Ly/tje
voar
nefkaart
ALLERLEI.
DE NATUUR IN.
letterraabsel.
ZATERDAG 1 JULI 1933
BE SAGE VAN GA WIJN
En den groenen radder.
HOE LEONIDAS, KONING
VAN SPARTA, SNEUVELDE
VOOR KNUTSELAARS.
WELK BEROEP?
v.
ÖP BEN VIJFBEN ZONDAG
NA PINKSTEREN.
Oplossing vorig letterraadsel.
Oplossing van den vorigen
relbns.
Heer Grimbeert neemt poolshoogte
Van vriend Grimlbeert, den das
3
Ajrikaansche olifanten. Baby krijgt 'n b ad
„Dé leeuw
Neen! Dé olifant! De olifant, die in véél op
zichten den leeuw verre de baas is. En vooral de
Afrikaansche, omdat die reus 'n geweldig stuk
boven z'n Indische broers uitsteekt! Denk maar
eens aan z'n enorme flapooren en aan het veel
indrukwekkender voorkomen van z'n kop,
waaraan de slurf twee-„vihgerig" is, tegen bij
z'n Indischen broer één Er zijn nog méér
verschillen! Het volwassen Afrikaansche dier
is gemiddeld 'n flink stuk hooger dan het In
dische en er zouden exemplaren geschoten zijn
met een schouderhoogte van drie en 'n halven
meter! Ik heb dat, voor de aardigheid eens
nagemeten aan den wand van m'n kamer en
ben tot de overtuiging geraakt, dat ik hier zóó'n
kolossus niet zou kunnen stallen! Nou, kamer
olifantjes kan men viervoeters van die afme
tingen dan ook niet noemen! Laten de geleerden
den Indischen slurfdrager maar „elephas maxi-
mus" („maximus" is de overtreffende trap van
„magnus", „groot") „den grootsten olifant"
noemen, we nemen dat gelaten aan, doch weten
nu, dat die eerenaam eigenlijk den dikhuiden
uit het zwarte werelddeel toekomt! De zool
van hun voorpoot wordt tot 'n halven meter
breed, gemeten van teen tot hiel. Het schijnt
zoodoende de moeite nog eens waard de voeten
te vegen!
De plooien op de enorme kauwvlakte der
„Afrikaansche" kiezen zijn nagenoeg kruis-ster-
vormig, terwijl de „Indische" maaltanden
smalle, langgerekte plooien vertoonen.
Onze dikhuid is 'n redeloos dier, zeker, maar
zijn hersengewicht is grooter dan het onze!
Negen pond in 't geheel. En wij halen nog geen
drie! Daarom niet getreurd. Bij ons maakt dat
gewicht 'n veertigste van het heele lichaams
gewicht uit en bij hem slechts 'n achthonderd
ste deel! Je moet alles zoo'n beetje in verhou
ding nemen, zie je! 1800 of 140, dat is n be
langrijk verschil, waarover onze makkers, die
straks toelatingsexamen voor 'n middelbare
school hebben te doen alle succes! zoo d r
woordje kunnen meespreken! Bovendien komt
het niet aan op de hoevéélheid, maar op de
kwaliteit.... al is die bij 'n olifant nu niet be
paald slecht te noemen.
Het is den Afrikaanschen olifant anders wèl
naar den vleeze gegaan. Er is, wat je noemt,
schot in de familie „elephas" gekomen! Als je je
weet op te werken van 'n soort tapir ofte wel
waterzwijn, met slechts 'n kleinen, beweeg
lijken snuit, je weel wel, op die dierkunde-
plaat van Zuid-Amerika staat zoo'n vette sin
jeur tot den monarch der wouden, die door
z'n gevoelige slurf met de heele onmiddellijke
omgeving in verbinding staat, nou, dan zijn dg
Gereed tot den aanval
vervlogen eeuwen en eeuwen je geslacht niet
bepaald ongunstig geweest. Als ooit nog 'ns
'n Afrikaansche olifant met z'n rechtervoorpoot
'n bezemsteel bijwijze van vulpen gaat zwaaien
en 'n roman over z'n vóórouders ontwerpt, dan
zou die roman tot titel kunnen dragen: „Van
één meter hoog tot drie-en-'n halven!!" Is het,
bijgeval, 'n dikhuid, die veel van stadhuiswoor
den houdt, dan zou „Van moeritherium tot
Afrikaanschen olifant" hem stellig geleerder
in de ooren klinken en dus verkieslijker We
zullen dat hebben af te wachten! De nek van
dien Egyptischen „tapir" of „moeritherium"
was nogal lang, maar z'n nakomelingen begon
nen meer werk van d'r snuit te maken en leg
den slagtanden aan, die bij mastodónten en
mammonthen een eerbiedwekkende lengte ver
kregen. De Indische olifant stamt van deze
mammouthen der voorwereld af, maar hij heeft
lang niet zooveel in de melk te brokken als zij:
hij is wat ontaard, gedegenereerd. Kun je wel
nagaan! Die mammouthen, de „volmaaktste"
olifanten, welke ooit geleefd hebben, waren 'n
stuk hooger nog dan de Afrikaansche olifanten
van nu. Hun huid was met rood wolachtig haar
bekleed als met 'n vacht, en daarom zullen de
Tartaren uit Siberië gedacht hebben, dat zij, net
als 'n mol, onder den grond leefden, ook al,
omdat zij de vermolmde resten steeds onder de
aarde bedolven vonden. „Aarde" nu noemen de
Tartaren „mamma"; vandaar de naam „man-
nont", later tot „mammouth" uitgedijd. De Chi-
neezen, die nu eenmaal altijd rare Chineezen
zijn geweest behalve die met de lakka-lekka
leuren noemden deze voorwereldlijke vleesch-
bergen „tien sjoe", „muizen, die zich verstop
pen!" Oak al zooiets van wegkruipertje spelen
dus! De Siberiërs hadden van deze „muizen"
niet terug. Wie naar hun onder het landijs ver
borgen resten ook maar even keek, had op veel
narigheid in z'n verdere leven te rekenen en
aangezien, ook in Siberië, het leven op zich
zelf al kruisjes en zwarigheden genoeg mee
brengt, gingen zij dezen „fossielen" uit den
weg als de molenaar den schoorsteenveger. In
1799 vermande zich echter 'n rendierjager om
er tóch 'n kijkje aan te wagen. Hij zaagde de
slagtanden af en maakte voor dit „fossiele ivoor"
'n aardige duit. Zóó is de wetenschap den „mam
mout" op het spoor gekomen en thans bestaat
er nauwelijks 'n natuur-historisch museum, of
het bezit iets van dit merkwaardige dier.
tot zelfs het gras toe, dat hij in zijn bek hield
toen de dood hem bzsprong! Plotselinge veran
deringen in het klimaat en dientengevolge in
den plantengroei schijnen den mammouthen
noodlottig te zijn geworden, vele eeuwen ge
leden.
We hadden 't daar straks over den snuit Die
is neus en mond bij elkaar, en de inboorlingen
noemen hem de „hand"! Heb je die groeven
wel eens aan den onderkant van de slurf waar
genomen? Weet je wat dat zijn? Dezelfde ver-
hemelte-plooien, die óók 'n rund heeft! De snuit
vertelt het dier, waar gras en water te vinden
is, waar zijn vijand, de jager, zich ophoudt, hij
rukt het voedend kruid af en brengt het naar
den mond! Soms gaan roode mieren in dit 0!
zoo gevoelige lichaamsdeel hun wandelingen
maken en dan gebeurt het, dat het gefolterde
dier van pijn en ellende zóó hard met de slurf
tegen 'n boom slaat, dat het zich doodelijk ver
wondt. De slurf boort óók naar waterbronnen,
want die liggen niet altijd voor den voet in die
barre streken! Gelukkig heeft onze woud-ko
ning 'n heel bijzondere maag met 'n reservoir,
dat zoo'n veertig liter van 't kostbare goedje
kan bewaren! Ze zeggen, dat menige jager,
bijna versmachtend van dorst, aan dat reservoir
zijn leven heeft te danken gehad! Hetzelfde
werd óók met betrekking tot den kameel be
weerd, maar die bewering is naar het stoffige
Indische olifanten. Ooren veel kleiner
slurf loodrecht naar beneden).
rijk der bakerpraatjes verwezen! Of het met dit
aandoenlijk gebeuren óók zoo zal gaan? De
Britsche 'olifantenjager, commandant Blunt,
die zoolang temidden van de dikhuiden heeft ge
leefd als ik tusschen spreeuwen en. müsschen.
houdt het voor waar! We hebben het dus aan
te nementot 'n wijzere het weg kegelt!
Met de slurf krijgen de ongehoorzame kalfjes
klappen van hun mama, wanneer ze dingen
uithalen, welke in haar oog niet die des olifants
zijn of die al te zeer van de zeden van het
oude geslacht afwijken. En ik kan je verzeke
ren, dat de kleine schelmen er méér respect
vjjpr hebben, dan wanneer je meester je, met
'n warmen krentenbol naar je hoofd gooit! Soms
bijten de dieren zich „per ongeluk" 'n stuk van
dit orgaan af, gelijk „Alice" overkwam in de
Londenschen artis. Het lieve dier bloedde vree-
selijk, maar het bloeden hield op, toen zij den
verminkten snuit in koel water bétte. Later
heeft zij geleerd zich met haar gehalveerde
slurf door het leven te slaan en ze heeft er geen
nadeel door ondervonden.
Omtrent het Hoogfeest van Kerstmis zette
koning Arthur zich met zijne ridders aan het
avondmaal. Zijn gemalin Genóvere was naast
hem. Als naar gewoonte kon de koning niet
etén nóch drinken, alvorens zich een avontuur
zou opdoen. Lang hoefde hij niet te talmen,
want plotseling wijdde zich de zaaldeur open
en een ridder te paard kwam binnen, bewoog
zich tusschen de tafels en vorschte de gelaten
der gasten uit. Zijn wapenrusting was groen
en de zijdén mantel, die in zwierige plooier
over zijn schouders golfde, eveneens. Een hein-
had hij niet óp en aan zijn heup blonk geen
zwaard. Wel omklemde zijn hand een strijd
bijl van schrikwekkende afmetingen. Onder
doodsche stilte, die zich van de genoodigden
had meester gemaakt, riep hij uit:
„Waar is de koning?"
„Krijgsman" aldus antwoordde Arthur,
ên zijn stem beefde niet „nêêm een zetel
en houd het avondmaal met ons. Daarna kun
nen we over een strijd spreken!"
„Ik verlang dien niet. Ik zoek alleen iemand,
die mij met dezen strijdbijl een slag toebrengt.
Twaalf maanden daarna moet die ridder mij
opzoeken in de Groene Kapel, om van mij dien
slag terug te ontvangen! Ik vergis mij toch
niet Hier zitten toch alle edele ridders der
Tafelronde aan Of kunnen die niets anders
dan sidderen
Op deze woorden verhief zich des konings
neef, Gawijn. Hij nam het ontzaglijke zwaard,
beschreef een glinsterenden cirkelboog ermee
door de lucht en raakte den vermetelen uit
dager in den nek. Diens hoofd rolde onder
den disch, maar de rest van het lichaam
bleef staan of er niets gebeurd was. Tot ont
steltenis aller aanwezigen stapten de beenen
op het afgeslagen hoofd af, de handen grepen
het bij de rosse haren en de groene ridder
verliet, hoog in het zadel, des konings vertrek.
Menig hart klopte sneller bij de gedachte,
wat Gawijn na twaalf maanden Zou te waeh»
ten staan.
Het werd wéér Kerstmis en Gawijn, die zijn
woord onder alle omstandigheden wilde hou
den daar was hij nu eenmaal edelman voor
nam afscheid van zijn strijdmakkers en zette
zich te paard om uit te vorschen, waar de
Groene Kapel zich wel bevond In het Zui
den hadden de vrome landlieden er nooit van
hooren reppen, en het bleek dan ook, dat het
oord tusschen de heuvelen en de stille meren
van het Noorden lag verscholen. Daar woei
een mes-scherpe wind, die ijskegels aan de
rotskanten had geblazen. Gelukkig vond Ga-
wijn een kasteel, waar hij heel gastvrij werd
opgenomen. De burchtheer leidde hem naar
een welvoorzienen disch, was hem behulp
zaam bij het afleggen van zijn harnas en
stelde hem voor aan zijne gemalin.
Deze toonde zich zéér vereerd een ridder
van den heiligen Graal (schaal of schotel,
waarvan Christus Zich bij het Laatste Avond
maal bediende en waarin Sint Jozef van Ari-
mathea het bloed uit Jesus' zijde opving) in
het slot te mogen verwelkomen. Des avonds
na den disch, zeide de gastheer tot koning
Arthur's neef:
„Morgen rijd ik ter jacht. Hiijf gij hiér in
de burcht. Ik stel U voor, dat wij des avonds
elkander als aandenken schenken, wat ieder
van ons in den loop des daags zal hebben
verworven".
Zoo bracht de burchtheer den dag in de wou
den door en Gawijn toefde in het slot; zijn
gastvrouw verwelkomde hem des ochtends,
naar de riddelijke gewoonte dier dagen, met
een kus op het voorhoofd. Dien kus gaf de gast
des avonds zijn gastheer terug, en deze legde
een hert aan zijn voeten, dat hij geschoten had.
Eerst den vierden dag onderrichtte de graal
ridder de edele vrouwe omtrent het doel
zijner relze. Zij zeide hem. dat de Groene Ka
pel zich in de omgeving bevond, 'n Machtige
toovenaar had haar als zijn verblijfplaats ge
kozen en daarom schonk zij Gawijn een groe
nen toovergordel, die zijn drager tegen allé
ongemak beveiligde.
Dien avond gaf de ridder den burchtheer
wèl den kus op het voorhoofd, niet echter den
toovergordel terug, aldus handelend tegen het
geen overeengekomen was.
's Ochtends gordde de Graalridder zich aan,
deed den riem om en begaf zich, geleid door
een page, naar de geheimzinnige kapel. De
voetknecht keerde haastig terug, toen hij de
omtrekken van het hoog gelegen gebouw ge
waar werd. Het duurde niet lang, of 'n drei
gende stem deed zich hooren: „Wacht maar,
Gawijn, jij zult je trekken thuis krijgen!"
Daar stond de groene ridder óók reeds en
zijn strijdakst glinsterde in de schrale zon.
Hij zwaaide het vervaarlijke wapen, maar
hield het plotseling in, zoodat zijn tegenstander
slechts een schram aan de huid Ontving. „Je
hebt je bijlslag ontvangen!" riep hij uit!
Gawijn trok zijn zwaard en stelde zich te weer.
„Beheersch Uw hand, edele Ridder! Ziet Ge
niet, dat ik Uw gastheer ben? Ik had U ge
makkelijk een slag kunnen toebrengen zooals
gij mij toediendet aan 's Konings Hof! Ge
draagt mijn gordel, dien Ge mij niet hebt
teruggegeven, aldus onze afspraak schendend.
Daar ge zoo handeldet om uw leven te bevei
ligen, wil ik het u niet aanrekenen!"
Gawijn werd rood van schaamte.
„„Ik heb verkeerd gehandeld!" betuigde hij.
„Neem het niet ter harte. Behoud den gor
del als teeken onzer vriendschap, als herinne
ring ook aan uw vroegeren vijand! Doch laat
ons nu gaan jagen en u, mijn ridder, zal ik
steeds beschouwen als den volmaaktsten edel
man van de Tafelronde."
Aldus noodigde de groene ridder Gawijn
voor den verderen dag uit. Zij brachten den
avond in goede vriendschap door en des och
tends keerde de graalridder naar zijn oom,
den Koning, terug.
Deze was verbaasd, toen hij van het avon
tuur hoorde en al de hovelingen met hem. Zij
bewonderden Gawijn om zijn moed en zijn
durf, die zelfs voor de booze macht der too-
venaars niet terugdeinsden!
Gawijn op weg naar de „Groene Kapel"
Vit „Golden Talesby E. J. Kenny.
Het was omstreeks het jaar 480 vóór Christus'
nederige geboorte, óver het onmetelijke Persi-
sche keizerrijk regeerde koning Xerxes (spr.:
Sérkses), door de zijnen genoemd Khshayar-
sha I. Hij was de zoon van Dareios en had
het plan zijns vaders opgevat Griekenland te
veroveren. Zelf trok de vorst mede uit. Hij
had een geweldig leger verzameld en een
groote vloot. Vloot en leger zouden steeds ge
zamenlijk den oorlog voeren. Zoo trok dan
het leger over de bruggen van de Hellespont,
terwijl de schepen langs de kust voeren, door
een kanaal, dat door het voorgebergte Athos
was gegraven. Het zag er dus voor de Grieken
niet bepaald wat je noemt rooskleurig uit 1
Niet minder dan vier jaar had de Persische
dwingeland, voor wien alles bukken moest,
noodig gehad om zijn aanvalsleger uit te
rusten
Tegenover dit alles hadden de vrijheidlie-
Xerxes bij den pas van Thermopylae.
vende Grieken slechts hun goede 150 note-
doppen te stellen en een handvol soldaten, die
echter zéér geoefend waren in het hanteeren
van zwaard en speer. Onder hen blonken
vooral de Spartanen uit met hun koning Le
onidas (490 tot 480 v. Chr.). Zijn driehonderd
zwaargewapende mannen hadden stuk voor
stuk gezworen niet voor den vijand te wijken.
Op hun tocht naar den nauwen pas van Ther
mopylae voegden zich nog andere krijgerB bij
hen, zoodat het legertje ten slotte uit 'n 600Ó
man bestond.
De pas was smal. Slechts vier krijgers kon
den er in één rij marcheeren. Links verhieven
zich steile kliffen en rechts bruiste de zee.
Leonidas liet een wal dwars in de engte aan
leggen en daarachter stelde hij zijn getrouwen
op.
Een Perzische spion bevond, dat de Griek-
sche soldaten aan 't haasje over spelen waren,
terwijl anderen zich oefenden in den wapen
handel en den wedloop. Hij berichtte den Per-
zischen heerscher, dat er slechts 'n handjevol
waren. De dwingeland gaf nu aan twee zijner
beste regimenten bevel deze Grieken vóór
hem te brengen. De Perzen probeerden die
opdracht dapper genoeg uit te voeren, maar
zij stonden nu eenmaal tegenover de kloekste
soldaten ter wereld en moesten hun trouw
aan Xerxes met den dood bekoopen. Héél den
dag duurde de strijd. Vóór den wal hoopten
zich zóóveel doode Perzen op, dat hun kame
raads hun lijken in zee moesten werpen om
naderbij te kunnen komen. Slechts weinigen
onder de Grieken sneuvelden.
Daags daarna deed "Xerxes zijn troon op
een hoogen rots plaatsen, zoodat hij het ver
loop van den strijd kon overzien. In vol or
naat, den tulband op het hoofd, omringd van
Nog 'n kartonnen lijstje, maar nu van dik
karton. Om het je wat makkelijker te maken
bij het overbrengen van de teekening heb ik de
hulplijnen links laten staan.
Je snijdt langs alle dikke lijnen. Daarna om
randen. Breng ook de teekening over op den
achterkant van het sierpapier; dit uitsnijden
en opplakken.
Denk er om, dat je bij het snijden van het
sierpapier pl.m. c.M. binnen de lijnen blijft.
Den voorkant klaar? Plak dan aan den achter
kant een stevig stuk papier, bijv. kaftpapier, zoo
groot als de buitenomtrek van het lijstje. Iets
binnen de lijn blijven. Snijdt hierin een opening
om de prentbriefkaart ér tusschen te kunnen
steken.
Hier verschijnt nummertje vijf! Er komt er
nu nog één.... neen, we geven er één toe.,dus:
er verschijnt nog 'n tweetal plaatjes, dóch je
hoeft er niet meer dan zes goed te hebben. Wie
er zin in heeft mag de schets opwerken en
kleuren.
Drie prijzen en één troostprijs. Groote kansèn.
zijne rijksgrooten, gelastte de heerscher zijn
uitgelezenste troepen, tienduizend man, ge
naamd: de Onsterfelijken, met den aanval op
de Grieken te belasten. Maar tegen den avond
waren zij nog geen duim verder gekomen en
was Xerxes driemaal van zijn troon gestegen,
stampvoetend van woede om de onmacht zij
ner geduchtstê legerscharen
Den derden dag ging het weinig anders. De
avond viel. Toen kwam een laffe verrader,
Ephialtes genaamd, tot de Perzen. Zij stelden
hem een beurs met goud ter hand en hij be
ging de laagheid hun een pad te wijzen over
het gebergte heen, om Leonidas in den rug te
kunnen bespringen. Gelukkig merkte een zijner
schildwachten nog juist bijtijds, wat er aan de
hand was, zoodat de Spartaansche koning het
grootste deel zijner troepen veilig naar huis
kon sturen. Zelf bereidde hij zich met zijn
mannen op den dood voor.
Eerst hadden de Grieken schouder aan
schouder gestaan in den pas van Thermopylae.
Wanneer er een sneuvelde, nam 'n ander ter
stond zijn plaats in. Nu echter vielen de Spar
tanen uit naar twee zijden, dreven vele Per
zen zeewaarts en verrichtten wonderen van
dapperheid. Tegen de overmacht waren zij
evenwel niet bestand. De vijand schoot zóó
veel pijlen op hen af, dat zij de zon wel
schenen te verduisteren. Leonidas en zijn man
schappen werden er onder bedolven en de
Perzen maakten zich meester van den pas.
Het Spartaansche volk richtte een steènen
leeuw op daar, waar zijn koning en kloekste
zonen sneuvelden. Zij griften er woorden in,
die getuigden van hun eerbied voor de be
toonde dapperheid en vaderlandsliefde (480
n. Chr.).
Terwijl Xerxes, op een troon aan de kust
gezeten, toezag, werd geheel zijn vloot eenigen
tijd later door de Grieken vernietigd (bij Sa-
lamis, 20 Sept. 480; in Augustus sneuvelde
Leonidas). De dwingeland liet daarop de zee
geeselslagen toedienen door driehonderd zij
ner slaven en deed boeien in haar verzinken,
waarna hij naar Perzië terugkeerde. Het
landleger bleef echter.
TOEN DE EERSTE TREINEN
in Engeland begonnen te rijden, werd er al
spoedig een wet gemaakt (1865), dat zij géén
grootere snelheid mochten bereiken dan vier
mijl (1 mijl tt 1609 M.) per uur! Een man,
dragende 'n roode vlag, moest 'n honderd yards
(I yard 0.914 M.) vóór den trein uitloopen
om de menschen te waarschuwen. Die man moet
snelle beenen gehad hebben
'N ENGELSCHE JONGEN
nam eenige jaren geleden zijn fiets mee naar
Frankrijk, om met zijn rijwiel van de vacantie
té genieten. Op zekeren dag, bij het afrijden
van een helling, naderde met groote snelheid
een motorfiets. De Engelsche jongen, die zoo
gauw geen erg had in Frankrijk te zijn, hield...-
links de Engelsche gewoonte I de motor
rijder rechts naar Fransche zede Een botsing
werd vermeden, doordat de jongen nog net
bijtijds in 'n Sloot kon springen
„EILANDEN DER VEILIGHEID"
heeten de vluchtheuvels te midden van het
geweldige verkeer in Amerika „isles of safety!"
Het zijn de „havens om te schuilen in den
oceaan van het verkeerToch gebeuren er niet
zelden ongelukken, doordat men den regel:
„veiligheid vóór alles" uit het oog verliest l
„Als uw rechtvaardigheid niet grooter is dan
die der Farizeeën en Schriftgeleerden, zult gij
het rijk der hemelen niet ingaan."
Zóó begint het Evangelie morgen! Met woor
den dus, door Jezus, door de Eeuwige Waarheid
zélf gesproken! Door den zachtsten, den recht-
vaardigsten, den teedersten Meester. Deze woor
den bevatten een vermaning, een waarschu
wing, een bedreiging: „als.... zult gij het rijk
der hemelen niet ingaan!
Wat waren dat voor menschen, die Fanzeën?
Mannen, welke haast heel den dag in gebed
doorbrachten. Die groote geldsommen aan de
armen schonken. Het tiende deel van hun be
zit aan den Tempel vermaakten. Die tweemaal
pér week streng vastten en zich het vuur uit
de zolen liepen om bekeerlingen te werven
voor den éénen, waren God.
Doen wij óók zooveel voor God? Ja?
Dan dóen we nogte weinig! Onze recht
vaardigheid moet gróóter zijn dan die van hen!
Lees het maar na in 'sHeeren Woorden. Gróó
ter! 'nBoom met zóó weinig vrucht als die
der Schriftgeleerden, wordt omgehakt en in
het vuur gesmeten, maar wat zal er met een
boom gebeuren, die nög minder, die haast héél
géén vruchten draagt, ja, die zelfs verkeerde
vruchten oplevert?
De Farizeën deden alles om van de menschen
gezien te worden, bewonderd, geacht, geëerd.
Het waren lieden voor den schijn, die ernstige
ondeugden onder de witkalk van vrome, op
zienbarende daden probeerden wég te stucado-
ren. Hun vroomheid zat slechts aan den buiten
kant, naar binnen waren zij vol^ bederf en ver
rotting. Zij verwaarloosden het inwendig leven,
het leven der ziel, om slechts aan uiterlijke
dingen hun aandacht te besteden. Dit maakte
Véél, zoo niet alles van hun gebed waardeloos.
Of het er voor hen beter zal uitzien hier
namaals, die wèl de ondeugden en niet de deug
den dier Farizeën bezitten, valt te betwijfelen.
Die slechts vroomheid voor het oog der wereld
bezaten, werden door Jezus veroordeeld, maar
óf Hij hèn zal vrijspreken, die geen uitwendige
en ook geen inwendige vroomheid bezitten? En
of zij, die kwaad doen, naar binnen zullen gaan,
terwijl zij, die slechts te weinig goeds ver
richtten, buiten moesten blijven?
Denk er maar eens over na, wanneer je mor
gen het H. Evangelie hoort voorlezen!
's nachts de kudden in de hooge steppen en
rooven er de zwakke kalfjes uit, terwijl ónze
Grjmbeert zich heusch al tevreden stelt met...
alles uitgenomen gebroken potscherven, fiets
banden, sardine-blikjes en keisteenen wat
hij op zijn weg door het woud tegenkomt. Wor
tels, bessen, vruchten in hoofdzaak; adders,
slangen, wormen; jonge konijntjes, kikkers,
muizen, 'n verdwaald reekalf, ratten, sprink
hanen en dan, nou ja, daar maken de jagers
zich juist zoo dik over: 'n enkel keertje wat van
die lekkere fazanteneitjes, maar wat drommel,
waarom verstopt de hen haar legsel dan ook
niet 'n beetje beter?
Grimbeert is erg op zindelijkheid gesteld. Hij
haat daarom den vos, die niet zelden de gangen
van het dassenhol op ergerlijke wijze bevuilt
en verontreinigt. Deze misdaad wordt door den
knorrigen zooltreder met den dood gestraft!
De das is eigenlijk de eenige vijand, dien Rei
nsert te duchten heeft. Zélf zal 'n das zijn
schuilplaats nimmer bezoedelen, dat komt een
voudig niet in z'n grijze hoofd op! Hij verwij
dert het onfrisch geworden hooi, verhuist van
tijd tot tijd naar een ander hol, als om het
gebruikte te laten luchten, leidt de jongen bui
ten den burcht, om ze met 't oog op de zinde
lijkheid, het bezoeken van bepaalde kuiltjes
in de buurt te leeren, die dan met aarde worden
dichtgegooid, kortom, properheid en das zijn
één!
Grimbeert houdt zijn nagels scherp, door ze
langs den stam van een boom te wetten. Ze
zijn lang en het dier houdt ze goed in orde.
Wee den hond, die er kennis mee maakt! Meest
al loopt dat voor hem met den dood af. Hoe ook
van alle kanten ingesloten, de das geeft zich
niet over en verkoopt zijn leven zoo duur
mogelijk.
Deze boschbewoner slaat als huisvader lang
geen kwaad figuur! Hij verdedigt vrouw en
kinderen de babies worden, meestal drie
in getal, begin Maart blind geboren zoo lang
hij kan en er zijn zelfs voorbeelden bekend, dat
hij een gang beschutte, waarin zich de rest
van de familie had verschanst. Sterker, een
schrijver verzekert, dat 'n das, weggenomen van
de zijnen, aan hartzeer sterft! Of het waar is,
durf'ik noch bevestigen, noch ontkennen. Wie
heeft er eigenlijk ooit 'n das gezien, laat staan
het dier gadegeslagen op zijn levensgewoonten?
Diezelfde natuurkundige vertelt van jonge
dassen, uit het hol genomen, die wèl ver
schrikkelijk gromden en knorden, maar hem
niet beten, terwijl zij met zich op zijn arm lie
ten spelen
Gedurende den winter houdt heer Grimbeert
een winterslaap. Hij verbergt zich in het diepst
van zijn woning, en komt niet eer te voor
schijn dan eind Februari, begin Maart. Met
den otter, den wezel, den hermelijn e. a. be
hoort de das tot de „familie" der marter-ach-
tigen.
RIJWIELFABRIEK.
1. R van Réaumur; 2. pijl; 3. duwen; 4. strikte;
5. sorteeren; 6. handelszaak; 7. zie boven; 8.
Alkmaarders; 9. aardbeien; 10. verraad; 11. twist;
12. bes; 13. k, zijnde de helft van k.g.!
Zelfs in de diepste vernedering kan een ze
gen liggen en de voorbereiding eener (kennelijk
is de d niet uitgevallen) betere toekomst.
7. Derde persoon enkelv., onvolt. tegenw.
tijd van een werkwoord dat het onbruik
baar maken van een kanon door middel
van het inslaan van eên spijker in het
zundgat beteekent.
8. Verflenst, verwelkt, de schoonheid ver
loren hebbend.
9. Een plantengeslacht der kruisbloemen,
waarvan drie soorten in Nederland in 't
wild voorkomen en de knolletjes gegeten
worden.
10. Een lat- of traliewerk, dat tot afsluiting
dient.
11. in wiskundige formules dé afkorting voor
den straal des cirkels.
Grim/beert, de das, moge in onze bosschen
èl schaarscher en schaarscher worden, uitster
ven zal hij nóóit, want zijn naam is vereeuwigd
door het Middelnederlandsche dierdicht „Rei
nsert" 1270), waarin het roofdier aan het
hof van koning Nobel, den leeuw, onder den
naam van „Grimbeert" een rol vervult.
Grimbeert is beslist 'n ongezellige knul. Met
zonneschijn heeft hij weinig op! De donkerste,
somberste bosschen kiest hij als woonplaats uit
en z'n wandeling doet hij bij voorkeur in het
hartje van den nacht. Hij geeft zich heelemaal
geen moeite om populair te worden of de mis
verstanden, rond zijn geheimzinnige persoontje
ontstaan, uit den weg fe ruimen. Het laat hem
ijskoud, dat lasteraars hem beschuldigen vogels
op te eten, dat anderen zijn pooten in een be
spottelijk daglicht plaatsen die aan den
ééhen kSht zouden korter zijn" dan die aan den
anderen!! hij gaat kalm zijn donkeren weg
en bemoeit zich liefst zoo weinig mogelijk met
het menschelijk geslacht. Nou, dat laat zich
verstaan! Van de meeste menschen heeft het
dier weinig goeds te verwachten; in vroegere
eeuwen knuppelden Engelsche ridders dezen
zooltreder, bij wijze van jachtvermaak, eenvou
dig dood, een laffe sport („badgerbaiting"; bad-
Mijn geheel bestaat uit elf letters en stelt een
bekend muntstuk voor.
1. Duidt den 80-deeligen thermometer aan.
2. Dun, cylindervormig werptuig, dat in een
scherpe punt eindigt en gemeenlijk dóór
een boog wordt voortgeworpen.
3. Aan kettingen vastgelegde ton, tak of
spar in het water, dienende oom den schip
per het vaarwater aan te wijzen en tévens
om voor de zich daar bevindende ondiep
ten, banken, klippen enz. te waarschuwen.
4. Roode plekjes op het aangezicht.
Dijken om eên polder enz.
Het te zoeken woord.
ger das; to bait sarren!), thans bij de Wet
verboden. Toch zou ik den menschen niet graag
den kost willen geven, die er een wreed ver
maak in vinden hun honden op het dappere
dier aan te hitsen, tot het, ten laatste, na held-
haftigen tegenstand, bezwijkt! En waarom?
Grimbeert heeft zich reeds moeite genoeg ge
geven om een ordentelijk dier in de beschaafde
wereld te worden! Z'n neef's uit het verre Oos
ten zijn lèng zoo netjes niet! Die bespringen
5.
6.