1
M
8.
HEIN PENNEKAMP EN DE MIJN-
SCHIMMEL.
EEN HANDELSSPROOKJE.
m
ZIE VERDER „LAATSTE
NIEUWS".
WOENSDAG B JULI 1933
\r
ALLERLEI
O—
<C>
—O—
Philatelie.
Wm
Hein Pennekamp was mijnwerker in een
Westfaalsche kolenmijn. Ook zijn voorvade-
ren waren mijnwerkers geweest en Hein wist
"'et anders; wie een mijnwerker tot vader
"eeft, moet vanzelf een mijnwerker worden.
Zoo verbleef dan de jongen, sinds hij de
schooi verlaten had, diep onder de aarde,
waar de kolen zijn. Daar hoorde zijn oor een
onheilspellend geluidWant diep onder de
k°len klopt het hart der aarde.
Hein Pennekamp was het thans nader dan
e Henschen. Maar op zekeren dag had er een
vreeselijke mijnramp plaats.
rari n Hein de lan£e ri-ien der do°de kame-
den zag, verdween de vreugde voor altijd
1 zijn gezicht: het leek op een hardsteenen
masker,
T°en kwam de oorlogde hel van Ver-
eii1' dood was hier nog gruwzamer dan
ke ers Hein behoefde „slechts" met een
ka ,n 1® betalen. Maar een vreeselijke klauw
in 1 onaar ziJn ziel geslagen, zoodat alle licht
ke Jern verstierf. Zoo gruwzaam wurgt zelfs
tot dters';e arbeid niet. Iedere arbeid kan ons
alle r'dder slaan. maar zulk een streek haalt
en de broederhaat uit.. Zulks kwelde hem
Va i?an z'n afgeschoten been.
stam3 zat langs den weg op een boom-
met steen, om niet te vroeg in de kolonie
In i en2e buizen terug behoeven te keeren.
kerp e uren kwam er over hem een som-
over ^edachtenwereld; hij sprak daar nooit
"haar er lag dan een ernstige trek om
21J" gesloten mond.
tot hnigmaal nam hiJ een boek en las
leer,.c'l donker werd. Vrienden van denzelfden
dan d'e ginÊen Kegelen, bespotten hem
een bij moest dat philosofeeren maar
bo k ^aten en de neus niet zoo diep in de
mn i n steken; de tijd van leeren was nu een-
tiid v°orbij voor hemhij zou toch ai-
JU maar een mijnwerker blijven.
Do hn Pennekamp wist zulks maar al te goed.
0ch de oorlog had in hem het geloof in de
enschheid doen verloren gaan. Menigmaal
akten zijn gedachten vast. Dan steeg zijn te
genzin in het leven tot haat en hij verlangde
naar het einde.
P zekeren dag werden de mijnpaarden ver-
jsseld. Twee invaliden, die jarenlang in de
Ecnacht geweest waren, moesten door jonge
re dieren vervangen worden. Bij de nieuwe
Paarden was een schimmel, een krachtige Hol-
®teiner met korten hals en gedrongen kop. Hij
rappelde ongeduldig en hinnikte luid in den
roegen morgen.
kw=em Pennekamp die juist uit de nachtploeg
had boorde het lachen van het paard en
pa een gevoel, als was die groet van het
hii uVoor hern bestemd. Reeds als jongen had
inn Van schimmels gehouden. En hij her-
.eide zich nog, hoe zij als kleine bengel de
,""mels geteld hadden, die zij in de stad
luk °Ai^en' Honderd schimmels brachten ge-
een s er geen meer kwam, hadden zij bij
gedr spunt P°st gevat en zich heen en weer
gchi aaid als een weerhaan, tot hier of daar een
roe I"®1 zichtbaar werd. Dan ging het luid
in 't0 dwarsstraat door om den voerman
het Vizi.er te krijgen. Tot honderd had men
crhl- n°°it gebracht. Waar zouden honderd
werd Ta °ok vandaan moeten komen? Al
de rek r dier zelfs tienmaal geteld dan zou
was toch g no^ niet geklopt hebben. Maar het
ai en tin een romantisch geval. De herinnering
hii er Werd 200 levendig. In zijn geest, dat
s avonds laat nog mee bezig was.
die (zk:h*'enne'camp was zich de verandering
-ecehieda111 hem voltrok, nog niet bewust, zij
el Ma 0 a*s bet ware achter de deur zijner
21 lMpn ar een onzichtbare hand trok hem d'ien-
ZThtrie avond reeds, toen hij weer in de
na kwam, naar de stallen waarin de
Paa ""n Werk verrichten. Dat was 600 me
ter on ei den grond, waar de besollocomotieven
wegens gevaar van ontploffing niet gebruikt
jrioch en Worden. Hein werkte 200 meter hoo-
ëeT- Daarom was hij een kwartier eerder af
gedaald, om den schimmel een kort bezoek
te brengen.
De dikke Hans uit Holstein had zijn 8
uur werk al achter zich en stond nu in den
stal voor een bundel hooi, die de paarden
ogen hem toegeworpen had. Vroeger was
Hem achteloos de dieren voorbijgegaan; nu
™°est hij weten, hoe het de paarden beneden
ging en hoe de schimmel zich in zijn lot
schikte. J
De stal was eng genoeg en de houten be-
schotten waren met zoó'n dikke laag kolen
stof bedekt, dat men de palen ternauwernood
afzonderlijk onderscheiden kon.
En toch hadden deze boomstammen nog
zoo kort kortgeleden in het Sauerland gestaan.
Ook in hunne takken zongen vogels. De knr-
haan lokte, wanneer het paaschtijd was, en
een trotsche bunserd had urenlang boven het
uitgestrekte woud zijn zweefkunsten vertoond.
Nooit had Hein vroeger over den omkeer
in de natuur nagedacht, maar hier beneden
waar een hulpeloos dier zoo lang veroordeeld
Was tot zware diensten, tot zijn krachten uit
geput waren, hier voelde hij iets, dat hem,
den minnaar der natuur hevig griefde. Hij
had nog nooit een paard recht in de oogen
gezien. Nu stond hij daar en kon zich niet
"leer scheiden en toen hij eindelijk door het
teeken van de bel aan zijn werk herinnerd
Werd, moest hij zich met geweld losrukken.
Den paardenjongen, dien hij in de schacht
ontmoette, riep hij toe, dat hij zijn schimmel
hiaar goed moest verzorgen. Die zette groo-
te oogen op, had Hein niet „zijn schimmel"
gezegd?
Best klonk het terug. Toen rolde de ko-
lentrein verder.
De liftbaas stond niet weinig verbaasd,
toen zich iemand voor schacht 7 meldde, hij
vermoedde niet, dat een paard de oorzaak
Was. De mannen vreesden anders dat duivels
Saa. waarin men zoo moeilijk kon werken
men de uiterste voorzichtigheid in
c moest nemen
edere uitgegraven loos moest direct met
out gevuld worden om het nastorten der
kolen uit den hellenden bovenwand te voor
omen. Vandaar dat iedereen blij was, als
j niet hierheen moest. Dikwijls knelde het
gesteente, alsof de opengerukte aarde dreig
de ineens te storten het water stroomde
Onheilspellend uit de wanden en giftige gas
sen ontsnapten verderfbrengend uit de sple
ten der hangende bergenDaarachter loei
den de kwade demonen, om zich te wreken
op de menschen, die hun schatten in goud
wilden omzetten. Wanneer Hein bij den schim
mel was, kende hij geen vrees; hoogstens
griefde het hem, dat het paard voortdurend
aan de gevaren der diepte was blootgesteld.
Het vroolijk hinniken van den schimmel
was sinds dagen verstomd, een oneindige
treurigheid sprak uit zijn oogen. Hein voel
de hoe de blik van het dier hem beschaam
de. Voor deze stomme klachten sprongen
alle deuren zijner ziel open.
Hein dacht: Wij betalen met zweet en bloed,
opdat gij daar boven in warme kamers kunt
wonen. Wees dankbaar, gij, die in het licht
van den dag wandelt! De herinnering nam
hem als een goedige fee bij de hand en voer
de hem zoo in het land zijner jeugd.
In de week was er thuis werk genoeg en
zijn handen waren reeds vroeg vereelt
Maar Zondags kon hij naar hartelust in veld
en woud omdolen. Dan rende hij door de den
nen die scherp naar hars roken, naar de open
plek in 't woud, waar duizenden bloemen
stonden, bonte vlinders dartelden en snelle
gevels met gouden vleugels over het mos
zoemden. Dan ging 't zingend over de heide;
voorbij de berken met hun witte stammen,
tot de ondoordringbare braambessenheg, die
hem schaduw en zoete verkwikking bood en
waarin 's nachts de nachtegaal zong.
Hier beneden was geen zonnestraal, waar
over hij zich verheugen moest. De booglam
pen wierpen hun licht door lange gangen,
waar de schaduwen der mijnwerkers als dorre
spoken langs de wanden gledenZelfs het
oude, verwilderde kerkhof, boven was een
paradijs van schoonheid in vergelijking met
het eeuwige duistere beeld, dat zijn oog hier
beneden ontwaarde. Alleen het zien van een
schimmel vroolijkte hem eenigszins op....
de schacht was voor hem slechts de weg naar
het hart der aarde. Zoo voelde Hein zich
van dag tot dag nauwer met de natuur ver
bonden; hij leerde onbewust van hare kracht
en de mijnwerkers zeiden: Hein kan weer
lachen.
Het leven greep weer naar Hein Pennekamp,
hij kreeg een gevoel van zaligheid evenals
een genezen® na zware ziekte. Toen groeide
heel verborgen een nieuw geloof een nieuw
vertrouwen in hem op: dat de wereld,
waarin wij leven, toch iets beter was dan een
hoop vuil en dat er ergens een Licht was, dat
bloemen deed groeien.... en bloesems deed
ontluiken. De schimmel kreeg sinds eenigen
tijd iederen dag zijn stuk suiker.
Wanneer Hein hem zonder opzet of expres
eens even wachten liet, gaf de schimmel hem
met den kop een stootje, of hij snuffelde aan
zijn jaszak, waarin Hein de suiker verbor
gen had.
Op zekeren dag was de schimmel heel on
rustig. Hein streek zijn manen glad, en sprak
tegen hem als tegen een klein kind, maar
het gelukte toch niet het dier te kalmeeren.
Hans beet naar zijn mouw en hield hem met
de tanden vast, als wilde hij zeggen: Ga van
daag niet naar de gang, blijf hier!
Hein begreep hem niet, liet zidh echter
door de vreemde handelwijze van 't paard
nog even ophouden. Toen hij tenslotte toch
gegaan was, hoorde Hein een angstig gehin
nik. Hij bleef staan.... Zoo had het paard
nog nooit gedaan. Hein stond als vastgena
geld op den grond. Thans brak 'n donder
door de zwarte bergen los. In de richting
van de hoofdschacht zag Hein een bloed-
roode vlam. Toen raakte het gesteente, als
barstte de aardkorst vaneen. Hein voelde zich
door een heeten wind op den grond gesme-
ten.... tegelijkertijd stortte een blok van het
plafond en klemde zijn rechterhand als in
een schroef tegen den grond. Een vreeselijke
schrik voer door zijn verlamde leden: een ont
ploffing had gang 7 en 8 vernieldHoeveel
dooden zouden er ditmaal zijn?.... Maar hij
was er niet bij: Hij leefdeal kon hij zich
ook niet verroerenDe reddingsbrigade
zou hem gauw vinden. Omdat de schimmel
hem tegengehouden had bij de nooduitgang,
waarachter het helsche vuur woedde en alle
leven vernietigde, had de ontploffing hem niet
meer kunnen bereiken.
Toen kwam de redding, het zware steenblok
werd weggewenteld en Hein's gekwetste hand
werd verbonden om grooter bloedverlies te
voorkomen. Snel droeg men den bewustelooze
naar de lift. Toen hij een half uur later tot
bewustzijn kwam en den blauwen hemel zag,
brak hij in een stroom van tranen uit. Naast 't
liftgebouw stonden ook de beide paarden en
de schimmel hinnikte luid, toen hij Heins stem
hoorde. Pas toen de ploegbaas Hein geluk-
wenschte met zijn redding en vertelde, dat
alleen Hein uit zijn geheele ploeg gered was,
greep de smart om de doode kameraden hem
zoo aan, dat hij opnieuw bewusteloos werd.
Thuis lag hij nog lang ziek. Zijn rechterhand
was geamputeerd. Nu had hij tijd genoeg om
aan den schimmel te denken. Zou Hans het
treurig lot der andere mijnpaarden deelen? Hij
dacht aan de smeekende oogen van 't dier, toen
Hans voor de eerste maal in de schacht afdaalde
Toen stond het plotseling vast voor hem: deze
vriendschap had de hemel bezegeld. Hein en
Hans hoorden bij elkaar. Dat was nu gemakke
lijker gedacht dan gedaan. Want hij had geen
stal en ook geen geld. Maar Hein vond een uit
weg. Hij deed de directie der mijn een voor
stel om iedere week 3 van zijn rente af te
houden tot de prijs voor den schimmel betaald
was. Daar Hein ondanks zijn kunstbeen toch
een flink mijnwerker geweest was, had men
den oorlogs- en mijn-invalide een zoo matigen
prijs gevraagd, dat hij den schimmel na een
half jaar reeds als zijn eigendom kon beschou
wen. Bij een buurman die een stal voor twee
paarden had, maar zich sedert eenigen tijd met
één dier tevreden moest stellen, kwam Hans
in pension en daar hij zijn brood zelf verdie
nen moest, werd hij aan een groentenhande-
laar verhuurd, die hem tegelijkertijd voederde.
Nu was de goede Hans toch iederen dag in
de frissche lucht; en het eerste punt ven het_
Een grapje van Mr. Trip.
Het gezelschap van de conferentie te Londen
maakt ongeveer 3500 leden uit, afgevaardigden,
deskundigen, adviseurs en secretarissen. Maar
op dit getal zijn er amper honderd die bezig
gehouden worden in het werk der commissies.
De anderen wandelen. Ook de bar is goed
bezocht.
Daar vermaakt mr. Trip, de directeur van de
Nederlandsche Bank, zoo vertelt een Fransch
weekblad, zijn collega's met allerlei grapjes,
die daarom nog te meer waarde hebben omdat
zij een zekere critiek uitoefenen op de werk
methoden van de conferentie.
Zie hier de laatste, 't Gaat er om welk het
oudste vak is. ,,Het mijne", meent de architect,
want ook aan het heelal moet 't eerst vorm ge
geven worden".
„Neen het mijne", zegt een chirurg, want
de H. Schrift vertelt al dat om een vrouw te
scheppen eerst een rib aan den man moest
worden ontnomen.
„Pardonkomt nu de politicus tusschen
beide, het meest oude vak was dat van mij,
want vóór alles bestond er eenchaos".
-O-
Wat er al niet te zien valt.
Gelezen in de „Tilburgsche Post" van 23 Juni
„Voor het eerst op de kermis alhier (Goirle).
Groot internationaal Panopticum met Museum
Verschillende vreemde volksrassen, bekende
beroemde personen.
Misdadigersgalerij. O.a. de ontvoerde Baby
van Lindbergh, Matuschka de man met de ge
spleten ziel en de Reichskanselier Hitier".
Onnutte waarborg.
Rond het Geologisch Museum, waar te Lon
den de Wereldconferentie wordt gehouden is
er natuurlijk een zeer gevarieerde toeloop. Men
heeft reeds kunnen constateeren dat in de over
volle restaurants en bars de geslepen zakken
rollers een welkom en vruchtbaar terrein von
den.
Verleden week, had een der gedelegeerden
om haastig te kunnen dejeuneeren zijn overjas
over een stoel gelegd. Maar met het oog op de
onveiligheid had hij op de jas een stuk papier
geprikt met deze mededeeling, die te denken
moest geven
„Deze jas behoort aan een bokskampioen die
binnen vijf minuten terugkomt".
Toen de afgevaardigde zijn jas weer wilde
opnemen, merkte hij dat het kleedingsstuk toch
verdwenen was. Alleen het papier was over
gebleven en daarop stond nu te lezen
„Deze jas is meegenomen door kampioen
van den Marothonloop, die echter nooit terug
zal komen".
Ook die goeie Homerus
slaapt wel eens.
Gelezen in „De Avondpost"
„Vox populi vox Dei, de stem van het volk
is de stem van God.
„Maar al kunt ge dit vinden bij Homerus,
daarom is het nog niet waar." En als het nu
eens niet waar is, dat ge dit bij Homerus vin
den kunt".
't Was toch anders.
De Pastoor trof in z'n gemeente een kleinen
boerenjongen aan, dien hij meende te voren
nog niet gezien te hebben.
„Zoo, wat is dat voor een nieuw gezicht",
vroeg hij gemoedelijk, terwijl hij z'n hand op
den schouder van den knaap legde.
„Nee", zei de jongen blozend, ik ben alleen
maar gewasschen geworden".
verhuurcontract eischte goede behandeling „met
huiselijk verkeer".
Hein kon ondanks zijn verloren rechterhand
weer lachen.
Ook de schimmel had een voorwaarde ge
steld, zij betrof het stuk suiker waaraan het
in de mijn gewoon geworden was.
Wanneer de groentenkoopman kwam en Hans
uit den stal haalde, dan haastte de schimmel
zich naar het huis waar Hein woonde. Daar
bleef hij stil staan en verroerde zich niet tot
zijn meester naar buiten gestrompeld kwam en
hem een klont suiker gaf. Dan hinnikte Hans
luid. Eerst wanneer Hein hem dan nog met een
vroolijk „Goeie reis!" op den hals geklopt
had, begon voor den schimmel de eigenlijke
reis en hij draafde de dorpstraat uit, dat de
groentenkoopman hem nauwelijks volgen kon.
Er was eens een schoone, rijke prinses,
die met haar vader, den koning, in een slot,
diep onder de bergen woonde. Zij bezat veel
edelsteenen en prachtig zwart haar, dat tot
den grond reikte.
De ingang van den berg werd bewaakt door
een vervaarlijke reus, die lederen ridder
doodde, die naar de hand der koningsdochter
dong. Reeds vele prinsen hadden het met den
dood moeten bekoopen. Niemand kon hem
weerstaan; ook de dwergen niet, die van
oudsher in den berg diamanten slepen.
De prinses wachtte met groot verlangen op
den dapperen vorstenzoon, die den wachter
overwinnen en haar zelf naar het altaar voe
ren zou. Immers, de koning had zijn heer
lijk slot en vele kostbare juweelen als bruid
schat uitgeloofd. En de jonge prins wilde zelfs
den overwinnaar in een gouden koets naar
de wachtende bruid rijden. Zij hadden alles
zoo fijn uitgedacht en tot in de finesses voor
bereid, het zou een grootsche bruiloft en een
volkomen triomf worden na de lange dagen
van kommer vol verbeiden, maar helaas, zoo
ver kwam het nooit! Want de reus was listig
en wreed: hoeveel edele heeren ook tegen hem
te velde trokken, hij overwon ze alle. Hij
sloeg ze eenvoudig neer en wierp hun lijken
in de ravenkloof.
In den loop van den tijd werd de grimmi
ge wachter gevaarlijker tot tenslotte graaf
noch koningszonen tegen hem waagden te
strijden. Niemand trok nog naar den berg
met schild en zwaard. En na honderd jaren
was de arme, gvangen prinses totaal verge
ten. Men hield ze voor dood.
Eindelijk, na 2500 maanden, hoorde een even
arme als dappere baron, die jarenlang in ver
re landen gestreden had, van de schoone prin
ses en haar fantastischen rijkdom. Hij dacht
niet lang na, maar zadelde zijn paard, nam zijn
pantser en reed naar den ingang van den berg.
Nauwelijks zag de reus hem, of hij begon reeds
te spotten en trad gloeiend van strijdlust uit
zijn holEr ontwikkelde zich een wild ge
vecht, dat drie dagen en drie nachten duurde,
de vonken spatten in 't rond en het dal dreun
de. Maar op den morgen van den vierden dag
was de booswicht definitief overwonnen: hij
zeeg doodelijk getroffen op den grond. Triom-
feerend stapte de edele baron de donkere
gang binnen en zie daar: voor hem stond
de jonge prins, vreugdig groetend en gekleed
in zijn blauw uniform, dat met drie rijen gou
den knoopen versierd was. Hij voerde den
overwinnaar echter niet naar een gouden koets
maar in een lange zaal, waarvan de toegangs
deur een bord droeg: „Bedelen en venten
verboden!" Maar dat bemerkte de goede ba
ron niet! Hij koesterde ook geen verdenking,
toen zij in een met leer bekleede kamer bin
nentraden, waar op de zijmuur geschreven
stond: lift voor leveranciers! Hij verheugde
zich, toen zij met groote snelheid naar boven
gleden.
Plotseling zei de Prins minzaam:
We zijn er!
Zij stapten uit en stonden voor de kamer
van de prinses. Vriendelijk opende 'n fijne jon
ker de deur. Met vasten tred stapte de ridder
naar binnen.
Maarontsteld bleef hij staan.
Wat zagen zijn oogen?
De prinses was er weliswaar, maar niet op
een gouden troon, in wijde, golvende gewa
den en met lange zwarte haren neen,
zij zat op een kantoorstoel voor een lessenaar
zij had een blonde pagekop en een kantoor
jurk en zij schminkte zich de lippen a
la Lilian. En naast de telefoon stond een
flesch waterstof-super-oxyde.
U wenscht? vroeg ze, terwijl ze de lip
penstift weg legde.
De ridder antwoordde niet.
Zijn zwijgen was in de eerste plaats toe te
schrijven aan de omstandigheid, dat hij per
plex stond. Eerst na een lange pauze ver
klaarde hij onzeker:
Ik heb u bevrijd, edele prinses, en ik ben
gekomen om met u te trouwen! Ik begrijp
alleen niet goed, wat hier.... nu.... gebeurt?
De koningsdochter lachte.
Werkelijk niet? vroeg ze. Is het u niet
bekend, m'n beste baron, dat wijhier....
een revolutie hadden? Ik werk hier als.,
hmstenotypiste!
En ik als liftboy, viel de prins in,
terwijl hij zijn staatsiepakje uittrok. Maar den
hemel zij' dank eindelijk een zwager uit de
U. S. A.
Ontzet staarde de ridder op het piccolo-
costuum.
Waar is dan de.... de.... bruidschat?
vroeg hij aarzelend.
De prinses keek humaan, zooals Alexander
de Groote een generaal aangestaard moet heb
ben, die met een paraplu in den electrische
stapte.
Toen antwoordde zij lakoniek:
Weg! Door de inflatie verloren we in
waarde, baron!
De waarde baron zonk op de papiermand.
En de edelsteenen? stamelde hij verblee-
kend.
Nonchalant grabbelde de prinses in haar
tasch
Hier zijn de lommerd-briefjes. Ik wil ho
pen dat u ze.... hmzoo spoedig mogelijk
zult inlossen?
Een steunen was het antwoord. De edele rid
der peinsde er over na, of hij onder deze om
standigheden wel trouwen kon.
Hoe is het danhmmet de dwer
gen? vorschte hij na een lange pauze.
Delven zij nog naar diamanten?
Helaas niet! antwoordde de dame zake
lijk. Ondanks de vraag naar zwarte diaman
ten kunnen wij het personeel nauwelijks be
zighouden. Ons artikel vindt geen afzet meer
op de markt.... Overigens is mijn salaris
juist voldoende voor kousen en eau de co
logne! voegde zij er aan toe.
Maar wat zegt de koning van dat alles?
zei de baron met heesche stem.
Ach die! hier mengde de prins zich
weer in het gesprek, de oudste chef is na het
invoeren van onze nieuwe werkwijze niet
meer te spreken: de nieuwe heeren willen de
zaak eerst in een naamlooze vennootschap ver
anderen. U weet wel presidiale leiding en
zoo overigens was uw strijd met den ouds
niet heelemaal fair; Jiu jitsi, valsche
greep ik ken dat wordt ook inMandsjoe-
rije toegepast, niet?
In China! hijgde de baron. Bij den staf
van generaal Fenghüsiang.
Dacht ik wel! hernam de prinses min
achtend. Als u tenminste luitenant-vliegenier
geweest was! Maar met uw onmogelijk fi
guur? U ziet er uit als een kruising tusschen
Willy Fritsch en Admiraal Nelson. Hopenlijk
hebt u tenminste een engagement als eerste
president in het vooruitzicht. Of hebt u reeds
schreden voor een regentschap ondernomen?
Ik heb het koningschap altijd voor een
geheiligde instelling gehouden, mompelde de
ridder voor zich heen, maar het schijnt mij.,
hmdat het een branche is!
Half gebroken bleef hij op de papiermand
zitten en staarde voor zich uit. Terwijl hij
zoo op zijn gekneusde handen blikte, ging de
deur achter hem geruischloos open en da
reus trad boosaardig lachend binnen: hij was
slechts bewusteloos geweest. Maar eigen
aardig in het heldere licht der electrische
lamp zag zijn uitrusting er plotseling anders
uit. Zijn lans was in werkelijkheid een reus
achtige vulpenhouder en zijn schild een steno-
gramblok.
Ik zie het al, mompelde de baron op dit
oogenblik, mijn eenige troost in deze affaire
is mijn bewonderenswaardige overwinning
op den leelijken, ouden kerel daar buiten
Hou je mond! brulde toen de reus, ter
wijl hij te voorschijn kwam, nog eenmaal
zoo'n vlegelachtige opmerking en ge vliegt
er uit! Want ik ben de chef van het per
soneel!
„Postzegels verzamelen is zoo leerzaam" zeide
de moeder tot een bezoekster.
„Hans waar ligt Hongarije?"
Zonder van zijn album op te kijken, ant
woordde de jonge verzamelaar
„Twee bladzijden vóór Italië
Begrijpelijk.
„Hoe oud is je kleine broertje vroeg Bobby
zijn kameraardje.
„Een jaar!" was het antwoord.
„O, jeh, mijn hond is een half jaar en loopt
reeds beter dan hij".
,,Ja, dat is geen kunst", meende de ander die
heeft ook dubbel zoo veel voeten".
Onovertroffen.
„Mevrouw Mulder heeft toch prachtige tan
den".
„En of. De natuur zelf zou ze niet mooier
kunnen maken".
V*..,jsr3
1
mm
EEN GROOTSCHE A.N.W.B.-HULDE IN HET AMSTERDAMSCHE STADION. Het door velerlei interessante groepen ingenomen midden-
veld van het Stadiop^ waar da Jas." hst „Koggeschin" den Jubileerenden Bond een huldebetooging hadden bereid
Doelloos slenterde de werklooze kantoorbe
diende Mulder over het Damrak. Voor onge
veer vijf maanden was hij „wegens reorganisa
tie" uit zijn betrekking ontslagen. Gedurende
al dien tijd had hij bijna dagelijks op verschil
lende advertenties van den meest uiteenloopen
den aard gesolliciteerd, steeds tevergeefs. Twee
of driemaal had hij een aanbieding gekregen
van een verkoopsorganisatie om op te treden
als colporteur voor den verkoop aan parti
culieren. Hij had het geprobeerd, met radio
apparaten en met stofzuigers, het ging niet,
daar was hij nu eenmaal niet geschikt voor.
Gelukkig was hij niet getrouwd, de zorg voor
vrouw en kinderen bleef hem tenminste onder
die omstandigheden gespaard.
Maar overmorgen was het de eerste van de
maand, en zou hij met de laatste rest van zijn
overgebleven spaarduiten z'n kost juffrouw kun
nen betalen; dan had hij nog een maand on
derdak en voeding, en dan en dan
Plotseling bleef hij staan. Daar, aan de trot
toirkant, vlak onder zijn bereik lag een acten-
map, een bruin lederen, veelgebruikte acte-
tasch. Hij bukt zich, raapt hem op, slaat er een
blik in bankpapier, veel bankpapier. Vlug
verbergt hij de tasch onder zijn colbert, ver
haast zijn schreden, schiet een zijstraat in. Op
nieuw gluurt hij, de tasch slechts even openend,
naar den inhoud. „Goeie hemel, biljetten van
duizend, meerdere een heel pakje
Snel verdwijnt de map weer onder zijn jas,
nog haastiger stapt hij verder, rent bijna op een
draf verschillende zijstraten door, komt hijgend
aan zijn woning, springt twee, drie treden tege
lijk de trap op, stormt zijn kamer binnen. Daar
ploft hij neer op een stoel, schudt den gehee-
len inhoud voor zich op tafel, grijpt, graait erin
met bevende vingers. Dan vliegt hij weer op,
loopt de gang in, gooit de keukendeur open, een
zijkamer, schreeuwt:
„Juffrouw! juffrouw!"
Loopt weer terug, begint dan haastig te tel
len: drie-en-twintig biljetten van duizend, acht
van honderd, zes van vijf-en-twintig, veertien
van tien; telt ze opnieuw, nu wat kalmer,
neemt ze dan alle bij elkaar in de handen, zit
er mee voor zich uit te staren:
„Vier-en-twintig duizend en negentig gul
den! Wat nu?"
Een vermogen! Wat nu? Naar 't buitenland!
Wel nee juist niet niet noodig. Niks bij
zonders doen voorloopig kalm zoo blijven leven,
vooral geen groote verteringen maken
dan beleggen, 's Kijken tegen 5 pet., dat is on
geveer honderd gulden per maand, of een
zaak beginnen, zelf een kantoor opzetten, een
hotelNatuurlijk niet met de juffrouw over
praten, met geen mensch. Eerst die tasch weg,,
voorloopig onder 't bed oud ding van
een kaslooper zie je zoo groote firma
natuurlijk, die lui zijn altijd verzekerd tegen
verlies en berooving, doe er geen mensch té
kort mee, zal die knul z'n baantje niet kos
ten Sssst!"
De sleutel werd in de huisdeur gedraaid, de
kostjuffrouw kwam thuis.
Vlug borg hij het geld in z'n binnenzak, ging
met de handen in in broekzak voor het raam
staan fluiten. w
„Goeien middag, meneer och, och, wat
doet u weer zenuwachtig, maak u toch niet zoo
van streek, meneer. Ik heb U toch gezegd: „Die
kamer hier verhuur ik gemakkelijk aan een
ander. U hebt acht jaar lang bij me gewoond,
u kunt toch het achterkamertje boven krijgen,
voor niets, net zoo lang tot u weer een betrek
king hebt, mooier kan het toch niet och,
och, wat 'n rood hoofd."
Hoofdschuddend liep ze naar achter in haar
keukentje.
Om zes uur kwam het avondblad. Nauwelijks
was de juffrouw, die de courant binnenbracht,
verdwenen, of Mulder greep ernaar met een
gulzig gebaar, vloog met gretige blikken de
pagina's door. Daar, onder Stadsnieuws, stond
het: j
De 42-jarige kaslooper S. van het bankiers
kantoor Heidenreich en Wolson, Keizersgrracht
alhier, heeft bij de politie aangifte gedaan van
de vermissing van een bruinlederen portefeuil
le, inhoudende circa 25.000 aan Nederlandsch
bankpapier. Volgens verklaring van den man
zou hij de tasch, gaande van het hoofdpostkan
toor via Gravenstraat, Zoutsteeg en Damrak
naar het Victoria-Hotel onderweg verloren heb
ben; ook schijnt de mogelijkheid van berooving
niet uitgesloten. De nummers der bankbiljet
ten zijn bekend.
(Zie verder „Laatste Nieuws".)
LAATSTE NIEUWS.
De kaslooper S. van de bankiersfirma H. en
W., alhier is hedenmiddag ter verpleging in
het Wilhelminagasthuis opgenomen. De toe
stand van den man, die in hoogst opgewonden
toestand verkeert, is zorgwekkend. S. staat be
kend als zeer betrouwbaar en heeft 18 dienst
jaren.
Mulder sprong woedend overeind, greep de
tasch onder het bed vandaan, rende bloots
hoofds de straat op, zwaaide naar een juist pas-
seerende taxi:
„Vlug, zoo snel je rijden kunt, Wilhelmina
gasthuis!"
„Groote God, als het eens te laat was? Een
moord een eerlijk kaslooper, huisvader,
misschien met kinderen Harder dan toch!
'n Rijksdaalder fooi! Harder! Har
der!"
Met 'n geweldigen vaart schoof de wagen
de Leidschestraat door, zwaaide met onver
minderde snelheid door de bochten van het
Leidsche Boschje, den Overtoom op
Nog vóór de wagen stilstond, sprong Mulder
eruit, vloog op den portier af, snauwde hijgend:
„Waar is die kaslooper? Leeft ie nog? Ik
moet erbij!"
„Kaslooper?"
„Die vanmiddag hier binnen gebracht is
„O, die op afdeeling Neen, meneer,
mag geen mensch bij gaat, geloof ik, iets
beter, 'k Zal even voor U informeeren."
Terwijl de portier telefoneerde, smeet Mul
der de tasch op een tafeltje:
„Hier, breng dat gauw bij hem, gauw!"
„Meneer, uw naam, uw adres moet ik no-
teeren!"
Mulder was al weg; de taxi reed de straat uit.
Den volgenden dag las Mulder onderstaande
vetgedrukte advertentie in het avondblad:
De Firma Heidenreich en Wolson, Keizers
gracht, alhier, verzoekt den eerlijken vinder
van den door haar kaslooper verloren actetasch,
inhoudende geldswaarde, zich te haren kan
tore te vervoegen, teneinde een bedrag van tien
procent van de terugbezorgde som in ontvangst
te nemen.
De kamer van de kostjuffrouw was niet meat
te huur. HAJO.
(Nadruk verboden4 1