K
m
t
'M
8
1
L
'vM
M
■BHhNhBH 1
w
al
OP DE PROEF GESTELD
MALAISE.
INBREKER DIE NIET
GETROUWD WAS.
DE VERTRAAGDE
BRIEF.
*EI 1933
I
T roef.
ALLERLEI
-o-
o-
-O-
~r
?iip
BhM
WPt- iMMMi.
Hf
m'Êm$
I m I m. lil
.mmÊm
mmmmm
-O-
\XTS\
IHMIMWU'»M
n
William Dukes of Arnold Halsbury?
Dukes had haar gevraagd om den souper-
dans op het jaarlijksehe bal van de firma, dat
- dien avond zou plaats hebben
Hij had aangedrongen.
„Miss Johnson. Norma", had hij gezegd,
„ik zal iets van groot belang met je hebben te
bespreken."
Zij kenden elkaar twee jaren, sinds zij werk
te in dezelfde zaak, waar hij hoofdkassier was.
Zijn bewondering voor haar was langzaam,
maar zeker gegroeid. Zij wist het. Hij was een
zeer achtenswaardige jongeman; niet één stond
in de waardeering der firmanten hooger aan
geschreven dan hij. Hij had een toekomst. Zij
hield van hem. Maar werkelijk beminnen
Arnold Halsbury, die aan den overkant werk
te by de drukkersfirma, was eenige jaren jon
ger dan William Dukes. Hij was een ander ty
pe, maar genoot een niet minder voortreffelijke
reputatie. Hij leefde onberispelijk, en was een
hard en eerzuchtig werker. En van hem had zij
gisteren een briefje ontvangen, waarin haar
de grootste hulde gebracht werd, welke een
eerlijke jongeman een meisje brengen kan. Zij
hield van hem. Maar werkelijk beminnen
Ook Arnold zou dien avond op het bal zijn.
Norma Johnson had dus veel stof tot naden
ken, toen zij dien avond huiswaarts keerde Zij
zou misschien, in strijd met haar gewoonte,
geen krant gekocht hebben, wanneer haar aan
dacht niet getrokken was door de opschriften
op de eerste pagina van een der avondbladen:
SEBASTIAAN JOHNSON DOOD.
HERINNERING AAN EEN REUSACHTIGEN
ZWENDEL.
Het feit dat die gestorven zwendelaar haar
overigens veel voorkomenden naam droeg
deed haar het blad koopen.
Zij las:
Sebastiaan Johnson is gisteren in de ge
vangenis gestorven. Oudere lezers zullen zich
herinneren, dat hij jaren geleden de hoofd
figuur was in den grooten Portell Bank zwen
del. Vonnissen tot een totaal aantal jaren van
vijftien werden tegen hem uitgesproken. Hij
had zijn tijd bijna uitgezeten, en zou over
weinige maanden in vrijheid gesteld zijn.
Er volgden nog tal van bijzonderheden, en
natuurlijk ook het portret van den overledene.
„Vreeselijk", dacht Norma. „Als dat nu mijn
vader geweest was
En zij dacht verder:
„Zouden dan Dukes en Halsbury haar nog
wel willen hebben?"
Maar haar vader, een braaf en arm man, was
enkele jaren geleden gestorven.
En, terwijl zij peinsde, rijpte in haar brein
fep plan. Wie de dochter van een tucht-
nulsbóef tot vrouw begeerde, moest haar wel
beminnen alleen ter wille van zichzelf. Zij zou
Duke en Halsbury op de proef stellen.
En dien avond, op het bal, zeide zij tot Duke:
„Zou jij de dochter kunnen trouwen van een
man, die jarenlang in de gevangenis gezeten
heeft. Bij voorbeeld (zij haalde het uit de
krant geknipte bericht uit haar taschje)
bij voorbeeld van dien Sebastiaan Johnson?"
„Neen", zei hij, „de dochter van Sebastiaan
Johnson zou ik niet kunnen trouwen".
„En als je heel veel van haar hield?"
Hij lachte. „Domme meid", zei hij, „je wilt
me op de proef stellen. Maar kijk eens (hij
wees op een der laatste alinea's van het arti
kel): Sebastiaan Johnson had geen andere kin
deren dan één zoon. Hoe zou ik dan zijn doch
ter-kunnen trouwen?"
De proef was leelljk mislukt, maar zij besloot
haar teherhalen met Arnold Halsbury. Zij
vond hem aan het andere eind der zaal.
„Arnold", vroeg zij, „heb je 't avondblad ge
lezen?"
„Waarom?" Hij was wat verwonderd over die
vraag. „Ik heb geen tijd gehad. Ik heb aan
zooveel anders moeten denken".
„Arnold", zei ze, „als ik de dochter
Ze opende haar taschje, en haalde het uit
knipsel eruit. Maar nauwelijke had hij er een
blik op geworpen, of hij werd doodsbleek, en
liet zich op een sofa neervallen.
Op hetzelfde oogenblik stond William Dukes
naast haar.
„Ik had je moeten waarschuwen ezel, die
lk ben", zei hij. Hij boog zich over Halsbury
heen.
„Wees dapper, ouwe jongen", zei hij. „Kom
mee". -
Hij greep hem bij den arm en trok hem op
van de sofa: „Kom mee naar het blauwe zaal
tje: Daar is niemand. Jij ook, Norma."
Norma, hevig ontsteld, en niets begrijpend,
volgde, hen.
„Hoe kon ze weten?" stamelde Halsbury.
„Ze weet niets", verzekerde Dukes hem.
Met z'n drieën zette zij zich op een sofa in
bet stille blauwe zaaltje.
„Norma", zei Dukes, „er zijn twee mannen,
die je liefhebben. De eene ben ik. De andere is
Arnold Johnson
Zij voelde zich bleek worden.
„Sebastiaan Johnson had geen dochter, Nor-
ma, alleen een 16-jarigen zoon den prach-
tigsten kerel, dien ik ken. Hij nam den naam
van zijn moeder aan: Halsbury. En als ooit een
jongeman door rechtschapenheid en handen
arbeid heeft pogen goed te maken wat zijn va
der misdreef, dan is die jongeman Arnold
Johnson. Norma, als je houdt van een man, en
je hoort dat zijn vader wegens zwendelarij tot
vijftien jaren gevangenisstraf veroordeeld was,
zou je hem dan toch trouwen? Of zou je zeg
gen: Neen, met den zoon van een tuchthuisboef
trouw ik niet? Begrijp je, Norma, ik stel je
op de proef."
„O, William", stamelde zij bevend
„Norma", fluisterde Arnold, „ik ben niet
waard
„Dappere Arnold zij greep zijn hand
„dappere Arnold
William Dukes stond op.
„Ik ben hier gekomen om te dansen, niet
om voor spelbreker te spelen", zei hij luchtig.
„Krijg ik den souper-dans nog, of gaat dat niet
meer?" vroeg hij, terwijl hij het blauwe zaaltje
verliet.
In de balzaal gekomen, liet hij zich neerval
len op diezelfde sofa, waarop weinige minu
ten geleden Arnold Halsbury gezeten had.
B.
(NADRUK VERBODEN).
Waar het op weggeloopen is.
Gelezen in de „Schied. Crt.":
„Weggeloopen jong hondje, kleur grauw-
jrwart, met witte bont, en p o o t e n.
Thomas Kent, had zijn einddiploma Handel
school op zak. Toch zat hij nog maar op het
kantoor van Joe Bland, agent van de Frost-
Air Refrigerator Cy. met een salaris van dertig
dollar per week, sedert de malaise vermin
derd tot zeven en twintig. Joe Bland, zijn
patroon, was in conferentie met een jonge
man, die hem een aanbieding kwam doen.
Thomas luisterde aandachtig. Hij had weinig
te doen, tenminste niets van belang, want zijn
patroon had de gewoonte om te zeggen: „Als
iets goed moet gedaan worden, doe ik het zelf".
„Het zijn de beste motoren, die ooit gemaakt
zijn", zei de reiziger.
„Wat hebben wij eraan Ik zou niet weten
wat er mee te beginnen!"
„Maarik meende, dat u wel belang
stelde in het nieuwe systeem voor het koel-
houden van kamers, kantoren en zelfs geheele
huizen
„Op 't moment Te midden van een ma
laise
„Kom, mr. Bland, zoo moet u de zaken niét
bekijken. Ik weet, dat uw firma er goed voor
staat en dat u een koel-inrichting op het oog
hebt, die reusachtig succes zou hebben. Die in
richting heeft motoren noodig, die ik kan leve
ren. En denk toch eens aan den prijs. Waar
kunt u zoo goedkoop terecht. Scharzenkeiter is
bereid u den alleenverkoop te gunnen, mits
u dadelijk een behoorlijk aantal bestelt".
„Niets voor ons, jongeman. Over de koelin-
richting voor kamers, ent. hebben wij op de
laatste bestuursvergadering uitvoerig gespro
ken. Maar in dezen tijd gaan wij ons niet in
nieuwe ondernemingen steken".
„Maar als de zaken beter gaan
„Hahaha Beter gaan Kom mijnheer 1"
De jonge reiziger in motoren keek Thomas
eens aan.
„Och, ik begrijp de menschen niet meer. Een
kans om vijf duizend motors te koopen twee en
dertig procent onder de waarde en
„Kom over vijf jaar maar eens terug, jonge
man, misschien zijn de tijden dan beter."
De reiziger ging heen en Bland schelde zijn
secretaresse. Thomas Kent zuchtte.
„Miss Johnston, wat beteekenen al die nota's
voor kantoorbehoeften?"
„Die waren noodig, mijnheer Bland."
„Wat? Zooveel carbonpapier? Gebruiken
ze dat op het kantoor om schoenen te poetsen?..
Zeep! Doet het personeel dan den heelen
dag niets anders dan handen wasschen?
Doorsiagpapier? Drie doorslagen zijn te
veel. Ze denken maar, dat de goede, oude tij
den terug gekomen zijn Het lijkt er niet op!"
Nog aldoor brommend over de onkosten voor
kantoorbehoeften, liep hij weg.
„Lief humeur vandaag", zei het jonge meisje.
Thomas Kent knikte. „Was hij vroeger ook
zoo?"
„Neen, hij was joviaal genoeg, maar nu lijkt
het wel een aanstekelijke ziekte Carbonpa
pier, zeep doorslagpapier Als het
zoo verder gaat, zullen wij moeten sluiten als
het donker wordt, want electrisch licht kost
geld."
Peinzend keek Thomas het jonge meisje aan.
Hij hield van haar, zij was bekwaam, moedig,
doortastend. „Och, ze zijn allen in de war. On
ze Company verdient geld genoeg Waarom
moeten wij zoo zuinig op de kleintjes passen?"
Verwonderd keek zij hem aan. „Ik meende,
dat u net zoo erg was?"
Hij lette niet op haar onderbreking en ging
voort: „Zij zijn ezels om die motoren niet te
bestellen. Dat is een voordeelig zaakje. Het
plan voor het nieuwe koelsysteem ligt nu al
zoo lang hier. Niemand kijkt er naar om. Ja,
er zijn motoren voor noodig. Maar nu wij ze
zoo goedkoop kunnen krijgen?"
„Zeg het mijnheer Bland dan!"
„Hij zou mij uitlachen. Ik ben immers maar
een kwajongen!"
Het was halfeen en hij ging naar het restau
rant om zijn luch te gebruiken. Drie heeren
van het kantoor zaten aan zijn tafel en allen
spraken over de goedkoope aanbieding van
Scharzenkeiter. Ze hadden allen hun diploma's
en hadden gedacht, dat zij hun fortuin in hun
zak hadden. Maar neen, op dit kantoor was
er niets te doen, geen promotie, geen onder
nemingsgeest! Geen vechten om vooruit te ko
men. De malaise
Thomas kwam terug op het kantoor, mijn
heer Bland bleek voor een paar dagen op reis
te zijn gegaan, had zijn adres in Pitsburg ach
tergelaten, benevens eenige geteekende order
briefjes. Moch er iets van belang komen, waar
voor die briefjes noodig waren, dan moest eerst
zijn goedkeurig per telefoon gevraagd worden.
Mis Johnson kwam binnen. De reiziger van
Scharzenkeiter was aan de telefoon om nog
eens te vragen, of mr. Bland toch maar niet op
de aanbieding wilde ingaan. Thomas was op
het punt om hem af te bellen, maar de secre
taresse hield hem tegen.
„Zou er niets aan te doen zijn?" vroeg zjj.
„Zou een coup d'état niet den toestand kunnen
redden".
Opeens stond Thomas op. Hij liep naar de
telefoon en bestelde vijf duizend motoren
maar wist den prijs nog iets verlaagd te krij
gen. Meteen zond hij een van de orderbriefjes,
die zijn patroon onderteekend had, ingevuld
naar het kantoor van Scharzenkeiter.
Het was gedaan. Thomas en miss Johnson
keken elkaar beteuterd aan.
„Hij zal mij ontslaan aan de deur zetten!"
„Mij zal hij het niet doen, want ik neem zelf
mijn ontslag", zei het jonge meisjes fier.
„Hij zal de order annuleeren
„Misschien Hebt u ooit gehoord van de
Polar Star Company? Of de Electrlcold?"
„Natuurlijk."
„Nu, ik weet, dat die allebei ook een systeem
voor koel-inrichting in huizen in studie heb
ben, maar even als mr. Bland wachten zij be
tere tijden af Misschien zou het bericht een
omkeer teweeg brengen
„Wat bedoelt u?"
„Een van mijn neven is journalist. Ik kan
hem vragen het bericht te publiceeren, dat de
Frost-Air Refrigerator Cy een nieuw systeem
op de markt wil brengen, dat reusachtig suc
ces zal hebben. U zult zien, het zal lukken."
Dien avond stond in verschillende kranten
het bericht, dat het nieuwe systeem spoedig
gedemonstreerd zou worden en de concuree-
rende firma's begrepen er niets van. Nu, in de
tijden van malaise Ze waren gek!
Maar dan bezonnen zij zich. Wat de Frost-
Air kon doen. konden zij ook! Jammer, dat zij
die aanbieding van motoren hadden afgeslagen.
Frost-Air had ze allemaal besteld, daar was
geen aankomen meer aan Maar zij zouden
het er niet bij laten zitten, er waren anderen te
krijgen, niet zoo goedkoop en niet zoo goed,
zij zouden het er maar mee doen
Joe Bland kwam zijn kantoor binnenstuiven.
Daar stonden twee jonge lieden, die ergens
over lachten, zelf was hij in een vreeselijk hu
meur.
„Hm goeden dag Kent Miss Johnson
ziet u er kans toe dien reiziger van Scharzen
keiter op te bellen?"
„Ja, mijnheer, ik heb zijn nummer geno
teerd', antwoordde het jonge meisje, triomfan
telijk naar Thomas kijkend.
„Dadelijk moeten die motoren besteld wor
den. Dat wij koel-inrichtingen voor huizen op
de markt gaan brengen, staat waarachtig al in
de kranten Wij moeten die motoren heb
ben, anders neemt de concurentie ze in beslag."
„Mijnheer Bland", antwoordde Thomas
kalm", die motoren zijn al besteld!"
„Besteld? Wie heeft ze besteld?"
„Ik
Bland keek verbluft. „Besteld? Wie heeft
je daartoe order gegeven?"
„Niemand. Ik had uw blanco orderbriefjes
door u onderteekend."
„En de prijs?"
„Vijf en twintig minder, dan u werd aange
boden."
Miss Johnson keek in haar notitieboekje als
of zij er geheel buiten stond.
„Hm. weet je wel, dat ik je eigenlijk aan
de deur moest zetten."
„Dat kunt u niet, want hij neemt zelf zijn
ontslag en ik ook", zei de secretaresse.
„Wat beteekent dat?
„De manier, waarop hier de zaken worden
behandeld bevalt ons niet. Het is hier een kan
toor van oude wijven. Wij zijn jong en onder-
nemingslustig".
„Wacht, wacht laat mij nadenken. Jon
geman, wat je gedaan hebt, gaat alle perken
te buiten Maar het kan goed afloopen
dit kantoor had het noodig eens wakker ge
schud te worden B ijf hier Ik word
oud en heb wat meer dan een assistent noo
dig. Wat zou je ervan zeggen om compagnon
te worden?"
„Daarover zal ik nadenken!"
Miss Johnson ging voorbij de twee heeren
en fluisterde Thomas toe: „Dag, mijnheer de
compagnon!"
„Dag, mejuffrouw de verloofde van den
compagnon
K.
(NADRUK VERBODEN).
Twee gehuwde vrienden scheppen tegen
elkaar op over hun vrouw.
„Mijn vrouw weet altijd alles", zegt de een.
„En mijn vrouw weet altijd alles beter", zegt
de ander.
Prinses Astrid met haar dochtertje
tusschen de menigte, tijdens het troepen-
de filé op den verjaardag Van
koning Albert.
Compliment.
„Man, ik hoor dat je op een paard hebt ge
wed, dat mijn naam droeg, Dat is erg lief
van je".
„Ja, maar ongelukkigerwijs had het ook jou
eigenschappen, het kwam een half uur te laat
aan?"
Twijfel.
„Liefste, jij bent de zonneschijn van m'n
leven. Wat het lot mij oók brengen mag,
regen of donder, met jou wil ik alle stormen
trotseeren
„Schat", fluisterde ze, „is dat een weerbe
richt of een liefdesverklaring".
Het antwoord.
„U is zelf van alles de schuld", riep de
autobestierster, die een voetganger had aan
gereden. „Ik rijd al tien jaar".
„Ik ben ook niet direct een beginneling",
zeide het slachtoffer bescheiden, ik loop reeds
55 jaar mee".
O—
Gelukkig getroffen.
„Juffrouw zei de kleine Elly tot haar on
derwijzeres, die haar aardrijkskunde leert, „ik
ben blij dat we thuis maar met ons drieën
ziin".
„Waarom dan, Elly?"
„Omdat hier staat, dat elk vierde kind, dat
geboren wordt, een Chinees is".
Het voornaamste.
Mevrouw is met haar heer gemaal op een
concert.
Als de zangeres uitgezongen is, klapt me
vrouw als bezeten.
„Wat heb je toch zoo te klappen", zei haar
gemaal geërgerd, 't Was niet om aan te
hooren.
„Dat was ook zoo", antwoordt mevrouw,
maar ik wil zoo graag haar japon nog eens
goed zien".
-<>-
De uitvlucht.
De jongste bediende had een paar uur vrij
gevraagd om zijn grootmoeder te gaan begra
ven.
„Jammer", zei de chef oolijk, 't is jammer,
dat je grootmoeder net begraven wordt nu
er zoo'n groote voetbalmatch wordt gehou
den".
„Och, daar was ze toch niet naar toe ge
gaan".
l-S vft V./-
'i
ï?S
m
EEN OUDE KLOOSTERKELDER WORDT UITGEGRAVEN. Een uit het jaar 1100 dateerende kloosterkelder bij „de
Zusters van de Orthenpoort" is thans zoover uitgegraven, dat het verloop van pilaren en gewelven duidelijk te zien is.
„Nee", zei Kobus-met-den-hondenneus, ter
wijl hij stug het hoofd schudde, „we kunnen
jou in onze club niet gebruiken, mannetje!"
Schele Nelis liet van verbazing een scherp ge
fluit hooren. In zijn loensche oogen kwam een
nijdige glans.
„Kan je me niet gebruiken?", vroeg hij woest.
„En waarom niet? Ben ik niet te vertrouwen,
denk je?"
Dreigend bracht hij zijn hoofd tot vlak bij
den hondenneus.
Doch Kobus spuwde verachtelijk op den
grond, als om de bespottelijkheid van zulk een
veronderstelling te bewijzen.
„Ik vertrouw je als mijn bloedeigen zus",
verzekerde hij.
„Maar wat dan?" drong Nelis aan. „Ben ik
soms te laf, of
Met een stevigen klap op de kroegtafel maak
te Kobus-met-den-hondenneus een einde aan
al die veronderstellingen.
„Niks van dat alles", verzekerde hij. „Je bent
een ferme, pootige, stevige jongen. Er is maar
één reden, waarom ik je niet kan gebruiken:
Je bent niet getrouwd
Gedurende enkele seconden heerschte er een
diepe stilte in het hoekje van de kroeg, waar
Kobus en zijn kornuiten zaten.
Den linke jongens keken elkander en hun
aanvoerder verbaasd aan.
Alleen slimme Gerrit knikte instemmend.
„Kobus heeft gelijk", verklaarde hij. „In óns
vak kunnen we geen ongetrouwde luidjes ge
bruiken. Ze zijn te groen, te onbedreven; hun
handen staan verkeerd voor verschillende
dingen
En toen schele Nelis ongeloovig de schou
ders ophaalde verduidelijkte hij:
„Kijk eens: dê aard van ons beroep brengt
mee, dat we herhaaldelijk een bezoek aan woon
huizen brengen. En nu spreekt het toch van
zelf, dat we voor een inbraak in zooln woon
huis geen jongens kunnen gebruiken, die niet
met huishoudelijke zaken op de hoogte zijn."
„Ik begrijp er geen snars van", verklaarde
schele Nelis ruw, „om een brandkast open te
breken, behoef je toch niet op de hoogte te
zijn met kopjeswasschen of papkoken!"
„Nee" erkende Gerrit, „maar wél moet je
weten, hoe alles in een houshouden toegaat en
hoe de verschillende huishoudelijke voorwerpen
gebruikt worden. En dat weet je alleen, als je
zélf getrouwd bent. Ik zou je daarover een
aardige geschiedenis kunnen vertellenOf
nee: laat Kobus 't maar doen.
Kobus met-den-hondeneus knikte goedkeu
rend; spuwde op den grond, en begon dan:
„Vorig jaar hadden we een reusachtig
kraaltje op touw gezet in een pracht van een
heerenhuis met een welgevulde zilverkast, een
brandkastje, dat wel met een kromme spij
ker opengemaakt kon worden; een juweelen
kistje, dat zoo maar voor het grijpen stond
in een leege kamerkortom een inbraak je,
dat reusachtige voordeelen beloofde. We wa
ren met z'n vieren: slimme Gerrit, rooie Toon,
ik, en dan nog Jan de Mepper, een ongetrouw
de slungel van een jaar of twintig, die geen
koekepan van een strijkijzer kan onderschei
den. Het was een buitengewoon koude macht.
Het vroor dat het kraakte en als ik je nou
vertel, dat we twee uur lang in den tuin op
den loer moesten liggen voordat de kans gun
stig was om naar binnen te sluipen, dan begrijp
je, dat we verkleumd waren tot in het merg
van onze botten!
Toen we dan ook goed en wel in de huis
kamer waren beland en daar op het buffet een
flesch goeie ouwe cognac vonden staan, kon
den we wel huilen van blijdschap. Slimme Ger
rit wou direct een flinke teug nemen, maar ik
zei: „Nee jongens, éérst het werk en dan het
pleizier! We gaan eerst op ons gemak de ver
schillende kasten leeg halen en, als we dan
klaar zijn, drinken we op ons gemak een cog-
nac-grocje! Groc verwarmt je nog veel lekker
der dan zoo'n gewone kouwe teug uit een
flesch. Laat Jan de Mepper nu vast in de
keuken een keteltje water opzetten, dan gaan
wij intusschen aan het werk."
Nu, de jongens waren 't direct met mijn voor
stel eens en zoo togen wij aan den arbeid, ter
wijl Jan de Mepper op zijn kousenvoeten den
weg naar de keuken zocht.... We werkten
tien minuten met vollen ijver. De brandkast
was al half open Het zilverwerk stond netjes
mèt het juweelenkistje in een zak verpakt op
den grond. Met z'n drieën stonden we om de
brandkast geschaard
Toen opeens klonk er door het doodstille huls
eep schel fluitsignaal. Van schrik liet ik mijn
beitel vallen. Het fluitsignaal hield aan! We be
grepen, dat we verloren waren. Want het sig
naal klonk niet buiten maar binnen in het
huis. Er waren twee mogelijkheden: óf de be
woner was wakker geworden en deze beschikte
over een politiefluitje, óf een politieagent, die
onraad bemerkt had. was het. huis binnen
gedrongen en floot nu om assistentie! Onze
eenige kans op redding bestond in een snelle
vlucht! We lieten de brandkast en den klaar-
gezetten zak in den steek en kozen het ha
zenpad zoo vlug als we konden
Er was een droef-starende blik in de oogen
van Kobus-met-den-hondenneus. Met een glas
jenever spoelde hij de bittere herinnering weg.
„Den volgenden dag", vertelde hij verder, „la
zen wij in de krant het verslag van de in
braak. En toen bleek het ons, dat het fluiten,
waardoor we op de vlucht waren gejaagd, nóch
van den bewoner, nóch van een politieagent af
komstig was geweest! Het was veroorzaakt door
de schuld van dien stommen, ongetrouwden
Jan de Mepper, die het water voor de groc
in een fluitketel opgezet had!De kerel had,
zoo zei hij met zijn stomme gezicht nog nooit
te voren van een fluitketel gehoordBe
grijp je nou, waarom ik van toen af besloten
heb nooit meer ongetrouwde jongens in onze
club te nemen?"
J. D.
(NADRUK VERBODEN.)
De Schot.
Een schot ging eens niet naar een diner,
omdat hij niet begrepen had wat het woord
„gratis" op de uitnoodigingskaart beduidde.
Den volgenden morgen werd hij dood ge
vonden voor een opengeslagen woordenboek.
Voorzichtig.
„Hoe hebt ge den zieke aan 't verstand ge
bracht dat hij nog maar veertien dagen heeft
te leven?" vroeg de dokter aan de verpleeg
ster. „Toch zeker erg voorzichtig?"
„Ja, dokter ik ben begonnen met hem te
zeggen, dat hij nog maar vier dagen had".
„Mevrouw, hier is de postbode. Hij wil u
even persoonlijk spreken".
Licht verbaasd keek de jonge weduwe op.
„De postbode? Wel, laat hem binnenkomen".
't Leek een joviale brievenbesteller, die een
oogenblik later de woonkamer binnenkwam.
Reeds bij de deur weerklonk zijn vroolijke
begroeting: „Goeden morgen, mevrouwtje,
goeden morgen!" Dan kwam hij met Vlugge
schreden nader, legde zijn tasch gemoedelijk
op de tafel, en liet de jonge weduwe een brief
zien, dien hij in de hand hield.
„Kijk eens, mevrouw: een onaangenaam ge
val, zooals bij onzen goedgeregelden postdienst
maar een enkele maal voorvalt! Ik heb hier
een brief, die zes jaar geleden is verzonden aan
mejuffrouw Irma Wijdeveld, Populierenlaan
No. 32...."
De jonge weduwe keek verschrikt op. Een
vreemd voorgevoel beklemde haar.
„Irma Wijdeveld? Ja, zoo heette ik zes jaar
geleden. Mijn meisjesnaam
De postbode knikte.
„JuistEr is, zooals wel een enkele maal
meer voorkomt, met dien brief een ongelukje
gebeurd. Hij is op het postkantoor in een ver
keerd hoekje terecht gekomen en daar zes jaar
blijven liggen
Heel jammerWe hopen nu maar, dat het
geen belangrijk epistel is
Hij reikte den brief, die vergeeld was door
het lange liggen, aan de jonge weduwe.
Irma nam het werktuigelijk aan. Zij had het
handschrift reeds herkend.
„Dank je", zei ze, een beetje schor, ,,'t Is
een brief van een kennis, zie ik. Nee, ik ge
loof niet, dat hij héél belangrijk is".
Toen de postbode was vertrokken, scheurde
ze de enveloppe zenuwachtig open. Het papier
van den brief ritselde in haar hand.
„Mijn liefste Irma", las zij. „Morgenochtend
vertrek ik voor twee jaar naar Zweden. Zou
't mogelijk zijn, je van avond nog even te
ontmoeten? Ik heb je iets héél belangrijks te
vragen. Kom, als 't je mogelijk is, om acht
uur bij de Jansens. Ik zal er ook zijn. Mocht ik
je niet ontmoeten, dan zal ik begrijpen, dat
ik mijn vraag beter onuitgesproken kan laten".
En dan de onderteekening: „Jan Hopenberg".
De jonge weduwe liet den brief in haar
schoot zakken.
Oude herinneringen drongen zich op in haar
geest.
Jan Hopenberg! Zes jaar geleden had zij heel
zeker verwacht, dat hij haar ten huwelijk zou
vragen. Dagen achtereen had zij zijn aanzoek
tegemoet gezien. Totdat zij opeens vernam,
dat Jan naar Zweden was vertrokken, en daar
minstens twee jaar zou blijven....
Ze had er in stilte hevig onder gëlêdèn.
Slechts tegenover één vriendin had zij haar
hart uitgesproken, en deze had gezegd, dat de
handelwijze van Jan Hopenberg haar het
geheel niet verwonderde.
Jan was natuurlijk te weten gekomen, dat
Irma geen cent bezat, en daarop had hij zich
teruggetrokken. Hij loerde op een rijke partij!
Irma zuchtte.
„Een rijke partij!", dat was zij nu geworden,
na het overlijden van Rodenlaan, haar echt
genoot, met wien zij vijf jaar gelukkig ge
trouwd was geweest.
Een jaar, nadat Hopenberg naar Zweden was
vertrokken, had Rodenlaan haar hand ge
vraagd. Een fatsoenlijke, eerlijke kerel, al was
hij niet zoo heel jong meer. Aan zijn zijde had
Irma een rustig, tevreden leven geleid.
De herinnering aan Jan Hopenberg was sinds
lang bij haar verbleekt.
Maar nu plotseling deze brief, die, tengevolge
van een abuis, zes jaar lang in het postkantoor
had gelegen
Als zij dien brief op tijd ontvangen had, hoe
anders zou dan haar levensloop geweest zijn.
Haar gedachten gingen naar Jan Hopenberg
terug. Hij was sinds lang uit Zweden terug
gekeerd, wist zij, en nog altijd ongehuwd
Zij nam den brief weer op, herlas en bekeek
hem nog eens aandachtig.
Dan gleed een pijnlijke glimlach over haar
gelaat.
Haastig nam zij haar vulpen en een vel
papier en begon te schrijven:
„Geachte heer Hopepberg.
Gaarne wenschte ik u te spreken over een
belangrijke aangelegenheid
Reeds den volgenden dag verscheen de heer
Hopenberg te haren.huize.
Hij was correct gekleed en er zweefde een
innemende glimlach om zijn lippen.
Hoffelijk stond Irma op om hem te begroeten.
„Mijnheer Hopenberg, mag ik u dezen brief
teruggeven? Ik erken, dat u alles meesterlijk
in elkaar hebt gezet De postbode was een
prachtige imitatie. Het papier van brief en
enveloppe is behoorlijk vergeeld, de inkt ver
kleurd; de stempels zijn meesterstukjes van
teekenkunst. Alléén: U hebt één klein abuis
gemaakt: Zes jaar geleden waren de post
zegels voor stadsbrieven niet groen, maar geel.
Die kleur is kort daarop gewijzigd, maar op
het oogenblik toen de brief werd „verzonden",
waren alléén gele zegels in gebruik.... Toe
vallig ben ik daarvan goed op de hoogte, om
dat ik zelf postzegels verzamel
J. D.
(NADRUK VERBODEN).
Gevaarlijk compliment.
„Lieve mevrouwtje, ik ben gelukkig U te
hebben leeren kennen. U is waarlijk de liefste
vrouw, die ik ooit ontmoet heb. De man, die
u bezit, is zalig te prijzen".
„Meen U dat? Wel, ik ben nog vrij".
„O, dan bid ik U wel om verschooning, ik
dacht werkelijk, dat U getrouwd was".
-O-
Het pretje.
De tranen stroomden haar langs het gezicht,
ze kon amper haar snikken bedwingen.
„Maar vrouwtje", zei de man teerhartig, „als
die film je zoo aangrijpt, willen wij dan niet
liever naar huis gaan?"
Opeens zat ze recht, en bitste hem nijdig
toe: „Jij gunt me ook nooit 'n pretje".
-O-
Berekening.
„Maar Mina, waarom heb je de ramen alleen
van binnen gezeemd?"
„Wel, mevrouw, van binnen heb ik ze ge
zeemd, opdat u goed naar buiten zou kunnen
kijken, en van buiten heb ik ze niet gezeemd,
opdat de menschen bij ons niet naar binnen
zouden kijken".