m
Rit
et
m
PC
1
t
E
i
U
I
m
I
ALLERLEI
M
DE WINNAAR.
HET HAARGROEI-
MIDDEL.
DE KLUIZENAAR.
-o-
ZUS.
iP®
BINCO, DE OLIFANT.
-o-
WOENSDAG 21 JUNI 1933
It
klWm
ON
0-
-O-
NARCISSENFEEST TE MONTREUX. Het 19de Narcissen feest te Montreux heeft zich dit jaar bijzonder onderscheiden
door het groot aantal in bepaalde vormen opgemaakte auto'», Een olifant van bloemen.
-o-
{«Ut |ll
De fabrikant Sheffington was in een slechte
bui. Hij was woedend. En hij had er alle reden
toe.
Het was onbegrijpelijk, maar het haargroei
middel „Rapidol" ging niet, ondanks de sprook
jesachtige eigenschappen van dit middel en
ondanks alle reclame. Het zag er naar uit, dat
mijnheer Sheffington binnen niet al te langen
tijd zijn fabriek zou moeten sluiten, als er ten
minste geen wonder gebeurde. Met een zorgelijk
gezicht opende mijnheer Sheffington de inge
komen post uit de provincie. „Het spijt ons, U
te moeten berichten....". „Tot ons leedwezen
moeten wij U mededeelen.Het scheen
iedereen te spijten, dat „Rapidol" onverkoop
baar was. Toen hij al deze teleurstellende brie
ven gelezen had, besloot mijnheer Sheffington
maar liever niet de komst van zijn stadsreiziger
af te wachten, maar op dezen heerlijken lente
morgen ontspanning en afleiding te zoeken in
een partij tennis. Zuchtend nam hij stok en
hoed en verliet zijn kantoor.
Op weg naar de tennisbaan wandelde mijn
heer Sheffngton door het park en hier zag hij
iets, waardoor hij plotseling een schitterend idee
voor een nieuw soort reclame kreeg. Op een
bank zaten namelijk twee jongelui, wier klee
ding duidelijk sporen van betere dagen vertoon
de °en die zich door de warme voorjaarszon
lieten beschijnen. Met een half oog zag mijnheer
Sheffington, dat deze jongemannen tot het leger
werkloozen behoorden. Dit was op zichzelf in
dezen tijd niet zoo opvallend. Het geschoolde
oog des heeren Sheffington zag echter dadelijk
het geweldige contrast tusschen de beide hee
ren de eene had een haardos, waartegen zelfs
de weelderige reclameplaten van „Rapidol" het
moesten afleggen, terwijl het hoofd van den
andere een Edammerkaas gelijk was. De heer
Sheffington, een man van snelle besluiten, trad
op de jongelui toe en sprak
„Neemt U me niet kwalijk, heeren, wanneer
ik U een oogenblik stoor. Heb ik gelijk, als ik
aanneem, dat de heeren niets te doen hebben
„Inderdaad, we hebben niets te doen", zei de
kaalhoofdige, eenigszins verbaasd over de be
langstelling van den vreemden heer. „Sinds het
faillissement van de Transoceanische Bank zijn
we werkloos", voegde de man met den haardos
er aan toe.
„Welnu heeren", zei Sheffington, „misschien
heb ik werk voor U. Hier is mijn kaartje. Mag
ik TJ verzoeken, morgenochtend om 10 uur op
mijn kantoor te komen
Het behoeft wel nauwelijks gezegd te worden,
dat de heeren den volgenden dag op tijd waren.
„Neemt U plaats", begroette Sheffington de
jongelui. Hij wierp een blik op de visitekaartjes
„Wie van de heeren heet Smith?.... U? Dus
U is de mijnheer van den bewonderenswaardigen
haardos, mijnheer Jackson. En nu ter zake"
Hij bood den beiden heeren een sigaar aan.
„Ik zal openhartig met U spreken, maar moet
U verzoeken, alles wat hier besproken wordt,
als streng vertrouwelijk te beschouwen. Het
haargroeimiddel „Rapidol" is uitstekend, dat
hoef ik U niet te zeggen. En toch gaat het niet.
Ik kan niet aannemen, dat het verlangen naar
een weelderigen haargroei bij 't publiek minder
is geworden. Ik moet dus wel aannemen, dat
de reclamemethodes niet meer werken en iets
nieuws dient te worden gevonden. Ik ben daar
om op het idee gekomen, de levende reclame
te lanceeren en daartoe heb ik U uitgekozen.
Uw taak is niet erg moeilijk, alleen moet U
■wat acteurstalent hebben. U moet namelijk een
kleine scène spelen en wel steeds dezelfde.
Plaats der handeling: tram of autobus. Tijd:
iederen werkdag van negen tot zes. Handelende
personenDe heer met veel haar de heer
zonder haar. RegieSheffington. Let nu goed
op. Ik zal U de scène voorspelen!
Dit was de scène, die de heeren Smith en
Jackson voortaan ongeveer vijftig maal per dag
in vijftig verschillende tramwagens en bussen
speelden
Bij de een of andere halte stapte Jackson in
hij de volgende halte voegde Smith zich bij
hem. Ze begroetten elkaar als oude vrienden,
die blij zijn, elkaar toevallig weer eens te ont
moeten. Ze begonnen een huis-, tuin- en keuken-
gesprek. Dan zette Jackson zijn hoed af. En
nu had zijn tegenspeler een groot moment van
stil speleerst moest hij met wijdopen oogen
zijn vriend aanstaren, om vervolgens met de
tfitdrukking van de grootste verbazing te sta
melen„Maar Jacksonoude jongen.... hoe
is dat mogelijk Een half jaar geleden had je
niet veel meer haar dan ik". Hier zette de
kaalhoofdige als 't ware automatisch zijn hoed
af, „en nu heb je een geweldige kuif", waarop
zijn partner glimlachend antwoordden„Ja,
jongen, dat heb ik alleen te danken aan het
haargroeimiddel .Rapidol", dat is geweldig
Hierop Smith hoofdschuddend: „Haast niet te
gelooven. Ik koop vandaag nog een flesch van
dat.... hoe heet het ook weerRapidol".
Bij de volgende halte stapten de heeren uit.
Vijf minuten later werd de scène in een anderen
wagen herhaald en aangezien de heeren niet
bepaald fluisterden, volgde de heele wagen
het gesprek.
Sheffington had goed geziende omzet van
„Rapidol" steeg, eerst langzaam, later sneller.
Toen het herfst was, gingen de zaken al zoo
goed, dat Sheffington meende, het salaris van
de beide heeren te kunnen besparen. Het artikel
was er bij het publiek ingegaan en zou er wel
in blijven met wat reclame in bladen. Hij zond
dus met een stevigen handdruk Smith en Jack
son terug naar het rijk der werkloosheid.
Hij kwam echter spoedig tot de onaangename
ontdekking, dat de omzet van „Rapidol" even
geleidelijk daalde, als hij eerst gestegen was.
Sheffington peinsde zich suf, maar kon de oor
zaak niet ontdekken. Totdat hij plotseling....
Totdat hij plotseling de oplossing van het
raadsel vond. Hij stond op het achterbalcon van
een tramwagen, toen hij binnen zijn „Levende
Reclame" in druk gesprek zag. Toen hij het
woord „Rapidol" hoorde, ging hij naar binnen.
Zij schenen uit louter aanhankelijkheid aan de
firma, de scène verder te spelen. Hij vernam
de volgende dialoog
SmithMaar Jackson, oude jongen, hoe is dat
mogelijk Een jaar geleden had je nog net zoo'n
kuif als ik en nu ben je heelemaal kaal
JacksonDat komt alleen door dat zooge
naamde haarmiddel „Rapidol". Door dat vree-
selijke middel heb ik al mijn haar verloren.
De kerel, die een dergelijk preparaat als dat
Rapidol is, in den handel brengt, hoort in de
gevangenis
Sheffington had genoeg gehoord. Toen het
tweetal den wagen verliet, ging hij hen ha en
sprak hen woedend aan„Hoe kunt U het
wagen, een zoo uitstekend preparaat door de
modder te sleuren
Lachend antwoordde Smith„Dat zal ik U
zeggen. We werken op het oogenblik voor Uw
concurrent Dayis en verdienen bij hem twee
maal zooveel als bij U. Hiermee wil ik niet
•eggen, dat we niet bereid zouden zijn, weer
Ondank: iets waarmede de mensch bij alle
weldaden steeds rekenen moet.
Ontevredenheid: een dwaze methode om zich
het toch al niet gemakkelijke leven nog moei
lijker te maken.
Onafhankelijkheid: wie deze eens gekend
heeft vecht als een razende om haar te behou
den.
Onkosten: iets wat de mensch gewoonlijk
maar 't liefst op zijn medemensch afwentelt.
Ongeluk: heeft met het geluk gemeen dat
beide den mensch egoistisch maken.
Onbeslistheid: iets zeer ergs, want onbeslist
heid kan een mensch alles, ja zelfs het leven
kosten.
Onsterfelijkheid: de droom van velen op
aarde jammer dat niemand ze in werkelijk
heid ooit beleeft.
Onhoffelijkheid: een geweldige hinderpaal
voor wie in het leven vooruit wil komen.
Onvolkomen: een algemeen woord voor al
het menschelijke.
Onbestendig: een begrip gelijkluidend met
het weer, liefde, vriendschap en geluk.
Onderhoudend: het streven om zooveel mo
gelijk over zich zelf te praten en anderen niet
aan 't woord te laten komen.
Onbescheiden: iets zeer afkeurenswaardig
maar voorts de eenige manier om uit de keu
ken des levens iets mee te pikken.
Slecht bekomen.
Een beroemde, maar nogal kort aangebon
den professor werd bij een patient in consult
geroepen, dien hij voor een ernstig onderzoek
voor zes weken naar Zwitserland stuurde.
„Natuurlijk moet U streng naar mijn voor
schriften leven. Alleen melk, melk en nog eens
melk. Geen alcohol, veel slapen en iederen dag
maar één sigaar," schreef de professor voor.
„Maar professor wilde de patiënt tus-
schenbeide komen, maar de professor was niet
gewoon dat iemand tegen zijn advies inging,
„Niet tegenspreken," zei hij kort. „U doet,
wat ik zeg, of U behoeft nooit meer terug
te komen."
De zes weken gingen voorbij, de patiënt ver
scheen weer bij den professor, om zifh na de
kuur weer te vertoonen.
„U ziet er zeer goed uit," meende de profes
sor „hebt U al mijn aanwijzingen nauwkeurig
opgevolgd?"
„Zonder twijfel!" antwoordde de man. „Al
leen die ééne sigaar is mij in 't begin zeer slecht
bekomen, want ik had m'n leven lang nog nooit
gerookt."
Een suggestief jurylid.
„Negentig jaren muzikaal Genot."
Harmonie „Concordia" te Vlijmen.
Uit de Bossche Courant" van 6 Juni IJ.
„De jury werd gepresideerd door niemand
minder dan den bekenden Bosschen musicus
den heer Frans Meyer, iemand met naam in de
wereld der harmonieën. Geen wonder dat me
nig tambour de schrik om het hart sloeg en
angst kreeg voor „Bühnefieber""
En uit het „Huisgezin" van 7 Juni j.l.:
„Om drie uur nam het festival een aanvang
met twaalf deelnemers.
„De jury bestond uit de heeren Frans Meijer,
Bühnefieber en Hildebrand."
Te zware straf.
„Mijnheer de Commissaris, ik heb een ern
stige klacht. Gisterenavond heeft een agent
mij in plaats van naar het bureau naar m'n
vrouw thuis gebracht."
voor U te werken, als U nog meer betaalt en
ons een contract geeft. Nu hebben we helaas
geen tijd meer, daar komt de volgende lijn 37.
Hier is onze kaart". En hij drukte den heer
Sheffington een kaart in de hand, waarop in
vette letters gedrukt was:
Smith Jackson,
Aannemers van moderne Propaganda en
levende Reclame.
W.
(NADRUK VERBODEN)
Sergeant Bevis achtervolgde een vluchte
ling, een blanken man, die een moord had
begaan. Hij was naar het Zuiden gegaan in
een kano en Bevis moest hem opsporen. Hij
kende den moordenaar niet, had hem nooit
gezien, had ook geen signalement van hem.
Maar toch achtervolgde hij hem, hoe moeilijk
het zou zijn om hem te vinden.
Ook de sergeant had zijn kano en peddelde
de rivier af, waar allerlei ondiepten en rotsen
de vaart belemmerden. Bevis was vermoeid;
toen hij in een gedeelte kwam, waar het water
nogal kalm was, bleef hij rusten. De zon stond
laag aan den hemel, het was eigenlijk tijd om
te kampeeren, maar Bevis deed dit liever niet.
Vuur kon hij toch- niet aansteken, om niet de
aandacht te trekken; dan was het beter om in
de kano te slapen, na die aan een uitstekenden
tak van een boom te hebben vastgemaakt.
Opeens hoorde hij langzame slagen met een
bijl. Het geluid kwam van een plek voor hem
uit, ergens achter de bocht, die de rivier hier
maakte. Hij stak zijn revolver los in den
holster, zijn geweer legde hij dwars over zijn
rugzak, die in de kano lag en zoo, alle zenu
wen gespannen, roeide hij zachtjes voort.
Om de bocht gekomen zag hij een blokhut
aan den oever. Er kwam rook uit den schoor
steen en voor de hut stond een man bezig
hout te hakken. Hij keek op, toen de sergeant
naderde. Het was een man van o-m en nabij
de vijftig, verweerd door de zon en het ruwe
weer, een echte kluizenaar in de wildernis.
Bevis stapte aan wal en de man groette
hem gemelijk, zooals de trappers doen, die
hun leven lang in de bosschen doorbrengen.
„Hoe lang woont u hier al vroeg de ser-
geant.
„Aanstaanden winter veertien jaar". Ja, hij
was een trapper en bevond zich in een moei
lijk geval. Zijn buurman, die drie mijlen ver
der woonde, 'had zijn kano en zijn geweer ge
leend en was al een paar dagen op stap. Zijn
levensmiddelen raakten op, toch kon de
sergeant bij hem overnachten, als hij dat
wilde.
„Of hij een vreemden man in een kano
voorbij had zien gaan" vroeg de sergeant.
Neen, hij had niets gezien.
Bevis nam zijn rugzak uit zijn kano en wilde
het vaartuig aan wal slepen, toen de trapper
ongeduldig hem toeriep: „Neen, daar niet.
Daar ligt altijd mijn eigen kano. Sleep de
jouwe verder op naar den anderen kant".
De sergeant begreep den man; die kluize
naars in de bosschen worden langzamerhand
slaven van hun gewoonten, zij kunnen het
niet velen, dat iemand daar inbreuk op maakt.
Hij bood aan om hout te hakken, maar de
trapper schudde het hoofd. Neen, hij ver
trouwde zijn bijl aan niemand toe: hijzelf ken
de zijn werktuigen beter dan een vreemde.
„Maar als je kans ziet om visch te vangen'
zei hij, „ga ik even naar den anderen kant van
de ontginning". Hij wees naar het Westen..
„Daar komt eiken avond een hert en dat heb
ik getemd. Hij eet uit mijn hand".
Toen hij weg was gegaan, haalde Bevis een
vïschlijn met haak uit zijn rugzak, wierp die
in een diep gedeelte van de rivier en had wel
dra beet." Hij haalde een flinken snoek op,
maakte de visch schoon en braadde die in een
pan, die hij in den oven vond staan.
Toen de trapper terugkwam, roosterde hi;
brood en ze aten hun maal in diep stilzwijgen
De kluizenaar scheen niet gewoon te zijn om
meer te spreken dan hoog noodig was. Bevis
bood aan om de vaten te wasschen en de
trapper vond het goed. „Zet de dingen maar
op hun plaats", zei hij brommerig. Bevis begon
met de pan, waarin hij de visch gebraden had.
Toen hij die had schoongeschuurd, hing hij
die op aan een spijker aan den muur.
„Neen, daar niet", snauwde de man en de
pan uit de handen van den sergeant nemend
hing hij die aan een spijker vlak naast het
fornuis.
„Ik hang altijd die pan op dien spijker", ver
klaarde hij, „en als een man dat veertien jaar
lang heeft gedaan
Maar toen hij zich omkeerde, keek hij recht
in den loop van Bevis' revolver. Deze stond
te grinniken.
„Wij zullen van avond nog terug gaan", zei
hij, „hoewel het mij voor jou spijt. Je hadt
mij haast overtuigd; je idee om door te gaan
voor den eigenaar van deze verlaten hut was
uitstekend, maar je wilde te veel bewijzen.
Toen je weg was gegaan om je lievelings
hert wat suiker te brengen, heb ik dien spij
ker naast het fornuis zelf ingeslagen om er
mijn vischlijn aan te drogen...."
NADRUK VERBODEN).
Toen de jongens van Loon vijf en zes jaar
oud werden, kregen zij een zusje. Al weken te
voren hadden vader en moeder op een verras
sing gezinspeeld, zoódat zij, toen de groote dag
gekomen was, vol nieuwsgierigheid de kamer
betraden, waar de beloofde surprise hen wachtte.
Maar het werd een groote teleurstelling: Joep,
de oudste zoon. vond, dat het kindje zoo „raar
rood" zag en zijn broertje Dick vroeg, waarom
vader en moeder niet liever een leuken hond
hadden gekocht in plaats van „zoo'n saai meis-
Beiden waren het er overigens over eens,
dat hun ouders bij het uitzoeken van het
zusje wel iets beters hadden kunnen vinden
dan dit kleine wurm.
„Het arme kind zal nog wat beleven met
die twee bengels", merkte de verpleegster, die
bij deze discussie tegenwoordig was, somber op.
En die voorspelling kwam uit. Toen zus een
beetje ouder was geworden, begonnen de broers
veel van haar te houden. Zij vochten er om, wie
haar in den kinderwagen door den tuin mocht
rijden, hetgeen op een goeden keer tengevolge
had, dat het arme kind met wagen en al in
den'vijver terecht kwam, aangezien de jongens
slaags geraakt waren over het besturen van
hun° zusters equipage. Toen zij amper loopen
kon, heschen zij haar eens op een van de groote
pilaren van het tuinhek. Zus vond het eenig
en juichte van plezier, maar, toen de jongens
een paar minuten later in den achtertuin gingen
spelen en haar heelemaal vergaten, veranderde
het genoegen in groot verdriet en het gekraai
in hevig geschreeuw, waarop verschillende huis-
genooten toesnelden om haar uit haar benarde
situatie te bevrijden.
Maar zus van Loon groeide tegen alle ver
drukking in; zij ondervond geen nadeel van de
perikelen, waarin haar broers haar brachten,
perikelen, welke toenamen, naarmate zij grooter
werd. Want, toen zij ongeveer zes jaar oud was,
besloten Joep en Dick, dat zij ook deel wilden
hebben aan de opvoeding van hun zusje. Zij
zouden van haar een „flink sportief kind" ma
ken en er tegen waken, dat zij een nuf werd,
zijnde een nuffig meisje het akeligste wezen,
dat zij zich konden voorstellen.
Op die manier leerde zus roeien, fietsen,
tennissen, zij werd ingewijd in de edele visch -
kunst, zwom weldra als de beste, maar leerde
bovenal vermoeienissen en moeilijkheden opge
wekt te verdragen, totdat zij zoo gehard was als
de jongens zelf. Bovendien gaven zij haar nog
een aparten cursus tegen „kinderachtigheid"
zooals zij dat noemden, hetgeen hieruit be
stond, dat zij moest leeren om pijn te verdra
gen zonder een spier van haar gezicht te ver
trekken en verder nooit een greintje aanstel
lerij mocht toonen.
Met dat al bleef zus een echt meisje, hetgeen
de broers bemerkten, toen zij op een keer hun
zusje, die net zestien jaar was geworden, voor
-t vrcic+iVsnlo anntrnffpn. druk
den spiegel in de vestibule aantroffen, druk
bezig met het poederen van haar neus. De
jongens vergaten bij deze gelegenheid hun def
tigheid van jeugdige studenten en straften „het
kind" voorbeeldig voor haar nuffigheid. Met
behulp van een staafje houtskool maakten zij
haar gezicht, hals en armen pikzwart, namen
het poederdoosje met toebehooren af en bedreig
den haar met de vreeselijkste straffen, wanneer
zij nog eens een aasje poeder op haar gezicht
zouden ontdekken. Sindsdien poederde zus haar
neusje voorzichtig op haar eigen kamer met
de deur stijf op slot en zij deed het zog netjes,
dat Joep .noch Dick het ooit merktenimmers
één vrouw kan het opnemen tegen duizend
mannen, dus zeker tegen twee broers.
Zus van Loon was een en twintig, toen haar
broers kort na elkaar gingen trouwen. Zij zou
den zeker met hun gewone energie ook een
levensgezel voor hun zuster gezocht hebben, als
zij er niet van overtuigd geweest waren, dat een
dusdanig opgevoed meisje een dergelijke hulp
niet noodig had. En die overtuiging werd be
waarheid.
Op zekeren dag werd zus door een roekeloos
bestuurde auto aangereden. Ernstig gewond aan
het hoofd #werd zij naar een ziekenhuis ver
voerd, waar men het noodig oordeelde onmid
dellijk te opereeren, terwijl de aard van de
wonden eenige verdooving onmogelijk maakte.
De beroemde, jonge chirurg, die de operatie
verrichtte, was evenals zijn assistenten, vol
bewondering voor de heldhaftige wijze, waarop
het slachtoffer de pijnen tijdens en na de behan
deling verdroeg. Gewend als hij was aan adoree-
rende dames, die op allerlei manieren, door
aanstellerij, vleierijtjes enz. zijn aandacht pro
beerden te trekken, geraakte hij onder den
indruk van dit totaal ongekunstelde meisje, dat
zich zoo flink gedroeg en heelemaal geen nuffig
heid toonde. Toen zij genezen was, vroeg hij
haar ten huwelijk.
I. v. E.
(NADRUK VERBODEN)
De architect had zich op den modernen stoel
in de kapperssalon neergelaten en zeide: „Haar
snijden en scheren."
De kapper vroeg:
„Interesseert u zich ook voor de races, me
neer Hill?"
„Waarom?"
„Kent u meneer Havyland? Meneer Havy-
land is al jaren een klant van me. Hij laat
zich hier eiken dag scheren. Hij heeft me
vanmorgen een tip voor de derde race van
vanmiddag gegeven. Zijn paard „Goldfly" moet
het vandaag doen. En de eigenaar zal het toch
wel weten, niet waar?"
Architect Hill voelde zich blijkbaar geïnteres
seerd want hij antwoordde:
,Zoo? En wat zeggen de anderen ervan?"
„Niemand heeft er 't minste idee van. Alleen
meneer Havyland en ik. Een staltip. Betaalt
dertigvoud!"
Meneer Hill besloot, voor alle zekerheid,
twintig shilling op Goldfly te zetten.
De architect stapte op de tram, om naar de
racebaan te gaan, kwam naast een braven bur
ger te zitten, die in een sportblad de prognos
tics der races van dien middag las. De tram
ging langzaam en de man met de krant las ook
in een langzaam tempo, nee, langzamer nog. Hij
bekeek ieder getal nauwkeurig en berekende
secuur de kans van ieder paard alvorene voor
een of ander nummer een vraagteeken te
plaatsen. Alleen in de derde race streepte hij
vlug en zeker een paard aan.
„Aha! Goldfly", dacht Hill.
Maar hij las teleurgesteld: „Hercules".
Van „Goldfly" nam de krantenlezer niet
deminste notitie; van de overwinning van zijn
paard echter, scheen hij zoo zeker te zijn, dat
hij zich met de conditie der overige paar
den het hoofd niet meer brak.
Hill besloot, voor alle zekerheid, ook op
„Hercules" twintig shilling te zetten.
In de buurt van den ingang van de renbaan
ontmoette Hill een goeden kennis. „Ga je naai
de races?"
„Misschien wel."
„Wedden?"
„Nooit."
De goede kennis keek het raceprogramma in.
„Maar vandaag moet je wedden. De trainer
heeft het me sub rosa verteld. Een outsider.
Vierdubbel geld."
„Ik weet het."
„Miramar."
„Pardon?" vroeg Hill verwonderd.
„Miramar", herhaalde de kennis, „niet te
slaan, meneer. Betaalt viermaal z'n geld. Min
stens viermaal."
Tusschen de tweede en derde race ontmoette
architect Hill zijn vriend Hampson.
„Wat heb je in de derde race?"
Hill glimlachte en deed één oog toe.
„Doodzekere renner, Miramar."
Vriend Hampson schudde geheel onthutst,
het hoofd:
„Wie heeft je dien zwendel aangepraat? Ze
ker weer zoo'n zoogenaamde staltip.
„Ik heb ook op „Goldfly" gewed", zei Hill.
„De eigenaar is een goed vriend van me."
„Dat mag zijn meening zijn. Maar die is gelijk
nul. In de derde race is er maar één paard, dat
alle andere torenhoog overtreft."
Hill greep langzaam in zijn zak naar de derde
ticket.
„Hercules?" vroeg hij.
„Onzin. Wireless natuurlijk", zei vriend
Hampson. „En de tweede beste „Kickup." En
Hill besloot nog met twintig shilling ieder op
Wireless en Kickup te wedden.
Hij ging naar het ticketloket. Vóór hem
wachtte een armelijk gekleede jongeman met
een oude verschoten broek en erg scheef ge-
loopen hakken.
„Vijftig pond op Goodbye" zei hij,
Architect Hill overwoog:
„De man is armoedig gekleed. Hij zet het
geld natuurlijk niet voor zichzelf, maar voor
een jockey of een trainer, die niet gezien mag
worden.
En Hill zette behalve twintig shilling op
Wireless en twintig op Kickup ook nog twin
tig shilling op Goodbye.
Toen Hill op de racecourse terugkwam, reden
de paarden in proefgalop en kort daarop klonk
de bel voor het starten van de derde race.
Plotseling hoorde hij twee stemmen achter zich.
„Heb je niet gehoord, dat vandaag voor deze
race duizenden zoogenaamd geheime tips ver
spreid zijn. Heel systematisch werd het bedrog
opgebouwd. De race wordt natuurlijky gewon
nen door Loveroflife. Ik heb zelf duizend pond
op Loveroflife."
„Jij? Je wedt anders toch niet?"
„Nooit," antwoordde de andere, „sinds acht
jaar niet. Maar dezen keer kun je 't veilig doen;
je kunt je op mijn woorden verlaten."
Hill keerde zich om en herkende in den
heer achter hem den bekenden, zwaarbetaal-
den' sportverslaggever van het racetijdschrift
,De Renbaan", ijlde naar het ticketloket en
vroeg:
„Vijftig shilling op Loveroflife."
Hill kreeg zijn ticket. Even daarna klonk het
schot. Acht paarden vlogen als een pijl uit
den boog over de racebaan.
De paarden heetten: Goldfly, Hercules, Mira
mar. Wireless, Kickup, Goodbye, Loveroflife
en Mindrinetti.
De architect had op zeven paarden gewed.
Maar de race werd gewonnen door het acht
ste Mindrinetti.
X.
(NADRUK VERBODEN.)
Bidschüri, een jonge, Indische ingenieur, ver
telde eens het volgende voorval uit zijn leven.
Hij was in dienst getreden bij een onderneming,
die een nieuwe spoorlijn aanlegde, elf honderd
mijlen van Haiderabad verwijderd, dicht bij het
oerwoud.
Het was In April, eenige weken voor den
regentijd. De lucht was broeiend heet, zelfs de
nachten brachten geen verkwikking. Met mijn
vriend Dais lag ik voor de groote barak, moe
van het werken en nog meer door de zwoele
hitte.
Gewoonlijk was onze eenige ontspanning de
radio van ingenieur Adamson. Deze was met
vrouw en kind naar Kolhi gekomen en iederen
avond zaten zij in de voorgalerij van hun land
huisje te luisteren naar de vroolijke muziek,
die van Calcutta en Bombay werd uitgezonden.
De jonge vrouw speelde dan met haar zoontje
Jim en soms danste zij met haar man. De luid
spreker gaf alles volmaakt weer.
Op dien Zaterdagavond waren wij erg wee
moedig. Mr. Adamson was met zijn vrouw per
auto een visite in den omtrek gaan maken, maar
kleine Jim was thuis gebleven. Hij lag in een
hangmat en zijn Indische kindermeid zong hem
slapende wiegeliedjes voor.
Toen hoorden Dais en ik opeens een vreemd
geluid: stampen, brullen, 'n gekraak, 'n geraas,
zooals ik nog nooit gehoord had.
„Er komt een onweer op", zei ik tot Dais en
wiide in de barak gaan. Hij bromde iets en
draaide zich om. Ons werkvolk en de menschen
uit het dorp kwamen van alle kanten aan-
loopen. Zij zagen er ontsteld uit. Opgewonden
schreeuwden zij: „Zij komen, zij komen
„De jungle is losgebroken I" riep mijn vriend
Dais.
De jungle los? Wat beteekende dat?
„Gauw, gauw!" riep iemand achter mij. Het
was een der daglooners, die mij met krachtige
vuist beetpakte, mij meesleepte en met een ge
weldigen duw in den grooten machine ketel
duwde. Rondziende bemerkte ik, dat nog eenige
kameraden met mij mee in het ijzeren ge
vaarte zaten opgesloten.
Buiten was het een vreeselijk tumult. Er
werd gegild, geschreeuwd, menschen holden als
razend heen en weer. Dan kwam het geweldige
stampen en kraken dichterbij, alsof honderden
stoomhamers aan het kloppen waren.
Dat alles voltrok zich in een minimum van
tijd. "Ben ik soms ziek aan het ijlen dacht ik.
„De olifantende olifanten!" schreeuwden
mijn makkers in den ketel.
ik keek door een der kleine openingen in de
deur van het gevaarte. Inderdaad. Een kudde
olifanten kwam aandraven. Barakken stortten
ineen, boomen werden ontworteld, balken de
daken vlogen door de lucht. Alles vluchtte,
mannen, vrouwen, kinderen.
De dieren waren bij de groote barak gekomen
en toen drong het opeens tot mij door: Dais,
mijn vriend, mijn kameraad, was buiten geble
ven. Ik keek door het kleine venster, ik zag
hem, hij vluchtte, maar viel krachteloos neer.
Een reusachtige olifant greep hém met zijn
slurf en hief hem hoog op in de lucht. Dat dier
scheen de aanvoerder der kudde te zijn. De an
deren volgden hem met opgeheven snuiten en
trompetterden uit alle macht.
Mijn kameraden in de machine gilden van
ontzetting.
Nu waren de dieren bij het landhuisje van
Adamson gekomen. Reeds rukten zij aan de
stijlenen in de hangmat lag de kleine
Jim. Zijn voedster was gevlucht.
„Vooruit", schreeuwde ik opeens. „Vooruit
menschen, wij moeten ze redden
.Wie reddenBen je krankzinnig?"
"zij zullen Dais en Jim dooden
''hou je stil, anders komt de kudde op ons
af en gooit de ketel om
Het tooneel was verschikkelijk. Dais, gekneld
in den kreep van den olifant, gilde wanhopig.
De slurf van het dier suisde door de lucht en
Dais zou op het volgende oogenblik neerge
worpen worden en vertreden. De andere dieren
hadden juist de houten verande omgegooid en
zouden Jim grijpen.
Op dat oogenblik gebeurde het onverwachte.
De radio begon te spelen. Een krachtige mili
taire muziek liet zich hooren. De dieren weken
achteruit. De aanvoerder van de kudde hief zijn
kop in de lucht. Dan bewoog hij zijn dikke
pooten, eerst den een, dan den ander, op de
maat der muziek.
„Hij danst, hij danst
„Kijk toch eens, hoe hij danst".
Wij verdrongen elkander voor het kijkgat.
„Hij heeft koperen ringen om de pooten", riep
een van de makkers.
„Er staan letters opBidschüri, lees toch
eens
Ja, het dier droeg koperen ringen om de
pooten. Zij waren erg afgesleten, maar het in
schrift is nog te lezen.
B.. I..N..C..O.. Bincon!
„Binco", schreeuwde de menschen. Ook Dais
schreeuwde: „Binco
Het dier bleef dansen, het wendde zich om en
hief beurtelings de pooten op. Opeens herin
nerde ik mij een bericht uit de krant van een
paar jaren terug. Bij den brand van een circus
waren eenige dieren ontvlucht, waaronder een
gedresseerde olifant. Tevergeefs zocht men hem.
Het dier kon op de maat van de muziek dan
sen Het lied van den toreador in de Carmen
werd nu gespeeld en Binco danste in een kring
rond als vroeger in het circus. De andere oli
fanten trokken zich verwonderd terug. Dais
hin" nog altijd als een acrobaat in de slurf.
Toen liet iied ten einde was, legde Binco
mijn vriend zachtjes neer, boog met- kop en
knie als voor het geachte publiek, draaide zich
om en liep terug naar het oerwoud. De andere
olifanten volgden brullend en trompetterend.
Weldra waren ze verdwenen.
Wij snelden naar Dais, hij lachte Naar klei
nen Jim, hij sliep K.
(NADRUK VER,BODEN).
Begrijpelijk.
„Kellner, ik zie een kalfscotelet kost hier
1,25
„Precies, mijnheer."
„Sapperloot, dat is dan zeker een cotelet van
het gouden kalf."
Made in Holland.
„Edel scheermessen.
„U messen.
„Het scheermessen wat U heben moet",
„Made in Holland" staat hieronder.
Verwarrende journalistiek.
Gelezen in „Zelandia".
UIT GROEDE.
De schuur op de landbouwhoeve van den
heer G. alhier is door brand vernield. Hoewel
de brandweer spoedig aanwezig was kon deze
bij gebrek aan voldoende bluschwater niets te
gen het vuur uitrichten, zoodat het gebouw
met zijn geheelen inhoud een prooi der vlam
men werd.
De politie stelt een onderzoek in naar de op
voeding onzer kinderen."
UIT ST. JANSTEEN.
„Maandagavond heeft de K. J. V. een feest
avond in het Jongerispatronaat. De K. J. V.-
meisjes zullen een bijbelsch tooneelspel op
voeren en de zeer gevierde redenaar pater Cal-
lewaert uit Gent zal spreken over „de oorzaak
van dezen brand, die aan kwaadwilligheid
wordt toegeschreven."