m Rit et m PC 1 t E i U I m I ALLERLEI M DE WINNAAR. HET HAARGROEI- MIDDEL. DE KLUIZENAAR. -o- ZUS. iP® BINCO, DE OLIFANT. -o- WOENSDAG 21 JUNI 1933 It klWm ON 0- -O- NARCISSENFEEST TE MONTREUX. Het 19de Narcissen feest te Montreux heeft zich dit jaar bijzonder onderscheiden door het groot aantal in bepaalde vormen opgemaakte auto'», Een olifant van bloemen. -o- {«Ut |ll De fabrikant Sheffington was in een slechte bui. Hij was woedend. En hij had er alle reden toe. Het was onbegrijpelijk, maar het haargroei middel „Rapidol" ging niet, ondanks de sprook jesachtige eigenschappen van dit middel en ondanks alle reclame. Het zag er naar uit, dat mijnheer Sheffington binnen niet al te langen tijd zijn fabriek zou moeten sluiten, als er ten minste geen wonder gebeurde. Met een zorgelijk gezicht opende mijnheer Sheffington de inge komen post uit de provincie. „Het spijt ons, U te moeten berichten....". „Tot ons leedwezen moeten wij U mededeelen.Het scheen iedereen te spijten, dat „Rapidol" onverkoop baar was. Toen hij al deze teleurstellende brie ven gelezen had, besloot mijnheer Sheffington maar liever niet de komst van zijn stadsreiziger af te wachten, maar op dezen heerlijken lente morgen ontspanning en afleiding te zoeken in een partij tennis. Zuchtend nam hij stok en hoed en verliet zijn kantoor. Op weg naar de tennisbaan wandelde mijn heer Sheffngton door het park en hier zag hij iets, waardoor hij plotseling een schitterend idee voor een nieuw soort reclame kreeg. Op een bank zaten namelijk twee jongelui, wier klee ding duidelijk sporen van betere dagen vertoon de °en die zich door de warme voorjaarszon lieten beschijnen. Met een half oog zag mijnheer Sheffington, dat deze jongemannen tot het leger werkloozen behoorden. Dit was op zichzelf in dezen tijd niet zoo opvallend. Het geschoolde oog des heeren Sheffington zag echter dadelijk het geweldige contrast tusschen de beide hee ren de eene had een haardos, waartegen zelfs de weelderige reclameplaten van „Rapidol" het moesten afleggen, terwijl het hoofd van den andere een Edammerkaas gelijk was. De heer Sheffington, een man van snelle besluiten, trad op de jongelui toe en sprak „Neemt U me niet kwalijk, heeren, wanneer ik U een oogenblik stoor. Heb ik gelijk, als ik aanneem, dat de heeren niets te doen hebben „Inderdaad, we hebben niets te doen", zei de kaalhoofdige, eenigszins verbaasd over de be langstelling van den vreemden heer. „Sinds het faillissement van de Transoceanische Bank zijn we werkloos", voegde de man met den haardos er aan toe. „Welnu heeren", zei Sheffington, „misschien heb ik werk voor U. Hier is mijn kaartje. Mag ik TJ verzoeken, morgenochtend om 10 uur op mijn kantoor te komen Het behoeft wel nauwelijks gezegd te worden, dat de heeren den volgenden dag op tijd waren. „Neemt U plaats", begroette Sheffington de jongelui. Hij wierp een blik op de visitekaartjes „Wie van de heeren heet Smith?.... U? Dus U is de mijnheer van den bewonderenswaardigen haardos, mijnheer Jackson. En nu ter zake" Hij bood den beiden heeren een sigaar aan. „Ik zal openhartig met U spreken, maar moet U verzoeken, alles wat hier besproken wordt, als streng vertrouwelijk te beschouwen. Het haargroeimiddel „Rapidol" is uitstekend, dat hoef ik U niet te zeggen. En toch gaat het niet. Ik kan niet aannemen, dat het verlangen naar een weelderigen haargroei bij 't publiek minder is geworden. Ik moet dus wel aannemen, dat de reclamemethodes niet meer werken en iets nieuws dient te worden gevonden. Ik ben daar om op het idee gekomen, de levende reclame te lanceeren en daartoe heb ik U uitgekozen. Uw taak is niet erg moeilijk, alleen moet U ■wat acteurstalent hebben. U moet namelijk een kleine scène spelen en wel steeds dezelfde. Plaats der handeling: tram of autobus. Tijd: iederen werkdag van negen tot zes. Handelende personenDe heer met veel haar de heer zonder haar. RegieSheffington. Let nu goed op. Ik zal U de scène voorspelen! Dit was de scène, die de heeren Smith en Jackson voortaan ongeveer vijftig maal per dag in vijftig verschillende tramwagens en bussen speelden Bij de een of andere halte stapte Jackson in hij de volgende halte voegde Smith zich bij hem. Ze begroetten elkaar als oude vrienden, die blij zijn, elkaar toevallig weer eens te ont moeten. Ze begonnen een huis-, tuin- en keuken- gesprek. Dan zette Jackson zijn hoed af. En nu had zijn tegenspeler een groot moment van stil speleerst moest hij met wijdopen oogen zijn vriend aanstaren, om vervolgens met de tfitdrukking van de grootste verbazing te sta melen„Maar Jacksonoude jongen.... hoe is dat mogelijk Een half jaar geleden had je niet veel meer haar dan ik". Hier zette de kaalhoofdige als 't ware automatisch zijn hoed af, „en nu heb je een geweldige kuif", waarop zijn partner glimlachend antwoordden„Ja, jongen, dat heb ik alleen te danken aan het haargroeimiddel .Rapidol", dat is geweldig Hierop Smith hoofdschuddend: „Haast niet te gelooven. Ik koop vandaag nog een flesch van dat.... hoe heet het ook weerRapidol". Bij de volgende halte stapten de heeren uit. Vijf minuten later werd de scène in een anderen wagen herhaald en aangezien de heeren niet bepaald fluisterden, volgde de heele wagen het gesprek. Sheffington had goed geziende omzet van „Rapidol" steeg, eerst langzaam, later sneller. Toen het herfst was, gingen de zaken al zoo goed, dat Sheffington meende, het salaris van de beide heeren te kunnen besparen. Het artikel was er bij het publiek ingegaan en zou er wel in blijven met wat reclame in bladen. Hij zond dus met een stevigen handdruk Smith en Jack son terug naar het rijk der werkloosheid. Hij kwam echter spoedig tot de onaangename ontdekking, dat de omzet van „Rapidol" even geleidelijk daalde, als hij eerst gestegen was. Sheffington peinsde zich suf, maar kon de oor zaak niet ontdekken. Totdat hij plotseling.... Totdat hij plotseling de oplossing van het raadsel vond. Hij stond op het achterbalcon van een tramwagen, toen hij binnen zijn „Levende Reclame" in druk gesprek zag. Toen hij het woord „Rapidol" hoorde, ging hij naar binnen. Zij schenen uit louter aanhankelijkheid aan de firma, de scène verder te spelen. Hij vernam de volgende dialoog SmithMaar Jackson, oude jongen, hoe is dat mogelijk Een jaar geleden had je nog net zoo'n kuif als ik en nu ben je heelemaal kaal JacksonDat komt alleen door dat zooge naamde haarmiddel „Rapidol". Door dat vree- selijke middel heb ik al mijn haar verloren. De kerel, die een dergelijk preparaat als dat Rapidol is, in den handel brengt, hoort in de gevangenis Sheffington had genoeg gehoord. Toen het tweetal den wagen verliet, ging hij hen ha en sprak hen woedend aan„Hoe kunt U het wagen, een zoo uitstekend preparaat door de modder te sleuren Lachend antwoordde Smith„Dat zal ik U zeggen. We werken op het oogenblik voor Uw concurrent Dayis en verdienen bij hem twee maal zooveel als bij U. Hiermee wil ik niet •eggen, dat we niet bereid zouden zijn, weer Ondank: iets waarmede de mensch bij alle weldaden steeds rekenen moet. Ontevredenheid: een dwaze methode om zich het toch al niet gemakkelijke leven nog moei lijker te maken. Onafhankelijkheid: wie deze eens gekend heeft vecht als een razende om haar te behou den. Onkosten: iets wat de mensch gewoonlijk maar 't liefst op zijn medemensch afwentelt. Ongeluk: heeft met het geluk gemeen dat beide den mensch egoistisch maken. Onbeslistheid: iets zeer ergs, want onbeslist heid kan een mensch alles, ja zelfs het leven kosten. Onsterfelijkheid: de droom van velen op aarde jammer dat niemand ze in werkelijk heid ooit beleeft. Onhoffelijkheid: een geweldige hinderpaal voor wie in het leven vooruit wil komen. Onvolkomen: een algemeen woord voor al het menschelijke. Onbestendig: een begrip gelijkluidend met het weer, liefde, vriendschap en geluk. Onderhoudend: het streven om zooveel mo gelijk over zich zelf te praten en anderen niet aan 't woord te laten komen. Onbescheiden: iets zeer afkeurenswaardig maar voorts de eenige manier om uit de keu ken des levens iets mee te pikken. Slecht bekomen. Een beroemde, maar nogal kort aangebon den professor werd bij een patient in consult geroepen, dien hij voor een ernstig onderzoek voor zes weken naar Zwitserland stuurde. „Natuurlijk moet U streng naar mijn voor schriften leven. Alleen melk, melk en nog eens melk. Geen alcohol, veel slapen en iederen dag maar één sigaar," schreef de professor voor. „Maar professor wilde de patiënt tus- schenbeide komen, maar de professor was niet gewoon dat iemand tegen zijn advies inging, „Niet tegenspreken," zei hij kort. „U doet, wat ik zeg, of U behoeft nooit meer terug te komen." De zes weken gingen voorbij, de patiënt ver scheen weer bij den professor, om zifh na de kuur weer te vertoonen. „U ziet er zeer goed uit," meende de profes sor „hebt U al mijn aanwijzingen nauwkeurig opgevolgd?" „Zonder twijfel!" antwoordde de man. „Al leen die ééne sigaar is mij in 't begin zeer slecht bekomen, want ik had m'n leven lang nog nooit gerookt." Een suggestief jurylid. „Negentig jaren muzikaal Genot." Harmonie „Concordia" te Vlijmen. Uit de Bossche Courant" van 6 Juni IJ. „De jury werd gepresideerd door niemand minder dan den bekenden Bosschen musicus den heer Frans Meyer, iemand met naam in de wereld der harmonieën. Geen wonder dat me nig tambour de schrik om het hart sloeg en angst kreeg voor „Bühnefieber"" En uit het „Huisgezin" van 7 Juni j.l.: „Om drie uur nam het festival een aanvang met twaalf deelnemers. „De jury bestond uit de heeren Frans Meijer, Bühnefieber en Hildebrand." Te zware straf. „Mijnheer de Commissaris, ik heb een ern stige klacht. Gisterenavond heeft een agent mij in plaats van naar het bureau naar m'n vrouw thuis gebracht." voor U te werken, als U nog meer betaalt en ons een contract geeft. Nu hebben we helaas geen tijd meer, daar komt de volgende lijn 37. Hier is onze kaart". En hij drukte den heer Sheffington een kaart in de hand, waarop in vette letters gedrukt was: Smith Jackson, Aannemers van moderne Propaganda en levende Reclame. W. (NADRUK VERBODEN) Sergeant Bevis achtervolgde een vluchte ling, een blanken man, die een moord had begaan. Hij was naar het Zuiden gegaan in een kano en Bevis moest hem opsporen. Hij kende den moordenaar niet, had hem nooit gezien, had ook geen signalement van hem. Maar toch achtervolgde hij hem, hoe moeilijk het zou zijn om hem te vinden. Ook de sergeant had zijn kano en peddelde de rivier af, waar allerlei ondiepten en rotsen de vaart belemmerden. Bevis was vermoeid; toen hij in een gedeelte kwam, waar het water nogal kalm was, bleef hij rusten. De zon stond laag aan den hemel, het was eigenlijk tijd om te kampeeren, maar Bevis deed dit liever niet. Vuur kon hij toch- niet aansteken, om niet de aandacht te trekken; dan was het beter om in de kano te slapen, na die aan een uitstekenden tak van een boom te hebben vastgemaakt. Opeens hoorde hij langzame slagen met een bijl. Het geluid kwam van een plek voor hem uit, ergens achter de bocht, die de rivier hier maakte. Hij stak zijn revolver los in den holster, zijn geweer legde hij dwars over zijn rugzak, die in de kano lag en zoo, alle zenu wen gespannen, roeide hij zachtjes voort. Om de bocht gekomen zag hij een blokhut aan den oever. Er kwam rook uit den schoor steen en voor de hut stond een man bezig hout te hakken. Hij keek op, toen de sergeant naderde. Het was een man van o-m en nabij de vijftig, verweerd door de zon en het ruwe weer, een echte kluizenaar in de wildernis. Bevis stapte aan wal en de man groette hem gemelijk, zooals de trappers doen, die hun leven lang in de bosschen doorbrengen. „Hoe lang woont u hier al vroeg de ser- geant. „Aanstaanden winter veertien jaar". Ja, hij was een trapper en bevond zich in een moei lijk geval. Zijn buurman, die drie mijlen ver der woonde, 'had zijn kano en zijn geweer ge leend en was al een paar dagen op stap. Zijn levensmiddelen raakten op, toch kon de sergeant bij hem overnachten, als hij dat wilde. „Of hij een vreemden man in een kano voorbij had zien gaan" vroeg de sergeant. Neen, hij had niets gezien. Bevis nam zijn rugzak uit zijn kano en wilde het vaartuig aan wal slepen, toen de trapper ongeduldig hem toeriep: „Neen, daar niet. Daar ligt altijd mijn eigen kano. Sleep de jouwe verder op naar den anderen kant". De sergeant begreep den man; die kluize naars in de bosschen worden langzamerhand slaven van hun gewoonten, zij kunnen het niet velen, dat iemand daar inbreuk op maakt. Hij bood aan om hout te hakken, maar de trapper schudde het hoofd. Neen, hij ver trouwde zijn bijl aan niemand toe: hijzelf ken de zijn werktuigen beter dan een vreemde. „Maar als je kans ziet om visch te vangen' zei hij, „ga ik even naar den anderen kant van de ontginning". Hij wees naar het Westen.. „Daar komt eiken avond een hert en dat heb ik getemd. Hij eet uit mijn hand". Toen hij weg was gegaan, haalde Bevis een vïschlijn met haak uit zijn rugzak, wierp die in een diep gedeelte van de rivier en had wel dra beet." Hij haalde een flinken snoek op, maakte de visch schoon en braadde die in een pan, die hij in den oven vond staan. Toen de trapper terugkwam, roosterde hi; brood en ze aten hun maal in diep stilzwijgen De kluizenaar scheen niet gewoon te zijn om meer te spreken dan hoog noodig was. Bevis bood aan om de vaten te wasschen en de trapper vond het goed. „Zet de dingen maar op hun plaats", zei hij brommerig. Bevis begon met de pan, waarin hij de visch gebraden had. Toen hij die had schoongeschuurd, hing hij die op aan een spijker aan den muur. „Neen, daar niet", snauwde de man en de pan uit de handen van den sergeant nemend hing hij die aan een spijker vlak naast het fornuis. „Ik hang altijd die pan op dien spijker", ver klaarde hij, „en als een man dat veertien jaar lang heeft gedaan Maar toen hij zich omkeerde, keek hij recht in den loop van Bevis' revolver. Deze stond te grinniken. „Wij zullen van avond nog terug gaan", zei hij, „hoewel het mij voor jou spijt. Je hadt mij haast overtuigd; je idee om door te gaan voor den eigenaar van deze verlaten hut was uitstekend, maar je wilde te veel bewijzen. Toen je weg was gegaan om je lievelings hert wat suiker te brengen, heb ik dien spij ker naast het fornuis zelf ingeslagen om er mijn vischlijn aan te drogen...." NADRUK VERBODEN). Toen de jongens van Loon vijf en zes jaar oud werden, kregen zij een zusje. Al weken te voren hadden vader en moeder op een verras sing gezinspeeld, zoódat zij, toen de groote dag gekomen was, vol nieuwsgierigheid de kamer betraden, waar de beloofde surprise hen wachtte. Maar het werd een groote teleurstelling: Joep, de oudste zoon. vond, dat het kindje zoo „raar rood" zag en zijn broertje Dick vroeg, waarom vader en moeder niet liever een leuken hond hadden gekocht in plaats van „zoo'n saai meis- Beiden waren het er overigens over eens, dat hun ouders bij het uitzoeken van het zusje wel iets beters hadden kunnen vinden dan dit kleine wurm. „Het arme kind zal nog wat beleven met die twee bengels", merkte de verpleegster, die bij deze discussie tegenwoordig was, somber op. En die voorspelling kwam uit. Toen zus een beetje ouder was geworden, begonnen de broers veel van haar te houden. Zij vochten er om, wie haar in den kinderwagen door den tuin mocht rijden, hetgeen op een goeden keer tengevolge had, dat het arme kind met wagen en al in den'vijver terecht kwam, aangezien de jongens slaags geraakt waren over het besturen van hun° zusters equipage. Toen zij amper loopen kon, heschen zij haar eens op een van de groote pilaren van het tuinhek. Zus vond het eenig en juichte van plezier, maar, toen de jongens een paar minuten later in den achtertuin gingen spelen en haar heelemaal vergaten, veranderde het genoegen in groot verdriet en het gekraai in hevig geschreeuw, waarop verschillende huis- genooten toesnelden om haar uit haar benarde situatie te bevrijden. Maar zus van Loon groeide tegen alle ver drukking in; zij ondervond geen nadeel van de perikelen, waarin haar broers haar brachten, perikelen, welke toenamen, naarmate zij grooter werd. Want, toen zij ongeveer zes jaar oud was, besloten Joep en Dick, dat zij ook deel wilden hebben aan de opvoeding van hun zusje. Zij zouden van haar een „flink sportief kind" ma ken en er tegen waken, dat zij een nuf werd, zijnde een nuffig meisje het akeligste wezen, dat zij zich konden voorstellen. Op die manier leerde zus roeien, fietsen, tennissen, zij werd ingewijd in de edele visch - kunst, zwom weldra als de beste, maar leerde bovenal vermoeienissen en moeilijkheden opge wekt te verdragen, totdat zij zoo gehard was als de jongens zelf. Bovendien gaven zij haar nog een aparten cursus tegen „kinderachtigheid" zooals zij dat noemden, hetgeen hieruit be stond, dat zij moest leeren om pijn te verdra gen zonder een spier van haar gezicht te ver trekken en verder nooit een greintje aanstel lerij mocht toonen. Met dat al bleef zus een echt meisje, hetgeen de broers bemerkten, toen zij op een keer hun zusje, die net zestien jaar was geworden, voor -t vrcic+iVsnlo anntrnffpn. druk den spiegel in de vestibule aantroffen, druk bezig met het poederen van haar neus. De jongens vergaten bij deze gelegenheid hun def tigheid van jeugdige studenten en straften „het kind" voorbeeldig voor haar nuffigheid. Met behulp van een staafje houtskool maakten zij haar gezicht, hals en armen pikzwart, namen het poederdoosje met toebehooren af en bedreig den haar met de vreeselijkste straffen, wanneer zij nog eens een aasje poeder op haar gezicht zouden ontdekken. Sindsdien poederde zus haar neusje voorzichtig op haar eigen kamer met de deur stijf op slot en zij deed het zog netjes, dat Joep .noch Dick het ooit merktenimmers één vrouw kan het opnemen tegen duizend mannen, dus zeker tegen twee broers. Zus van Loon was een en twintig, toen haar broers kort na elkaar gingen trouwen. Zij zou den zeker met hun gewone energie ook een levensgezel voor hun zuster gezocht hebben, als zij er niet van overtuigd geweest waren, dat een dusdanig opgevoed meisje een dergelijke hulp niet noodig had. En die overtuiging werd be waarheid. Op zekeren dag werd zus door een roekeloos bestuurde auto aangereden. Ernstig gewond aan het hoofd #werd zij naar een ziekenhuis ver voerd, waar men het noodig oordeelde onmid dellijk te opereeren, terwijl de aard van de wonden eenige verdooving onmogelijk maakte. De beroemde, jonge chirurg, die de operatie verrichtte, was evenals zijn assistenten, vol bewondering voor de heldhaftige wijze, waarop het slachtoffer de pijnen tijdens en na de behan deling verdroeg. Gewend als hij was aan adoree- rende dames, die op allerlei manieren, door aanstellerij, vleierijtjes enz. zijn aandacht pro beerden te trekken, geraakte hij onder den indruk van dit totaal ongekunstelde meisje, dat zich zoo flink gedroeg en heelemaal geen nuffig heid toonde. Toen zij genezen was, vroeg hij haar ten huwelijk. I. v. E. (NADRUK VERBODEN) De architect had zich op den modernen stoel in de kapperssalon neergelaten en zeide: „Haar snijden en scheren." De kapper vroeg: „Interesseert u zich ook voor de races, me neer Hill?" „Waarom?" „Kent u meneer Havyland? Meneer Havy- land is al jaren een klant van me. Hij laat zich hier eiken dag scheren. Hij heeft me vanmorgen een tip voor de derde race van vanmiddag gegeven. Zijn paard „Goldfly" moet het vandaag doen. En de eigenaar zal het toch wel weten, niet waar?" Architect Hill voelde zich blijkbaar geïnteres seerd want hij antwoordde: ,Zoo? En wat zeggen de anderen ervan?" „Niemand heeft er 't minste idee van. Alleen meneer Havyland en ik. Een staltip. Betaalt dertigvoud!" Meneer Hill besloot, voor alle zekerheid, twintig shilling op Goldfly te zetten. De architect stapte op de tram, om naar de racebaan te gaan, kwam naast een braven bur ger te zitten, die in een sportblad de prognos tics der races van dien middag las. De tram ging langzaam en de man met de krant las ook in een langzaam tempo, nee, langzamer nog. Hij bekeek ieder getal nauwkeurig en berekende secuur de kans van ieder paard alvorene voor een of ander nummer een vraagteeken te plaatsen. Alleen in de derde race streepte hij vlug en zeker een paard aan. „Aha! Goldfly", dacht Hill. Maar hij las teleurgesteld: „Hercules". Van „Goldfly" nam de krantenlezer niet deminste notitie; van de overwinning van zijn paard echter, scheen hij zoo zeker te zijn, dat hij zich met de conditie der overige paar den het hoofd niet meer brak. Hill besloot, voor alle zekerheid, ook op „Hercules" twintig shilling te zetten. In de buurt van den ingang van de renbaan ontmoette Hill een goeden kennis. „Ga je naai de races?" „Misschien wel." „Wedden?" „Nooit." De goede kennis keek het raceprogramma in. „Maar vandaag moet je wedden. De trainer heeft het me sub rosa verteld. Een outsider. Vierdubbel geld." „Ik weet het." „Miramar." „Pardon?" vroeg Hill verwonderd. „Miramar", herhaalde de kennis, „niet te slaan, meneer. Betaalt viermaal z'n geld. Min stens viermaal." Tusschen de tweede en derde race ontmoette architect Hill zijn vriend Hampson. „Wat heb je in de derde race?" Hill glimlachte en deed één oog toe. „Doodzekere renner, Miramar." Vriend Hampson schudde geheel onthutst, het hoofd: „Wie heeft je dien zwendel aangepraat? Ze ker weer zoo'n zoogenaamde staltip. „Ik heb ook op „Goldfly" gewed", zei Hill. „De eigenaar is een goed vriend van me." „Dat mag zijn meening zijn. Maar die is gelijk nul. In de derde race is er maar één paard, dat alle andere torenhoog overtreft." Hill greep langzaam in zijn zak naar de derde ticket. „Hercules?" vroeg hij. „Onzin. Wireless natuurlijk", zei vriend Hampson. „En de tweede beste „Kickup." En Hill besloot nog met twintig shilling ieder op Wireless en Kickup te wedden. Hij ging naar het ticketloket. Vóór hem wachtte een armelijk gekleede jongeman met een oude verschoten broek en erg scheef ge- loopen hakken. „Vijftig pond op Goodbye" zei hij, Architect Hill overwoog: „De man is armoedig gekleed. Hij zet het geld natuurlijk niet voor zichzelf, maar voor een jockey of een trainer, die niet gezien mag worden. En Hill zette behalve twintig shilling op Wireless en twintig op Kickup ook nog twin tig shilling op Goodbye. Toen Hill op de racecourse terugkwam, reden de paarden in proefgalop en kort daarop klonk de bel voor het starten van de derde race. Plotseling hoorde hij twee stemmen achter zich. „Heb je niet gehoord, dat vandaag voor deze race duizenden zoogenaamd geheime tips ver spreid zijn. Heel systematisch werd het bedrog opgebouwd. De race wordt natuurlijky gewon nen door Loveroflife. Ik heb zelf duizend pond op Loveroflife." „Jij? Je wedt anders toch niet?" „Nooit," antwoordde de andere, „sinds acht jaar niet. Maar dezen keer kun je 't veilig doen; je kunt je op mijn woorden verlaten." Hill keerde zich om en herkende in den heer achter hem den bekenden, zwaarbetaal- den' sportverslaggever van het racetijdschrift ,De Renbaan", ijlde naar het ticketloket en vroeg: „Vijftig shilling op Loveroflife." Hill kreeg zijn ticket. Even daarna klonk het schot. Acht paarden vlogen als een pijl uit den boog over de racebaan. De paarden heetten: Goldfly, Hercules, Mira mar. Wireless, Kickup, Goodbye, Loveroflife en Mindrinetti. De architect had op zeven paarden gewed. Maar de race werd gewonnen door het acht ste Mindrinetti. X. (NADRUK VERBODEN.) Bidschüri, een jonge, Indische ingenieur, ver telde eens het volgende voorval uit zijn leven. Hij was in dienst getreden bij een onderneming, die een nieuwe spoorlijn aanlegde, elf honderd mijlen van Haiderabad verwijderd, dicht bij het oerwoud. Het was In April, eenige weken voor den regentijd. De lucht was broeiend heet, zelfs de nachten brachten geen verkwikking. Met mijn vriend Dais lag ik voor de groote barak, moe van het werken en nog meer door de zwoele hitte. Gewoonlijk was onze eenige ontspanning de radio van ingenieur Adamson. Deze was met vrouw en kind naar Kolhi gekomen en iederen avond zaten zij in de voorgalerij van hun land huisje te luisteren naar de vroolijke muziek, die van Calcutta en Bombay werd uitgezonden. De jonge vrouw speelde dan met haar zoontje Jim en soms danste zij met haar man. De luid spreker gaf alles volmaakt weer. Op dien Zaterdagavond waren wij erg wee moedig. Mr. Adamson was met zijn vrouw per auto een visite in den omtrek gaan maken, maar kleine Jim was thuis gebleven. Hij lag in een hangmat en zijn Indische kindermeid zong hem slapende wiegeliedjes voor. Toen hoorden Dais en ik opeens een vreemd geluid: stampen, brullen, 'n gekraak, 'n geraas, zooals ik nog nooit gehoord had. „Er komt een onweer op", zei ik tot Dais en wiide in de barak gaan. Hij bromde iets en draaide zich om. Ons werkvolk en de menschen uit het dorp kwamen van alle kanten aan- loopen. Zij zagen er ontsteld uit. Opgewonden schreeuwden zij: „Zij komen, zij komen „De jungle is losgebroken I" riep mijn vriend Dais. De jungle los? Wat beteekende dat? „Gauw, gauw!" riep iemand achter mij. Het was een der daglooners, die mij met krachtige vuist beetpakte, mij meesleepte en met een ge weldigen duw in den grooten machine ketel duwde. Rondziende bemerkte ik, dat nog eenige kameraden met mij mee in het ijzeren ge vaarte zaten opgesloten. Buiten was het een vreeselijk tumult. Er werd gegild, geschreeuwd, menschen holden als razend heen en weer. Dan kwam het geweldige stampen en kraken dichterbij, alsof honderden stoomhamers aan het kloppen waren. Dat alles voltrok zich in een minimum van tijd. "Ben ik soms ziek aan het ijlen dacht ik. „De olifantende olifanten!" schreeuwden mijn makkers in den ketel. ik keek door een der kleine openingen in de deur van het gevaarte. Inderdaad. Een kudde olifanten kwam aandraven. Barakken stortten ineen, boomen werden ontworteld, balken de daken vlogen door de lucht. Alles vluchtte, mannen, vrouwen, kinderen. De dieren waren bij de groote barak gekomen en toen drong het opeens tot mij door: Dais, mijn vriend, mijn kameraad, was buiten geble ven. Ik keek door het kleine venster, ik zag hem, hij vluchtte, maar viel krachteloos neer. Een reusachtige olifant greep hém met zijn slurf en hief hem hoog op in de lucht. Dat dier scheen de aanvoerder der kudde te zijn. De an deren volgden hem met opgeheven snuiten en trompetterden uit alle macht. Mijn kameraden in de machine gilden van ontzetting. Nu waren de dieren bij het landhuisje van Adamson gekomen. Reeds rukten zij aan de stijlenen in de hangmat lag de kleine Jim. Zijn voedster was gevlucht. „Vooruit", schreeuwde ik opeens. „Vooruit menschen, wij moeten ze redden .Wie reddenBen je krankzinnig?" "zij zullen Dais en Jim dooden ''hou je stil, anders komt de kudde op ons af en gooit de ketel om Het tooneel was verschikkelijk. Dais, gekneld in den kreep van den olifant, gilde wanhopig. De slurf van het dier suisde door de lucht en Dais zou op het volgende oogenblik neerge worpen worden en vertreden. De andere dieren hadden juist de houten verande omgegooid en zouden Jim grijpen. Op dat oogenblik gebeurde het onverwachte. De radio begon te spelen. Een krachtige mili taire muziek liet zich hooren. De dieren weken achteruit. De aanvoerder van de kudde hief zijn kop in de lucht. Dan bewoog hij zijn dikke pooten, eerst den een, dan den ander, op de maat der muziek. „Hij danst, hij danst „Kijk toch eens, hoe hij danst". Wij verdrongen elkander voor het kijkgat. „Hij heeft koperen ringen om de pooten", riep een van de makkers. „Er staan letters opBidschüri, lees toch eens Ja, het dier droeg koperen ringen om de pooten. Zij waren erg afgesleten, maar het in schrift is nog te lezen. B.. I..N..C..O.. Bincon! „Binco", schreeuwde de menschen. Ook Dais schreeuwde: „Binco Het dier bleef dansen, het wendde zich om en hief beurtelings de pooten op. Opeens herin nerde ik mij een bericht uit de krant van een paar jaren terug. Bij den brand van een circus waren eenige dieren ontvlucht, waaronder een gedresseerde olifant. Tevergeefs zocht men hem. Het dier kon op de maat van de muziek dan sen Het lied van den toreador in de Carmen werd nu gespeeld en Binco danste in een kring rond als vroeger in het circus. De andere oli fanten trokken zich verwonderd terug. Dais hin" nog altijd als een acrobaat in de slurf. Toen liet iied ten einde was, legde Binco mijn vriend zachtjes neer, boog met- kop en knie als voor het geachte publiek, draaide zich om en liep terug naar het oerwoud. De andere olifanten volgden brullend en trompetterend. Weldra waren ze verdwenen. Wij snelden naar Dais, hij lachte Naar klei nen Jim, hij sliep K. (NADRUK VER,BODEN). Begrijpelijk. „Kellner, ik zie een kalfscotelet kost hier 1,25 „Precies, mijnheer." „Sapperloot, dat is dan zeker een cotelet van het gouden kalf." Made in Holland. „Edel scheermessen. „U messen. „Het scheermessen wat U heben moet", „Made in Holland" staat hieronder. Verwarrende journalistiek. Gelezen in „Zelandia". UIT GROEDE. De schuur op de landbouwhoeve van den heer G. alhier is door brand vernield. Hoewel de brandweer spoedig aanwezig was kon deze bij gebrek aan voldoende bluschwater niets te gen het vuur uitrichten, zoodat het gebouw met zijn geheelen inhoud een prooi der vlam men werd. De politie stelt een onderzoek in naar de op voeding onzer kinderen." UIT ST. JANSTEEN. „Maandagavond heeft de K. J. V. een feest avond in het Jongerispatronaat. De K. J. V.- meisjes zullen een bijbelsch tooneelspel op voeren en de zeer gevierde redenaar pater Cal- lewaert uit Gent zal spreken over „de oorzaak van dezen brand, die aan kwaadwilligheid wordt toegeschreven."

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 4