Qe VUdedandschc Ixundtpasta ONZE POLITIE. v DE TWEEDE KAMER AANVAARDT DE NOODWET-MARCHANT. ZATERDAG 22 JULI 1953 V EN GEZAGSHANDHAVING. KAASUITVOER NAAR FRANKRIJK. RIJKSCOMMISSIE VOOR WERK VERRUIMING. GEEN INTERPELLATIE KNOTTENBELT. NOG EEN REVOLUTIONNAIR LID. Vergadering van Vrijdag 21 Juli. TENDENTIEUZE VRAGEN MET EEN DUIDELIJK ANTWOORD. OP ZOEK NAAR DEN LUTINE. De bergingstoren op het wrak. KON. NEDERL. HOOGOVENS. Een product van de Pharm. Fabriek A. Mijnhardt - Zeist Doos 20 ct. Tube 35 ct. Zéér groote tube 60 ct. NEDERLANDERS IN DUITSCH- LAND. Hebben den eereplicht lid der N. S. N. A. P. te worden. HET ONTWERP NIEUWE RIJN- VAARTACTE. DE KWESTIE-MEERTENS. De houding van de Fransche commissieleden. VERKLARING VAN DEN R.K. KIEZERSBOND IN LIMBURG. MGR. KUBINA'S BEZOEK AAN ONS LAND. JOODSCHE WERELDCONFERENTIE TE AMSTERDAM. De achtereenvolgende benoemingen van verschillende directeuren-generaal by de Departementen deed ons in ons blad van half Juni de opmerking maken of het niet, zoo wel om financieele reden alsook vooral met het oog op de handhaving van gezag, wet en orde van belang moest worden genoemd nu eindelijk ook eens met ernst een reorga nisatie van de politie aan te vatten en wel eene, die dit gewichtig apparaat onder leiding van één directeur-generaal zou centraliseeren onder de verantwoordelijk heid van den Minister van Justitie. Uiteraard is een dagblad niet de eerst aangewezen plaats deze zaak met haar vele technische en juridisch vrij ingewikkelde kwesties te behandelen, maar op enkele punten dienen wij nader in te gaan, nu er in de Juni-aflevering van „Anti-Revolutio naire Staatkunde" een medestander oprijst en deze weer een helper krijgt in burge meester Keestra. Niet dat wij het in alle onderdeelen met mr. R- H. Reyers eens zijn; integendeel, zijn artikel bevat een reeks ondergeschikte pun ten, welke ons zeer aanvechtbaar lijken, gaat uit van meeningen, die voor betwisting zeer vatbaar zijn en voert dus ook tot on houdbare conclusies. Waar wij het echter mee eens zijn, is: dat de huidige gezagshandhaving een en ander te wenschen overlaat; dat er in zekere mate een centrale leiding moet komen; dat één organisatie met één stel hoogere organen uiteraard goedkooper moet zijn dan twee organisaties met twee groepen van leiders. Om echter met de fundamenteele fout in de bijdrage van mr. Reyers te beginnen: hij bekijkt de zaak van een volkomen gemeen telijk standpunt. Niet onderscheidende tus- schen gemeente- en rijkspolitie(zorg), ver liest hij de laatste geheel uit het oog. Wie zulk een constructie maakt, kan betoogen, dat de gemeente-politie die nota bene autonoom is! via den burgemeester on der Binnenlandsche Zaken ressorteert. Mr. Reyers gaat echter nog verder en bestaat het te concludeeren: „De algemeene hand having van het gezag berust niet in han den van den Minister van Justitie, maar in die van den Minister van Binnenlandsche Zaken. De Minister van Justitie is slechts de dienaar van de Kroon (zijn andere mi nisters misschien méér dan ministers van de Kroon? Redactie), die een der midde len en niet het voornaamste tot hand having van het gezag ten dienste heeft te stellen der Overheid"(bl. 275). Hoe komt mr. Reyers aan zulk een be wering? Zij is naar onze meening in fla- granten strijd met de werkelijkheid en met de practijk. Mr. Reyers wil toch niet zeg gen, dat met de huishoudelijke, gemeente lijke politiezorg en de handhaving van de openbare orde in de afzonderlijke gemeen ten de handhaving van het gezag ophoudt? De anti-revolutionaire schrijver schijnt een burgemeesterlijke souvereiniteit in politio- neele aangelegenheden te veronderstellen. Hiervan kan echter geen sprake zijn. Wij mogen toch niet aannemen, dat mr. Reyers het bekende K. B. van 1851, S. 166, niet kent, dat hij niet weet, dat, ook onder de oude Gemeentewet, de geheele politie, be halve dan theoretisch de burgemeester, voor zoover de rijkspolitie(zorg) betreft, dienst baar is aan het rijkspolitiegezag, waarvan de Minister van Justitie het hoofd is. Meent hij, dat de rijkspolitiezorg zich enkel be perkt tot de zuiver repressieve politie, dan is hij o.i. beslist op een dwaalspoor. Wat de rijkspolitiezorg betreft, zijn alle politie ambtenaren, van den hoofdcommissaris af tot den eenvoudigsten agent toe, dienstbaar aan het rijkspolitie-gezag. Mogen wij ter zake herinneren aan art. 223 van de Ge meentewet, alsmede aan het feit, dat de be noeming van de commissarissen en hoofd commissarissen geschiedt op voordracht van den Minister van Justitie? Mr. Reyers schakelt in zijn artikel heel rustig de maréchaussée uit, als hebbende geen gewone politie-taak. De vraag, of hij de werkelijkheid niet kent, komt nog ster ker op, als hij verklaart, dat de rijksveld wachter onder de bevelen van deoffi cieren van justitie en van de kantonrechters staat, alsof het corps rijksveldwachters in zijn districts- en brigade-commandanten geen eigen bevelvoering had. Terloops mer ken wij hier op, dat de gemeente-veldwach ter zijn instructies niet krijgt van den bur gemeester (bl. 263), maar van den Commis saris der Koningin. Ook de salarissen han gen niet meer uitsluitend af van den ge meenteraad, zooals art. 223 van de Gemeen tewet bewijst. In tegenstelling met de bewe ring, dat de gemeenteraad op aanstelling van de politie geen invloed heeft (bl. 267), herinneren wij aan den veldwachter: de ge meenteraad stelt bij verordening de eischen van benoembaarheid en de salarisnormen vast. Doch dit zijn, in zekeren zin, allemaal kleinigheden. Hoofdzaak is, dat de schrijver de politie organisatie wil onder één leiding, maar „zonder nochtans de burgemeesters ook maar eenigszins te ontheffen van hunne macht en verplichtingen inzake uitoefening der politie", (bl. 269). Ja, dat is nu net precies de moeilijkheid. Die natuurlijk niet wordt opgelost door, in strijd met het K. B. van 1851, den Minister van Binnenlandsche Zaken „als hoogste autoriteit aan te stellen. Dit ware ook met alle logica m strijd: de handhaving van de rykspolitiezorg kan bij niemand anders be rusten dan bij den Minister van Justitie. En hierbij dient goed overwogen, wat dé instructie, gegeven in 1851, voor de Direc teuren van Politie zegt. Deze instructie wijst er uitdrukkelijk op, dat de commissa rissen en dienaren van politie of veldwach ters, zooveel de gemeente-politie betreft, onder de bevelen staande van den bur gemeester, tevens dienstbaar zijn aan de rijkspolitie, onder het daarmede belast ge zag. De instructie wijst op de bepaling, dat de rijkspolitie behoort tot „de attributen van den Minister van Justitie". De gemeentewet wil, dat aan de gemeenten, wat haar huis houdelijke belangen betreft, de meest mo gelijke zelfstandigheid worde gegeven, maar „zij wil tevens, dat die zelfstandigheid geen schadelijken invloed oefene op het alge meen rijksbelang. Daar altijd het belang van het gedeelte in zekeren zin is het be lang van het geheel, en omgekeerd ook we der het belang van het algemeen, dat van elk zijner deelen insluit, is het in alle on derwerpen zeer moeilijk het bijzonder be lang der gemeenten van het algemeen be lang des rijks te scheiden; maar voorzeker is zulks, wat het onderwerp der politie be treft, niet het minst moeilijk". De geest van het geciteerde is duidelijk: het centraal gezag heeft waarborgen gewild, „dat het belang der rijkspolitie nergens en in geen geval aan dat eener gemeentelijke huishouding worde achtergesteld" en eisch- te niet voor niemandal in de Vreemdelin genwet van 1849, dat de hoofden van politie in de gemeenten „over alle quaestieuse vraagpunten zich (zouden) wenden tot den Minister van Justitie." De heer Keestra, die eenige dagen geleden in ons blad over „Politie-organisatie" schreef doet alsof dit iets nieuws is, terwijl de com missie-Weiter, juist uit historische overwe gingen er toe komt om 't rijkspolitiegezag bij den Minister van Justitie te laten. (Rap port, bl. 152). „De gemeenten voelen zich, voor wat haar politietaak betreft, veiliger onder „Binnen landsche Zaken", schrijft de heer Keestra. Mogen wij den Culemborgschen burgemees ter vragen, hoe dikwijls Binnen. Zaken zich wel met de politietaak der gemeenten daad werkelijk inlaat? Het ligt trouwens in de rede, dat het dit ook niet doet, omdat de gemeente-politie in haar gemeente-politie zorg de grootste zelfstandigheid heeft. Ver geet echter ook de schrijver in ons blad, evenals mr. Reyers, niet de dienstbaarheid der gemeente-politie aan het rijkspolitie gezag, in hoogste instantie den Minister van Justitie? Met den heer Keestra zijn wij het eens, dat de gewestelijke politie van het Weiter- rapport onaanvaardbaar is, zij het dan op andere gronden. De Minister van Justitie, mr. Donner, heeft zich dan ook bij de be handeling van de begrooting 1932-1933 in dien zin uitgelaten op een desbetreffende vraag in de Kamer. Merkwaardig, zoo niet onbegrijpelijk, is, dat de heer Keestra in het leeuwendeel van zijn betoog handelt over betere organisatie van de recherche. Dit is immers repressieve politie en niemand kan toch betwijfelen, dat deze heel zeker onder den Minister van Justitie ressorteert. Nu heeft terecht onder linge hulpverleening van gemeentelijke re cherches bij de opsporing van strafbare fei ten, 'sheeren Keestra's aandacht. Doch aan het opsporen van strafbare feiten door lager politie-personeel is, zeker buiten de grenzen der gemeenten, een commissie van onbezol digd rijksveldwachter inhaerent (art. 141 Sv.) en het is weer de Minister van Justitie, welke deze verleent. Is ook de kwestie van het hulp-officierschap van Justitie niet iets, dat juist de laatstgenoemde Minister beslist? Wij willen den heer Keestra overigens niet volgen in zijn beschouwingen over de recherche, maar merken nu alleen op, dat deze alle de rijkspolitiezorg betreffen en zoovele bewijzen zijn voor onze, vroeger ontwikkelde stelling, dat de Minister van Justitie hier een taak heeft en niemand an ders. Dit klemt temeer, waar de heer Keestra spreekt over overplaatsingsmoge lijkheden en het oog heeft op „eventueele binnenlandsche woelingen". Dit bewijst toch klaar als glas, dat de Minister van Justitie hier de leiding moet nemen en geven. Een verplaatsbare recherche en het onderling contact van verschillende organen van po litie dus ook met de twee rijkspolitie korpsen is toch alleen zaak van Justitie. De Minister van Justitie en de procureurs generaal als fungeerend directeuren van po litie geven hier nu reeds practisch en histo risch leiding. Bij woelingen is het trouwens de rijkspolitie, welke bijstand verleent. Wel iswaar zou het nuttig zijn om ook den bij stand van gemeenten onderling te regelen, zooals de heer Keestra wil, doch dit is dan ook weer geen kwestie van huishoudelijk- eigen, gemeentepolitiezorg, maar raakt de openbare orde in algemeenen zin, is dus een Rijksbelang,, waarvoor de Minister van Justitie gezworen heeft te waken. Samenvattend meenen wij de oplossing voor een politie-organisatie, die de gezag- handhaving bevordert, niet te zien in een bestendiging van de gemeente-politie te plattenlande. Alleen de invoering van een algemeene rijkspolitie, behalve dan voor de groote en grootere gemeenten, kan een op lossing brengen. De recherche, waarover de heer Keestra schreef, kan dan meteen ver beterd worden, vooral als de dienstbare ge meentepolitie der groote gemeenten mede werkt. Rijkspolitie en dienstbare gemeente politie blijven onder den Minister van Justi tie, doch moeten dan een directeur-generaal krijgen, die practisch ook werkelijk de noo- dige leiding geeft. Zoo blijven wij in de historische lijn, krijgen een aan de tijdsom standigheden beantwoordende en, wat van belang is, goedkoopere politie. - Wij durven deze belangrijke kwestie aan deskundigen en in het bijzonder aan Z.Exc. den Minister van Justitie aanbevelen. Juist om haar groot en actueel belang, hebben wij er nog eens uitvoerig bij stil gestaan, maar herhalen overigens onze bo ven geuite meening, dat dit vraagstuk niet geschikt is voor een behandeling in bijzon derheden in een dagblad. De belangen der producenten. Door den heer Bierema zijn aan den Minis ter van Economische Zaken de volgende schrif telijke vragen gesteld Is het den Minister bekend, dat tengevolge van de contingenteering van den kaasimport in Frankrijk en de daarmede verband houden de maatregelen, die producenten, die van ouds hun product verkochten aan exporteurs, zeer ten achter staan bij degenen, die öf bij een ex- portvereeniging zijn aangesloten, öf oorspron kelijk zelf exporteerden, doordat hun de extra baten, die aan den export naar Frankrijk zijn verbonden, geheel ontgaan Is de Minister niet van meening, dat de hier in schuilende onbillijkheid althans voor een deel zou kunnen worden opgeheven door het z.g. Fransche Kaasfonds ter beschikking te stellen van die producenten, die noch direct, noch indirect via een exportvereeniging, recht tot uitvoer van kaas naar Frankrijk hebben en Is de Minister bereid, de daarvoor noodige maatregelen te bevorderen Dezer dagen vergaderde de Rijkscommissie Werkverruiming onder presidium van haar voorzitter, den heer Ch. J. I. M. Weiter. Met veel genoegen nam de commissie er kennis van, dat de bouw van twee schepen door de Vereenigde Nederlandsche Scheep vaart-Maatschappij aan een Nederlandsche werf is opgedragen. Besloten werd onder de aandacht van de Regeering te brengen, in aansluiting op een vorig schrijven, eenige gevallen, waarin door betaling in Spermarken, opdrachten voor de Nederlandsche industrie verloren zijn gegaan. Ingekomen was een schrijven van den minis ter van Economische Zaken, waaruit bleek, dat gevolg was gegeven aan een advies der com missie om indirect de samenwerking van on. dernemingen in een bedrijfstak van de me. taaiindustrie te bevorderen. Mededeeling werd gedaan van den stand van het onderzoek inzake toepassing van een nieuw materiaal ter bevordering van goedkoo pen woningbouw. De vraag werd aan de orde gesteld, op welke wijze zou kunnen worden bevorderd, dat de afzet van industrieele producten uit Neder land naar Indië weer zou kunnen toenemen. Voorts werd mededeeling gedaan van een groot aantal gevallen, waarin het bureau zijn bemiddeling heeft verleend om te verkrijgen, dat, zooveel mogelijk, de orders voor de Neder landsche industrie werden behouden. ONGELUK IN EEN MEUBELFABRIEK. Gisterenmorgen omstreeks half elf kwam de 14-jarige werkman J. Jurg, werkzaam op de meubelfabriek van de N V. Gebroeders van Rooyen te IJsselstein, in aanraking met een schuurmachine. In bewusteloozen toestand werd hij naar het R. K. ziekenhuis vervoerd. De toe stand van den ongelukkige is zeer zorgwekkend Hoogzomer en de eenige remedie voor de warmte! Wie zelf niet van het water kan profiteeren vindt bij het zien van het wa terpartijtje misschien een ietsje ver kwikking. Sluiswachter van Poelje heeft zijn zin: „de kanalen worden afgesloten, waardoor automa tisch zonder voldoenden invloed van de over heid geld uit de openbare kassen wegvloeien kan", zooals dat fraai wordt uitgedrukt in de Memorie van toelichting op het ontwerp „be perking van uitgaven, welke voor de openbare kassen voortvloeien uit de uitvoering der La- ger-onderwijswet". De heer Suring heeft deze onware beeldspraak gewraakt, maar de Mi nister heeft haar niet herroepen. Deze be windsman heeft verklaard nooit te zullen lee ren in ambtelijken stijl te schrijven. Z.Exc. deed ons vanmiddag de angstige veronderstel ling opperen, dat hij misschien ook moeilijk zal leeren in ministerieelen stijl te spreken. Zoo kreeg om van andere dingen maar te zwij gen de heer Suring te hooren, „dat de re geering moeilijk kan verklaren, dat zij normaal zal handelen". Men behoeft ons niet te ver denken geen humor te verstaan, maar zou het kamerlid Marchant zulke ministerieele bouta des gesavoureerd hebben van een rechtsch bewindsman? Men heeft in en buiten de Kamer cijfers ge vraagd over de te verwachten „beperking van uitgaven". De Minister zei kalmweg: „Ik kan ze tot mijn leedwezen niet geven". Er is op het merkwaardige verschil in de uitgaven voor openbaar en bijzonder onder wijs gewezen. Kan men in gemoede zeggen, dat dit enorme verschil verklaard wordt door de juridische exegese van de Grondwet, die de woorden „financieele gelijkstelling" zoo interpreteert ais de Minister dit heden weder om deed? Er is strijd met de Grondwet, heeft men van meer dan één zijde betoogd. O, zegt de Minister, „men behoeft zich over Het lot van het openbaar onderwijs in het geheel niet on gerust te maken". Dat gelooven wij graag, maar er was ook eenige onrust over het lot van het bijzonder onderwijs, dat nu aan het arbitrium departementale wordt uitgeleverd. Och, repliceert de Minister, „de regeering heeft veel meer arbitraire bevoegdheden; zij heeft tallooze gelegenheden om het bijzonder onder wijs achteruit te drukken". Dit is vyel een buitengewoon sterk argument! Omdat er, in derdaad, al zooveel onderdeelen van het onder wijs zijn, waar het departement alléén beslist en waarover wij dan ook meer dan eens alles behalve gesticht zijn, moeten er nog maar meer bevoegdheden bij op het terrein, waar het gaat om duizenden en duizenden kinde ren en waar wij na een strijd van tientallen jaren eindelijk aan objectieve normen waren toegekomen. Het doet ons leed, maar de ministerieele rede heeft ons niet overtuigd. Zij heeft niet weer legd, wat de heeren Suring en Tilanus in eerste instantie bij de algemeene beschouwingen in krachtige bewoordingen heb ben opgemerkt. Zonder voldoenden waarborg is het bijzonder onderwijs tot 1 Januari 1935 aan het goedvinden van minister Marchant en pro fessor v. Poelje uitgeleverd. Wij weten nog niet op welke financieele gronden dit is geschied en welke financieele baten het ons zal opleve ren, zooals ook geen sterveling weet, welkg tak van onderwijs het meest zal moeten offeren. Deze feiten staan vast, ongeacht de in het verslag, speciaal wat artikel 3 be treft, te raadplegen amendeeringen, welke de wet heeft ondergaan, die tenslotte is aan genomen met alleen de stemmen der commu nisten tegen, terwijl de heeren Terpstra, Bon- gaerts en Arts, voor zoover wij waarnamen, afwezig waren bij de eindstemming. De minister, zoo had de heer Tilanus Don derdag gezegd, „opereert op de buitenlinie met exceptioneele gevallen". Tot zoolang men ons van het tegendeel overtuigt, zijn wij van mee ning, dat een deel der voorstemmers van deze wet aan hetzelfde euvel mank ging. De toe komst zal leeren, of de vrees van hen, die deze wet, ook nog na de tegemoetkomingen, als een gevaar voor het bijzonder onderwijs zien, be waarheid wordt. Wij moeten de achterdocht opbergen en vertrouwen stellen in de regeering, heeft minister Marchant ons voorgehouden. Is misschien de vraag gewettigd of de houding, welke een zeer groot deel der linkerzijde aan nam en aanneemt tegen het bizonder onderwijs van dien aard, dat zij ons werkelijk groot ver trouwen en onbevangen overgave moet inspi- reeren? Wegens de late indiening zijner interpellatie over maatregelen te nemen tegen Kamerleden, die hun verklaring van trouw aan de Grond wet schenden, heeft de voorzitter den heer Knottenbelt bewogen deze maar in te trekken, hetgeen onder hoongelach der communisten geschiedde. Vlak daarna werd de revolution- naire heer H. Sneevliet binnengeleid, die ge ïnstalleerd werd en eenige oogenblikken later de smakeloosheid had om de gevangenis, waar in hij eenigen tijd wegens opruiing doorbracht en welke hij 's morgens verlaten had, als re traitehuis aan te duiden. Wellicht had de afgevaardigde zijn oud geloof niet verloren en misschien ware hij zelfs een kloeke verdediger van „Quadragesimo Anno" geworden, indien hij inderdaad eens in een heusch retraitehuis de oefeningen had meege maakt. Heeft de protestantsche professor Schleich van Berlijn niet geschreven, dat met behulp van retraites een groot deel der opge- slotenen genezen zou kunnen worden? 0 Beheer van steungelden voor nage laten betrekkingen van omge komen visschers. Toen in Mei 1932 het kustvisschersvaartuig ZV IV is vergaan, werd ten behoeve van de nagelaten betrekkingen deromgekomen op varenden, door ingezetenen van Zandvoort een steuninzameling gehouden, waarvan de op brengst aan den Burgemeester van Zandvoort werd ter hand gesteld. Toen in September 1932 wederom een kustvisschersvaartug omsloeg en twee hoofden van gezinnen daarbij om het leven kwamen, geschiedde hetzelfde. Dit gaf het socialistische Tweede Kamerlid Drop aanleiding den Minister van Binnenland sche Zakën te verzoeken te doen nagaan of het waar is, dat de Burgemeester van Zand voort dit steunfonds geheel beheert en door hem geen maatregelen zijn getroffen om den steun aan de gezinnen afdoende te regelen, zoodat deze gezinnen geheel van het persoon lijk inzicht van den Burgemeester afhankelijk zijn, voor wat hun levensonderhoud betreft, alsmede of het waar is, dat de Burgemeester niet medewerkt om het beheer en de bestem ming der ingezamelde steungelden juridisch en administratief te regelen. Voorts vroeg de heer Drop, of de Minister, indien de zaken zoo stonden, niet van oordeel was, dat de Burgemeester van Zandvoort zijn bevoegdheden misbruikt en of de Minister be reid is te bevorderen, dat alsnog orde op het beheer en de bestemming der ingezamelde steungelden wordt gesteld. Het antwoord van Minister de Wilde laat aan duidelijkheid niets te wenschen over. Het luidt als volgt: Uit ingewonnen ambtskringen is gebleken, dat de burgemeester van Zandvoort naar mag worden aangenomen in overeenstemming met de bedoeling van de schenkers de steun bedragen heeft in beheer genomen en dat be heer heeft gevoerd in overeenstemming met deskundig advies en na overleg met verwanten en vrienden van de omgekomen visschers. De Minister grijpt nu deze vragen gesteld zijn, de gelegenheid aan om te verklaren, dat naar zijn meening de burgemeester juist en verdienstelijk heeft gehandeld. ZUSTER MARIE BERTHA f In het St. Antoniusziekenhuis te Utrecht is in den ouderdom van 41 jaar overleden de Eerw. Moeder Marie Bertha (Emilie Terstappen uit Neer) der Zusters Missionarissen van O. L. Vrouw van Afrika. NED. ORGANISTENVEREENIGING. Geslaagd voor het A-diploma „kerk en orgel spel", de heer G. J. A. van Hulst, Amsterdam en voor het getuigschrift „kerkelijk orgelspel" de heer F. J. Doesburg, Den Haag. De bergingstoren is gisterenmiddag te twee uur op de plaats van de Lutine aangekomen. Daarna is men begonnen den toren te laten zak ken op het wrak. Het weer was zeer rustig en de zee zeer kalm. De werkzaamheden konden hierdoor vlot worden uitgevoerd. De toren geplaatst. Onze verslaggever seinde ons vannacht uit Harlingen: Gisteren is een aanvang gemaakt met het uitbrengen van den bergingstoren voor het goud van de Lutine. Om 9 uur 's morgens voer men bij een zeer kalme zee van Terschelling en na een succes vollen tocht bereikte men de bestemde plaats, enkele K.M. ten N.W. van Terschelling in de „Stortemelk". Het stilleggen van de lichters, waartusschen de toren hangt heeft zeer veel tijd gevorderd. Omstreeks half negen in den avond begonnen de lieren langzaam het toestel te vieren. Toen het op den harden bodem stuitte stak het nog circa 3 meter boven water. De toren stond toen eenigszins scheef en het eerste werk zal nu zijn hem recht te zetten en daarna den zandinhoud weg te pompen. Ver volgens zullen er de verlengstukken op wor den geplaatst. Alvorens men aan het wrak toe is, zullen nog wel enkele dagen verstrijken. IJzer naar Finland. Het Finsche s. „Suomen Poika" is met een in de hoogovenhaven te IJmuiden ingenomen lading piekijzer vandaar naar Helsingfors ver trokken. PROVINCIAAL KAPITTEL DER CAPUCIJNEN. In het klooster der Capucijnen te 's Herto genbosch wordt op 12 September a.s. het pro vinciaal kapittel gehouden. PATER W. TEUNISSEN O.FM- t In het klooster St. Antonius van Padua te Heerlerheide is na voorzien te zijn van de H.H. Sacramenten der Stervenden in den leef tijd van 59 jaar overleden de Weleerw. Pater fr. Walterus Teunissen O.F.M. LIJK AANGESPOELD. Te Cadzand is het lijk van een onbekenden, ongeveer 50-jarigen man aangespoeld. Op het lijk zijn enkele Belgische francs gevonden. Reel. 7468 DGVS 30 Uit een circulaire, die onder het ha kenkruis en den naam der partij „Na tionaal Socialistische Nederlandsche Arbei ders Partij" op het oogenblik verspreid wordt in Horbach, even over de Nederlandsche grens in Duitschland, vertaalt de „Limb. Koerier" het volgende: „De gouwleider is gevestigd in Horbach, „Heydenschlösschen" gouwleider is de mijn- bouwkundige bedrijfsleider b. d. Laur. Kleynen. Lid kan iedere Nederlandsche onderdaan wor den, die van onbesproken gedrag is en die 18 jaar oud is. Jongeren beneden 18 jaar worden bij nog op te richten jeugdorganisaties aan gesloten. In iedere gemeente of gehucht, waar meer dan 10 leden als partijgenoot staan ingeschre ven wordt een „Ortsgruppe" of cel opgericht en 'n daarvoor geschikt partijgenoot wordt tot „Zel- lenwart" benoemd. Alle plaatselijke afdeelin- gen of cellen staan direct onder de gouwleiding. Iedere week zal een weekblad in de Neder landsche en ten deele ook in de Duitsche taal verschijnen. De S. A.-uniform is dezelfde als die, gedra gen door de Duitsche S. A.-manschappen. De armband is rood, witte cirkel en blauw haken kruis (Nederl. nationale kleuren rood, wit, blauw). Partijleden dragen geen uniform. De leiding der partij werkt precies volgens het programma van het Duitsche nationaal- socialisme. De partij en de gouwleiding is door de hoog ste autoriteiten der N. S. D. A. P. erkend. Er bestaan al 29 afdeelingen hier in Duitschland." Na dezen greep uit de 12 punten, die worden opgesomd, waaruit ook nog blijkt, dat het lid maatschap 1 Mark per maand kost, geeft het blad volledig het slot der circulaire. „Daar men in Holland probeert het Natio- naal-Socialisme met alle geoorloofde en onge oorloofde middelen tegen te werken, op dezelf de wijze, als dit hier ook nog voor korten tijd gebeurde, wordt gewenscht, dat alle in Duitsch land wonende Nederlandsche staatsburgers zich uitspreken vóór het Nationaal Socialisme en hun toetreden tot de partij, zoo spoedig moge lijk doen blijken. Wij krijgen daardoor ook een zekeren en stevigen grond om de gemeene gru- wel-campagne in Holland door Joden, Com munisten, Marxisten e. d. gevoerd, zooals het behoort, te kunnen tegemoet treden. Wij kun nen daardoor ook aan den opbouw van Duitsch land, dat ons Nederlanders altijd op de meest tegemoetkomende wijze „Gastfreundschaft" heeft gegeven, meewerken. Voor iederen hier wonende Nederl. staats burger is het daarom eereplicht lid van de N. S. N. A. P. te worden." „Heil!" „Heil Hitier!" De „Limb. Koerier" teekent hierbij het volgende aan Dit officieele woord bewijst, dat practisch alle Nederlanders, die in Duitschland vertoe ven, gedwongen worden lid der N. S. D. A. P. te zijn. De toespeling op de altijd verleende „Gastfreundschaft" is vrij duidelijk en geen Nederlander zal zich durven onttrekken aan datgene, wat hem als „eereplicht" wordt opge legd. De bedoeling, die men heeft met het orga- niseeren der Nederlanders in Duitschland wordt ook door de circulaire verklaard. Zij zullen, wanneer allen georganiseerd zijn, moeten die nen als een middel tot beinvloeding van de publieke opinie in Nederland. Immers, als men in Nederland kan zeggen: zooveel Nederlanders zijn toch maar lid van de partij geworden, dan is daar gemakkelijk de conclusie aan vast te knoopen, dat zij, die het Nationaal-Socialisme van nabij kennen, er toch maar mee weg loo- pen. Deze vlieger zal echter niet opgaan. Het is overigens een open vraag, of de Re geering deze propaganda onder haar onderda nen erg prettig zal vinden. Veronderstel, dat de Duitschers hier gedwongen zouden worden lid te zijn van een partij, die zich over Duitsch land bij herhaling minder vleiend had uitgela ten, wat zou men daar in Duitschland van zeg gen? Eischen die niet voor inwilliging vatbaar waren. Volgens inlichtingen van de zijde van het departement van Buitenlandsche Zaken aan de ,,N.R.Ct." verstrekt, hebben de Franschen zich bij de besprekingen in de „RijnVaart- commissie niet als „handlangers van de Bel gen" gedragen. Het „Dagblad van Noord Brabant" merkt hiertegen op: „Wij hebben niet over de Franschen als „handlangers" geschreven". De Franschen zijn volgens het Bredasche blad veel meer geweest dan handlangers, n.l. „drijvers naar het voor Nederland on aannemelijke Rijnvaart-ontwerp." De kwestie lijkt ons gewichtig genoeg om niet aan een woordje te blijven hangen. In de inlichtingen, die wij van Buitenland sche Zaken ontvingen werd ook ons ver zekerd, dat de voorstelling, alsof Frankrijk het bedoelde project heeft gesteund geert grond vindt in het verloop der besprekingen. Wij achten dit zeer merkwaardig. Zelfs Frankrijk acht de Belgische wen schen zoo verregaand, dat het deze, althans niet openlijk, durft steunen. Dit teekent wel heel sterk den aard van de eischen onzer Zuiderburen. En het geeft ons een te grooter gevoel van geruststelling. Onze regeering erkent niet of heeft nooit erkend een jurisdictie van de Rijnvaartcom missie, maar hoogstens bemoeienis, met dien verstande, dat Nederland zelf beslist over de vervulling van eventueele wenschen in de commissie geopperd. Zij wil echter vooral geen uitbreiding van bemoeienis in ter- ritorialen zin. En de laatste krasse wensch was voor de Nederlandsche leden van de Rijnvaart commissie, de heeren Kröller, Bruins en Slingeman, zelfs niet discutabel. Zij bleven hiermede eenvoudig in de lijn van de vaste regeeringsinstructies. Wij kunnen gerust zijn: onze regeering kent haar plicht en Belgische eischen, waarvoor Frankrijk zich geneert, hebben geen grein kans op verwezenlijking. Hr. Ms. JOHAN MAURITS VAN NASSAU. Op den middag van 20 Juli bevond zich Hr. Ms. Johan Maurits van Nassau onder bevel van luitenant ter zee le klasse W. van der Donker op uitreis naar West-Indië 27 mijl N.N.O. van Barbados. De „Limb. Koerier" ontving van den R. K. Kiezersbond in Limburg de volgende officieele verklaring: Nu de kritiek en de verschillende meenings- uitingen over de jongste Kamerverkiezing vrij wel tot rust zijn gekomen achten wij het oogenblik gunstig om over de houding van het bestuur der Limb. Kath. Kiezersorganisatie, ten opzichte van de kwestie-Meertens, het vol le licht te laten vallen. Wellicht dat enkele critici daarin aanleiding vinden om hun mee ning eenigszins te herzien. Door de bemiddelingspogingen van enkele leden der R. K. Staatspartij werd in de tweede helft van December 1932 een contact tot stand gebracht tusschen het bestuur van den Limb. R. K. Kiezersbond en dhr. Obers, te Sevenum. De eerste besprekingen reeds leidde ertoe dit contact tegelijk tot dhr. Meertens te Margra ten uit te breiden. Het gunstig gevolg van eenige samenkom sten is geweest dat dhr. Obers terugkeerde tot de R. K. Staatspartij. Met dhr. Meertens werd dit resultaat niet bereikt. Dit is niet hieraan te wijten, dat door het Limb. Bonds- bestuur moeilijk te aanvaarden voorwaarden zouden zijn gesteld ,doch uitsluitend aan de door dhr. Meertens gestelde eischen: lo. dat de reglementaire bepaling, volgens welke alleen zij, die op 31 Dec. lid waren, mochten deelnemen aan de in de organisatie te houden stemming voor de vaststelling der definitieve candidatenlijst voor de Tweede Kamerverkiezing, voor deze verkiezing aan kant zou worden geschoven en dat aan deze voorstemming zouden mogen deelnemen alle katholieke mannelijke en vrouwelijke kiezers, ongeacht of zij al dan niet lid der plaatselijke R. K. kiesvereenigingen zouden zijn; 2o. dat ieder katholiek, al dan niet aan gesloten bij de R. K. Staatspartij, candidaat ge steld zou kunnen worden; 3o. dat de Limb. R. K. Kiezersbond zich zou onthouden van het stellen van candidaten voor de omschreven zetels. Deze eischen waren natuurlijk niet voor in williging vatbaar alleen reeds hierom, wijl het Limb. Bondsbestuur de bevoegdheid mist be palingen van het reglement der R. K. Staats partij buiten werking te stellen. Het contact met dhr. Meertens is daarna be ëindigd totdat enkele dagen vóór den dag der officieele candidaatstelling deze zich thans rechtstreeks tot het bondsbestuur wendde, met het verzoek om, ter wille van het be houd der eenheid, zijn lijst met die der R. K. Staatspartij te verbinden. Na ampele bespreking heeft het bondsbe stuur dhr. Meertens doen weten, dat het, na de conferenties die in December 1932 met hem waren gehouden ter bevordering van zijn te rugkeer tot onze partij en die tot spijt van het bondsbestuur niet tot een resultaat hadden ge leid, van meening was, „dat in het tegenwoor dige stadium om principieel organisatorische en ook om wettelijke redenen een verbinding van zijn lijst met die der R. K. Staatspartij in dan 'Rijkskieskring Limburg onmogelijk is (was)". Donderdag heeft Z. H. Exc. Mgr. Teodor Kubina, bisschop van Czenstochowa, een be zoek gebracht aan Z. H. Exc. mgr. J. D. J. Aengenent, bisschop van Haarlem, waarna Z. H. Exc., die vergezeld was van mgr. Lagoda en Pater H. Hermans O.P., de kathedraal van St. Bavo bezichtigde en het Frans Halsmuseum. Vervolgens is het gezelschap naar Den Haag teruggekeerd voor een bezoek aan den Pool- schen gezant en mevrouw Babinska. Excellentie Babinski begroette den hoogen gast bij den ingang der Poolsche legatie, ter wijl het zoontje van den gezant een ruiker bloemen aanbood. In de salons van het gezantschap hadden zich de te 's-Gravenhage wonende Polen ver zameld om den bisschop uit hun land te be groeten. Onder hen bevond zich ook de heer mr. F. G. v. d. Kroon, honorair consul van Polen te Heerlen met zijn echtgenoote. Nadat de aanwezigen met wie Z.H.Exc. zich langdurig onderhield, waren voorgesteld werd de thee gebruikt. Vrijdagmorgen heeft mgr. Kubina het Doof- stommeninstituut te St. Michielsgestel bezocht, waar hij de gast was van Mgr. Hermus, ter wijl 's avonds een ontvangst plaats had ten paleize van den Aartsbisschop van Utrecht, Z. H. Exc. mgr. J. H. G. Jansen. Daarna werd daar het diner gebruikt De boycot tegen Duitscbland. Aan een overzicht van het Donderdag be handelde ter Joodsche Wereldconferentie, die te Amsterdam begonnen is, verstrekt door den heer Samuel Untermeyer, die tot voorzitter der conferentie is gekozen is het volgende ont leend. Er waren ruim 30 gedelegeerden aanwezig uit Egypte, Amerika, en de voornaamste landen van Europa. Gedelegeerden van een aantal an dere landen, die verhinderd waren aanwezig te zijn, hadden sympathie-telegrammen gezon den. Er werden rapporten voorgelezen, waar in een overzicht gegeven werd van de reeds genomen stappen en de vorderingen, die in de verschillende landen met de uitvoering van den boycot tegen Duitschland zijn gemaakt, waaruit bleek, dat over het geheel krachtige afbreuk werd gedaan aan den Duitschen han del en dat de uitvoer uit Duitschland naar de ze landen snel vermindert. In sommige landen is deze achteruitgang reeds opgeloopen tot 30 pet. en de rapporteurs verwachten, dat, wan neer de organisaties geheel gereed zullen fcijn, de resultaten nog zullen toenemen. Bij acclamatie werd onder groot enthousias me een resolutie aangenomen, waarin wordt besloten, dat het boycotten van Duitsche goe deren, producten en scheepvaart in de geheele beschaafde wereld het eenige werkzame wapen is van het wereldjodendom en der mensch- heid ter verdediging, ter bescherming van Joodsche rechten, eigendommen en waardig heid in Duitschland en waarin een dringend be roep wordt gedaan op alle mannen en vrouwen der beschaafde wereld zonder onderscheid van ras of geloof om steun te geven aan en zich te voegen bij deze beweging totdat het laatste spoor van de barbaarsche vervolging gewischt is uit het politieke program en de actie van de Duitsche regeering.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 3