4 ORANJEDAG IN HET ZUIDEN. ELECTRICITEITSNIJYERHEID IN BELGIE. BRIEVEN VAN BLOY. Mi VRIJDAG 4 AUGUSTUS 198$ Aan Anne-Marie Roulé, de Véro- nique uit den roman Le Désespéré". UIT DE JEUGD VAN DEN SCHRIJVER ^/Cba' - MUSEUMWERK. v DE DROOM VAN 'N PRINSELIJK VOLK ONTSLUIERD. Heel mooi, heel stemmig, geest driftig en waardig. Een kijkje achter coulissen. INDISCHE POSTVLUCHTEN. HOUDT DEN GOEDEN KOERS ET PLAATST REGELMATIG BELANGRIJKE UITBREIDING. Nog een groote toekomst is weggelegd. (Van onzen correspondent) De verwachting van een eindelij ke meer algemeene erkenning van Léon Bloy als schrij ver moge niet worden vervuld en onvervul baar zijn, hij blijft in meer dan een opzicht actueel. Maar alle aanleidingen om over hem te spreken zijn niet even gelukkig. Daar zijn er, die zoodanig in zijn macht geraakten, dat zij onbewust een verkleinde editie van hem poogden te worden. Men kan slechts hopen, dat zij zichzelf leeren vinden en dan hun meester passender en waardiger weten te ver eeren dan door hem in de eigenaardigheden van zijn samengestelde persoonlijkheid na te doen. Daar zijn er voorts den laatsten tijd ge weest, die lust vertoonden in het ophalen van oude geschiedenissen. Er zijn echter herinne ringen, die men maar beter kan laten rusten, omdat de voorbije strijd wezenlijk belang ver loor. De fout is geweest, dat Léon Bloy op een niet zeer gelukkige wijze in ons land werd ge ïntroduceerd. En dan denken wij niet aan de warmhartige en verschoonbare propaganda van Pieter van der Meer de Walcheren, maar aan een symptoom als de bibliografie van Cleer- din in de bekende uitgave van Sijthoff. Zoo ergens dan was het déar de plaats geweest om te wegen, te schiften en te onderscheiden, met liefde natuurlijk maar óók met begrip. Deze kans is toen jammerlijk onbenut gebleven en er ontstond een critieklooze en dwepende op hemelarij, waar niemand wezenlijk mee ge diend is. Neen, deze oude geschiedenissen kunnen we maar beter laten rustenDe actualiteit geeft aangenamer stof om over Bloy te spreken. Aandoenlijk van trouw is b.v. de vereering van zijn Fransche vrienden. De laatste jaren heeft men zich in het bijzonder beijverd om zijn brieven in het licht te geven en de versche nen bundels vormen al een kleine reeks brie ven aan zijn vrouw, aan zijn petekinderen, aan zijn vrienden. Een hoogst curieuse collec tie is daaraan thans toegevoegd„Lettres a Véronique", met een inleiding van Jacques Maritain verschenen bij Desclée de Brouwer te Parijs als no. 2 van de serie „Courrier des lies". De brieven brengen ons terug naar de jeugd van Bloy en het allereerste begin van zijn schrijversloopbaan. Het jaar 1877 (hij was toen 31 en nog employé van een spoorwegmaatschap pij) is voor hem van bijzondere beteekenis ge- e*/» i<pu Zl. VPtXt V-Ia* (^>9 en* ot e*0u<fioÖt-« VxZj IsvtZ- (h-(ju.' tt MA J* 0*1 t C V,.-U-fv3," o r>tilr. OLMVléJL- Een briefje van Bloy aan Anne-Marie. zijn echte, felle vroomheid, er blijft zijn fana tieke offer-zin. Zoo laten deze brieven toch weer een groot gevoel van sympathie achter voor den veel-geplaagden schrijver. En daar is het zijn trouwe vrienden maar om te doen, die dus met deze uitgave wederom een goede daad stelden. Zelfportret van Léon Bloy op twintigjari gen leeftijd. weest. Hij verloor toen zijn ouders, hij schreef zijn eerste boek „La Chevalière de la Mort", dat veel later verschenen is. Tevens leerde hij in dat jaar Anne-Marie Roulé kennen, de vrouw, die een beslissenden invloed had op zijn leven. Haar geschiedenis beschreef hij sterk gekleurd en melodramatisch aangedikt in den goeddeels autobiografischen roman „Le Désespére", waarin zij optreedt onder den naam van Véronique Cheminot. Zij was een naaistertje uit Rennes, na een vrome jeugd naar Parijs gekomen waar zij tot prostitutie verviel. Bloy slaagde er in haar ten koste van ontzaglijke inspanning en offers uit het „leven" te halen. Aanvankelijk heeft hij diepe voldoening gehad van deze ziel, die hij met een ontroerende en roekelooze toewij ding wist te redden. Anne-Marie werd zeer pieus en er had zelfs een ongewone ontwik keling plaats in haar godsdienstig leven. Zij werd zeer bijzondere genaden deelachtig. Haar godsvrucht kreeg een uitgesproken mystiek karakter. Men kan zich voorstellen welken indruk deze gebeurtenissen met de geliefde vrouw maak ten op een zoo impressionabele en sensitieve natuur als die van Bloy „Après avoir été la catéchumène de Léon Bloy, elle devient son illuminatrice" zegt Maritain van Anne-Marie. Hiermee zijn we meteen aan het hachelijke punt in het heele geval. Men weet immers, dat Bloy door bemiddeling van deze vrouw van den hemel zijn bijzondere zending meende ont vangen te hebben en dat hij zich daarmee hoogstwaarschijnlijk aan een noodlottige il lusie heeft overgegeven. Maritain gelooft toch niet dat alles schijn was in de buitengewone verschijnselen, die een zoo groote rol hebben gespeeld hij houdt het ervoor dat daarin god delijke en menschelijke elementen gemengd zijn geweest. Maar dan dient er o.i. wel bij aangeteekend te worden, dat de dertigjarige Bloy wel allerminst de man geweest zal zijn om "in dit geval discreet te onderscheiden! Men kent den noodlottigen afloop van de geschiedenisAnne-Marie ongeneeslijk krank zinnig opgenomen in een gesticht te Caen, waar zij nog 25 jaar verpleegd is geweest. (Zij stierf in 1907.) Naar aanleiding van de brieven zegt Mari tain „Combien plus émouvante la vie est-elle ici que le roman Dat is eenerzij ds wel waar. „Le Désespéré" is ten slotte een geëxalteerd wangedrocht van een boek (met een aantal schoone visioenaire en geestige pamflettistische bladzijden). Bloy was er toe aangezet om een roman te schrij ven, maar hij bewees meteen dat hij het niet kon, zijn bijzondere gaven lagen in een an dere richting. In zooverre is de onopgesmukte waarheid van deze brieven indrukwekkender dan de geforceerde tragiek van het hoogelijk topzware romanverhaal. Toch kan deze nieuwe bundel slechts geno ten worden in een zeer ruim verband. Geheel op zichzelf zijn de brieven tamelijk eentonig. Er gebeurt niets en Bloy heeft ook niet veel te zeggen. De situatie is bovendien peniebel. Bloy is van zijn betrekking bij de spoorwe gen plotseling weggeloopen en is naar de Grande Trappe gereisd om een retraite te maken. Daar blijft hij zeer lang. Hij heeft geen geld om terug te keeren, verwacht steeds uit komst, die niet verschijnt, houdt de eene no vene na de andere, windt zichzelf gedurig op om daarna in diepe neerslachtigheid weg te zijgen. Ten slotte moet de Abt hem geld ge ven voor de terugreis, om hem althans ééns kwijt te raken De jonge Bloy is een verschrikkelijke man voor degenen die hij liefheeft: impulsief, ty- ranniek, eigengereid en bezéten door zijn ster ke verbeelding. Men krijgt medelijden met het arme naaistertje, dat dezen onmetelijken druk op haar leven te verdragen had. Maar hij kan het ten slotte óók niet helpen. Er blijft zijn ongerepte grenzelooze naïviteit, er blijft Een reconstructie van de overdracht der stads-sleutels" tijdens de Willem de Zwij gerfeesten te Orange. VACANTIECURSUS BINNENVAART. Dinsdagavond is het instructievaartuig „Prin ses Juliana" met de deelnemers aan den vacan- tiecursus voor de binnenvaart van het Onder wijsfonds voor de Scheepvaart te Terneuzen aangekomen. Tengevolge van het ongunstige weer werd Maandag een andere route gevolgd dan het vaarplan had aangegeven. Dinsdagochtend vertrok de „Prinses Juliana" van Dordrecht. Behalve de directeuren en de leeraren der binnenvaartscholen van het On derwijsfonds voor de Scheepvaart bevonden zich aan boord de inspecteur van het Nijver heidsonderwijs de heer M. J. van Alphen de Veer uit 's Gravenhage, de heer M. van der Sleen uit Leeuwarden, en vertegenwoordigers van tal van bedrijfs- en onderwijsorganisaties in den lande. Gedurende de ochtenduren heeft na opening van den cursus door den heer G. de Jong, den directeur van het Onderwijsfonds, de heer E. J. H. Geraerts, referendaris van het Bureau Scheepvaart van het Departement van Econo mische Zaken en secretaris van de Commissie- Warner, een inleiding gehouden over de wet op de evenredige vrachtverdeeling voor de binnenscheepvaart. De inleider behandelde achtereenvolgens ten eerste de aanleiding tot deze wettelijke rege ling, ten tweede het stelsel der vrachtverdee ling en de uitzonderingen welke daarbij zijn toegelaten, ten derde de uitvoering van de regelingen en besloot met een samenvatting van de hoofdpunten en enkele opmerkingen van algemeenen aard. Bij de discussies over dit onderwerp bleek, dat hoewel men verscheidene bezwaren tegen de wet had, men toch hoopt, dat de wet re sultaten voor de schipperij en voor de toekom stige regeling van de vaart en van het vervoer in het algemeen zou opleveren. Des middags hield de heer H. J. M. Koremans uit Rotterdam een inleiding over een leerplan voor de opleiding van schippersjongens van 12 tot 16 jaar tot motordrijver, bij de binnenvaart. Bij de hierover gehouden discussies werd al gemeen gewezen op de noodzakelijkheid van goed geregeld lager onderwijs voor de schip perskinderen, die anders niet in staat zullen zijn het technisch vakonderwijs te volgen. Door het gebrek aan lager onderwijs komen jongens, die aan den wal zijn geboren en wel lager onderwijs hebben genoten, de plaatsen van de schippersjongens innemen. Hierbij werd ook gewezen op de concurrentie van Duitsche schippersjongens, die, daar in Duitschland leer plicht voor schipperskinderen bestaat, wel lager onderwijs hebben genoten en voorts bij de Ne- derlandsche kustvaart emplooi zoeken. Officieele ontvangst te Gent. Woensdagochtend te 11 uur is het instructie vaartuig „Prinses Juliana" van het Onderwijs fonds voor de Scheepvaart met de deelnemers aan den Vacantiecursus te Gent aangekomen. Gedurende de vaart heeft de heer M. Braam uit Rotterdam een inleiding gehouden over do wenschelijkheid van uniformiteit in de vaart reglementen. Op deze inleiding volgde een le vendige gedachtenwisseling. Te Gent werden de opvarenden van de „Prin ses Juliana" in de haven begroet door den heer L. van de Putte directeur van het Havenbedrijf en de haven, ir A. Vermeulen namens het ge meentebestuur van Gent en door Pater R. van den Honten, leider van het onderwijs voor schipperskinderen in België. Onmiddellijk na aankomst begaven de leden van het gezelschap zich naar het stadhuis. Hier werden de Nederlandsche bezoekers bij af wezigheid van den burgemeester verwelkomd door den schepen, den heer A. Siffer. Deza heette den heer de Jong en zijn gezelschap har telijk welkom in de zaal waar Willem de Zwij ger eens de pacificatie van Gent heeft ge- teekend, hetgeen voor den spreker aanleiding was te herinneren aan de herdenking van Willem den Zwijger en de goede betrekkingen tusschen Nederland en België. Spr. kwam vervolgens tot de economische crisis, die de wereld teistert en tenslotte tot de sluis van Terneuzen, het „zwaard van Da mocles", dat Gent steeds bedreigt. De heer Siffer besloot zijn hartelijke toe spraak met het wijzen op de noodzakelijkheid van samenwerking tusschen de kleine landen vooral, opdat zij niet verdrongen worden door de groote mogendheden, een samenwerking zoo als deze is tot uiting gekomen in de verdragen van Oslo en Ouchy. De heer G. de Jong dankte voor de hartelijke ontvangst en sprak de beste wenschen uit voor de stad Gent. Nadat de eerewijn was rondgediend hield de burgemeester van Terneuzen de heer J. Hui- zinga een korte rede, waarin hij verklaarde, dat hij gaarne van deze ongezochte gelegenheid om een bezoek aan Gent te brengen, had ge bruik gemaakt. Hij wees op de goede verhou ding tussohen beide gemeenten en het parallel loopen van vele belangen Spreker erkende, dat Gent inderdaad behoefte heeft aan een grootere sluis te Terneuzen en hij constateerde, dat tus schen de gemeentebesturen hieromtrent geen verschil van meening bestaat. Dat tot dusver geen regeling is getroffen, meende spr. te moeten toeschrijven meer aan tegenkanting in België zelf dan wel in Nederland. Hij verklaar de uitdrukkelijk dat er van de zijde van Ne derland een welwillend oor is om aan de ver langens van Gent te voldoen. Des middags hebben de schepen Siffer en eenige andere leden van het gemeentebestuur van Gent een tegenbezoek gebracht aan het instructievaartulg „Prinses Juliana", aan boord waarvan zij werden ontvangen en rondgeleid door den heer G. de Jong. Namens het gemeentebestuur van Gent heeft de heer A. Siffer daarbij aan het Onderwijs fonds voor de Scheepvaart voor het instructie vaartuig „Prinses Juliana" de gouden medaille der stad Gent aangeboden, als herinnering aan dit bezoek, dat, naar de heer Siffer in zijn toe spraak hoopte, nog vele malen herhaald zal worden. (Van onzen correspondent). Orange, 31 Juli. Orange heeft Oranje gevierd, en' 't was goed dat daarvoor de. mid-zomer was gekozen. Hier begrijpt men, vanwaar ons de „Oranje zon" is gekomenVan een laai van dat vuur, dat hier 's ochtends ontvlamt en een land tot een paradijs loutert. De nacht is puur ge bleven en zonder Noordelijke zwoelten. De dag ontwaakte, en naar alle horizonten werd der bergen kleur als een feestkleed uitge spreid en het prinsdom lag herboren. Toen is van de Rhóne de mistral gekomen, als een klaroenstoot, die 't heir van levende krachten bij 't volk doet ontwaken. Daar komen ze, die „Wilhelmus" blazen Herauten steken klaroenen op als om het zonnekristal te vangen; van hun mantilles werden vleugelen gemaakt, zóó wilde de windstoot ze dragen. En dat was vóór de Triumfpoort derRomeinen. Maar het feestgerucht kletterde op tegen muren, die stom bleven. Het leven is voor wat jong blijft; de geest huwt op aarde slechts 't bloedwarme leven. Hier werd voor 't heden „Oranje" ge blazen. Maar 't is niet het „Oranje" van bij ons, dat in drukkend leed ontstond. Geen land kan zijn zielestrijd overdragen. En als Orange „Oranje" viert, dan is 't Oranje van Orange. 't Begon even naief als in mijn jonge jaren, toen de huzarentrompetters binnen de blijde muren onzer provinciesteden met de reveille de reeds uren popelende jeugd kwamen her- wekken. Maar 't werd aanstonds heel serieus, want de comedie der ridderlijk verkleede herauten maakte plaats voor 't stralend gezag: de zilveren prefect, en de „maire", de „trico lore" omgord, en de vroede vaderen van.; Orange, niet precies met de koppen onzer oude regenten. Vóór het stadhuis stond het volk als op.... „den Dam"; en aan alle gevels woei 't Oranje- blanje-bleu. En dat bracht me aan 't filoso- pheeren. Neen, we moeten in onze vlag maar 't rood behouden. Hier dunt het blauw zoo ijl, hier is het blank zóó transparant, zóó pittig dien lauwer van Zuidelijke loovers, dat slechts oranje den innerlijken brand kan weergeven. Het rood kan er niet van eigen bodem zijn. En bij ons kan 't oranje niet zoo mooi zijn. Hollandsche deftigheid is in dit feestbeeld een schoone vlek, en de bevolking groet ons gezantschap met eerbied. Graaf Dumonceau deed mij aan dien eleganten Parij zenaar, den Franschen chef van 't protocol denken, en de uniform van H.M.'s ordonnans, baron Sirtema van Grovestins droeg de lenigheid van een Spaansch pourpoint. O fantasieën van den tijd: daar vormen de Mooren de eerwachtBlijft rusten gebeenten van den legendarischen Wil lem: het zijn wel Mooren, maar trouwe Spahis. De rede van den burgemeester komt onzen Hollandschen realiteitszin met dat alles verzoe nen. Als een ruk van den mistral de kreten der Marseillaise tot het escorte heeft gemaakt dat den plechtigen klank van het „Wilhelmus door de golvende schoonheid van het Prinsdom zal begeleiden, begroet burgemeester Gout de Hol landsche heeren, dankt hij H. M. voor hare goedheid het feest van Orange met een levende herinnering aan zijn beste verleden te willen opluisteren en vraagt hij aan Nederland, daor zooveel ernstige herinneringen aan het Prins dom verbonden, clementie voor wat het kleine Orange van dit feest heeft pogen te maken. Alsof voor hartelijkheid afmetingen werden ge vraagd en niet de kleine steden, het meest een drachtig kunnen juichen. Schoone Provencaal- sche dochters, boden wat tot bloeien kwam in Orange's tuinen. Toen de gedenksteen voor de „Montée des Princes" werd onthuld, weerklonk het Wilhel mus voor het eerst in een verstaanbare Fran sche vertaling. En toen gebeurde wat Prins Willem zou heb ben verheugd. De pacificatie, die hij ook voor Orange heeft gewenscht, voerde het feestend volk ter kerke. Mistrai's félibrige hield ons nog een oogenblik op voor de péristyle van het Theater van Orange, waar begaafde stemmen de Ode aan den Zwijger aanhieven. Maar de Provengaalsche gardians, de kleurige ruiters met den drietand, op hun bruisend-bloedige paarden, leidden ons naar de oude kathedraal, de tegenwoordige Sainte-Marie, waar de deken van de voormalige bisschopsstad het H. Mis offer opdroeg, terwijl gelijktijdig in den pro- testantschen tempel de hofprediker dr. Gonelle voorging. En de hulde die van beide kansels aan den Zwijger werd gebracht, was niet van verschillende strekking. De gardians uit de Camargue gekomen, de Provengaalschen van heel de Midi omkransten het altaar met traditioneele trouw; bij de Ele vatie juichten tamboerijnen en luiten „Hos- anah" en als voor onze Koningin een bede heeft weerklonken, juicht het volk zijn besten kreet uit: Provengau e catouli, Nosto fé, nosto fé n' a pas fali. Canten touti trefouili Provengaalsch en Katholiekl En daarmee was de ochtend wel heerlijk be sloten. Des middags werd ons een bont Proven gaalsch feest geboden, met als kern een van die „florale festij nqn" zooals Mistral ze voor zijn land heeft mogen herstellen. Maar, heer lijke uitbundigheid, die blind grijpt naar wat uw vervoering kan voeden, uw „Cour d'Amour" is waarlijk vdor ons een „Cour de Miracles" geworden. Ge hebt ons als verbaasde kinderen van verbluftheid doen vergapen. Zoo geschie denis te doen zien, welke benijdenswaardige kinderlijkheid moet ge hebben, om zoo uw fantastieke verbeelding als een droom der wer kelijkheid te kunnen koesteren. Het begon met de cavalcade van Moorsche ruiters op Moorsche paardjes, beiden van vloei baar vuur, blijvende realiteit zelfs onder de theatrale vermomming, wier werkelijkheid, door de Christelijke ridderschap gedragen, ge eeuwen lang zocht te verscheuren. Maar laten we blij zijn dat de pacificatie niet onder blanke volken alleen, maar ook tusschen raskleuren doorbreekt. Intusschen kon uit hippisch oog punt een cavalvade niet beter geslaagd zijn. Orange is, met zijn triumfboog toch maar ge lukkig. Zooals die daar in den eeuwenouden kring van platanen voor den ingang der stad ligt, is hij de eerepoort voor alle feesten en ontvangsten. Vanmiddag was de „prins van Oranje" er ontvangen, en nu de mistral krach tiger opsteekt en er koelte gekomen is, wordt het hoofd der Fransche regeering er verwel komd. Maar de bevolking begroet in minister president Daladier het kind van de streek, want hij is van de Vaucluse en te Carpantras geboren; en zelfs als haar troetelkind, want Orange heeft dén lyceumleeraar in de poli tiek gehaald, hem zijn afvaardiging geschonken en steeds herschonken en de verwachtingen door de „Petite Patrie" op hem gesteld groeien nog met zijn solied bereiken mee. Voor de internationale verhoudingen steekt Frankrijk loyaal en ernstig de hand uit naar elk volk, dat ook loyaal en ernstig naar de toenadering en samenwerking streeft. Loyaal heid en ernst kenmerkten de groote figuur van den Zwijger, wiens naam geëerd wordt in deze gewesten en in alle landen omdat zijn leven en werken een heerlijk voorbeeld van menschelijke grootheid zijn gebleven. Zich tot graaf Dumonceau wendend: „En wij zijn het niet alleen die ons over Oranje's feest verheu gen, heel de humaniteit, over alle grenzen heen, eert Den Zwijger omdat hij heeft wil len verkondigen, dat het terrein van het ge weten een onschendbaar domein is, dat der vrijheid, omdat Prins Willem van Oranje tot die zeldzame figuren behoort, die waarlijk het erfdeel der vaderen voor de gansche menschheid heeft vergroot". Aan die korte en stevige rede van den Franschen staatsman, was een woord van graaf Dumonceau voorafgegaan, die, toen hij zijn zending volbracht om aan Orange de le vendige sympathie van H. M. Koningin Wil- helmina te zeggen, verklaarde, dat hij zijn ver langen Orange te bezoeken niet alleen bevre digd zag, maar bovendien de illusie, zijn Koningin er te mogen vertegenwoordigen, tot werkelijkheid ziet worden. De microfoon stond toe, dat zijn woorden bij de gansche bevolking van het oude prins dom onmiddellijk de meest hartelijke instem ming vonden. Groot was ook de eerbied waarmee ons klein gezantschap allerwegen begroet werd door de bevolking en voor het „Hotel des Princes" waarin ook nagenoeg alle landgenooten, die naar Orange waren gekomen, hun intrek'had den genomen, hadden telkens samenscholin gen plaats om H. M. vertegenwoordigers een groet te kunnen toewerpen. Ook toen 's avonds in het Romeinsch theater onze gezanten ver schenen om met minister-president Daladier op de eereplaatsen van het immense amphi theater plaats te nemen, toen werd ook zoo geestdriftig geklapt, dat het ons allen goed deed. Toen volgde de opvoering van het jubileum stuk: „Willem de Zwijger" van René Berton, dat met Willem van Orange, noch met onzen Willem van Oranje, nu net niets heeft te ma ken. Zoodat dit stuk als Oranje-drama volko men dient verworpen en niet alleen om de vrijheden gemakkelijke en niet erg verheven vrijheden. Dit zij maar vlakweg gezegd, juist uit waardeering voor een voortreffelijk en fijn kunstenaar, die de onmogelijke poging heeft willen doen voor dit eeuwfeest een apotheose samen te stellen uit een allegorie van Prins Willem en een allegorie van het Provengaal- sche leven, en slechts bereikt heeft en ons en de Midi teleur te stellen. Deze kunstenaar die het oog een schitterend speelstuk gaf, aan het oor een overvloedige, zoetvloeiende poëzie en aan de groote acteurs de gelegenheid hun beste kunnen te toonen, heeft zich door onbekend heid met de figuur van den Zwijger aan mis vattingen bloot gesteld, die beletten, dat de goede bedoeling voor het slagen wordt geno men. Gelukkig is René Berton een te solied kunstenaar dan dat hij met een gelegenheids werk zou vallen. Orange heeft Oranje gevierd heel mooi. heel stemmig, met geestdrift en heel waar dig Hoeveel musea telt eene stad als Berlijn? Zie daar een vraag, waarop zelfs de opperburge meester het antwoord schuldig zal blijven, of schoon hij toch de langste man van de gemeente is en dus maar op zijn teenen hoeft te gaan staan om het gansche gebied zijner heerschappij te overzien. Er zijn er veel, heel veel, tot zelfs een museum van geluid toe en dan zijn er nog tal van inrichtingen aan de hooge scholen ver bonden van welke men haast niet zeggen kan of zij in hoofdzaak museum dan wel wat anders zijn. Maar op hun beurt zijn de musea geen op zich zelf staande inrichtingen doch in vele gevallen slechts de uitstralingen van een hoofdzaak, die zich achter de schermen afspeelt. Het groote publiek kijkt naar de tentoongestelde voorwer pen zooals deze netjes in rij en gelid opge steld staan en denkt, dat het nu alles wel ge zien heeft. Maar vaak is dat niet het geval. Vaak is de schijnbare hoofdzaak bijzaak en is de kern van het geval van gansch andere makelij Daar is b.v. het Pergamonmuseum, met zijn beroemd altaar, dat momenteel wel als het beste paard van den Berlijnschen museastal be schouwd kan worden. Het trekt nog veel beter dan indertijd de kop van Refretete en die heef. toch ook het zijne gepresteerd, vooral in de dagen vóór zijn retour naar zijn land van her komst. Volgens de statistici heeft het Pergamon- altaar het heele museawezen gered. De belang stelling van het menschdom voor musea is n.l. in de laatste jaren erg aan het zakken geraakt. Het houdt er schijnbaar niet van de kunst be handeld te zien als recruten in een kazerne of beesten in een dierentuin. Er zijn ook andere redenen voor deze verminderde belangstelling aangevoerd, maar net toen men zijn hoofd over de kwestie begon te pijnigen, werd het Ferga- monaltaar aan het groote publiek als een bijzon dere lekkere kluif voorgeworpen en gelukkig heeft dit er met groote gulzigheid in gebeten. Dank zij deze clou steeg het aantal bezoekers aan de Klein-Aziatische afdeelingen in 1929/30 op 823.000 en in het volgende dienstjaar zelfs op 1.435.000 menschen en kinderen. Doch deze clou is geen ding op zich zelf maar vormt slechts de zichtbare uiting van de archeo logische wetenschap, welke er achter staat. En deze vormt daar achter de coulissen een geheele wereld op zich zelf met expedities en gravenjen, met laboratoria, met publikaties, archieven, bibliotheken, enz. - enz. De groote combinatie van al deze dingen is in werkelijkheid de hoofd zaak en dat, wat uitgestald wordt, zijn slechts 'n paar schouwstukken van misschien hoog kali- ber maar die in de wereld der vaklui toch maar een ondergeschikte rol spelen. Een tijd geleden heeft de leider van de Pruisische staatsmusea een kleine brochure laten verschijnen, waarin hij het dubbele karakter van de onder zijn lei ding staande inrichtingen uitwerkt, haar uiterlijk karakter van rariteitenkamers, gelijk onze voor ouders zich uitdrukten, met daar achter, maar meer in het verborgene, een groot ensemble van vorschersarbeid. Afgezien hiervan vormt het zichtbare deel van een museum evenwel gewoonlijk maar de helft van het geval. Elk museum schier beschikt over De „Rijstvogel" is gisteren op de heenreis te Alor Star aangekomen. De Oehoe (uitreis) arriveerde gisteren te Boedapest. De „Kwartel" is Donderdag uit Singapore vertrokken en te Rangoon geland. uitgebreide kelders en zolders, waar minstent net zooveel voorwerpen op fust liggen als achter de glazen der uitstalkasten. Deze dingen vormen echter een voortdurenden prikkel op de belang stelling van de vaklui en eischen hun apparaat van catalogi, enz. En dan is er nog een heel systeem van inrichtingen achter de museum- coulissen te vinden, waarvan sommigen heele- maal geen vermoeden hebben. Daar is b.v. de gipsgieterij, die onophoudelijk in de weer is om copieën te leveren van voor werpen, welke bijzonder bij het publiek in derr smaak vallen. De catalogus van deze inrichting omvat rond 5000 nummers en men kan er dut een heel museum installeeren wanneer men dat verlangt. Soms werd er hier met hoogdruk ge werkt b.v. in de dagen toen de hooger reeds genoemde kop van Refretete de verbeelding van de massa gepakt had en honderdduizenden copieën van het Egyptische wonderwerk haar weg naar den kleinhandel vonden. Een bijzonder interessant en zich steeds maar uitbreidend onderdeel van de museawereld wordt door het chemische laboratorium ge vormd. In deze inrichting worden onderzoekin gen ingesteld naar het materiaal b.v., waaruit een of andere antiquiteit opgebouwd is en daar uit kunnen dan weer allerlei interessante con clusies betreffende oudheid, plaats van her komst, enz. getrokken worden. Hier wordt ook de grondslag gelegd voor den restauratiearbeid, welke weer een afdeeling op zich zelf vormt, eveneens voorzien van proef kamers, laboratoria, enz. Hier wordt ook gezocht naar middelen om allerlei wormen, insecten, schimmels, enz. ts bestrijden, welke de tand des tijds genoemd wor den en in dien vorm onophoudelijk aan de uit gestalde voorwerpen knagen. De schilderijenmusea hebben op hun beurt ook weer een ganschen dienst achter de scher men staan, welke zich met verdoeken, bijwer ken, restauraties en onderzoekingen naar ver- valschingen bezig houdt. Natuurlijk ontbreekt ook de fotografische af deeling niet. Gelijk alle andere takken van dienst werkt ook deze in de eerste plaats voor musea zelf. Op het oogenblik worden b.v. nauw keurige nabootsingen gemaakt van de toon- tafels van Boghasköi met hun keilschrift, welke tafels aan de Turken behooren en aan dezen moeten worden teruggegeven nadat de geleerden van Berlijn er zich voldoende aan gelaafd zullen hebben. Heel deze arbeid met toontafeitjes speelt zich in een museum af maar dan achter de schermen. Uitgestald werden slechts enkele tafeltjes om belangstellenden een idee te geven hoe de vondst van Boghazköi er eigenlijk uit ziet. Het gegeven volstaat wel om aan te toonen, dat een museum slechts eene facade is, waar achter veel verborgen gaat, van welks bestaan de buitenwacht soms heelemaal geen vermoeden heeft. UW KABOUTERTJEl BRUSSEL, 30 Juli 1933. In den loop der laatste twintig jaar heeft de electriciteits-industrie in België zich op groote schaal uitgebreid. In 1914 werd nog maar electnsche stroom geleverd aan 458 gemeenten, waarvan de be volking totaal drie millioen zielen bedroeg. De distributie werd in de meeste gevallen waarge nomen door privé maatschappijen, die hiervoor concessies hadden gekregen; in veel kleinere mate geschiedde dit door z.g. regieën. Alleen Brussel, Luik en Gent werkten toen met regieën. Veertien jaar later waren er reeds 2300 ge meenten bij de openbare electriciteits-distributie aangesloten en einde 1932 bereikte dit cijfer 2667 gemeenten. Hierna bleven er in geheel het land nog maar slechts 93 gemeenten over, die niet op een electriciteitsnet waren aangesloten; het be treft hier meerendeels kleine plaatsen, want In totaal omvatten zij nog niet eens 60.000 inwo ners. Einde vorig jaar werd aan 1983 gemeenten stroom geleverd door distributie-maatschap pijen, terwijl 591 andere gemeenten deze betrok ken van regiëen of van industrieele centrales. Hoewel het verbruik van electriciteit nog niet tot alle klassen der bevolking van steden en dorpen, die bij een net zijn aangesloten, is door gedrongen, mag men toch zeggen dat, practisch gesproken, de electrificatie van geheel land op het oogenblik verwezenlijkt is. Daags vóór den oorlog bedroeg de geïnstal leerde" kracht van de Belgische electriciteitsmj- verheid 582.000 kw. en de effectieve jaarlijkscne productie 1.570 millioen K.W.U. In het jaar 1931 (het laatste waarover men .momenteel volledige statistieken bezit) bedroeg de geïnstalleerde kracht 2.004.000 K.W. en de productie 4.370 mil lioen K.W.U. w De evolutie van deze nijverheid wordt hier, evenals in verschillende andere landen, ge- karakteriseerd door een steeds grooter wordende neiging tot concentratie. Deze werd gereali seerd door de groepeering van verschillende pro- duceerende maatschappijen en door het schep pen van z.g. hulpnetten en interconnexies, ten einde een meer afdoende organisatie van den verkoop en van de distributie te bekomen. Wij zullen hier thans even de revue passee- ren van de voornaamste groepeeringen die op deze wijze in het leven werden geroepen. In een nieuwe maatschappij, de Société inter communale beige, werden al de Belgische doch termaatschappijen van de Soc. beige d'entrepri- ses électriques gegroepeerd. De nieuwe Mij. ver grootte de bestaande centrales, daarnaast deed zij nog nieuwe centrales bouwen en deed zij netten aanleggen voor interconnexie en voor distributie aan de grootnijverheid. Hierna fusionneerde de Soc. générale beige d'entreprises électriques met de Soc. des che- mins de fer économiques en de Soc. éclairage et ehauffage par le gaz; uit deze fusie ontstond de Compagnie générale beige d'entreprises élec triques et industrielies, beter bekend onder den naam Electrobel. De Société d'électricité de l'Escaut en de Soc. intercommunale beige d'électricité richtten, elk voor dei helft, de Société générale beige de production d'électricité op, die wij in het ver kort de Interescaut noemen. Deze bouwde, nabij de plaats waar de Rupel en de Schelde samen vloeien, een machtigecentrale, die parallel werkt met de usines van de twee moeder maatschappijen en haar stroom verspreidt lan£S netten die zich van de provincie West-Vlaande ren tot de provincie Luik uitstrekken. r Dan is er verder de fusie die enkele jaren geleden is totstand gekomen tusschen de Soc, Bruxelloise d'Electricité, de Cie Continentale du Gaz, de Soc. du Gaz de St. Josse ten Noode, de Cie Auxiliaire d' électricité en de Soc. d'Elec tricité du Brabant (deze laatste werd later door de Soc. Centrales Électriques des Flandres ge absorbeerd), om de meeste centrales van de Brusselsche agglomeratie te groepeeren; hier mede werden meteen de gemeenschappelijke belangen beter gediend, o.m. ook door het feit dat de reserves op meer rationneele wijze kon den worden aangewend. Uit al deze organisaties kwam de Union Intercommunale des Centrales Électriques du Brabant tot stand, die wij ge woonlijk de Interbrabant noemen. Op het gebied der interconnexies staat de parallelwerking der centrales toe een maximum van veiligheid te bereiken en de excedenten van stroom op nuttiger wijze te gebruiken. De eerste belangrijke verwezenlijking in dit verband was de oprichting van de Union des Centrales électriques du Pays de Liège, met het doel een verbinding te verzekeren tusschen de centrales der groote metaalfabrieken en die van de steen koolmijnen in de streek van Luik. Deze Union werd later getransformeerd en uitgebreid met verder afgelegen en diverse centrales en nam hierna den naam aan van Union des Centrales Électriques de LiègeNamurLuxembourg, of de Linalux. Haar organisatie heeft ten doel het bereiken van een vlugge en veilige samenwer king tusschen al de voortbrengende elementen en de verbruikers, die deze groepeering heb ben gesticht; tegelijkertijd wordt natuurlijk ook gestreefd naar een zoo zuinig mogelijke exploi tatie. In het centrum des lands bestaat eveneens een organisme van het genre van de Linalux, n.L de Union des Centrales Électriques du Hainaut, met haar groepeeringen van de Sambre, de Borinage en het centrum. Hiermede hebben wij de voornaamste elec- triciteitsondernemingen van België opgesomd, waaronder er zich bevinden die het Nedeiland- sche publiek interesseeren wegens belangrijke leeningen welke zij op de Hollandsche geldmarkt hebben gesloten. De activiteit van al deze maatschappijen blijtt bevredigend, ondanks de daling, ondanks de daling, wegens de crisis, van het industrieel stroomverbruik. Volgens de statistieken van de Union des exploitations électriques en Belgique, vertegen- woordigen de daarbij aangesloten 78 electnci- teitsondernemingen een globaal kapitaal van 2.861 millioen francs. Ondanks de daling van den verkoop van In- dustrieelen stroom bleef het aantal abonné's voor do levering van hoogspanning-stroom de laatste drie jaar voortdurend toenemen en acht men de possibiliteiten van nieuwe industrieele electrificaties nog zeeg belangrijk en verklaren de chefs van de electrische industrie dan ook onbewimpeld, dat in België nog een groot toe komst voor de electriciteits-nijverheid is weg gelegd. Des namiddags hebben de deelnemers aan den vacantiecursus aan boord van het jacht der ge meente Gent „Artevelde" een rondvaart door de haven van Gent gemaakt In het kamp der Katholieke Voortrekkers, die te Lourdes hun parool „Dienen" in toepassing brengen. In t midden de ga* ten in het kamp, H. H. H. H. Exc. Mgr. Jansen en Mgr. Diepen, H. H. Exc. Jhr. Ruys de Beerenbrouck en mr. Deckers

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 2