Ly/tje voar nefkaart ALLERLEI. DE NATUUR IN. letterraabsel. ZATERDAG 1 JULI 1933 BE SAGE VAN GA WIJN En den groenen radder. HOE LEONIDAS, KONING VAN SPARTA, SNEUVELDE VOOR KNUTSELAARS. WELK BEROEP? v. ÖP BEN VIJFBEN ZONDAG NA PINKSTEREN. Oplossing vorig letterraadsel. Oplossing van den vorigen relbns. Heer Grimbeert neemt poolshoogte Van vriend Grimlbeert, den das 3 Ajrikaansche olifanten. Baby krijgt 'n b ad „Dé leeuw Neen! Dé olifant! De olifant, die in véél op zichten den leeuw verre de baas is. En vooral de Afrikaansche, omdat die reus 'n geweldig stuk boven z'n Indische broers uitsteekt! Denk maar eens aan z'n enorme flapooren en aan het veel indrukwekkender voorkomen van z'n kop, waaraan de slurf twee-„vihgerig" is, tegen bij z'n Indischen broer één Er zijn nog méér verschillen! Het volwassen Afrikaansche dier is gemiddeld 'n flink stuk hooger dan het In dische en er zouden exemplaren geschoten zijn met een schouderhoogte van drie en 'n halven meter! Ik heb dat, voor de aardigheid eens nagemeten aan den wand van m'n kamer en ben tot de overtuiging geraakt, dat ik hier zóó'n kolossus niet zou kunnen stallen! Nou, kamer olifantjes kan men viervoeters van die afme tingen dan ook niet noemen! Laten de geleerden den Indischen slurfdrager maar „elephas maxi- mus" („maximus" is de overtreffende trap van „magnus", „groot") „den grootsten olifant" noemen, we nemen dat gelaten aan, doch weten nu, dat die eerenaam eigenlijk den dikhuiden uit het zwarte werelddeel toekomt! De zool van hun voorpoot wordt tot 'n halven meter breed, gemeten van teen tot hiel. Het schijnt zoodoende de moeite nog eens waard de voeten te vegen! De plooien op de enorme kauwvlakte der „Afrikaansche" kiezen zijn nagenoeg kruis-ster- vormig, terwijl de „Indische" maaltanden smalle, langgerekte plooien vertoonen. Onze dikhuid is 'n redeloos dier, zeker, maar zijn hersengewicht is grooter dan het onze! Negen pond in 't geheel. En wij halen nog geen drie! Daarom niet getreurd. Bij ons maakt dat gewicht 'n veertigste van het heele lichaams gewicht uit en bij hem slechts 'n achthonderd ste deel! Je moet alles zoo'n beetje in verhou ding nemen, zie je! 1800 of 140, dat is n be langrijk verschil, waarover onze makkers, die straks toelatingsexamen voor 'n middelbare school hebben te doen alle succes! zoo d r woordje kunnen meespreken! Bovendien komt het niet aan op de hoevéélheid, maar op de kwaliteit.... al is die bij 'n olifant nu niet be paald slecht te noemen. Het is den Afrikaanschen olifant anders wèl naar den vleeze gegaan. Er is, wat je noemt, schot in de familie „elephas" gekomen! Als je je weet op te werken van 'n soort tapir ofte wel waterzwijn, met slechts 'n kleinen, beweeg lijken snuit, je weel wel, op die dierkunde- plaat van Zuid-Amerika staat zoo'n vette sin jeur tot den monarch der wouden, die door z'n gevoelige slurf met de heele onmiddellijke omgeving in verbinding staat, nou, dan zijn dg Gereed tot den aanval vervlogen eeuwen en eeuwen je geslacht niet bepaald ongunstig geweest. Als ooit nog 'ns 'n Afrikaansche olifant met z'n rechtervoorpoot 'n bezemsteel bijwijze van vulpen gaat zwaaien en 'n roman over z'n vóórouders ontwerpt, dan zou die roman tot titel kunnen dragen: „Van één meter hoog tot drie-en-'n halven!!" Is het, bijgeval, 'n dikhuid, die veel van stadhuiswoor den houdt, dan zou „Van moeritherium tot Afrikaanschen olifant" hem stellig geleerder in de ooren klinken en dus verkieslijker We zullen dat hebben af te wachten! De nek van dien Egyptischen „tapir" of „moeritherium" was nogal lang, maar z'n nakomelingen begon nen meer werk van d'r snuit te maken en leg den slagtanden aan, die bij mastodónten en mammonthen een eerbiedwekkende lengte ver kregen. De Indische olifant stamt van deze mammouthen der voorwereld af, maar hij heeft lang niet zooveel in de melk te brokken als zij: hij is wat ontaard, gedegenereerd. Kun je wel nagaan! Die mammouthen, de „volmaaktste" olifanten, welke ooit geleefd hebben, waren 'n stuk hooger nog dan de Afrikaansche olifanten van nu. Hun huid was met rood wolachtig haar bekleed als met 'n vacht, en daarom zullen de Tartaren uit Siberië gedacht hebben, dat zij, net als 'n mol, onder den grond leefden, ook al, omdat zij de vermolmde resten steeds onder de aarde bedolven vonden. „Aarde" nu noemen de Tartaren „mamma"; vandaar de naam „man- nont", later tot „mammouth" uitgedijd. De Chi- neezen, die nu eenmaal altijd rare Chineezen zijn geweest behalve die met de lakka-lekka leuren noemden deze voorwereldlijke vleesch- bergen „tien sjoe", „muizen, die zich verstop pen!" Oak al zooiets van wegkruipertje spelen dus! De Siberiërs hadden van deze „muizen" niet terug. Wie naar hun onder het landijs ver borgen resten ook maar even keek, had op veel narigheid in z'n verdere leven te rekenen en aangezien, ook in Siberië, het leven op zich zelf al kruisjes en zwarigheden genoeg mee brengt, gingen zij dezen „fossielen" uit den weg als de molenaar den schoorsteenveger. In 1799 vermande zich echter 'n rendierjager om er tóch 'n kijkje aan te wagen. Hij zaagde de slagtanden af en maakte voor dit „fossiele ivoor" 'n aardige duit. Zóó is de wetenschap den „mam mout" op het spoor gekomen en thans bestaat er nauwelijks 'n natuur-historisch museum, of het bezit iets van dit merkwaardige dier. tot zelfs het gras toe, dat hij in zijn bek hield toen de dood hem bzsprong! Plotselinge veran deringen in het klimaat en dientengevolge in den plantengroei schijnen den mammouthen noodlottig te zijn geworden, vele eeuwen ge leden. We hadden 't daar straks over den snuit Die is neus en mond bij elkaar, en de inboorlingen noemen hem de „hand"! Heb je die groeven wel eens aan den onderkant van de slurf waar genomen? Weet je wat dat zijn? Dezelfde ver- hemelte-plooien, die óók 'n rund heeft! De snuit vertelt het dier, waar gras en water te vinden is, waar zijn vijand, de jager, zich ophoudt, hij rukt het voedend kruid af en brengt het naar den mond! Soms gaan roode mieren in dit 0! zoo gevoelige lichaamsdeel hun wandelingen maken en dan gebeurt het, dat het gefolterde dier van pijn en ellende zóó hard met de slurf tegen 'n boom slaat, dat het zich doodelijk ver wondt. De slurf boort óók naar waterbronnen, want die liggen niet altijd voor den voet in die barre streken! Gelukkig heeft onze woud-ko ning 'n heel bijzondere maag met 'n reservoir, dat zoo'n veertig liter van 't kostbare goedje kan bewaren! Ze zeggen, dat menige jager, bijna versmachtend van dorst, aan dat reservoir zijn leven heeft te danken gehad! Hetzelfde werd óók met betrekking tot den kameel be weerd, maar die bewering is naar het stoffige Indische olifanten. Ooren veel kleiner slurf loodrecht naar beneden). rijk der bakerpraatjes verwezen! Of het met dit aandoenlijk gebeuren óók zoo zal gaan? De Britsche 'olifantenjager, commandant Blunt, die zoolang temidden van de dikhuiden heeft ge leefd als ik tusschen spreeuwen en. müsschen. houdt het voor waar! We hebben het dus aan te nementot 'n wijzere het weg kegelt! Met de slurf krijgen de ongehoorzame kalfjes klappen van hun mama, wanneer ze dingen uithalen, welke in haar oog niet die des olifants zijn of die al te zeer van de zeden van het oude geslacht afwijken. En ik kan je verzeke ren, dat de kleine schelmen er méér respect vjjpr hebben, dan wanneer je meester je, met 'n warmen krentenbol naar je hoofd gooit! Soms bijten de dieren zich „per ongeluk" 'n stuk van dit orgaan af, gelijk „Alice" overkwam in de Londenschen artis. Het lieve dier bloedde vree- selijk, maar het bloeden hield op, toen zij den verminkten snuit in koel water bétte. Later heeft zij geleerd zich met haar gehalveerde slurf door het leven te slaan en ze heeft er geen nadeel door ondervonden. Omtrent het Hoogfeest van Kerstmis zette koning Arthur zich met zijne ridders aan het avondmaal. Zijn gemalin Genóvere was naast hem. Als naar gewoonte kon de koning niet etén nóch drinken, alvorens zich een avontuur zou opdoen. Lang hoefde hij niet te talmen, want plotseling wijdde zich de zaaldeur open en een ridder te paard kwam binnen, bewoog zich tusschen de tafels en vorschte de gelaten der gasten uit. Zijn wapenrusting was groen en de zijdén mantel, die in zwierige plooier over zijn schouders golfde, eveneens. Een hein- had hij niet óp en aan zijn heup blonk geen zwaard. Wel omklemde zijn hand een strijd bijl van schrikwekkende afmetingen. Onder doodsche stilte, die zich van de genoodigden had meester gemaakt, riep hij uit: „Waar is de koning?" „Krijgsman" aldus antwoordde Arthur, ên zijn stem beefde niet „nêêm een zetel en houd het avondmaal met ons. Daarna kun nen we over een strijd spreken!" „Ik verlang dien niet. Ik zoek alleen iemand, die mij met dezen strijdbijl een slag toebrengt. Twaalf maanden daarna moet die ridder mij opzoeken in de Groene Kapel, om van mij dien slag terug te ontvangen! Ik vergis mij toch niet Hier zitten toch alle edele ridders der Tafelronde aan Of kunnen die niets anders dan sidderen Op deze woorden verhief zich des konings neef, Gawijn. Hij nam het ontzaglijke zwaard, beschreef een glinsterenden cirkelboog ermee door de lucht en raakte den vermetelen uit dager in den nek. Diens hoofd rolde onder den disch, maar de rest van het lichaam bleef staan of er niets gebeurd was. Tot ont steltenis aller aanwezigen stapten de beenen op het afgeslagen hoofd af, de handen grepen het bij de rosse haren en de groene ridder verliet, hoog in het zadel, des konings vertrek. Menig hart klopte sneller bij de gedachte, wat Gawijn na twaalf maanden Zou te waeh» ten staan. Het werd wéér Kerstmis en Gawijn, die zijn woord onder alle omstandigheden wilde hou den daar was hij nu eenmaal edelman voor nam afscheid van zijn strijdmakkers en zette zich te paard om uit te vorschen, waar de Groene Kapel zich wel bevond In het Zui den hadden de vrome landlieden er nooit van hooren reppen, en het bleek dan ook, dat het oord tusschen de heuvelen en de stille meren van het Noorden lag verscholen. Daar woei een mes-scherpe wind, die ijskegels aan de rotskanten had geblazen. Gelukkig vond Ga- wijn een kasteel, waar hij heel gastvrij werd opgenomen. De burchtheer leidde hem naar een welvoorzienen disch, was hem behulp zaam bij het afleggen van zijn harnas en stelde hem voor aan zijne gemalin. Deze toonde zich zéér vereerd een ridder van den heiligen Graal (schaal of schotel, waarvan Christus Zich bij het Laatste Avond maal bediende en waarin Sint Jozef van Ari- mathea het bloed uit Jesus' zijde opving) in het slot te mogen verwelkomen. Des avonds na den disch, zeide de gastheer tot koning Arthur's neef: „Morgen rijd ik ter jacht. Hiijf gij hiér in de burcht. Ik stel U voor, dat wij des avonds elkander als aandenken schenken, wat ieder van ons in den loop des daags zal hebben verworven". Zoo bracht de burchtheer den dag in de wou den door en Gawijn toefde in het slot; zijn gastvrouw verwelkomde hem des ochtends, naar de riddelijke gewoonte dier dagen, met een kus op het voorhoofd. Dien kus gaf de gast des avonds zijn gastheer terug, en deze legde een hert aan zijn voeten, dat hij geschoten had. Eerst den vierden dag onderrichtte de graal ridder de edele vrouwe omtrent het doel zijner relze. Zij zeide hem. dat de Groene Ka pel zich in de omgeving bevond, 'n Machtige toovenaar had haar als zijn verblijfplaats ge kozen en daarom schonk zij Gawijn een groe nen toovergordel, die zijn drager tegen allé ongemak beveiligde. Dien avond gaf de ridder den burchtheer wèl den kus op het voorhoofd, niet echter den toovergordel terug, aldus handelend tegen het geen overeengekomen was. 's Ochtends gordde de Graalridder zich aan, deed den riem om en begaf zich, geleid door een page, naar de geheimzinnige kapel. De voetknecht keerde haastig terug, toen hij de omtrekken van het hoog gelegen gebouw ge waar werd. Het duurde niet lang, of 'n drei gende stem deed zich hooren: „Wacht maar, Gawijn, jij zult je trekken thuis krijgen!" Daar stond de groene ridder óók reeds en zijn strijdakst glinsterde in de schrale zon. Hij zwaaide het vervaarlijke wapen, maar hield het plotseling in, zoodat zijn tegenstander slechts een schram aan de huid Ontving. „Je hebt je bijlslag ontvangen!" riep hij uit! Gawijn trok zijn zwaard en stelde zich te weer. „Beheersch Uw hand, edele Ridder! Ziet Ge niet, dat ik Uw gastheer ben? Ik had U ge makkelijk een slag kunnen toebrengen zooals gij mij toediendet aan 's Konings Hof! Ge draagt mijn gordel, dien Ge mij niet hebt teruggegeven, aldus onze afspraak schendend. Daar ge zoo handeldet om uw leven te bevei ligen, wil ik het u niet aanrekenen!" Gawijn werd rood van schaamte. „„Ik heb verkeerd gehandeld!" betuigde hij. „Neem het niet ter harte. Behoud den gor del als teeken onzer vriendschap, als herinne ring ook aan uw vroegeren vijand! Doch laat ons nu gaan jagen en u, mijn ridder, zal ik steeds beschouwen als den volmaaktsten edel man van de Tafelronde." Aldus noodigde de groene ridder Gawijn voor den verderen dag uit. Zij brachten den avond in goede vriendschap door en des och tends keerde de graalridder naar zijn oom, den Koning, terug. Deze was verbaasd, toen hij van het avon tuur hoorde en al de hovelingen met hem. Zij bewonderden Gawijn om zijn moed en zijn durf, die zelfs voor de booze macht der too- venaars niet terugdeinsden! Gawijn op weg naar de „Groene Kapel" Vit „Golden Talesby E. J. Kenny. Het was omstreeks het jaar 480 vóór Christus' nederige geboorte, óver het onmetelijke Persi- sche keizerrijk regeerde koning Xerxes (spr.: Sérkses), door de zijnen genoemd Khshayar- sha I. Hij was de zoon van Dareios en had het plan zijns vaders opgevat Griekenland te veroveren. Zelf trok de vorst mede uit. Hij had een geweldig leger verzameld en een groote vloot. Vloot en leger zouden steeds ge zamenlijk den oorlog voeren. Zoo trok dan het leger over de bruggen van de Hellespont, terwijl de schepen langs de kust voeren, door een kanaal, dat door het voorgebergte Athos was gegraven. Het zag er dus voor de Grieken niet bepaald wat je noemt rooskleurig uit 1 Niet minder dan vier jaar had de Persische dwingeland, voor wien alles bukken moest, noodig gehad om zijn aanvalsleger uit te rusten Tegenover dit alles hadden de vrijheidlie- Xerxes bij den pas van Thermopylae. vende Grieken slechts hun goede 150 note- doppen te stellen en een handvol soldaten, die echter zéér geoefend waren in het hanteeren van zwaard en speer. Onder hen blonken vooral de Spartanen uit met hun koning Le onidas (490 tot 480 v. Chr.). Zijn driehonderd zwaargewapende mannen hadden stuk voor stuk gezworen niet voor den vijand te wijken. Op hun tocht naar den nauwen pas van Ther mopylae voegden zich nog andere krijgerB bij hen, zoodat het legertje ten slotte uit 'n 600Ó man bestond. De pas was smal. Slechts vier krijgers kon den er in één rij marcheeren. Links verhieven zich steile kliffen en rechts bruiste de zee. Leonidas liet een wal dwars in de engte aan leggen en daarachter stelde hij zijn getrouwen op. Een Perzische spion bevond, dat de Griek- sche soldaten aan 't haasje over spelen waren, terwijl anderen zich oefenden in den wapen handel en den wedloop. Hij berichtte den Per- zischen heerscher, dat er slechts 'n handjevol waren. De dwingeland gaf nu aan twee zijner beste regimenten bevel deze Grieken vóór hem te brengen. De Perzen probeerden die opdracht dapper genoeg uit te voeren, maar zij stonden nu eenmaal tegenover de kloekste soldaten ter wereld en moesten hun trouw aan Xerxes met den dood bekoopen. Héél den dag duurde de strijd. Vóór den wal hoopten zich zóóveel doode Perzen op, dat hun kame raads hun lijken in zee moesten werpen om naderbij te kunnen komen. Slechts weinigen onder de Grieken sneuvelden. Daags daarna deed "Xerxes zijn troon op een hoogen rots plaatsen, zoodat hij het ver loop van den strijd kon overzien. In vol or naat, den tulband op het hoofd, omringd van Nog 'n kartonnen lijstje, maar nu van dik karton. Om het je wat makkelijker te maken bij het overbrengen van de teekening heb ik de hulplijnen links laten staan. Je snijdt langs alle dikke lijnen. Daarna om randen. Breng ook de teekening over op den achterkant van het sierpapier; dit uitsnijden en opplakken. Denk er om, dat je bij het snijden van het sierpapier pl.m. c.M. binnen de lijnen blijft. Den voorkant klaar? Plak dan aan den achter kant een stevig stuk papier, bijv. kaftpapier, zoo groot als de buitenomtrek van het lijstje. Iets binnen de lijn blijven. Snijdt hierin een opening om de prentbriefkaart ér tusschen te kunnen steken. Hier verschijnt nummertje vijf! Er komt er nu nog één.... neen, we geven er één toe.,dus: er verschijnt nog 'n tweetal plaatjes, dóch je hoeft er niet meer dan zes goed te hebben. Wie er zin in heeft mag de schets opwerken en kleuren. Drie prijzen en één troostprijs. Groote kansèn. zijne rijksgrooten, gelastte de heerscher zijn uitgelezenste troepen, tienduizend man, ge naamd: de Onsterfelijken, met den aanval op de Grieken te belasten. Maar tegen den avond waren zij nog geen duim verder gekomen en was Xerxes driemaal van zijn troon gestegen, stampvoetend van woede om de onmacht zij ner geduchtstê legerscharen Den derden dag ging het weinig anders. De avond viel. Toen kwam een laffe verrader, Ephialtes genaamd, tot de Perzen. Zij stelden hem een beurs met goud ter hand en hij be ging de laagheid hun een pad te wijzen over het gebergte heen, om Leonidas in den rug te kunnen bespringen. Gelukkig merkte een zijner schildwachten nog juist bijtijds, wat er aan de hand was, zoodat de Spartaansche koning het grootste deel zijner troepen veilig naar huis kon sturen. Zelf bereidde hij zich met zijn mannen op den dood voor. Eerst hadden de Grieken schouder aan schouder gestaan in den pas van Thermopylae. Wanneer er een sneuvelde, nam 'n ander ter stond zijn plaats in. Nu echter vielen de Spar tanen uit naar twee zijden, dreven vele Per zen zeewaarts en verrichtten wonderen van dapperheid. Tegen de overmacht waren zij evenwel niet bestand. De vijand schoot zóó veel pijlen op hen af, dat zij de zon wel schenen te verduisteren. Leonidas en zijn man schappen werden er onder bedolven en de Perzen maakten zich meester van den pas. Het Spartaansche volk richtte een steènen leeuw op daar, waar zijn koning en kloekste zonen sneuvelden. Zij griften er woorden in, die getuigden van hun eerbied voor de be toonde dapperheid en vaderlandsliefde (480 n. Chr.). Terwijl Xerxes, op een troon aan de kust gezeten, toezag, werd geheel zijn vloot eenigen tijd later door de Grieken vernietigd (bij Sa- lamis, 20 Sept. 480; in Augustus sneuvelde Leonidas). De dwingeland liet daarop de zee geeselslagen toedienen door driehonderd zij ner slaven en deed boeien in haar verzinken, waarna hij naar Perzië terugkeerde. Het landleger bleef echter. TOEN DE EERSTE TREINEN in Engeland begonnen te rijden, werd er al spoedig een wet gemaakt (1865), dat zij géén grootere snelheid mochten bereiken dan vier mijl (1 mijl tt 1609 M.) per uur! Een man, dragende 'n roode vlag, moest 'n honderd yards (I yard 0.914 M.) vóór den trein uitloopen om de menschen te waarschuwen. Die man moet snelle beenen gehad hebben 'N ENGELSCHE JONGEN nam eenige jaren geleden zijn fiets mee naar Frankrijk, om met zijn rijwiel van de vacantie té genieten. Op zekeren dag, bij het afrijden van een helling, naderde met groote snelheid een motorfiets. De Engelsche jongen, die zoo gauw geen erg had in Frankrijk te zijn, hield...- links de Engelsche gewoonte I de motor rijder rechts naar Fransche zede Een botsing werd vermeden, doordat de jongen nog net bijtijds in 'n Sloot kon springen „EILANDEN DER VEILIGHEID" heeten de vluchtheuvels te midden van het geweldige verkeer in Amerika „isles of safety!" Het zijn de „havens om te schuilen in den oceaan van het verkeerToch gebeuren er niet zelden ongelukken, doordat men den regel: „veiligheid vóór alles" uit het oog verliest l „Als uw rechtvaardigheid niet grooter is dan die der Farizeeën en Schriftgeleerden, zult gij het rijk der hemelen niet ingaan." Zóó begint het Evangelie morgen! Met woor den dus, door Jezus, door de Eeuwige Waarheid zélf gesproken! Door den zachtsten, den recht- vaardigsten, den teedersten Meester. Deze woor den bevatten een vermaning, een waarschu wing, een bedreiging: „als.... zult gij het rijk der hemelen niet ingaan! Wat waren dat voor menschen, die Fanzeën? Mannen, welke haast heel den dag in gebed doorbrachten. Die groote geldsommen aan de armen schonken. Het tiende deel van hun be zit aan den Tempel vermaakten. Die tweemaal pér week streng vastten en zich het vuur uit de zolen liepen om bekeerlingen te werven voor den éénen, waren God. Doen wij óók zooveel voor God? Ja? Dan dóen we nogte weinig! Onze recht vaardigheid moet gróóter zijn dan die van hen! Lees het maar na in 'sHeeren Woorden. Gróó ter! 'nBoom met zóó weinig vrucht als die der Schriftgeleerden, wordt omgehakt en in het vuur gesmeten, maar wat zal er met een boom gebeuren, die nög minder, die haast héél géén vruchten draagt, ja, die zelfs verkeerde vruchten oplevert? De Farizeën deden alles om van de menschen gezien te worden, bewonderd, geacht, geëerd. Het waren lieden voor den schijn, die ernstige ondeugden onder de witkalk van vrome, op zienbarende daden probeerden wég te stucado- ren. Hun vroomheid zat slechts aan den buiten kant, naar binnen waren zij vol^ bederf en ver rotting. Zij verwaarloosden het inwendig leven, het leven der ziel, om slechts aan uiterlijke dingen hun aandacht te besteden. Dit maakte Véél, zoo niet alles van hun gebed waardeloos. Of het er voor hen beter zal uitzien hier namaals, die wèl de ondeugden en niet de deug den dier Farizeën bezitten, valt te betwijfelen. Die slechts vroomheid voor het oog der wereld bezaten, werden door Jezus veroordeeld, maar óf Hij hèn zal vrijspreken, die geen uitwendige en ook geen inwendige vroomheid bezitten? En of zij, die kwaad doen, naar binnen zullen gaan, terwijl zij, die slechts te weinig goeds ver richtten, buiten moesten blijven? Denk er maar eens over na, wanneer je mor gen het H. Evangelie hoort voorlezen! 's nachts de kudden in de hooge steppen en rooven er de zwakke kalfjes uit, terwijl ónze Grjmbeert zich heusch al tevreden stelt met... alles uitgenomen gebroken potscherven, fiets banden, sardine-blikjes en keisteenen wat hij op zijn weg door het woud tegenkomt. Wor tels, bessen, vruchten in hoofdzaak; adders, slangen, wormen; jonge konijntjes, kikkers, muizen, 'n verdwaald reekalf, ratten, sprink hanen en dan, nou ja, daar maken de jagers zich juist zoo dik over: 'n enkel keertje wat van die lekkere fazanteneitjes, maar wat drommel, waarom verstopt de hen haar legsel dan ook niet 'n beetje beter? Grimbeert is erg op zindelijkheid gesteld. Hij haat daarom den vos, die niet zelden de gangen van het dassenhol op ergerlijke wijze bevuilt en verontreinigt. Deze misdaad wordt door den knorrigen zooltreder met den dood gestraft! De das is eigenlijk de eenige vijand, dien Rei nsert te duchten heeft. Zélf zal 'n das zijn schuilplaats nimmer bezoedelen, dat komt een voudig niet in z'n grijze hoofd op! Hij verwij dert het onfrisch geworden hooi, verhuist van tijd tot tijd naar een ander hol, als om het gebruikte te laten luchten, leidt de jongen bui ten den burcht, om ze met 't oog op de zinde lijkheid, het bezoeken van bepaalde kuiltjes in de buurt te leeren, die dan met aarde worden dichtgegooid, kortom, properheid en das zijn één! Grimbeert houdt zijn nagels scherp, door ze langs den stam van een boom te wetten. Ze zijn lang en het dier houdt ze goed in orde. Wee den hond, die er kennis mee maakt! Meest al loopt dat voor hem met den dood af. Hoe ook van alle kanten ingesloten, de das geeft zich niet over en verkoopt zijn leven zoo duur mogelijk. Deze boschbewoner slaat als huisvader lang geen kwaad figuur! Hij verdedigt vrouw en kinderen de babies worden, meestal drie in getal, begin Maart blind geboren zoo lang hij kan en er zijn zelfs voorbeelden bekend, dat hij een gang beschutte, waarin zich de rest van de familie had verschanst. Sterker, een schrijver verzekert, dat 'n das, weggenomen van de zijnen, aan hartzeer sterft! Of het waar is, durf'ik noch bevestigen, noch ontkennen. Wie heeft er eigenlijk ooit 'n das gezien, laat staan het dier gadegeslagen op zijn levensgewoonten? Diezelfde natuurkundige vertelt van jonge dassen, uit het hol genomen, die wèl ver schrikkelijk gromden en knorden, maar hem niet beten, terwijl zij met zich op zijn arm lie ten spelen Gedurende den winter houdt heer Grimbeert een winterslaap. Hij verbergt zich in het diepst van zijn woning, en komt niet eer te voor schijn dan eind Februari, begin Maart. Met den otter, den wezel, den hermelijn e. a. be hoort de das tot de „familie" der marter-ach- tigen. RIJWIELFABRIEK. 1. R van Réaumur; 2. pijl; 3. duwen; 4. strikte; 5. sorteeren; 6. handelszaak; 7. zie boven; 8. Alkmaarders; 9. aardbeien; 10. verraad; 11. twist; 12. bes; 13. k, zijnde de helft van k.g.! Zelfs in de diepste vernedering kan een ze gen liggen en de voorbereiding eener (kennelijk is de d niet uitgevallen) betere toekomst. 7. Derde persoon enkelv., onvolt. tegenw. tijd van een werkwoord dat het onbruik baar maken van een kanon door middel van het inslaan van eên spijker in het zundgat beteekent. 8. Verflenst, verwelkt, de schoonheid ver loren hebbend. 9. Een plantengeslacht der kruisbloemen, waarvan drie soorten in Nederland in 't wild voorkomen en de knolletjes gegeten worden. 10. Een lat- of traliewerk, dat tot afsluiting dient. 11. in wiskundige formules dé afkorting voor den straal des cirkels. Grim/beert, de das, moge in onze bosschen èl schaarscher en schaarscher worden, uitster ven zal hij nóóit, want zijn naam is vereeuwigd door het Middelnederlandsche dierdicht „Rei nsert" 1270), waarin het roofdier aan het hof van koning Nobel, den leeuw, onder den naam van „Grimbeert" een rol vervult. Grimbeert is beslist 'n ongezellige knul. Met zonneschijn heeft hij weinig op! De donkerste, somberste bosschen kiest hij als woonplaats uit en z'n wandeling doet hij bij voorkeur in het hartje van den nacht. Hij geeft zich heelemaal geen moeite om populair te worden of de mis verstanden, rond zijn geheimzinnige persoontje ontstaan, uit den weg fe ruimen. Het laat hem ijskoud, dat lasteraars hem beschuldigen vogels op te eten, dat anderen zijn pooten in een be spottelijk daglicht plaatsen die aan den ééhen kSht zouden korter zijn" dan die aan den anderen!! hij gaat kalm zijn donkeren weg en bemoeit zich liefst zoo weinig mogelijk met het menschelijk geslacht. Nou, dat laat zich verstaan! Van de meeste menschen heeft het dier weinig goeds te verwachten; in vroegere eeuwen knuppelden Engelsche ridders dezen zooltreder, bij wijze van jachtvermaak, eenvou dig dood, een laffe sport („badgerbaiting"; bad- Mijn geheel bestaat uit elf letters en stelt een bekend muntstuk voor. 1. Duidt den 80-deeligen thermometer aan. 2. Dun, cylindervormig werptuig, dat in een scherpe punt eindigt en gemeenlijk dóór een boog wordt voortgeworpen. 3. Aan kettingen vastgelegde ton, tak of spar in het water, dienende oom den schip per het vaarwater aan te wijzen en tévens om voor de zich daar bevindende ondiep ten, banken, klippen enz. te waarschuwen. 4. Roode plekjes op het aangezicht. Dijken om eên polder enz. Het te zoeken woord. ger das; to bait sarren!), thans bij de Wet verboden. Toch zou ik den menschen niet graag den kost willen geven, die er een wreed ver maak in vinden hun honden op het dappere dier aan te hitsen, tot het, ten laatste, na held- haftigen tegenstand, bezwijkt! En waarom? Grimbeert heeft zich reeds moeite genoeg ge geven om een ordentelijk dier in de beschaafde wereld te worden! Z'n neef's uit het verre Oos ten zijn lèng zoo netjes niet! Die bespringen 5. 6.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 9