1 M 8. HEIN PENNEKAMP EN DE MIJN- SCHIMMEL. EEN HANDELSSPROOKJE. m ZIE VERDER „LAATSTE NIEUWS". WOENSDAG B JULI 1933 \r ALLERLEI O— <C> —O— Philatelie. Wm Hein Pennekamp was mijnwerker in een Westfaalsche kolenmijn. Ook zijn voorvade- ren waren mijnwerkers geweest en Hein wist "'et anders; wie een mijnwerker tot vader "eeft, moet vanzelf een mijnwerker worden. Zoo verbleef dan de jongen, sinds hij de schooi verlaten had, diep onder de aarde, waar de kolen zijn. Daar hoorde zijn oor een onheilspellend geluidWant diep onder de k°len klopt het hart der aarde. Hein Pennekamp was het thans nader dan e Henschen. Maar op zekeren dag had er een vreeselijke mijnramp plaats. rari n Hein de lan£e ri-ien der do°de kame- den zag, verdween de vreugde voor altijd 1 zijn gezicht: het leek op een hardsteenen masker, T°en kwam de oorlogde hel van Ver- eii1' dood was hier nog gruwzamer dan ke ers Hein behoefde „slechts" met een ka ,n 1® betalen. Maar een vreeselijke klauw in 1 onaar ziJn ziel geslagen, zoodat alle licht ke Jern verstierf. Zoo gruwzaam wurgt zelfs tot dters';e arbeid niet. Iedere arbeid kan ons alle r'dder slaan. maar zulk een streek haalt en de broederhaat uit.. Zulks kwelde hem Va i?an z'n afgeschoten been. stam3 zat langs den weg op een boom- met steen, om niet te vroeg in de kolonie In i en2e buizen terug behoeven te keeren. kerp e uren kwam er over hem een som- over ^edachtenwereld; hij sprak daar nooit "haar er lag dan een ernstige trek om 21J" gesloten mond. tot hnigmaal nam hiJ een boek en las leer,.c'l donker werd. Vrienden van denzelfden dan d'e ginÊen Kegelen, bespotten hem een bij moest dat philosofeeren maar bo k ^aten en de neus niet zoo diep in de mn i n steken; de tijd van leeren was nu een- tiid v°orbij voor hemhij zou toch ai- JU maar een mijnwerker blijven. Do hn Pennekamp wist zulks maar al te goed. 0ch de oorlog had in hem het geloof in de enschheid doen verloren gaan. Menigmaal akten zijn gedachten vast. Dan steeg zijn te genzin in het leven tot haat en hij verlangde naar het einde. P zekeren dag werden de mijnpaarden ver- jsseld. Twee invaliden, die jarenlang in de Ecnacht geweest waren, moesten door jonge re dieren vervangen worden. Bij de nieuwe Paarden was een schimmel, een krachtige Hol- ®teiner met korten hals en gedrongen kop. Hij rappelde ongeduldig en hinnikte luid in den roegen morgen. kw=em Pennekamp die juist uit de nachtploeg had boorde het lachen van het paard en pa een gevoel, als was die groet van het hii uVoor hern bestemd. Reeds als jongen had inn Van schimmels gehouden. En hij her- .eide zich nog, hoe zij als kleine bengel de ,""mels geteld hadden, die zij in de stad luk °Ai^en' Honderd schimmels brachten ge- een s er geen meer kwam, hadden zij bij gedr spunt P°st gevat en zich heen en weer gchi aaid als een weerhaan, tot hier of daar een roe I"®1 zichtbaar werd. Dan ging het luid in 't0 dwarsstraat door om den voerman het Vizi.er te krijgen. Tot honderd had men crhl- n°°it gebracht. Waar zouden honderd werd Ta °ok vandaan moeten komen? Al de rek r dier zelfs tienmaal geteld dan zou was toch g no^ niet geklopt hebben. Maar het ai en tin een romantisch geval. De herinnering hii er Werd 200 levendig. In zijn geest, dat s avonds laat nog mee bezig was. die (zk:h*'enne'camp was zich de verandering -ecehieda111 hem voltrok, nog niet bewust, zij el Ma 0 a*s bet ware achter de deur zijner 21 lMpn ar een onzichtbare hand trok hem d'ien- ZThtrie avond reeds, toen hij weer in de na kwam, naar de stallen waarin de Paa ""n Werk verrichten. Dat was 600 me ter on ei den grond, waar de besollocomotieven wegens gevaar van ontploffing niet gebruikt jrioch en Worden. Hein werkte 200 meter hoo- ëeT- Daarom was hij een kwartier eerder af gedaald, om den schimmel een kort bezoek te brengen. De dikke Hans uit Holstein had zijn 8 uur werk al achter zich en stond nu in den stal voor een bundel hooi, die de paarden ogen hem toegeworpen had. Vroeger was Hem achteloos de dieren voorbijgegaan; nu ™°est hij weten, hoe het de paarden beneden ging en hoe de schimmel zich in zijn lot schikte. J De stal was eng genoeg en de houten be- schotten waren met zoó'n dikke laag kolen stof bedekt, dat men de palen ternauwernood afzonderlijk onderscheiden kon. En toch hadden deze boomstammen nog zoo kort kortgeleden in het Sauerland gestaan. Ook in hunne takken zongen vogels. De knr- haan lokte, wanneer het paaschtijd was, en een trotsche bunserd had urenlang boven het uitgestrekte woud zijn zweefkunsten vertoond. Nooit had Hein vroeger over den omkeer in de natuur nagedacht, maar hier beneden waar een hulpeloos dier zoo lang veroordeeld Was tot zware diensten, tot zijn krachten uit geput waren, hier voelde hij iets, dat hem, den minnaar der natuur hevig griefde. Hij had nog nooit een paard recht in de oogen gezien. Nu stond hij daar en kon zich niet "leer scheiden en toen hij eindelijk door het teeken van de bel aan zijn werk herinnerd Werd, moest hij zich met geweld losrukken. Den paardenjongen, dien hij in de schacht ontmoette, riep hij toe, dat hij zijn schimmel hiaar goed moest verzorgen. Die zette groo- te oogen op, had Hein niet „zijn schimmel" gezegd? Best klonk het terug. Toen rolde de ko- lentrein verder. De liftbaas stond niet weinig verbaasd, toen zich iemand voor schacht 7 meldde, hij vermoedde niet, dat een paard de oorzaak Was. De mannen vreesden anders dat duivels Saa. waarin men zoo moeilijk kon werken men de uiterste voorzichtigheid in c moest nemen edere uitgegraven loos moest direct met out gevuld worden om het nastorten der kolen uit den hellenden bovenwand te voor omen. Vandaar dat iedereen blij was, als j niet hierheen moest. Dikwijls knelde het gesteente, alsof de opengerukte aarde dreig de ineens te storten het water stroomde Onheilspellend uit de wanden en giftige gas sen ontsnapten verderfbrengend uit de sple ten der hangende bergenDaarachter loei den de kwade demonen, om zich te wreken op de menschen, die hun schatten in goud wilden omzetten. Wanneer Hein bij den schim mel was, kende hij geen vrees; hoogstens griefde het hem, dat het paard voortdurend aan de gevaren der diepte was blootgesteld. Het vroolijk hinniken van den schimmel was sinds dagen verstomd, een oneindige treurigheid sprak uit zijn oogen. Hein voel de hoe de blik van het dier hem beschaam de. Voor deze stomme klachten sprongen alle deuren zijner ziel open. Hein dacht: Wij betalen met zweet en bloed, opdat gij daar boven in warme kamers kunt wonen. Wees dankbaar, gij, die in het licht van den dag wandelt! De herinnering nam hem als een goedige fee bij de hand en voer de hem zoo in het land zijner jeugd. In de week was er thuis werk genoeg en zijn handen waren reeds vroeg vereelt Maar Zondags kon hij naar hartelust in veld en woud omdolen. Dan rende hij door de den nen die scherp naar hars roken, naar de open plek in 't woud, waar duizenden bloemen stonden, bonte vlinders dartelden en snelle gevels met gouden vleugels over het mos zoemden. Dan ging 't zingend over de heide; voorbij de berken met hun witte stammen, tot de ondoordringbare braambessenheg, die hem schaduw en zoete verkwikking bood en waarin 's nachts de nachtegaal zong. Hier beneden was geen zonnestraal, waar over hij zich verheugen moest. De booglam pen wierpen hun licht door lange gangen, waar de schaduwen der mijnwerkers als dorre spoken langs de wanden gledenZelfs het oude, verwilderde kerkhof, boven was een paradijs van schoonheid in vergelijking met het eeuwige duistere beeld, dat zijn oog hier beneden ontwaarde. Alleen het zien van een schimmel vroolijkte hem eenigszins op.... de schacht was voor hem slechts de weg naar het hart der aarde. Zoo voelde Hein zich van dag tot dag nauwer met de natuur ver bonden; hij leerde onbewust van hare kracht en de mijnwerkers zeiden: Hein kan weer lachen. Het leven greep weer naar Hein Pennekamp, hij kreeg een gevoel van zaligheid evenals een genezen® na zware ziekte. Toen groeide heel verborgen een nieuw geloof een nieuw vertrouwen in hem op: dat de wereld, waarin wij leven, toch iets beter was dan een hoop vuil en dat er ergens een Licht was, dat bloemen deed groeien.... en bloesems deed ontluiken. De schimmel kreeg sinds eenigen tijd iederen dag zijn stuk suiker. Wanneer Hein hem zonder opzet of expres eens even wachten liet, gaf de schimmel hem met den kop een stootje, of hij snuffelde aan zijn jaszak, waarin Hein de suiker verbor gen had. Op zekeren dag was de schimmel heel on rustig. Hein streek zijn manen glad, en sprak tegen hem als tegen een klein kind, maar het gelukte toch niet het dier te kalmeeren. Hans beet naar zijn mouw en hield hem met de tanden vast, als wilde hij zeggen: Ga van daag niet naar de gang, blijf hier! Hein begreep hem niet, liet zidh echter door de vreemde handelwijze van 't paard nog even ophouden. Toen hij tenslotte toch gegaan was, hoorde Hein een angstig gehin nik. Hij bleef staan.... Zoo had het paard nog nooit gedaan. Hein stond als vastgena geld op den grond. Thans brak 'n donder door de zwarte bergen los. In de richting van de hoofdschacht zag Hein een bloed- roode vlam. Toen raakte het gesteente, als barstte de aardkorst vaneen. Hein voelde zich door een heeten wind op den grond gesme- ten.... tegelijkertijd stortte een blok van het plafond en klemde zijn rechterhand als in een schroef tegen den grond. Een vreeselijke schrik voer door zijn verlamde leden: een ont ploffing had gang 7 en 8 vernieldHoeveel dooden zouden er ditmaal zijn?.... Maar hij was er niet bij: Hij leefdeal kon hij zich ook niet verroerenDe reddingsbrigade zou hem gauw vinden. Omdat de schimmel hem tegengehouden had bij de nooduitgang, waarachter het helsche vuur woedde en alle leven vernietigde, had de ontploffing hem niet meer kunnen bereiken. Toen kwam de redding, het zware steenblok werd weggewenteld en Hein's gekwetste hand werd verbonden om grooter bloedverlies te voorkomen. Snel droeg men den bewustelooze naar de lift. Toen hij een half uur later tot bewustzijn kwam en den blauwen hemel zag, brak hij in een stroom van tranen uit. Naast 't liftgebouw stonden ook de beide paarden en de schimmel hinnikte luid, toen hij Heins stem hoorde. Pas toen de ploegbaas Hein geluk- wenschte met zijn redding en vertelde, dat alleen Hein uit zijn geheele ploeg gered was, greep de smart om de doode kameraden hem zoo aan, dat hij opnieuw bewusteloos werd. Thuis lag hij nog lang ziek. Zijn rechterhand was geamputeerd. Nu had hij tijd genoeg om aan den schimmel te denken. Zou Hans het treurig lot der andere mijnpaarden deelen? Hij dacht aan de smeekende oogen van 't dier, toen Hans voor de eerste maal in de schacht afdaalde Toen stond het plotseling vast voor hem: deze vriendschap had de hemel bezegeld. Hein en Hans hoorden bij elkaar. Dat was nu gemakke lijker gedacht dan gedaan. Want hij had geen stal en ook geen geld. Maar Hein vond een uit weg. Hij deed de directie der mijn een voor stel om iedere week 3 van zijn rente af te houden tot de prijs voor den schimmel betaald was. Daar Hein ondanks zijn kunstbeen toch een flink mijnwerker geweest was, had men den oorlogs- en mijn-invalide een zoo matigen prijs gevraagd, dat hij den schimmel na een half jaar reeds als zijn eigendom kon beschou wen. Bij een buurman die een stal voor twee paarden had, maar zich sedert eenigen tijd met één dier tevreden moest stellen, kwam Hans in pension en daar hij zijn brood zelf verdie nen moest, werd hij aan een groentenhande- laar verhuurd, die hem tegelijkertijd voederde. Nu was de goede Hans toch iederen dag in de frissche lucht; en het eerste punt ven het_ Een grapje van Mr. Trip. Het gezelschap van de conferentie te Londen maakt ongeveer 3500 leden uit, afgevaardigden, deskundigen, adviseurs en secretarissen. Maar op dit getal zijn er amper honderd die bezig gehouden worden in het werk der commissies. De anderen wandelen. Ook de bar is goed bezocht. Daar vermaakt mr. Trip, de directeur van de Nederlandsche Bank, zoo vertelt een Fransch weekblad, zijn collega's met allerlei grapjes, die daarom nog te meer waarde hebben omdat zij een zekere critiek uitoefenen op de werk methoden van de conferentie. Zie hier de laatste, 't Gaat er om welk het oudste vak is. ,,Het mijne", meent de architect, want ook aan het heelal moet 't eerst vorm ge geven worden". „Neen het mijne", zegt een chirurg, want de H. Schrift vertelt al dat om een vrouw te scheppen eerst een rib aan den man moest worden ontnomen. „Pardonkomt nu de politicus tusschen beide, het meest oude vak was dat van mij, want vóór alles bestond er eenchaos". -O- Wat er al niet te zien valt. Gelezen in de „Tilburgsche Post" van 23 Juni „Voor het eerst op de kermis alhier (Goirle). Groot internationaal Panopticum met Museum Verschillende vreemde volksrassen, bekende beroemde personen. Misdadigersgalerij. O.a. de ontvoerde Baby van Lindbergh, Matuschka de man met de ge spleten ziel en de Reichskanselier Hitier". Onnutte waarborg. Rond het Geologisch Museum, waar te Lon den de Wereldconferentie wordt gehouden is er natuurlijk een zeer gevarieerde toeloop. Men heeft reeds kunnen constateeren dat in de over volle restaurants en bars de geslepen zakken rollers een welkom en vruchtbaar terrein von den. Verleden week, had een der gedelegeerden om haastig te kunnen dejeuneeren zijn overjas over een stoel gelegd. Maar met het oog op de onveiligheid had hij op de jas een stuk papier geprikt met deze mededeeling, die te denken moest geven „Deze jas behoort aan een bokskampioen die binnen vijf minuten terugkomt". Toen de afgevaardigde zijn jas weer wilde opnemen, merkte hij dat het kleedingsstuk toch verdwenen was. Alleen het papier was over gebleven en daarop stond nu te lezen „Deze jas is meegenomen door kampioen van den Marothonloop, die echter nooit terug zal komen". Ook die goeie Homerus slaapt wel eens. Gelezen in „De Avondpost" „Vox populi vox Dei, de stem van het volk is de stem van God. „Maar al kunt ge dit vinden bij Homerus, daarom is het nog niet waar." En als het nu eens niet waar is, dat ge dit bij Homerus vin den kunt". 't Was toch anders. De Pastoor trof in z'n gemeente een kleinen boerenjongen aan, dien hij meende te voren nog niet gezien te hebben. „Zoo, wat is dat voor een nieuw gezicht", vroeg hij gemoedelijk, terwijl hij z'n hand op den schouder van den knaap legde. „Nee", zei de jongen blozend, ik ben alleen maar gewasschen geworden". verhuurcontract eischte goede behandeling „met huiselijk verkeer". Hein kon ondanks zijn verloren rechterhand weer lachen. Ook de schimmel had een voorwaarde ge steld, zij betrof het stuk suiker waaraan het in de mijn gewoon geworden was. Wanneer de groentenkoopman kwam en Hans uit den stal haalde, dan haastte de schimmel zich naar het huis waar Hein woonde. Daar bleef hij stil staan en verroerde zich niet tot zijn meester naar buiten gestrompeld kwam en hem een klont suiker gaf. Dan hinnikte Hans luid. Eerst wanneer Hein hem dan nog met een vroolijk „Goeie reis!" op den hals geklopt had, begon voor den schimmel de eigenlijke reis en hij draafde de dorpstraat uit, dat de groentenkoopman hem nauwelijks volgen kon. Er was eens een schoone, rijke prinses, die met haar vader, den koning, in een slot, diep onder de bergen woonde. Zij bezat veel edelsteenen en prachtig zwart haar, dat tot den grond reikte. De ingang van den berg werd bewaakt door een vervaarlijke reus, die lederen ridder doodde, die naar de hand der koningsdochter dong. Reeds vele prinsen hadden het met den dood moeten bekoopen. Niemand kon hem weerstaan; ook de dwergen niet, die van oudsher in den berg diamanten slepen. De prinses wachtte met groot verlangen op den dapperen vorstenzoon, die den wachter overwinnen en haar zelf naar het altaar voe ren zou. Immers, de koning had zijn heer lijk slot en vele kostbare juweelen als bruid schat uitgeloofd. En de jonge prins wilde zelfs den overwinnaar in een gouden koets naar de wachtende bruid rijden. Zij hadden alles zoo fijn uitgedacht en tot in de finesses voor bereid, het zou een grootsche bruiloft en een volkomen triomf worden na de lange dagen van kommer vol verbeiden, maar helaas, zoo ver kwam het nooit! Want de reus was listig en wreed: hoeveel edele heeren ook tegen hem te velde trokken, hij overwon ze alle. Hij sloeg ze eenvoudig neer en wierp hun lijken in de ravenkloof. In den loop van den tijd werd de grimmi ge wachter gevaarlijker tot tenslotte graaf noch koningszonen tegen hem waagden te strijden. Niemand trok nog naar den berg met schild en zwaard. En na honderd jaren was de arme, gvangen prinses totaal verge ten. Men hield ze voor dood. Eindelijk, na 2500 maanden, hoorde een even arme als dappere baron, die jarenlang in ver re landen gestreden had, van de schoone prin ses en haar fantastischen rijkdom. Hij dacht niet lang na, maar zadelde zijn paard, nam zijn pantser en reed naar den ingang van den berg. Nauwelijks zag de reus hem, of hij begon reeds te spotten en trad gloeiend van strijdlust uit zijn holEr ontwikkelde zich een wild ge vecht, dat drie dagen en drie nachten duurde, de vonken spatten in 't rond en het dal dreun de. Maar op den morgen van den vierden dag was de booswicht definitief overwonnen: hij zeeg doodelijk getroffen op den grond. Triom- feerend stapte de edele baron de donkere gang binnen en zie daar: voor hem stond de jonge prins, vreugdig groetend en gekleed in zijn blauw uniform, dat met drie rijen gou den knoopen versierd was. Hij voerde den overwinnaar echter niet naar een gouden koets maar in een lange zaal, waarvan de toegangs deur een bord droeg: „Bedelen en venten verboden!" Maar dat bemerkte de goede ba ron niet! Hij koesterde ook geen verdenking, toen zij in een met leer bekleede kamer bin nentraden, waar op de zijmuur geschreven stond: lift voor leveranciers! Hij verheugde zich, toen zij met groote snelheid naar boven gleden. Plotseling zei de Prins minzaam: We zijn er! Zij stapten uit en stonden voor de kamer van de prinses. Vriendelijk opende 'n fijne jon ker de deur. Met vasten tred stapte de ridder naar binnen. Maarontsteld bleef hij staan. Wat zagen zijn oogen? De prinses was er weliswaar, maar niet op een gouden troon, in wijde, golvende gewa den en met lange zwarte haren neen, zij zat op een kantoorstoel voor een lessenaar zij had een blonde pagekop en een kantoor jurk en zij schminkte zich de lippen a la Lilian. En naast de telefoon stond een flesch waterstof-super-oxyde. U wenscht? vroeg ze, terwijl ze de lip penstift weg legde. De ridder antwoordde niet. Zijn zwijgen was in de eerste plaats toe te schrijven aan de omstandigheid, dat hij per plex stond. Eerst na een lange pauze ver klaarde hij onzeker: Ik heb u bevrijd, edele prinses, en ik ben gekomen om met u te trouwen! Ik begrijp alleen niet goed, wat hier.... nu.... gebeurt? De koningsdochter lachte. Werkelijk niet? vroeg ze. Is het u niet bekend, m'n beste baron, dat wijhier.... een revolutie hadden? Ik werk hier als., hmstenotypiste! En ik als liftboy, viel de prins in, terwijl hij zijn staatsiepakje uittrok. Maar den hemel zij' dank eindelijk een zwager uit de U. S. A. Ontzet staarde de ridder op het piccolo- costuum. Waar is dan de.... de.... bruidschat? vroeg hij aarzelend. De prinses keek humaan, zooals Alexander de Groote een generaal aangestaard moet heb ben, die met een paraplu in den electrische stapte. Toen antwoordde zij lakoniek: Weg! Door de inflatie verloren we in waarde, baron! De waarde baron zonk op de papiermand. En de edelsteenen? stamelde hij verblee- kend. Nonchalant grabbelde de prinses in haar tasch Hier zijn de lommerd-briefjes. Ik wil ho pen dat u ze.... hmzoo spoedig mogelijk zult inlossen? Een steunen was het antwoord. De edele rid der peinsde er over na, of hij onder deze om standigheden wel trouwen kon. Hoe is het danhmmet de dwer gen? vorschte hij na een lange pauze. Delven zij nog naar diamanten? Helaas niet! antwoordde de dame zake lijk. Ondanks de vraag naar zwarte diaman ten kunnen wij het personeel nauwelijks be zighouden. Ons artikel vindt geen afzet meer op de markt.... Overigens is mijn salaris juist voldoende voor kousen en eau de co logne! voegde zij er aan toe. Maar wat zegt de koning van dat alles? zei de baron met heesche stem. Ach die! hier mengde de prins zich weer in het gesprek, de oudste chef is na het invoeren van onze nieuwe werkwijze niet meer te spreken: de nieuwe heeren willen de zaak eerst in een naamlooze vennootschap ver anderen. U weet wel presidiale leiding en zoo overigens was uw strijd met den ouds niet heelemaal fair; Jiu jitsi, valsche greep ik ken dat wordt ook inMandsjoe- rije toegepast, niet? In China! hijgde de baron. Bij den staf van generaal Fenghüsiang. Dacht ik wel! hernam de prinses min achtend. Als u tenminste luitenant-vliegenier geweest was! Maar met uw onmogelijk fi guur? U ziet er uit als een kruising tusschen Willy Fritsch en Admiraal Nelson. Hopenlijk hebt u tenminste een engagement als eerste president in het vooruitzicht. Of hebt u reeds schreden voor een regentschap ondernomen? Ik heb het koningschap altijd voor een geheiligde instelling gehouden, mompelde de ridder voor zich heen, maar het schijnt mij., hmdat het een branche is! Half gebroken bleef hij op de papiermand zitten en staarde voor zich uit. Terwijl hij zoo op zijn gekneusde handen blikte, ging de deur achter hem geruischloos open en da reus trad boosaardig lachend binnen: hij was slechts bewusteloos geweest. Maar eigen aardig in het heldere licht der electrische lamp zag zijn uitrusting er plotseling anders uit. Zijn lans was in werkelijkheid een reus achtige vulpenhouder en zijn schild een steno- gramblok. Ik zie het al, mompelde de baron op dit oogenblik, mijn eenige troost in deze affaire is mijn bewonderenswaardige overwinning op den leelijken, ouden kerel daar buiten Hou je mond! brulde toen de reus, ter wijl hij te voorschijn kwam, nog eenmaal zoo'n vlegelachtige opmerking en ge vliegt er uit! Want ik ben de chef van het per soneel! „Postzegels verzamelen is zoo leerzaam" zeide de moeder tot een bezoekster. „Hans waar ligt Hongarije?" Zonder van zijn album op te kijken, ant woordde de jonge verzamelaar „Twee bladzijden vóór Italië Begrijpelijk. „Hoe oud is je kleine broertje vroeg Bobby zijn kameraardje. „Een jaar!" was het antwoord. „O, jeh, mijn hond is een half jaar en loopt reeds beter dan hij". ,,Ja, dat is geen kunst", meende de ander die heeft ook dubbel zoo veel voeten". Onovertroffen. „Mevrouw Mulder heeft toch prachtige tan den". „En of. De natuur zelf zou ze niet mooier kunnen maken". V*..,jsr3 1 mm EEN GROOTSCHE A.N.W.B.-HULDE IN HET AMSTERDAMSCHE STADION. Het door velerlei interessante groepen ingenomen midden- veld van het Stadiop^ waar da Jas." hst „Koggeschin" den Jubileerenden Bond een huldebetooging hadden bereid Doelloos slenterde de werklooze kantoorbe diende Mulder over het Damrak. Voor onge veer vijf maanden was hij „wegens reorganisa tie" uit zijn betrekking ontslagen. Gedurende al dien tijd had hij bijna dagelijks op verschil lende advertenties van den meest uiteenloopen den aard gesolliciteerd, steeds tevergeefs. Twee of driemaal had hij een aanbieding gekregen van een verkoopsorganisatie om op te treden als colporteur voor den verkoop aan parti culieren. Hij had het geprobeerd, met radio apparaten en met stofzuigers, het ging niet, daar was hij nu eenmaal niet geschikt voor. Gelukkig was hij niet getrouwd, de zorg voor vrouw en kinderen bleef hem tenminste onder die omstandigheden gespaard. Maar overmorgen was het de eerste van de maand, en zou hij met de laatste rest van zijn overgebleven spaarduiten z'n kost juffrouw kun nen betalen; dan had hij nog een maand on derdak en voeding, en dan en dan Plotseling bleef hij staan. Daar, aan de trot toirkant, vlak onder zijn bereik lag een acten- map, een bruin lederen, veelgebruikte acte- tasch. Hij bukt zich, raapt hem op, slaat er een blik in bankpapier, veel bankpapier. Vlug verbergt hij de tasch onder zijn colbert, ver haast zijn schreden, schiet een zijstraat in. Op nieuw gluurt hij, de tasch slechts even openend, naar den inhoud. „Goeie hemel, biljetten van duizend, meerdere een heel pakje Snel verdwijnt de map weer onder zijn jas, nog haastiger stapt hij verder, rent bijna op een draf verschillende zijstraten door, komt hijgend aan zijn woning, springt twee, drie treden tege lijk de trap op, stormt zijn kamer binnen. Daar ploft hij neer op een stoel, schudt den gehee- len inhoud voor zich op tafel, grijpt, graait erin met bevende vingers. Dan vliegt hij weer op, loopt de gang in, gooit de keukendeur open, een zijkamer, schreeuwt: „Juffrouw! juffrouw!" Loopt weer terug, begint dan haastig te tel len: drie-en-twintig biljetten van duizend, acht van honderd, zes van vijf-en-twintig, veertien van tien; telt ze opnieuw, nu wat kalmer, neemt ze dan alle bij elkaar in de handen, zit er mee voor zich uit te staren: „Vier-en-twintig duizend en negentig gul den! Wat nu?" Een vermogen! Wat nu? Naar 't buitenland! Wel nee juist niet niet noodig. Niks bij zonders doen voorloopig kalm zoo blijven leven, vooral geen groote verteringen maken dan beleggen, 's Kijken tegen 5 pet., dat is on geveer honderd gulden per maand, of een zaak beginnen, zelf een kantoor opzetten, een hotelNatuurlijk niet met de juffrouw over praten, met geen mensch. Eerst die tasch weg,, voorloopig onder 't bed oud ding van een kaslooper zie je zoo groote firma natuurlijk, die lui zijn altijd verzekerd tegen verlies en berooving, doe er geen mensch té kort mee, zal die knul z'n baantje niet kos ten Sssst!" De sleutel werd in de huisdeur gedraaid, de kostjuffrouw kwam thuis. Vlug borg hij het geld in z'n binnenzak, ging met de handen in in broekzak voor het raam staan fluiten. w „Goeien middag, meneer och, och, wat doet u weer zenuwachtig, maak u toch niet zoo van streek, meneer. Ik heb U toch gezegd: „Die kamer hier verhuur ik gemakkelijk aan een ander. U hebt acht jaar lang bij me gewoond, u kunt toch het achterkamertje boven krijgen, voor niets, net zoo lang tot u weer een betrek king hebt, mooier kan het toch niet och, och, wat 'n rood hoofd." Hoofdschuddend liep ze naar achter in haar keukentje. Om zes uur kwam het avondblad. Nauwelijks was de juffrouw, die de courant binnenbracht, verdwenen, of Mulder greep ernaar met een gulzig gebaar, vloog met gretige blikken de pagina's door. Daar, onder Stadsnieuws, stond het: j De 42-jarige kaslooper S. van het bankiers kantoor Heidenreich en Wolson, Keizersgrracht alhier, heeft bij de politie aangifte gedaan van de vermissing van een bruinlederen portefeuil le, inhoudende circa 25.000 aan Nederlandsch bankpapier. Volgens verklaring van den man zou hij de tasch, gaande van het hoofdpostkan toor via Gravenstraat, Zoutsteeg en Damrak naar het Victoria-Hotel onderweg verloren heb ben; ook schijnt de mogelijkheid van berooving niet uitgesloten. De nummers der bankbiljet ten zijn bekend. (Zie verder „Laatste Nieuws".) LAATSTE NIEUWS. De kaslooper S. van de bankiersfirma H. en W., alhier is hedenmiddag ter verpleging in het Wilhelminagasthuis opgenomen. De toe stand van den man, die in hoogst opgewonden toestand verkeert, is zorgwekkend. S. staat be kend als zeer betrouwbaar en heeft 18 dienst jaren. Mulder sprong woedend overeind, greep de tasch onder het bed vandaan, rende bloots hoofds de straat op, zwaaide naar een juist pas- seerende taxi: „Vlug, zoo snel je rijden kunt, Wilhelmina gasthuis!" „Groote God, als het eens te laat was? Een moord een eerlijk kaslooper, huisvader, misschien met kinderen Harder dan toch! 'n Rijksdaalder fooi! Harder! Har der!" Met 'n geweldigen vaart schoof de wagen de Leidschestraat door, zwaaide met onver minderde snelheid door de bochten van het Leidsche Boschje, den Overtoom op Nog vóór de wagen stilstond, sprong Mulder eruit, vloog op den portier af, snauwde hijgend: „Waar is die kaslooper? Leeft ie nog? Ik moet erbij!" „Kaslooper?" „Die vanmiddag hier binnen gebracht is „O, die op afdeeling Neen, meneer, mag geen mensch bij gaat, geloof ik, iets beter, 'k Zal even voor U informeeren." Terwijl de portier telefoneerde, smeet Mul der de tasch op een tafeltje: „Hier, breng dat gauw bij hem, gauw!" „Meneer, uw naam, uw adres moet ik no- teeren!" Mulder was al weg; de taxi reed de straat uit. Den volgenden dag las Mulder onderstaande vetgedrukte advertentie in het avondblad: De Firma Heidenreich en Wolson, Keizers gracht, alhier, verzoekt den eerlijken vinder van den door haar kaslooper verloren actetasch, inhoudende geldswaarde, zich te haren kan tore te vervoegen, teneinde een bedrag van tien procent van de terugbezorgde som in ontvangst te nemen. De kamer van de kostjuffrouw was niet meat te huur. HAJO. (Nadruk verboden4 1

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 7