HUKOTg
VAN OPPIDUM" TOT
TUINSTAD.
JÊÊÈM
Het groen en de boomen zijn
gebleven.
ARNHEM ZEVEN EEUWEN STAD.
Wie nog verder dwalen wil, vindt wellicht een
hoogen sperwer, die sierlijke kringen trekt bo
ven een onbewuste prooi, hoort het kraken van
de takken, om het gewei van een edelhert, dat
met lichte, sierlijke stappen zweeft over het
geiuidlooze mos.
Twintig minuten later is hij weer groote-
stads-mensch, die sigaren koopt, terwijl zijn
vrouw winkels kijkt; is hij weer proza-mensch
aan een andere zijde van de stad. Dan is er
maar vijf minuten noodig, om in een kudde
mee te loopen, door het landgoed Rosendaal,
waar de vrijheid aan banden is gelegen, omdat
er altijd bandelooze menschen geweest zijn....
waar de Bedriegertjes zijn, die treffend de-
monstreeren, hoe de wereld niet anders wenscht
dan bedrogen te worden; waar, midden in het
park, wit als een duif tusschen al dat groen,
een kasteel verschijnt, dat zich met bijna meis
jesachtige ijdelheid in het water weerspiegelt.
Na tien minuten bewondert hij de vischvijvers
van de Nederlandsche Heide Maatschappij in
het park Sonsbeek, waar donkere karpers, kort
en dik, gulzig happen naar de stukjes brood
uit de karabies van een juffrouw, naar de nie
mendalletjes uit de handjes van een schate
rend dreumesje met rose beentjes en een lipje
van „wat een lef, hè En wie dit alles moe is,
trekt naar Klarenbeek of Zijpendaal. naar
Beekhuizen, naar Mariëndaal, naar de Wester-
bouwing of de Duno. En van ieder dier dorado's
uit kost het maar weer enkele schreden en de
zoeker naar stilte en schoonheid kan weer al
leen zijn, aan den rand van een beekje, dat
groote omwegen maakt om zoo lang mogelijk
in het bosch te blijven, op een bank van mos,
met een boom als rugleuning en een paar vech
tende musschen bij z'n schoenen.
Wie niet van boomen houdt, zoekt het even
verder, en daar is de hei, onafzienbaar, gol
vend over den hoogen rug van de Veluwe, kalm
als een verstarde deining van de zee. En achter
zijn rug sjirpen de krekels en knaagt een ko
nijntje aait het overschot van een afgewerkte
picnic.
Dat is Arnhem, en dan zou de eerste Arn
hemmer, die dat alles zoo prachtig voorbereidde,
door juist daar zijn blokhut op te slaan, verge
ten worden
En het is niet de generatie van de twintig
ste eeuw alleen, die Arnhem als toeristenstad
heeft leeren waardeeren. Uit de geschiedenis
der stad is bekend, dat de regeerende vorst, die
vaak op het landgoed Rosendael vertoefde,
veel bezoekers ontving, die kwamen, omdat het
goed was, daar te toeven. Een typeerend ge
tuigenis over de stad geeft Arend van Slichten-
horst in zijn „XIV Boecken van de Geldersse
Geschiedenissen". Onder meer verklaart hij over
de stad: „Arnhem toont van buyten cierlyk
in 't oogh, ende is vol van burghers en daer
neffens van een zeer gezonde en lieffelycke
lucht; des te meer, omdat aan 't noorder eynd
de berghen als een bolwerck om haer hebben
geslaghen ende zoo dicht daer overhanghen,
dat de noorder wind (die van bloemen en
vruchten niet alleen, maer van oude en aem-
borstighe luyden een geswooren vyand is) over
de lage Stadt heen waeyt ende syne meeste
hevigheydt op de nabuyrighe Betouw en Ny-
meghen te werk stelt. Is ook van ouds geschat
voor de genoeghelyxte van de hoofdsteden
soo weghen den Rhynstroomals om syne
menighvuldighe beeken, heldere springhwate-
ren en groene beemden; ende met naemen om
syn hoogh, dicht bos...."
Zoo was het Arnhem van eenige eeuwen ge
leden, het Arnhem van het jubileumjaar 1933
is niet anders. Nog altijd wint Arnhem het van
alle andere steden om haar overweldigende
omgeving, maar ook de stad zelf heeft haar
heel eigen aantrekkelijkheid. Zou een heden-
daagsche Arnhemmer het gelooven, dat in 1545
uit de Sabelspoort „52 karren drecks" gehaald
moesten worden, om de stad een eenigszins fat
soenlijk uiterlijk te geven.
Thans zijn er de straten proper en de huizen
net. De singels zijn met zorg gecoiffeerd en
de bloemen staan er gracieuslijk in rijen. Het
snelverkeer is er gerationaliseerd en behoudt
voor de stad een zekere deftigheid, die aan de
meest-Haagsche wijken van de residentie doet
denken. Er spuiten weidsche waterwerken in
de zon en aan de hoeken der singels dommelen
de koetsiers onder hun hooge hoeden, wachtend
op een toeristen-vrachtje.En in hun hoeden
reflecteert het groen van Arnhem
De pleinen zijn er wijd en bont van bloemen,
de trams maken een minimum van geluid, als
zijn ze zich bewust dat ze loopen op de grens
van rumoer en stilte. En de buitenwegen schroe
ven zich rustig op naar hooge vergezichten of
donkerbeboschte heuvels, waar witte villa's
flikkeren tusschen het groen.
De onbewuste eerste Arnhemmer, dien we
hierboven zoo prijzen om de verbluffende vondst
van zijn nederzetting, heeft wel niet kunnen
bedenken, dat de uitbreiding van zijn stad nog
locale moeilijkheden met zich brengen zou.
Arnhem is vastgegroeid tusschen den rechter
Rijnoever en de mooie heuvels, en thans is die
groei zóó ver gekomen, dat iedere aanwas zou
moeten geschieden ten koste van het natuur
schoon. Ten Westen, ten Noorden en ten Noord-
Oosten is de stad de mooiste stukken natuur ge
naderd, en iedere stap, die de bebouwing verder
doet, is een verknoeiing van Arnhems kapitaal,
het natuurschoon.
Een vitale stad als Arnhem is, kan ook weer
niet in haar uitbreiding geremd wordep, dus
diende er elders plaats voor woningbouw te
worden gezocht. Tot nu toe was de linker Rijn
oever onbewoonbaar omdat Vader Rijn
daar ieder voorjaar en iederen winter
zijn weligen water-overvloed op loosde.
Thans gaat de zeven eeuwen oude stad
een nieuwe toekomst tegemoet. Want het
typische in Arnhems ontwikkeling was
een opvallende verschuiving van de oude
naar de nieuwe wijken. Oud Arnhem,
dat geheel verlaten begon te worden aan
de uiterste Zuidgrens der stad, zal bin
nenkort een nieuwe schakel krijgen met
de jongere wijken door de verkeersbrug,
die in versneld tempo wordt gebouwd.
En ook voor de stadsuitbreiding wordt
dit werk een belangrijke factor. De brug
maakt het immers mogelijk, door inpol
dering van groote stukken uiterwaarden,
om ook op den linker-Rijnoever een
nieuwe woonwijk te doen verrijzen, die
in de verkeersbrug een prachtig commu
nicatiemiddel heeft met de eigenlijke
stad. En dan is er weer terrein voor groei
die geen schade doet aan de schoonheid.
De indijking van Malburgen zou voor
Arnhem de laatste aanleiding kunnen
worden voor het ontstaan van een dub
belstad aan beide oevers van den Rijn.
De factoren voor dien groei, niet het
minst het snel stijgende verkeer, dat door
en niet om de stad geleid wordt, zijn
reeds nu aanwezig. Hoeveel procent
van het verkeer, dat straks de brug
passeeren zal, zal in Arnhem althans een rust
punt vinden? De zekerheid, dat dit aantal vrij
hoog zal zijn, is groot genoeg, evenals de ze
kerheid, dat de breede singels steeds in staat
zullen blijken, het doorgaand verkeer te ver
werken. En dat kan heel wat zijn, wanneer de
vaste oeververbindingen te Nijmegen en Arn
hem gereed zijn gekomen. Het auto-verkeer,
dat thans nog van schipbrug en pont gebruik
Het apenverblijf in Burgers' Dierenpark
het Arnhemsche Artis.
Een overzicht van de jubileerende stad, mei
de schipbrug, die weldra' zal hebben afgedaant
gezien van den Zuidelijken Rijnoever.
Inzet: „aan de hoeken der singels dommeleri
de koetsiers onder hun hooge hoeden
Beneden: een hoekje van Arnhem in dé
Middeleeuwen.
moet maken, neemt iedere drie jaar met 100 pct^,
toe. Commentaar omtrent de toekomst is dam
wel overbodig. j
Het jubileerende Arnhem heeft de herden#
kingsfeesten gisteren ingezet, stijlvol, zooals dal
past in die natuurlijst van bloemen en groen.
Als dit feest nu eens aanleiding werd, dat nog
meer Nederlanders contact zochten met de stad
van de boomen, dat er meer natuurliefhebbers
kwamen dwalen op de mulle boschpaden van
den Veluwezoom, dat er meer kwamen luisteren
naar de fluistergeluiden van de bosschen, da|
zou 's lands mooiste geschenk beteekenen aan
een van zijn mooiste steden.
Oud-Arnhem is in het centrum van de oud*
stad herleefd. Daar staan weer de oude poor*»
ten en de oude poortershuizen, op het terreii)
van Musis Sacrum, een der historische hoeken
van Se stad. En er zullen er duizenden komen
uit den Achterhoek en de Betuwe, uit het Rijk
van Nijmegen en van den Veluwezoom, om da
jubelfeesten van de stad van Gelre mee te maken
en om te Zien wat oud-Arnhem was. Maar dat
andere oud-Arnhem, die bergen van groen, dia
tegen de heuvels opgekropen liggen met uit
zichten naar een horizon, zóó mooi, als een fata
morgana maar mooi kan zijn, de Stilte van de
bosschen, die daar ouder is dan de stadsbrie
ven, de geur der denneboomen, die je zoo on
verwacht kan tegenwaaien aan een ver vooruit
geschoven post van de stad, wordt er misschien
om vergeten. En toch is dat het kapitaal van
Arnhem, het hart van Arnhem, meer dan de
reconstructie van latten en geschilderd doek bij
het Velperplein, waar de electrische trams als
levende anachronismen voorbij rinkelen. En
wie Arnhem lief heeft, viere het jubilé met
'n pint tusschen de geschilderde muren van oud-
Arnhem, maar ook ergens hoog tusschen de
bosschen, waar 'n merel z'n feestlied zin/gt en
de dennen hun verhaal van eeuwen fluisteren.
v. d. B.
Waar de jeugd haar vermaak zoekt, als ze met vader of met het kindermeitêfr
piee mag naar het park
„en midden in het park, wit als een duif tusschen al dat groen, een kasteel, dat
zich met bijna meisjesachtige ijdelheid in het water weerspiegelt".
Oud en nieuw, na eenige eeu wen. Beneden de Groote Markt in het midden der 18e
eeuwboven: dezelfde plaats op een marktdag in 1933,
„Nieumegen de oudste,
Roermond de stoutst?,
Zutveen de ryekste,
Arnhem de genoeghlyckste".
(Oud volksgezegde.)
Donderdag 13 Juli was het zeven eeuwen ge
leden, dat Otto II, graaf van Gelre en Zutphen
zijn „oppidum" Arnhem tot een vrije stad
maakte. Zoo rond het jaar 1233 was het mode,
alle vlekken, die daarvoor in aanmerking kwa
men, tot stad te verheffen en alle machtheb
bers, hetzij ze dan keizer of koning, bisschop
of hertog en graaf heetten, deden aan die mode
mee. Tegen hun eigen bedoelen in vaak, maar
ihet streven was niet te keeren, omdat de ste-
denvorming het groote sociale vraagstuk van
die dagen was. Waar maar een centrum van
eenige beteekenis ontstond, groeide tegelijk het
verlangen der bewoners naar vrijheid en een
eigen beheer.
En als de heer, die over het. „oppidum" te
bevelen had, maar niet te hardnekkig was, werd
hem al spoedig de vraag naar de stadsrechten
voorgelegd. Maar een flinke dosis goede wil en
een handvol vitale bewoners zijn alléén nog
niet voldoende om een stadsvorming te recht
vaardigen.
Zoo goed als Nijmegen zich handhaven kon
cm de gunstige ligging ten opzichte van de ri
vier en het achterland, heeft ook Arnhem zijn
opkomst te danken aan den alles-domineeren-
den factor, de ligging. Vlak bij den tweesprong,
van scheepvaartwegen, aan beide zijden be
grensd door het vette land van de Betuwe,
waar alleen maar wat zon en wat regen noodig
zijn, om er alles te laten groeien, moest een
handelscentrum ontstaan, dat zijn weerga in
het Geldersche niet kon vinden.
In de dagen van 1233, toen graaf Otto aan
Zijn „oppidum" den stadsbrief gaf, moet het al
een belangrijke handelsplaats geweest zijn,
vooral voor de korenmarkt. Reeds eenige ja
ren tevoren was de korenmaat „mensura oppidi
de Arnhem" re?ds door de gansdhe Betuwe
gangbaar.
Er was een riviertol, die reeds in 1196 be
kend was, maar na eenige malen te zijn opge
heven en weer ingesteld, in 1222 naar Lobith
verplaatst werd. Er was een veer over de ri
vier, primitiever nog dan de tegenwoordige
schipbrug, die intusschen eenige honderden me
ters verder haar doodvonnis ziet voltrekken in
den vorm van een moderne verkeersbrug. Er
waren zoo goed als alle factoren aanwezig, om
van de jonge stad een bloeiende, welvarende
rcivitas" te makenEn als graaf Otto II
nu nog eens mocht komen zien, wat er gewor
den is van zijn zorgenkind, zou hij geen spijt
hebben van zijn stadsbrief.
Hij zou misschien z'n grijze hoofd bedenke
lijk schudden en een onbewusten Arnhemmer
vragen„Nazaat, hebt ge de bakens verzet
Waar hebt ge de wallen en muren gelaten, waar
bleven al die ranke torens, die kapellen en
kerken, die zoo lang het centrum van mijn ci-
vitas waren Waar bleven de gasthuizen en de
poorten, wat is er over van de heirbaan, die
pens de roem van mijn stad was
En de Arnhemmer zou den grijzen stadsva-
gebleven, als Arnhem. Dit kan voor een be
paald slag menschen een obsessie zijn; er zijn
er, die zich door groen in alle toonaarden van
de wijs laten brengen. Deze doen het best, ver
van Arnhem te blijven, want de singels en
die zijn er veel en lange hebben grasperken
van het meest onverdachte groen, waar je zou
willen wentelen, als een paard, dat zijn vrij
heidswellust uitkuurt in een buiteling door de
wei. Arnhem heeft millioenen boomen welke
stad heeft er meer deze zijn groen
van vroeg in het voorjaar, tot laat in den herfst!
En wie geklommen is van .Onder langs" naar
„Boven oever", heeft een uitzicht over de Be
tuwe, dat een groen-schuwe op het eerste ge
zicht al een groen-delirium zou kunnen be
zorgen. Naar Nijmegen is het uitzicht wijd
maar groen. Een groene baan leidt het oog naar
de verre glooiingen van Montferland, naar Em-
merick en Cleve.... Kunt u dóar niet tegen,
blijf dan tusschen het asfalt en de hooge, grauwe
huizenwanden, achter een café-tafeltje luiste
ren naar een hot-jazz, maar kom niet naar Arn
hem.
Maar allen, die niet met deze schuwheid be
hept zijn, die daarentegen zich wel willen laten
betooveren door de frischheid, den hartstocht
van het groen, zullen er vinden, wat zij er
kwamen zoeken, en méér dan dat.
Als weinig andere steden in den lande heeft
Arnhem deze ongewone eigenschap, dat het ge
makkelijk is, de stad te benaderen en even ge
makkelijk om haar weer te ontvluchten. Uit alle
'windstreken leiden prachtige beton- of asfalt-
banen naar de stad, en van ieder dier wegen
is het weer een ander aspect op de Rijnstad
met een andere aantrekkelijkheid, tegen een
anderen achtergrond, met een ander coloriet.
Wie ééns de stad ontdekte, komend van den
Veluwe-rand, heeft voortaan zijn leven lang
dezen aanblik der stad als eerste herinnering
gereed. Van Zevenaar komt een moderne auto
weg, van Apeldoorn evenzoo, de weg van Nij
megen is nog vrij kort geleden voor het snel
verkeer pasklaar gemaakt, van Ede uit loopen
zelfs twee wegen naar het Geldersche centrum,
de ééne linea recta, de andere, mooier maar
verder om, over Wageningen. Zoo is Arnhem
tot een prachtig knooppunt geworden voor het
snelverkeer.
Per boot is de Rijnstad ook gemakkelijk te
bereiken, en vooral Duitsche toeristen maken
van deze gelegenheid gebruik, om den Rijn te
komen afzakken, met dampende passagiersboo
ten vol menschen en muziek. En de spoorwegen
hebben op het Arnhemsche station eveneens
een geduchten knoop gelegd.
En wat doet de Nederlandsche toerist? Hij
neemt een kaartje naar den Eifel of reist door
naar Heidelberg, anders zou de vacantie im
mers geen vacantie zijn. En als de locomotief
de wagens stildrukt voor het Arnhemsche per
son, heeft hij zich juist behaaglijk in zijn hoek
plaatsje geïnstalleerd en neemt de laatste toebe
reidselen om weg te dommelen, 't Is nog ver
en lang, vóór hij bij het beloofde land is
Zeker, op mooie zomerdagen zwerven dui
zenden vreemdelingen door de parken van Arn
hem, laten zich gezamenlijk en met open oogen
bedriegen bij de „Bedriegertjes", maar voor de
zon nog wegzakt achter de heuvels van de
^Vnluwe rennen afgeladen touringcars in lange
rijen huiswaarts, en die er blijven willen, zijn
zeldzaam, minstens in verhouding tot het ge
not, dat de omgeving biedt.
Uit welke stad wordt het zóó geboden, weg
te raken uit het gewoel, van tusschen de jach
tende menschen en hun snelheidsmachines, als
juist hier. Wie op het Velperplein een tram
kiest, (de goede natuurlijk!) staat binnen vijf
tien minuten in een bosch, waar alleen nog
maar wandelaars zijn. Wie den moed heeft, daar
nog vijftien minuten te loopen, dwaalt tus
schen de varens alleen; boven z'n hoofd spelen
de eekhoorntjes hun krijgertjes-spel en doen
de vogels druk hun alledaagsche dingen, vlie
gen en zingen en zich dik maken om niets. En
als de wandelaar stil weet te zijn, komen een
paar musschen misschien een ruzietje uitvech
ten, vlak bij z'n schoenen. Voor het overige
heeft hij er dat groen, dat je zoo pittig kunt
ruiks^ d» stüts éi* 1* soms grepen kunt.
der bij den mouw nemen en hem meevoeren
naar de mooie parken van de stad: „Ziedaar,
Otto II, de poorten van het nieuwe Arnhem,
want het is hierdoor, dat de vreemdelingen
van 19^3 uw stad binnenkomen." Hij zou hem
meevoeren langs de prachtige hotels, de gast
huizen van deze eeuw, en over de asfalt- en
betonbanen, die Arnhem thans van alle wind
richtingen bereikbaar maken. En Ottó II zou
al een heel zonderling mensch moeten zijn, in
dien hij niet tevreden terugstapte in de eeuwig
heid
Het oppidum Arneym.
De viering van een zevende eeuwfeest op de
wijze, zooals Arnhem dat gisteren inzette, is wel
een mijlpaal in de 'historie van de stad. En het
is nu wel héél menschelijk, dat de mensch, de
groot-toerist door het leven, bij een mijlpaal
Stilstaat, om terug te zien. Maar van het oude
Arnhem zullen we niet veel meer zeggen de
Batavieren hefcben den kop van Pannerden wel
rechts laten liggen, de Romeinen blijken er
niets verloren te hebben, want potten en pan
nen, die aan hun verblijf aldaar zouden her
inneren, heeft men er niet gevonden. Eerst in
893 vindt men den naam Arneym, maar dat is
reeds een achttien-karaats Germaansche naam,
getuige de uitgang „eym", „heem" of „heim",
woonplaats.
En toen stond er al een kerk, met eenige hoe
ven er om heen, die schatplichtig waren aan
de abdij van Prüm bij Trier. Wie de grondleg
ger van die nederzetting is geweest, is onbe
kend. We weten alleen, dat het èen pientere
jongen is geweest, met een paar verstandige
kijkers, die hun bruikbaarheid bewezen op het
zelfde oogenblik, dat hun eigenaar besloot, daar
en nergens anders zijn tent op te slaan. En als
Arnhem in den loop der eeuwen Gelre's mooi
ste toeristenstad werd, dankt ze het aan dien
onbekenden zwerver, die daar lang voor 893 is
gaan zitten tusschen de boomen, aan den rand
van het blauwe water van den Rijn. En meer
dan graaf Otto II verdiende deze bij de her
denking te worden betrokken.
De stad van het groen.
Er is geen stad in Nederland, die zóó in
den letterlijken zin van het woord groen is