Hij zal mij ontslaan aan de deur zetten!" „Mij zal hij het niet doen, want ik neem zelf mijn ontslag", zei het jonge meisjes fier. „Hij zal de order annuleeren „Misschien Hebt u ooit gehoord van de Polar Star Company? Of de Electrlcold?" „Natuurlijk." „Nu, ik weet, dat die allebei ook een systeem voor koel-inrichting in huizen in studie heb ben, maar even als mr. Bland wachten zij be tere tijden af Misschien zou het bericht een omkeer teweeg brengen „Wat bedoelt u?" „Een van mijn neven is journalist. Ik kan hem vragen het bericht te publiceeren, dat de Frost-Air Refrigerator Cy een nieuw systeem op de markt wil brengen, dat reusachtig suc ces zal hebben. U zult zien, het zal lukken." Dien avond stond in verschillende kranten het bericht, dat het nieuwe systeem spoedig gedemonstreerd zou worden en de concuree- rende firma's begrepen er niets van. Nu, in de tijden van malaise Ze waren gek! Maar dan bezonnen zij zich. Wat de Frost- Air kon doen. konden zij ook! Jammer, dat zij die aanbieding van motoren hadden afgeslagen. Frost-Air had ze allemaal besteld, daar was geen aankomen meer aan Maar zij zouden het er niet bij laten zitten, er waren anderen te krijgen, niet zoo goedkoop en niet zoo goed, zij zouden het er maar mee doen Joe Bland kwam zijn kantoor binnenstuiven. Daar stonden twee jonge lieden, die ergens over lachten, zelf was hij in een vreeselijk hu meur. „Hm goeden dag Kent Miss Johnson ziet u er kans toe dien reiziger van Scharzen keiter op te bellen?" „Ja, mijnheer, ik heb zijn nummer geno teerd', antwoordde het jonge meisje, triomfan telijk naar Thomas kijkend. „Dadelijk moeten die motoren besteld wor den. Dat wij koel-inrichtingen voor huizen op de markt gaan brengen, staat waarachtig al in de kranten Wij moeten die motoren heb ben, anders neemt de concurentie ze in beslag." „Mijnheer Bland", antwoordde Thomas kalm", die motoren zijn al besteld!" „Besteld? Wie heeft ze besteld?" „Ik Bland keek verbluft. „Besteld? Wie heeft je daartoe order gegeven?" „Niemand. Ik had uw blanco orderbriefjes door u onderteekend." „En de prijs?" „Vijf en twintig minder, dan u werd aange boden." Miss Johnson keek in haar notitieboekje als of zij er geheel buiten stond. „Hm. weet je wel, dat ik je eigenlijk aan de deur moest zetten." „Dat kunt u niet, want hij neemt zelf zijn ontslag en ik ook", zei de secretaresse. „Wat beteekent dat? „De manier, waarop hier de zaken worden behandeld bevalt ons niet. Het is hier een kan toor van oude wijven. Wij zijn jong en onder- nemingslustig". „Wacht, wacht laat mij nadenken. Jon geman, wat je gedaan hebt, gaat alle perken te buiten Maar het kan goed afloopen dit kantoor had het noodig eens wakker ge schud te worden B ijf hier Ik word oud en heb wat meer dan een assistent noo dig. Wat zou je ervan zeggen om compagnon te worden?" „Daarover zal ik nadenken!" Miss Johnson ging voorbij de twee heeren en fluisterde Thomas toe: „Dag, mijnheer de compagnon!" „Dag, mejuffrouw de verloofde van den compagnon K. (NADRUK VERBODEN). Twee gehuwde vrienden scheppen tegen elkaar op over hun vrouw. „Mijn vrouw weet altijd alles", zegt de een. „En mijn vrouw weet altijd alles beter", zegt de ander. Prinses Astrid met haar dochtertje tusschen de menigte, tijdens het troepen- de filé op den verjaardag Van koning Albert. Compliment. „Man, ik hoor dat je op een paard hebt ge wed, dat mijn naam droeg, Dat is erg lief van je". „Ja, maar ongelukkigerwijs had het ook jou eigenschappen, het kwam een half uur te laat aan?" Twijfel. „Liefste, jij bent de zonneschijn van m'n leven. Wat het lot mij oók brengen mag, regen of donder, met jou wil ik alle stormen trotseeren „Schat", fluisterde ze, „is dat een weerbe richt of een liefdesverklaring". Het antwoord. „U is zelf van alles de schuld", riep de autobestierster, die een voetganger had aan gereden. „Ik rijd al tien jaar". „Ik ben ook niet direct een beginneling", zeide het slachtoffer bescheiden, ik loop reeds 55 jaar mee". O— Gelukkig getroffen. „Juffrouw zei de kleine Elly tot haar on derwijzeres, die haar aardrijkskunde leert, „ik ben blij dat we thuis maar met ons drieën ziin". „Waarom dan, Elly?" „Omdat hier staat, dat elk vierde kind, dat geboren wordt, een Chinees is". Het voornaamste. Mevrouw is met haar heer gemaal op een concert. Als de zangeres uitgezongen is, klapt me vrouw als bezeten. „Wat heb je toch zoo te klappen", zei haar gemaal geërgerd, 't Was niet om aan te hooren. „Dat was ook zoo", antwoordt mevrouw, maar ik wil zoo graag haar japon nog eens goed zien". -<>- De uitvlucht. De jongste bediende had een paar uur vrij gevraagd om zijn grootmoeder te gaan begra ven. „Jammer", zei de chef oolijk, 't is jammer, dat je grootmoeder net begraven wordt nu er zoo'n groote voetbalmatch wordt gehou den". „Och, daar was ze toch niet naar toe ge gaan". l-S vft V./- 'i ï?S m EEN OUDE KLOOSTERKELDER WORDT UITGEGRAVEN. Een uit het jaar 1100 dateerende kloosterkelder bij „de Zusters van de Orthenpoort" is thans zoover uitgegraven, dat het verloop van pilaren en gewelven duidelijk te zien is. „Nee", zei Kobus-met-den-hondenneus, ter wijl hij stug het hoofd schudde, „we kunnen jou in onze club niet gebruiken, mannetje!" Schele Nelis liet van verbazing een scherp ge fluit hooren. In zijn loensche oogen kwam een nijdige glans. „Kan je me niet gebruiken?", vroeg hij woest. „En waarom niet? Ben ik niet te vertrouwen, denk je?" Dreigend bracht hij zijn hoofd tot vlak bij den hondenneus. Doch Kobus spuwde verachtelijk op den grond, als om de bespottelijkheid van zulk een veronderstelling te bewijzen. „Ik vertrouw je als mijn bloedeigen zus", verzekerde hij. „Maar wat dan?" drong Nelis aan. „Ben ik soms te laf, of Met een stevigen klap op de kroegtafel maak te Kobus-met-den-hondenneus een einde aan al die veronderstellingen. „Niks van dat alles", verzekerde hij. „Je bent een ferme, pootige, stevige jongen. Er is maar één reden, waarom ik je niet kan gebruiken: Je bent niet getrouwd Gedurende enkele seconden heerschte er een diepe stilte in het hoekje van de kroeg, waar Kobus en zijn kornuiten zaten. Den linke jongens keken elkander en hun aanvoerder verbaasd aan. Alleen slimme Gerrit knikte instemmend. „Kobus heeft gelijk", verklaarde hij. „In óns vak kunnen we geen ongetrouwde luidjes ge bruiken. Ze zijn te groen, te onbedreven; hun handen staan verkeerd voor verschillende dingen En toen schele Nelis ongeloovig de schou ders ophaalde verduidelijkte hij: „Kijk eens: dê aard van ons beroep brengt mee, dat we herhaaldelijk een bezoek aan woon huizen brengen. En nu spreekt het toch van zelf, dat we voor een inbraak in zooln woon huis geen jongens kunnen gebruiken, die niet met huishoudelijke zaken op de hoogte zijn." „Ik begrijp er geen snars van", verklaarde schele Nelis ruw, „om een brandkast open te breken, behoef je toch niet op de hoogte te zijn met kopjeswasschen of papkoken!" „Nee" erkende Gerrit, „maar wél moet je weten, hoe alles in een houshouden toegaat en hoe de verschillende huishoudelijke voorwerpen gebruikt worden. En dat weet je alleen, als je zélf getrouwd bent. Ik zou je daarover een aardige geschiedenis kunnen vertellenOf nee: laat Kobus 't maar doen. Kobus met-den-hondeneus knikte goedkeu rend; spuwde op den grond, en begon dan: „Vorig jaar hadden we een reusachtig kraaltje op touw gezet in een pracht van een heerenhuis met een welgevulde zilverkast, een brandkastje, dat wel met een kromme spij ker opengemaakt kon worden; een juweelen kistje, dat zoo maar voor het grijpen stond in een leege kamerkortom een inbraak je, dat reusachtige voordeelen beloofde. We wa ren met z'n vieren: slimme Gerrit, rooie Toon, ik, en dan nog Jan de Mepper, een ongetrouw de slungel van een jaar of twintig, die geen koekepan van een strijkijzer kan onderschei den. Het was een buitengewoon koude macht. Het vroor dat het kraakte en als ik je nou vertel, dat we twee uur lang in den tuin op den loer moesten liggen voordat de kans gun stig was om naar binnen te sluipen, dan begrijp je, dat we verkleumd waren tot in het merg van onze botten! Toen we dan ook goed en wel in de huis kamer waren beland en daar op het buffet een flesch goeie ouwe cognac vonden staan, kon den we wel huilen van blijdschap. Slimme Ger rit wou direct een flinke teug nemen, maar ik zei: „Nee jongens, éérst het werk en dan het pleizier! We gaan eerst op ons gemak de ver schillende kasten leeg halen en, als we dan klaar zijn, drinken we op ons gemak een cog- nac-grocje! Groc verwarmt je nog veel lekker der dan zoo'n gewone kouwe teug uit een flesch. Laat Jan de Mepper nu vast in de keuken een keteltje water opzetten, dan gaan wij intusschen aan het werk." Nu, de jongens waren 't direct met mijn voor stel eens en zoo togen wij aan den arbeid, ter wijl Jan de Mepper op zijn kousenvoeten den weg naar de keuken zocht.... We werkten tien minuten met vollen ijver. De brandkast was al half open Het zilverwerk stond netjes mèt het juweelenkistje in een zak verpakt op den grond. Met z'n drieën stonden we om de brandkast geschaard Toen opeens klonk er door het doodstille huls eep schel fluitsignaal. Van schrik liet ik mijn beitel vallen. Het fluitsignaal hield aan! We be grepen, dat we verloren waren. Want het sig naal klonk niet buiten maar binnen in het huis. Er waren twee mogelijkheden: óf de be woner was wakker geworden en deze beschikte over een politiefluitje, óf een politieagent, die onraad bemerkt had. was het. huis binnen gedrongen en floot nu om assistentie! Onze eenige kans op redding bestond in een snelle vlucht! We lieten de brandkast en den klaar- gezetten zak in den steek en kozen het ha zenpad zoo vlug als we konden Er was een droef-starende blik in de oogen van Kobus-met-den-hondenneus. Met een glas jenever spoelde hij de bittere herinnering weg. „Den volgenden dag", vertelde hij verder, „la zen wij in de krant het verslag van de in braak. En toen bleek het ons, dat het fluiten, waardoor we op de vlucht waren gejaagd, nóch van den bewoner, nóch van een politieagent af komstig was geweest! Het was veroorzaakt door de schuld van dien stommen, ongetrouwden Jan de Mepper, die het water voor de groc in een fluitketel opgezet had!De kerel had, zoo zei hij met zijn stomme gezicht nog nooit te voren van een fluitketel gehoordBe grijp je nou, waarom ik van toen af besloten heb nooit meer ongetrouwde jongens in onze club te nemen?" J. D. (NADRUK VERBODEN.) De Schot. Een schot ging eens niet naar een diner, omdat hij niet begrepen had wat het woord „gratis" op de uitnoodigingskaart beduidde. Den volgenden morgen werd hij dood ge vonden voor een opengeslagen woordenboek. Voorzichtig. „Hoe hebt ge den zieke aan 't verstand ge bracht dat hij nog maar veertien dagen heeft te leven?" vroeg de dokter aan de verpleeg ster. „Toch zeker erg voorzichtig?" „Ja, dokter ik ben begonnen met hem te zeggen, dat hij nog maar vier dagen had". „Mevrouw, hier is de postbode. Hij wil u even persoonlijk spreken". Licht verbaasd keek de jonge weduwe op. „De postbode? Wel, laat hem binnenkomen". 't Leek een joviale brievenbesteller, die een oogenblik later de woonkamer binnenkwam. Reeds bij de deur weerklonk zijn vroolijke begroeting: „Goeden morgen, mevrouwtje, goeden morgen!" Dan kwam hij met Vlugge schreden nader, legde zijn tasch gemoedelijk op de tafel, en liet de jonge weduwe een brief zien, dien hij in de hand hield. „Kijk eens, mevrouw: een onaangenaam ge val, zooals bij onzen goedgeregelden postdienst maar een enkele maal voorvalt! Ik heb hier een brief, die zes jaar geleden is verzonden aan mejuffrouw Irma Wijdeveld, Populierenlaan No. 32...." De jonge weduwe keek verschrikt op. Een vreemd voorgevoel beklemde haar. „Irma Wijdeveld? Ja, zoo heette ik zes jaar geleden. Mijn meisjesnaam De postbode knikte. „JuistEr is, zooals wel een enkele maal meer voorkomt, met dien brief een ongelukje gebeurd. Hij is op het postkantoor in een ver keerd hoekje terecht gekomen en daar zes jaar blijven liggen Heel jammerWe hopen nu maar, dat het geen belangrijk epistel is Hij reikte den brief, die vergeeld was door het lange liggen, aan de jonge weduwe. Irma nam het werktuigelijk aan. Zij had het handschrift reeds herkend. „Dank je", zei ze, een beetje schor, ,,'t Is een brief van een kennis, zie ik. Nee, ik ge loof niet, dat hij héél belangrijk is". Toen de postbode was vertrokken, scheurde ze de enveloppe zenuwachtig open. Het papier van den brief ritselde in haar hand. „Mijn liefste Irma", las zij. „Morgenochtend vertrek ik voor twee jaar naar Zweden. Zou 't mogelijk zijn, je van avond nog even te ontmoeten? Ik heb je iets héél belangrijks te vragen. Kom, als 't je mogelijk is, om acht uur bij de Jansens. Ik zal er ook zijn. Mocht ik je niet ontmoeten, dan zal ik begrijpen, dat ik mijn vraag beter onuitgesproken kan laten". En dan de onderteekening: „Jan Hopenberg". De jonge weduwe liet den brief in haar schoot zakken. Oude herinneringen drongen zich op in haar geest. Jan Hopenberg! Zes jaar geleden had zij heel zeker verwacht, dat hij haar ten huwelijk zou vragen. Dagen achtereen had zij zijn aanzoek tegemoet gezien. Totdat zij opeens vernam, dat Jan naar Zweden was vertrokken, en daar minstens twee jaar zou blijven.... Ze had er in stilte hevig onder gëlêdèn. Slechts tegenover één vriendin had zij haar hart uitgesproken, en deze had gezegd, dat de handelwijze van Jan Hopenberg haar het geheel niet verwonderde. Jan was natuurlijk te weten gekomen, dat Irma geen cent bezat, en daarop had hij zich teruggetrokken. Hij loerde op een rijke partij! Irma zuchtte. „Een rijke partij!", dat was zij nu geworden, na het overlijden van Rodenlaan, haar echt genoot, met wien zij vijf jaar gelukkig ge trouwd was geweest. Een jaar, nadat Hopenberg naar Zweden was vertrokken, had Rodenlaan haar hand ge vraagd. Een fatsoenlijke, eerlijke kerel, al was hij niet zoo heel jong meer. Aan zijn zijde had Irma een rustig, tevreden leven geleid. De herinnering aan Jan Hopenberg was sinds lang bij haar verbleekt. Maar nu plotseling deze brief, die, tengevolge van een abuis, zes jaar lang in het postkantoor had gelegen Als zij dien brief op tijd ontvangen had, hoe anders zou dan haar levensloop geweest zijn. Haar gedachten gingen naar Jan Hopenberg terug. Hij was sinds lang uit Zweden terug gekeerd, wist zij, en nog altijd ongehuwd Zij nam den brief weer op, herlas en bekeek hem nog eens aandachtig. Dan gleed een pijnlijke glimlach over haar gelaat. Haastig nam zij haar vulpen en een vel papier en begon te schrijven: „Geachte heer Hopepberg. Gaarne wenschte ik u te spreken over een belangrijke aangelegenheid Reeds den volgenden dag verscheen de heer Hopenberg te haren.huize. Hij was correct gekleed en er zweefde een innemende glimlach om zijn lippen. Hoffelijk stond Irma op om hem te begroeten. „Mijnheer Hopenberg, mag ik u dezen brief teruggeven? Ik erken, dat u alles meesterlijk in elkaar hebt gezet De postbode was een prachtige imitatie. Het papier van brief en enveloppe is behoorlijk vergeeld, de inkt ver kleurd; de stempels zijn meesterstukjes van teekenkunst. Alléén: U hebt één klein abuis gemaakt: Zes jaar geleden waren de post zegels voor stadsbrieven niet groen, maar geel. Die kleur is kort daarop gewijzigd, maar op het oogenblik toen de brief werd „verzonden", waren alléén gele zegels in gebruik.... Toe vallig ben ik daarvan goed op de hoogte, om dat ik zelf postzegels verzamel J. D. (NADRUK VERBODEN). Gevaarlijk compliment. „Lieve mevrouwtje, ik ben gelukkig U te hebben leeren kennen. U is waarlijk de liefste vrouw, die ik ooit ontmoet heb. De man, die u bezit, is zalig te prijzen". „Meen U dat? Wel, ik ben nog vrij". „O, dan bid ik U wel om verschooning, ik dacht werkelijk, dat U getrouwd was". -O- Het pretje. De tranen stroomden haar langs het gezicht, ze kon amper haar snikken bedwingen. „Maar vrouwtje", zei de man teerhartig, „als die film je zoo aangrijpt, willen wij dan niet liever naar huis gaan?" Opeens zat ze recht, en bitste hem nijdig toe: „Jij gunt me ook nooit 'n pretje". -O- Berekening. „Maar Mina, waarom heb je de ramen alleen van binnen gezeemd?" „Wel, mevrouw, van binnen heb ik ze ge zeemd, opdat u goed naar buiten zou kunnen kijken, en van buiten heb ik ze niet gezeemd, opdat de menschen bij ons niet naar binnen zouden kijken".

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 4