Qe VUdedandschc Ixundtpasta
ONZE POLITIE.
v
DE TWEEDE KAMER AANVAARDT DE
NOODWET-MARCHANT.
ZATERDAG 22 JULI 1953 V
EN GEZAGSHANDHAVING.
KAASUITVOER NAAR FRANKRIJK.
RIJKSCOMMISSIE VOOR WERK
VERRUIMING.
GEEN INTERPELLATIE
KNOTTENBELT.
NOG EEN REVOLUTIONNAIR LID.
Vergadering van Vrijdag 21 Juli.
TENDENTIEUZE VRAGEN MET EEN
DUIDELIJK ANTWOORD.
OP ZOEK NAAR DEN LUTINE.
De bergingstoren op het wrak.
KON. NEDERL. HOOGOVENS.
Een product van de Pharm. Fabriek A. Mijnhardt - Zeist
Doos 20 ct. Tube 35 ct. Zéér groote tube 60 ct.
NEDERLANDERS IN DUITSCH-
LAND.
Hebben den eereplicht lid der
N. S. N. A. P. te worden.
HET ONTWERP NIEUWE RIJN-
VAARTACTE.
DE KWESTIE-MEERTENS.
De houding van de Fransche
commissieleden.
VERKLARING VAN DEN
R.K. KIEZERSBOND IN
LIMBURG.
MGR. KUBINA'S BEZOEK AAN
ONS LAND.
JOODSCHE WERELDCONFERENTIE
TE AMSTERDAM.
De achtereenvolgende benoemingen van
verschillende directeuren-generaal by de
Departementen deed ons in ons blad van half
Juni de opmerking maken of het niet, zoo
wel om financieele reden alsook vooral met
het oog op de handhaving van gezag, wet
en orde van belang moest worden genoemd
nu eindelijk ook eens met ernst een reorga
nisatie van de politie aan te vatten en wel
eene, die dit gewichtig apparaat onder
leiding van één directeur-generaal zou
centraliseeren onder de verantwoordelijk
heid van den Minister van Justitie.
Uiteraard is een dagblad niet de eerst
aangewezen plaats deze zaak met haar vele
technische en juridisch vrij ingewikkelde
kwesties te behandelen, maar op enkele
punten dienen wij nader in te gaan, nu er
in de Juni-aflevering van „Anti-Revolutio
naire Staatkunde" een medestander oprijst
en deze weer een helper krijgt in burge
meester Keestra.
Niet dat wij het in alle onderdeelen met
mr. R- H. Reyers eens zijn; integendeel, zijn
artikel bevat een reeks ondergeschikte pun
ten, welke ons zeer aanvechtbaar lijken,
gaat uit van meeningen, die voor betwisting
zeer vatbaar zijn en voert dus ook tot on
houdbare conclusies.
Waar wij het echter mee eens zijn, is: dat
de huidige gezagshandhaving een en ander
te wenschen overlaat; dat er in zekere mate
een centrale leiding moet komen; dat één
organisatie met één stel hoogere organen
uiteraard goedkooper moet zijn dan twee
organisaties met twee groepen van leiders.
Om echter met de fundamenteele fout in
de bijdrage van mr. Reyers te beginnen: hij
bekijkt de zaak van een volkomen gemeen
telijk standpunt. Niet onderscheidende tus-
schen gemeente- en rijkspolitie(zorg), ver
liest hij de laatste geheel uit het oog. Wie
zulk een constructie maakt, kan betoogen,
dat de gemeente-politie die nota bene
autonoom is! via den burgemeester on
der Binnenlandsche Zaken ressorteert. Mr.
Reyers gaat echter nog verder en bestaat
het te concludeeren: „De algemeene hand
having van het gezag berust niet in han
den van den Minister van Justitie, maar in
die van den Minister van Binnenlandsche
Zaken. De Minister van Justitie is slechts
de dienaar van de Kroon (zijn andere mi
nisters misschien méér dan ministers van
de Kroon? Redactie), die een der midde
len en niet het voornaamste tot hand
having van het gezag ten dienste heeft te
stellen der Overheid"(bl. 275).
Hoe komt mr. Reyers aan zulk een be
wering? Zij is naar onze meening in fla-
granten strijd met de werkelijkheid en met
de practijk. Mr. Reyers wil toch niet zeg
gen, dat met de huishoudelijke, gemeente
lijke politiezorg en de handhaving van de
openbare orde in de afzonderlijke gemeen
ten de handhaving van het gezag ophoudt?
De anti-revolutionaire schrijver schijnt een
burgemeesterlijke souvereiniteit in politio-
neele aangelegenheden te veronderstellen.
Hiervan kan echter geen sprake zijn. Wij
mogen toch niet aannemen, dat mr. Reyers
het bekende K. B. van 1851, S. 166, niet
kent, dat hij niet weet, dat, ook onder de
oude Gemeentewet, de geheele politie, be
halve dan theoretisch de burgemeester, voor
zoover de rijkspolitie(zorg) betreft, dienst
baar is aan het rijkspolitiegezag, waarvan
de Minister van Justitie het hoofd is. Meent
hij, dat de rijkspolitiezorg zich enkel be
perkt tot de zuiver repressieve politie, dan
is hij o.i. beslist op een dwaalspoor. Wat de
rijkspolitiezorg betreft, zijn alle politie
ambtenaren, van den hoofdcommissaris af
tot den eenvoudigsten agent toe, dienstbaar
aan het rijkspolitie-gezag. Mogen wij ter
zake herinneren aan art. 223 van de Ge
meentewet, alsmede aan het feit, dat de be
noeming van de commissarissen en hoofd
commissarissen geschiedt op voordracht van
den Minister van Justitie?
Mr. Reyers schakelt in zijn artikel heel
rustig de maréchaussée uit, als hebbende
geen gewone politie-taak. De vraag, of hij
de werkelijkheid niet kent, komt nog ster
ker op, als hij verklaart, dat de rijksveld
wachter onder de bevelen van deoffi
cieren van justitie en van de kantonrechters
staat, alsof het corps rijksveldwachters in
zijn districts- en brigade-commandanten
geen eigen bevelvoering had. Terloops mer
ken wij hier op, dat de gemeente-veldwach
ter zijn instructies niet krijgt van den bur
gemeester (bl. 263), maar van den Commis
saris der Koningin. Ook de salarissen han
gen niet meer uitsluitend af van den ge
meenteraad, zooals art. 223 van de Gemeen
tewet bewijst. In tegenstelling met de bewe
ring, dat de gemeenteraad op aanstelling
van de politie geen invloed heeft (bl. 267),
herinneren wij aan den veldwachter: de ge
meenteraad stelt bij verordening de eischen
van benoembaarheid en de salarisnormen
vast. Doch dit zijn, in zekeren zin, allemaal
kleinigheden.
Hoofdzaak is, dat de schrijver de politie
organisatie wil onder één leiding, maar
„zonder nochtans de burgemeesters ook
maar eenigszins te ontheffen van hunne
macht en verplichtingen inzake uitoefening
der politie", (bl. 269).
Ja, dat is nu net precies de moeilijkheid.
Die natuurlijk niet wordt opgelost door, in
strijd met het K. B. van 1851, den Minister
van Binnenlandsche Zaken „als hoogste
autoriteit aan te stellen. Dit ware ook met
alle logica m strijd: de handhaving van de
rykspolitiezorg kan bij niemand anders be
rusten dan bij den Minister van Justitie.
En hierbij dient goed overwogen, wat dé
instructie, gegeven in 1851, voor de Direc
teuren van Politie zegt. Deze instructie
wijst er uitdrukkelijk op, dat de commissa
rissen en dienaren van politie of veldwach
ters, zooveel de gemeente-politie betreft,
onder de bevelen staande van den bur
gemeester, tevens dienstbaar zijn aan de
rijkspolitie, onder het daarmede belast ge
zag.
De instructie wijst op de bepaling, dat de
rijkspolitie behoort tot „de attributen van
den Minister van Justitie". De gemeentewet
wil, dat aan de gemeenten, wat haar huis
houdelijke belangen betreft, de meest mo
gelijke zelfstandigheid worde gegeven, maar
„zij wil tevens, dat die zelfstandigheid geen
schadelijken invloed oefene op het alge
meen rijksbelang. Daar altijd het belang
van het gedeelte in zekeren zin is het be
lang van het geheel, en omgekeerd ook we
der het belang van het algemeen, dat van
elk zijner deelen insluit, is het in alle on
derwerpen zeer moeilijk het bijzonder be
lang der gemeenten van het algemeen be
lang des rijks te scheiden; maar voorzeker
is zulks, wat het onderwerp der politie be
treft, niet het minst moeilijk".
De geest van het geciteerde is duidelijk:
het centraal gezag heeft waarborgen gewild,
„dat het belang der rijkspolitie nergens en
in geen geval aan dat eener gemeentelijke
huishouding worde achtergesteld" en eisch-
te niet voor niemandal in de Vreemdelin
genwet van 1849, dat de hoofden van politie
in de gemeenten „over alle quaestieuse
vraagpunten zich (zouden) wenden tot den
Minister van Justitie."
De heer Keestra, die eenige dagen geleden
in ons blad over „Politie-organisatie" schreef
doet alsof dit iets nieuws is, terwijl de com
missie-Weiter, juist uit historische overwe
gingen er toe komt om 't rijkspolitiegezag
bij den Minister van Justitie te laten. (Rap
port, bl. 152).
„De gemeenten voelen zich, voor wat haar
politietaak betreft, veiliger onder „Binnen
landsche Zaken", schrijft de heer Keestra.
Mogen wij den Culemborgschen burgemees
ter vragen, hoe dikwijls Binnen. Zaken zich
wel met de politietaak der gemeenten daad
werkelijk inlaat? Het ligt trouwens in de
rede, dat het dit ook niet doet, omdat de
gemeente-politie in haar gemeente-politie
zorg de grootste zelfstandigheid heeft. Ver
geet echter ook de schrijver in ons blad,
evenals mr. Reyers, niet de dienstbaarheid
der gemeente-politie aan het rijkspolitie
gezag, in hoogste instantie den Minister van
Justitie?
Met den heer Keestra zijn wij het eens,
dat de gewestelijke politie van het Weiter-
rapport onaanvaardbaar is, zij het dan op
andere gronden. De Minister van Justitie,
mr. Donner, heeft zich dan ook bij de be
handeling van de begrooting 1932-1933 in
dien zin uitgelaten op een desbetreffende
vraag in de Kamer.
Merkwaardig, zoo niet onbegrijpelijk, is,
dat de heer Keestra in het leeuwendeel van
zijn betoog handelt over betere organisatie
van de recherche. Dit is immers repressieve
politie en niemand kan toch betwijfelen, dat
deze heel zeker onder den Minister van
Justitie ressorteert. Nu heeft terecht onder
linge hulpverleening van gemeentelijke re
cherches bij de opsporing van strafbare fei
ten, 'sheeren Keestra's aandacht. Doch aan
het opsporen van strafbare feiten door lager
politie-personeel is, zeker buiten de grenzen
der gemeenten, een commissie van onbezol
digd rijksveldwachter inhaerent (art. 141
Sv.) en het is weer de Minister van Justitie,
welke deze verleent. Is ook de kwestie van
het hulp-officierschap van Justitie niet iets,
dat juist de laatstgenoemde Minister beslist?
Wij willen den heer Keestra overigens
niet volgen in zijn beschouwingen over de
recherche, maar merken nu alleen op, dat
deze alle de rijkspolitiezorg betreffen en
zoovele bewijzen zijn voor onze, vroeger
ontwikkelde stelling, dat de Minister van
Justitie hier een taak heeft en niemand an
ders. Dit klemt temeer, waar de heer
Keestra spreekt over overplaatsingsmoge
lijkheden en het oog heeft op „eventueele
binnenlandsche woelingen". Dit bewijst toch
klaar als glas, dat de Minister van Justitie
hier de leiding moet nemen en geven. Een
verplaatsbare recherche en het onderling
contact van verschillende organen van po
litie dus ook met de twee rijkspolitie
korpsen is toch alleen zaak van Justitie.
De Minister van Justitie en de procureurs
generaal als fungeerend directeuren van po
litie geven hier nu reeds practisch en histo
risch leiding. Bij woelingen is het trouwens
de rijkspolitie, welke bijstand verleent. Wel
iswaar zou het nuttig zijn om ook den bij
stand van gemeenten onderling te regelen,
zooals de heer Keestra wil, doch dit is dan
ook weer geen kwestie van huishoudelijk-
eigen, gemeentepolitiezorg, maar raakt de
openbare orde in algemeenen zin, is dus een
Rijksbelang,, waarvoor de Minister van
Justitie gezworen heeft te waken.
Samenvattend meenen wij de oplossing
voor een politie-organisatie, die de gezag-
handhaving bevordert, niet te zien in een
bestendiging van de gemeente-politie te
plattenlande. Alleen de invoering van een
algemeene rijkspolitie, behalve dan voor de
groote en grootere gemeenten, kan een op
lossing brengen. De recherche, waarover de
heer Keestra schreef, kan dan meteen ver
beterd worden, vooral als de dienstbare ge
meentepolitie der groote gemeenten mede
werkt. Rijkspolitie en dienstbare gemeente
politie blijven onder den Minister van Justi
tie, doch moeten dan een directeur-generaal
krijgen, die practisch ook werkelijk de noo-
dige leiding geeft. Zoo blijven wij in de
historische lijn, krijgen een aan de tijdsom
standigheden beantwoordende en, wat van
belang is, goedkoopere politie. -
Wij durven deze belangrijke kwestie aan
deskundigen en in het bijzonder aan Z.Exc.
den Minister van Justitie aanbevelen.
Juist om haar groot en actueel belang,
hebben wij er nog eens uitvoerig bij stil
gestaan, maar herhalen overigens onze bo
ven geuite meening, dat dit vraagstuk niet
geschikt is voor een behandeling in bijzon
derheden in een dagblad.
De belangen der producenten.
Door den heer Bierema zijn aan den Minis
ter van Economische Zaken de volgende schrif
telijke vragen gesteld
Is het den Minister bekend, dat tengevolge
van de contingenteering van den kaasimport
in Frankrijk en de daarmede verband houden
de maatregelen, die producenten, die van ouds
hun product verkochten aan exporteurs, zeer
ten achter staan bij degenen, die öf bij een ex-
portvereeniging zijn aangesloten, öf oorspron
kelijk zelf exporteerden, doordat hun de extra
baten, die aan den export naar Frankrijk zijn
verbonden, geheel ontgaan
Is de Minister niet van meening, dat de hier
in schuilende onbillijkheid althans voor een
deel zou kunnen worden opgeheven door het
z.g. Fransche Kaasfonds ter beschikking te
stellen van die producenten, die noch direct,
noch indirect via een exportvereeniging, recht
tot uitvoer van kaas naar Frankrijk hebben en
Is de Minister bereid, de daarvoor noodige
maatregelen te bevorderen
Dezer dagen vergaderde de Rijkscommissie
Werkverruiming onder presidium van haar
voorzitter, den heer Ch. J. I. M. Weiter.
Met veel genoegen nam de commissie er
kennis van, dat de bouw van twee schepen
door de Vereenigde Nederlandsche Scheep
vaart-Maatschappij aan een Nederlandsche
werf is opgedragen.
Besloten werd onder de aandacht van de
Regeering te brengen, in aansluiting op een
vorig schrijven, eenige gevallen, waarin door
betaling in Spermarken, opdrachten voor de
Nederlandsche industrie verloren zijn gegaan.
Ingekomen was een schrijven van den minis
ter van Economische Zaken, waaruit bleek, dat
gevolg was gegeven aan een advies der com
missie om indirect de samenwerking van on.
dernemingen in een bedrijfstak van de me.
taaiindustrie te bevorderen.
Mededeeling werd gedaan van den stand van
het onderzoek inzake toepassing van een
nieuw materiaal ter bevordering van goedkoo
pen woningbouw.
De vraag werd aan de orde gesteld, op welke
wijze zou kunnen worden bevorderd, dat de
afzet van industrieele producten uit Neder
land naar Indië weer zou kunnen toenemen.
Voorts werd mededeeling gedaan van een
groot aantal gevallen, waarin het bureau zijn
bemiddeling heeft verleend om te verkrijgen,
dat, zooveel mogelijk, de orders voor de Neder
landsche industrie werden behouden.
ONGELUK IN EEN MEUBELFABRIEK.
Gisterenmorgen omstreeks half elf kwam de
14-jarige werkman J. Jurg, werkzaam op de
meubelfabriek van de N V. Gebroeders van
Rooyen te IJsselstein, in aanraking met een
schuurmachine. In bewusteloozen toestand werd
hij naar het R. K. ziekenhuis vervoerd. De toe
stand van den ongelukkige is zeer zorgwekkend
Hoogzomer en de eenige remedie voor de warmte! Wie zelf niet van het water kan
profiteeren vindt bij het zien van het wa terpartijtje misschien een ietsje ver
kwikking.
Sluiswachter van Poelje heeft zijn zin: „de
kanalen worden afgesloten, waardoor automa
tisch zonder voldoenden invloed van de over
heid geld uit de openbare kassen wegvloeien
kan", zooals dat fraai wordt uitgedrukt in de
Memorie van toelichting op het ontwerp „be
perking van uitgaven, welke voor de openbare
kassen voortvloeien uit de uitvoering der La-
ger-onderwijswet". De heer Suring heeft deze
onware beeldspraak gewraakt, maar de Mi
nister heeft haar niet herroepen. Deze be
windsman heeft verklaard nooit te zullen lee
ren in ambtelijken stijl te schrijven. Z.Exc.
deed ons vanmiddag de angstige veronderstel
ling opperen, dat hij misschien ook moeilijk
zal leeren in ministerieelen stijl te spreken. Zoo
kreeg om van andere dingen maar te zwij
gen de heer Suring te hooren, „dat de re
geering moeilijk kan verklaren, dat zij normaal
zal handelen". Men behoeft ons niet te ver
denken geen humor te verstaan, maar zou het
kamerlid Marchant zulke ministerieele bouta
des gesavoureerd hebben van een rechtsch
bewindsman?
Men heeft in en buiten de Kamer cijfers ge
vraagd over de te verwachten „beperking van
uitgaven". De Minister zei kalmweg: „Ik kan
ze tot mijn leedwezen niet geven". Er is op
het merkwaardige verschil in de uitgaven
voor openbaar en bijzonder onder
wijs gewezen. Kan men in gemoede zeggen,
dat dit enorme verschil verklaard wordt door
de juridische exegese van de Grondwet, die
de woorden „financieele gelijkstelling" zoo
interpreteert ais de Minister dit heden weder
om deed?
Er is strijd met de Grondwet, heeft men
van meer dan één zijde betoogd. O, zegt de
Minister, „men behoeft zich over Het lot van
het openbaar onderwijs in het geheel niet on
gerust te maken". Dat gelooven wij graag,
maar er was ook eenige onrust over het lot
van het bijzonder onderwijs, dat nu aan het
arbitrium departementale wordt uitgeleverd.
Och, repliceert de Minister, „de regeering heeft
veel meer arbitraire bevoegdheden; zij heeft
tallooze gelegenheden om het bijzonder onder
wijs achteruit te drukken". Dit is vyel een
buitengewoon sterk argument! Omdat er, in
derdaad, al zooveel onderdeelen van het onder
wijs zijn, waar het departement alléén beslist
en waarover wij dan ook meer dan eens alles
behalve gesticht zijn, moeten er nog maar
meer bevoegdheden bij op het terrein, waar
het gaat om duizenden en duizenden kinde
ren en waar wij na een strijd van tientallen
jaren eindelijk aan objectieve normen waren
toegekomen.
Het doet ons leed, maar de ministerieele rede
heeft ons niet overtuigd. Zij heeft niet weer
legd, wat de heeren Suring en
Tilanus in eerste instantie bij de algemeene
beschouwingen in krachtige bewoordingen heb
ben opgemerkt. Zonder voldoenden waarborg is
het bijzonder onderwijs tot 1 Januari 1935 aan
het goedvinden van minister Marchant en pro
fessor v. Poelje uitgeleverd. Wij weten nog niet
op welke financieele gronden dit is geschied
en welke financieele baten het ons zal opleve
ren, zooals ook geen sterveling weet, welkg tak
van onderwijs het meest zal moeten offeren.
Deze feiten staan vast, ongeacht de in
het verslag, speciaal wat artikel 3 be
treft, te raadplegen amendeeringen, welke
de wet heeft ondergaan, die tenslotte is aan
genomen met alleen de stemmen der commu
nisten tegen, terwijl de heeren Terpstra, Bon-
gaerts en Arts, voor zoover wij waarnamen,
afwezig waren bij de eindstemming.
De minister, zoo had de heer Tilanus Don
derdag gezegd, „opereert op de buitenlinie met
exceptioneele gevallen". Tot zoolang men ons
van het tegendeel overtuigt, zijn wij van mee
ning, dat een deel der voorstemmers van deze
wet aan hetzelfde euvel mank ging. De toe
komst zal leeren, of de vrees van hen, die deze
wet, ook nog na de tegemoetkomingen, als een
gevaar voor het bijzonder onderwijs zien, be
waarheid wordt. Wij moeten de achterdocht
opbergen en vertrouwen stellen in de regeering,
heeft minister Marchant ons voorgehouden. Is
misschien de vraag gewettigd of de houding,
welke een zeer groot deel der linkerzijde aan
nam en aanneemt tegen het bizonder onderwijs
van dien aard, dat zij ons werkelijk groot ver
trouwen en onbevangen overgave moet inspi-
reeren?
Wegens de late indiening zijner interpellatie
over maatregelen te nemen tegen Kamerleden,
die hun verklaring van trouw aan de Grond
wet schenden, heeft de voorzitter den heer
Knottenbelt bewogen deze maar in te trekken,
hetgeen onder hoongelach der communisten
geschiedde. Vlak daarna werd de revolution-
naire heer H. Sneevliet binnengeleid, die ge
ïnstalleerd werd en eenige oogenblikken later
de smakeloosheid had om de gevangenis, waar
in hij eenigen tijd wegens opruiing doorbracht
en welke hij 's morgens verlaten had, als re
traitehuis aan te duiden.
Wellicht had de afgevaardigde zijn oud geloof
niet verloren en misschien ware hij zelfs een
kloeke verdediger van „Quadragesimo Anno"
geworden, indien hij inderdaad eens in een
heusch retraitehuis de oefeningen had meege
maakt. Heeft de protestantsche professor
Schleich van Berlijn niet geschreven, dat met
behulp van retraites een groot deel der opge-
slotenen genezen zou kunnen worden?
0
Beheer van steungelden voor nage
laten betrekkingen van omge
komen visschers.
Toen in Mei 1932 het kustvisschersvaartuig
ZV IV is vergaan, werd ten behoeve van de
nagelaten betrekkingen deromgekomen op
varenden, door ingezetenen van Zandvoort een
steuninzameling gehouden, waarvan de op
brengst aan den Burgemeester van Zandvoort
werd ter hand gesteld. Toen in September
1932 wederom een kustvisschersvaartug omsloeg
en twee hoofden van gezinnen daarbij om het
leven kwamen, geschiedde hetzelfde.
Dit gaf het socialistische Tweede Kamerlid
Drop aanleiding den Minister van Binnenland
sche Zakën te verzoeken te doen nagaan of
het waar is, dat de Burgemeester van Zand
voort dit steunfonds geheel beheert en door
hem geen maatregelen zijn getroffen om den
steun aan de gezinnen afdoende te regelen,
zoodat deze gezinnen geheel van het persoon
lijk inzicht van den Burgemeester afhankelijk
zijn, voor wat hun levensonderhoud betreft,
alsmede of het waar is, dat de Burgemeester
niet medewerkt om het beheer en de bestem
ming der ingezamelde steungelden juridisch
en administratief te regelen.
Voorts vroeg de heer Drop, of de Minister,
indien de zaken zoo stonden, niet van oordeel
was, dat de Burgemeester van Zandvoort zijn
bevoegdheden misbruikt en of de Minister be
reid is te bevorderen, dat alsnog orde op het
beheer en de bestemming der ingezamelde
steungelden wordt gesteld.
Het antwoord van Minister de Wilde laat aan
duidelijkheid niets te wenschen over. Het luidt
als volgt:
Uit ingewonnen ambtskringen is gebleken,
dat de burgemeester van Zandvoort naar
mag worden aangenomen in overeenstemming
met de bedoeling van de schenkers de steun
bedragen heeft in beheer genomen en dat be
heer heeft gevoerd in overeenstemming met
deskundig advies en na overleg met verwanten
en vrienden van de omgekomen visschers.
De Minister grijpt nu deze vragen gesteld
zijn, de gelegenheid aan om te verklaren, dat
naar zijn meening de burgemeester juist en
verdienstelijk heeft gehandeld.
ZUSTER MARIE BERTHA f
In het St. Antoniusziekenhuis te Utrecht is
in den ouderdom van 41 jaar overleden de
Eerw. Moeder Marie Bertha (Emilie Terstappen
uit Neer) der Zusters Missionarissen van O. L.
Vrouw van Afrika.
NED. ORGANISTENVEREENIGING.
Geslaagd voor het A-diploma „kerk en orgel
spel", de heer G. J. A. van Hulst, Amsterdam
en voor het getuigschrift „kerkelijk orgelspel"
de heer F. J. Doesburg, Den Haag.
De bergingstoren is gisterenmiddag te twee
uur op de plaats van de Lutine aangekomen.
Daarna is men begonnen den toren te laten zak
ken op het wrak. Het weer was zeer rustig en
de zee zeer kalm. De werkzaamheden konden
hierdoor vlot worden uitgevoerd.
De toren geplaatst.
Onze verslaggever seinde ons vannacht uit
Harlingen:
Gisteren is een aanvang gemaakt met het
uitbrengen van den bergingstoren voor het
goud van de Lutine.
Om 9 uur 's morgens voer men bij een zeer
kalme zee van Terschelling en na een succes
vollen tocht bereikte men de bestemde plaats,
enkele K.M. ten N.W. van Terschelling in de
„Stortemelk".
Het stilleggen van de lichters, waartusschen
de toren hangt heeft zeer veel tijd gevorderd.
Omstreeks half negen in den avond begonnen
de lieren langzaam het toestel te vieren. Toen
het op den harden bodem stuitte stak het nog
circa 3 meter boven water.
De toren stond toen eenigszins scheef en het
eerste werk zal nu zijn hem recht te zetten en
daarna den zandinhoud weg te pompen. Ver
volgens zullen er de verlengstukken op wor
den geplaatst.
Alvorens men aan het wrak toe is, zullen
nog wel enkele dagen verstrijken.
IJzer naar Finland.
Het Finsche s. „Suomen Poika" is met een
in de hoogovenhaven te IJmuiden ingenomen
lading piekijzer vandaar naar Helsingfors ver
trokken.
PROVINCIAAL KAPITTEL DER
CAPUCIJNEN.
In het klooster der Capucijnen te 's Herto
genbosch wordt op 12 September a.s. het pro
vinciaal kapittel gehouden.
PATER W. TEUNISSEN O.FM- t
In het klooster St. Antonius van Padua te
Heerlerheide is na voorzien te zijn van de
H.H. Sacramenten der Stervenden in den leef
tijd van 59 jaar overleden de Weleerw. Pater
fr. Walterus Teunissen O.F.M.
LIJK AANGESPOELD.
Te Cadzand is het lijk van een onbekenden,
ongeveer 50-jarigen man aangespoeld. Op het
lijk zijn enkele Belgische francs gevonden.
Reel. 7468 DGVS 30
Uit een circulaire, die onder het ha
kenkruis en den naam der partij „Na
tionaal Socialistische Nederlandsche Arbei
ders Partij" op het oogenblik verspreid wordt
in Horbach, even over de Nederlandsche grens
in Duitschland, vertaalt de „Limb. Koerier" het
volgende:
„De gouwleider is gevestigd in Horbach,
„Heydenschlösschen" gouwleider is de mijn-
bouwkundige bedrijfsleider b. d. Laur. Kleynen.
Lid kan iedere Nederlandsche onderdaan wor
den, die van onbesproken gedrag is en die 18
jaar oud is. Jongeren beneden 18 jaar worden
bij nog op te richten jeugdorganisaties aan
gesloten.
In iedere gemeente of gehucht, waar meer
dan 10 leden als partijgenoot staan ingeschre
ven wordt een „Ortsgruppe" of cel opgericht en
'n daarvoor geschikt partijgenoot wordt tot „Zel-
lenwart" benoemd. Alle plaatselijke afdeelin-
gen of cellen staan direct onder de gouwleiding.
Iedere week zal een weekblad in de Neder
landsche en ten deele ook in de Duitsche taal
verschijnen.
De S. A.-uniform is dezelfde als die, gedra
gen door de Duitsche S. A.-manschappen. De
armband is rood, witte cirkel en blauw haken
kruis (Nederl. nationale kleuren rood, wit,
blauw). Partijleden dragen geen uniform.
De leiding der partij werkt precies volgens
het programma van het Duitsche nationaal-
socialisme.
De partij en de gouwleiding is door de hoog
ste autoriteiten der N. S. D. A. P. erkend. Er
bestaan al 29 afdeelingen hier in Duitschland."
Na dezen greep uit de 12 punten, die worden
opgesomd, waaruit ook nog blijkt, dat het lid
maatschap 1 Mark per maand kost, geeft het
blad volledig het slot der circulaire.
„Daar men in Holland probeert het Natio-
naal-Socialisme met alle geoorloofde en onge
oorloofde middelen tegen te werken, op dezelf
de wijze, als dit hier ook nog voor korten tijd
gebeurde, wordt gewenscht, dat alle in Duitsch
land wonende Nederlandsche staatsburgers zich
uitspreken vóór het Nationaal Socialisme en
hun toetreden tot de partij, zoo spoedig moge
lijk doen blijken. Wij krijgen daardoor ook een
zekeren en stevigen grond om de gemeene gru-
wel-campagne in Holland door Joden, Com
munisten, Marxisten e. d. gevoerd, zooals het
behoort, te kunnen tegemoet treden. Wij kun
nen daardoor ook aan den opbouw van Duitsch
land, dat ons Nederlanders altijd op de meest
tegemoetkomende wijze „Gastfreundschaft"
heeft gegeven, meewerken.
Voor iederen hier wonende Nederl. staats
burger is het daarom eereplicht lid van de N.
S. N. A. P. te worden."
„Heil!" „Heil Hitier!"
De „Limb. Koerier" teekent hierbij het
volgende aan
Dit officieele woord bewijst, dat practisch
alle Nederlanders, die in Duitschland vertoe
ven, gedwongen worden lid der N. S. D. A. P.
te zijn. De toespeling op de altijd verleende
„Gastfreundschaft" is vrij duidelijk en geen
Nederlander zal zich durven onttrekken aan
datgene, wat hem als „eereplicht" wordt opge
legd.
De bedoeling, die men heeft met het orga-
niseeren der Nederlanders in Duitschland wordt
ook door de circulaire verklaard. Zij zullen,
wanneer allen georganiseerd zijn, moeten die
nen als een middel tot beinvloeding van de
publieke opinie in Nederland. Immers, als men
in Nederland kan zeggen: zooveel Nederlanders
zijn toch maar lid van de partij geworden, dan
is daar gemakkelijk de conclusie aan vast te
knoopen, dat zij, die het Nationaal-Socialisme
van nabij kennen, er toch maar mee weg loo-
pen. Deze vlieger zal echter niet opgaan.
Het is overigens een open vraag, of de Re
geering deze propaganda onder haar onderda
nen erg prettig zal vinden. Veronderstel, dat
de Duitschers hier gedwongen zouden worden
lid te zijn van een partij, die zich over Duitsch
land bij herhaling minder vleiend had uitgela
ten, wat zou men daar in Duitschland van zeg
gen?
Eischen die niet voor inwilliging
vatbaar waren.
Volgens inlichtingen van de zijde van het
departement van Buitenlandsche Zaken aan
de ,,N.R.Ct." verstrekt, hebben de Franschen
zich bij de besprekingen in de „RijnVaart-
commissie niet als „handlangers van de Bel
gen" gedragen.
Het „Dagblad van Noord Brabant" merkt
hiertegen op: „Wij hebben niet over de
Franschen als „handlangers" geschreven".
De Franschen zijn volgens het Bredasche
blad veel meer geweest dan handlangers,
n.l. „drijvers naar het voor Nederland on
aannemelijke Rijnvaart-ontwerp."
De kwestie lijkt ons gewichtig genoeg om
niet aan een woordje te blijven hangen.
In de inlichtingen, die wij van Buitenland
sche Zaken ontvingen werd ook ons ver
zekerd, dat de voorstelling, alsof Frankrijk
het bedoelde project heeft gesteund geert
grond vindt in het verloop der besprekingen.
Wij achten dit zeer merkwaardig.
Zelfs Frankrijk acht de Belgische wen
schen zoo verregaand, dat het deze, althans
niet openlijk, durft steunen.
Dit teekent wel heel sterk den aard van
de eischen onzer Zuiderburen.
En het geeft ons een te grooter gevoel van
geruststelling.
Onze regeering erkent niet of heeft nooit
erkend een jurisdictie van de Rijnvaartcom
missie, maar hoogstens bemoeienis, met dien
verstande, dat Nederland zelf beslist over de
vervulling van eventueele wenschen in de
commissie geopperd. Zij wil echter vooral
geen uitbreiding van bemoeienis in ter-
ritorialen zin.
En de laatste krasse wensch was voor
de Nederlandsche leden van de Rijnvaart
commissie, de heeren Kröller, Bruins en
Slingeman, zelfs niet discutabel. Zij bleven
hiermede eenvoudig in de lijn van de vaste
regeeringsinstructies.
Wij kunnen gerust zijn: onze regeering
kent haar plicht en Belgische eischen,
waarvoor Frankrijk zich geneert, hebben
geen grein kans op verwezenlijking.
Hr. Ms. JOHAN MAURITS VAN NASSAU.
Op den middag van 20 Juli bevond zich Hr. Ms.
Johan Maurits van Nassau onder bevel van
luitenant ter zee le klasse W. van der Donker
op uitreis naar West-Indië 27 mijl N.N.O. van
Barbados.
De „Limb. Koerier" ontving van den R. K.
Kiezersbond in Limburg de volgende officieele
verklaring:
Nu de kritiek en de verschillende meenings-
uitingen over de jongste Kamerverkiezing vrij
wel tot rust zijn gekomen achten wij het
oogenblik gunstig om over de houding van het
bestuur der Limb. Kath. Kiezersorganisatie,
ten opzichte van de kwestie-Meertens, het vol
le licht te laten vallen. Wellicht dat enkele
critici daarin aanleiding vinden om hun mee
ning eenigszins te herzien.
Door de bemiddelingspogingen van enkele
leden der R. K. Staatspartij werd in de tweede
helft van December 1932 een contact tot stand
gebracht tusschen het bestuur van den Limb.
R. K. Kiezersbond en dhr. Obers, te Sevenum.
De eerste besprekingen reeds leidde ertoe dit
contact tegelijk tot dhr. Meertens te Margra
ten uit te breiden.
Het gunstig gevolg van eenige samenkom
sten is geweest dat dhr. Obers terugkeerde
tot de R. K. Staatspartij. Met dhr. Meertens
werd dit resultaat niet bereikt. Dit is niet
hieraan te wijten, dat door het Limb. Bonds-
bestuur moeilijk te aanvaarden voorwaarden
zouden zijn gesteld ,doch uitsluitend aan de
door dhr. Meertens gestelde eischen:
lo. dat de reglementaire bepaling, volgens
welke alleen zij, die op 31 Dec. lid waren,
mochten deelnemen aan de in de organisatie
te houden stemming voor de vaststelling der
definitieve candidatenlijst voor de Tweede
Kamerverkiezing, voor deze verkiezing aan
kant zou worden geschoven en dat aan deze
voorstemming zouden mogen deelnemen alle
katholieke mannelijke en vrouwelijke kiezers,
ongeacht of zij al dan niet lid der plaatselijke
R. K. kiesvereenigingen zouden zijn;
2o. dat ieder katholiek, al dan niet aan
gesloten bij de R. K. Staatspartij, candidaat ge
steld zou kunnen worden;
3o. dat de Limb. R. K. Kiezersbond zich zou
onthouden van het stellen van candidaten
voor de omschreven zetels.
Deze eischen waren natuurlijk niet voor in
williging vatbaar alleen reeds hierom, wijl het
Limb. Bondsbestuur de bevoegdheid mist be
palingen van het reglement der R. K. Staats
partij buiten werking te stellen.
Het contact met dhr. Meertens is daarna be
ëindigd totdat enkele dagen vóór den dag der
officieele candidaatstelling deze zich thans
rechtstreeks tot het bondsbestuur wendde,
met het verzoek om, ter wille van het be
houd der eenheid, zijn lijst met die der R. K.
Staatspartij te verbinden.
Na ampele bespreking heeft het bondsbe
stuur dhr. Meertens doen weten, dat het, na de
conferenties die in December 1932 met hem
waren gehouden ter bevordering van zijn te
rugkeer tot onze partij en die tot spijt van het
bondsbestuur niet tot een resultaat hadden ge
leid, van meening was, „dat in het tegenwoor
dige stadium om principieel organisatorische
en ook om wettelijke redenen een verbinding
van zijn lijst met die der R. K. Staatspartij in
dan 'Rijkskieskring Limburg onmogelijk is
(was)".
Donderdag heeft Z. H. Exc. Mgr. Teodor
Kubina, bisschop van Czenstochowa, een be
zoek gebracht aan Z. H. Exc. mgr. J. D. J.
Aengenent, bisschop van Haarlem, waarna
Z. H. Exc., die vergezeld was van mgr. Lagoda
en Pater H. Hermans O.P., de kathedraal van
St. Bavo bezichtigde en het Frans Halsmuseum.
Vervolgens is het gezelschap naar Den Haag
teruggekeerd voor een bezoek aan den Pool-
schen gezant en mevrouw Babinska.
Excellentie Babinski begroette den hoogen
gast bij den ingang der Poolsche legatie, ter
wijl het zoontje van den gezant een ruiker
bloemen aanbood.
In de salons van het gezantschap hadden
zich de te 's-Gravenhage wonende Polen ver
zameld om den bisschop uit hun land te be
groeten. Onder hen bevond zich ook de heer
mr. F. G. v. d. Kroon, honorair consul van
Polen te Heerlen met zijn echtgenoote. Nadat
de aanwezigen met wie Z.H.Exc. zich langdurig
onderhield, waren voorgesteld werd de thee
gebruikt.
Vrijdagmorgen heeft mgr. Kubina het Doof-
stommeninstituut te St. Michielsgestel bezocht,
waar hij de gast was van Mgr. Hermus, ter
wijl 's avonds een ontvangst plaats had ten
paleize van den Aartsbisschop van Utrecht,
Z. H. Exc. mgr. J. H. G. Jansen. Daarna werd
daar het diner gebruikt
De boycot tegen Duitscbland.
Aan een overzicht van het Donderdag be
handelde ter Joodsche Wereldconferentie, die
te Amsterdam begonnen is, verstrekt door den
heer Samuel Untermeyer, die tot voorzitter
der conferentie is gekozen is het volgende ont
leend.
Er waren ruim 30 gedelegeerden aanwezig uit
Egypte, Amerika, en de voornaamste landen
van Europa. Gedelegeerden van een aantal an
dere landen, die verhinderd waren aanwezig
te zijn, hadden sympathie-telegrammen gezon
den. Er werden rapporten voorgelezen, waar
in een overzicht gegeven werd van de reeds
genomen stappen en de vorderingen, die in de
verschillende landen met de uitvoering van
den boycot tegen Duitschland zijn gemaakt,
waaruit bleek, dat over het geheel krachtige
afbreuk werd gedaan aan den Duitschen han
del en dat de uitvoer uit Duitschland naar de
ze landen snel vermindert. In sommige landen
is deze achteruitgang reeds opgeloopen tot
30 pet. en de rapporteurs verwachten, dat, wan
neer de organisaties geheel gereed zullen fcijn,
de resultaten nog zullen toenemen.
Bij acclamatie werd onder groot enthousias
me een resolutie aangenomen, waarin wordt
besloten, dat het boycotten van Duitsche goe
deren, producten en scheepvaart in de geheele
beschaafde wereld het eenige werkzame wapen
is van het wereldjodendom en der mensch-
heid ter verdediging, ter bescherming van
Joodsche rechten, eigendommen en waardig
heid in Duitschland en waarin een dringend be
roep wordt gedaan op alle mannen en vrouwen
der beschaafde wereld zonder onderscheid van
ras of geloof om steun te geven aan en zich
te voegen bij deze beweging totdat het laatste
spoor van de barbaarsche vervolging gewischt
is uit het politieke program en de actie van de
Duitsche regeering.