4
ORANJEDAG IN HET ZUIDEN.
ELECTRICITEITSNIJYERHEID
IN BELGIE.
BRIEVEN VAN BLOY.
Mi
VRIJDAG 4 AUGUSTUS 198$
Aan Anne-Marie Roulé, de Véro-
nique uit den roman Le
Désespéré".
UIT DE JEUGD VAN DEN SCHRIJVER
^/Cba'
-
MUSEUMWERK.
v
DE DROOM VAN 'N PRINSELIJK
VOLK ONTSLUIERD.
Heel mooi, heel stemmig, geest
driftig en waardig.
Een kijkje achter coulissen.
INDISCHE POSTVLUCHTEN.
HOUDT DEN GOEDEN KOERS
ET PLAATST REGELMATIG
BELANGRIJKE UITBREIDING.
Nog een groote toekomst is
weggelegd.
(Van onzen correspondent)
De verwachting van een eindelij ke meer
algemeene erkenning van Léon Bloy als schrij
ver moge niet worden vervuld en onvervul
baar zijn, hij blijft in meer dan een opzicht
actueel. Maar alle aanleidingen om over hem
te spreken zijn niet even gelukkig. Daar zijn
er, die zoodanig in zijn macht geraakten, dat
zij onbewust een verkleinde editie van hem
poogden te worden. Men kan slechts hopen,
dat zij zichzelf leeren vinden en dan hun
meester passender en waardiger weten te ver
eeren dan door hem in de eigenaardigheden
van zijn samengestelde persoonlijkheid na te
doen. Daar zijn er voorts den laatsten tijd ge
weest, die lust vertoonden in het ophalen van
oude geschiedenissen. Er zijn echter herinne
ringen, die men maar beter kan laten rusten,
omdat de voorbije strijd wezenlijk belang ver
loor. De fout is geweest, dat Léon Bloy op een
niet zeer gelukkige wijze in ons land werd ge
ïntroduceerd. En dan denken wij niet aan de
warmhartige en verschoonbare propaganda van
Pieter van der Meer de Walcheren, maar aan
een symptoom als de bibliografie van Cleer-
din in de bekende uitgave van Sijthoff. Zoo
ergens dan was het déar de plaats geweest om
te wegen, te schiften en te onderscheiden, met
liefde natuurlijk maar óók met begrip. Deze
kans is toen jammerlijk onbenut gebleven en
er ontstond een critieklooze en dwepende op
hemelarij, waar niemand wezenlijk mee ge
diend is.
Neen, deze oude geschiedenissen kunnen we
maar beter laten rustenDe actualiteit geeft
aangenamer stof om over Bloy te spreken.
Aandoenlijk van trouw is b.v. de vereering van
zijn Fransche vrienden. De laatste jaren heeft
men zich in het bijzonder beijverd om zijn
brieven in het licht te geven en de versche
nen bundels vormen al een kleine reeks brie
ven aan zijn vrouw, aan zijn petekinderen,
aan zijn vrienden. Een hoogst curieuse collec
tie is daaraan thans toegevoegd„Lettres a
Véronique", met een inleiding van Jacques
Maritain verschenen bij Desclée de Brouwer te
Parijs als no. 2 van de serie „Courrier des lies".
De brieven brengen ons terug naar de jeugd
van Bloy en het allereerste begin van zijn
schrijversloopbaan. Het jaar 1877 (hij was toen
31 en nog employé van een spoorwegmaatschap
pij) is voor hem van bijzondere beteekenis ge-
e*/»
i<pu Zl. VPtXt
V-Ia*
(^>9
en* ot e*0u<fioÖt-«
VxZj IsvtZ- (h-(ju.' tt
MA J* 0*1 t C
V,.-U-fv3,"
o r>tilr.
OLMVléJL-
Een briefje van Bloy aan Anne-Marie.
zijn echte, felle vroomheid, er blijft zijn fana
tieke offer-zin. Zoo laten deze brieven toch
weer een groot gevoel van sympathie achter
voor den veel-geplaagden schrijver. En daar is
het zijn trouwe vrienden maar om te doen, die
dus met deze uitgave wederom een goede daad
stelden.
Zelfportret van Léon Bloy op twintigjari
gen leeftijd.
weest. Hij verloor toen zijn ouders, hij schreef
zijn eerste boek „La Chevalière de la Mort",
dat veel later verschenen is. Tevens leerde hij
in dat jaar Anne-Marie Roulé kennen, de
vrouw, die een beslissenden invloed had op
zijn leven. Haar geschiedenis beschreef hij sterk
gekleurd en melodramatisch aangedikt in
den goeddeels autobiografischen roman
„Le Désespére", waarin zij optreedt
onder den naam van Véronique Cheminot.
Zij was een naaistertje uit Rennes, na een
vrome jeugd naar Parijs gekomen waar zij tot
prostitutie verviel. Bloy slaagde er in haar
ten koste van ontzaglijke inspanning en offers
uit het „leven" te halen. Aanvankelijk heeft
hij diepe voldoening gehad van deze ziel, die
hij met een ontroerende en roekelooze toewij
ding wist te redden. Anne-Marie werd zeer
pieus en er had zelfs een ongewone ontwik
keling plaats in haar godsdienstig leven. Zij
werd zeer bijzondere genaden deelachtig. Haar
godsvrucht kreeg een uitgesproken mystiek
karakter.
Men kan zich voorstellen welken indruk deze
gebeurtenissen met de geliefde vrouw maak
ten op een zoo impressionabele en sensitieve
natuur als die van Bloy „Après avoir été la
catéchumène de Léon Bloy, elle devient son
illuminatrice" zegt Maritain van Anne-Marie.
Hiermee zijn we meteen aan het hachelijke
punt in het heele geval. Men weet immers, dat
Bloy door bemiddeling van deze vrouw van
den hemel zijn bijzondere zending meende ont
vangen te hebben en dat hij zich daarmee
hoogstwaarschijnlijk aan een noodlottige il
lusie heeft overgegeven. Maritain gelooft toch
niet dat alles schijn was in de buitengewone
verschijnselen, die een zoo groote rol hebben
gespeeld hij houdt het ervoor dat daarin god
delijke en menschelijke elementen gemengd
zijn geweest. Maar dan dient er o.i. wel bij
aangeteekend te worden, dat de dertigjarige
Bloy wel allerminst de man geweest zal zijn
om "in dit geval discreet te onderscheiden!
Men kent den noodlottigen afloop van de
geschiedenisAnne-Marie ongeneeslijk krank
zinnig opgenomen in een gesticht te Caen, waar
zij nog 25 jaar verpleegd is geweest. (Zij stierf
in 1907.)
Naar aanleiding van de brieven zegt Mari
tain „Combien plus émouvante la vie est-elle
ici que le roman
Dat is eenerzij ds wel waar. „Le Désespéré"
is ten slotte een geëxalteerd wangedrocht van
een boek (met een aantal schoone visioenaire
en geestige pamflettistische bladzijden). Bloy
was er toe aangezet om een roman te schrij
ven, maar hij bewees meteen dat hij het niet
kon, zijn bijzondere gaven lagen in een an
dere richting. In zooverre is de onopgesmukte
waarheid van deze brieven indrukwekkender
dan de geforceerde tragiek van het hoogelijk
topzware romanverhaal.
Toch kan deze nieuwe bundel slechts geno
ten worden in een zeer ruim verband. Geheel
op zichzelf zijn de brieven tamelijk eentonig.
Er gebeurt niets en Bloy heeft ook niet veel
te zeggen. De situatie is bovendien peniebel.
Bloy is van zijn betrekking bij de spoorwe
gen plotseling weggeloopen en is naar de
Grande Trappe gereisd om een retraite te
maken. Daar blijft hij zeer lang. Hij heeft geen
geld om terug te keeren, verwacht steeds uit
komst, die niet verschijnt, houdt de eene no
vene na de andere, windt zichzelf gedurig op
om daarna in diepe neerslachtigheid weg te
zijgen. Ten slotte moet de Abt hem geld ge
ven voor de terugreis, om hem althans ééns
kwijt te raken
De jonge Bloy is een verschrikkelijke man
voor degenen die hij liefheeft: impulsief, ty-
ranniek, eigengereid en bezéten door zijn ster
ke verbeelding. Men krijgt medelijden met
het arme naaistertje, dat dezen onmetelijken
druk op haar leven te verdragen had. Maar
hij kan het ten slotte óók niet helpen. Er blijft
zijn ongerepte grenzelooze naïviteit, er blijft
Een reconstructie van de overdracht der stads-sleutels" tijdens de Willem de Zwij
gerfeesten te Orange.
VACANTIECURSUS BINNENVAART.
Dinsdagavond is het instructievaartuig „Prin
ses Juliana" met de deelnemers aan den vacan-
tiecursus voor de binnenvaart van het Onder
wijsfonds voor de Scheepvaart te Terneuzen
aangekomen.
Tengevolge van het ongunstige weer werd
Maandag een andere route gevolgd dan het
vaarplan had aangegeven.
Dinsdagochtend vertrok de „Prinses Juliana"
van Dordrecht. Behalve de directeuren en de
leeraren der binnenvaartscholen van het On
derwijsfonds voor de Scheepvaart bevonden
zich aan boord de inspecteur van het Nijver
heidsonderwijs de heer M. J. van Alphen de
Veer uit 's Gravenhage, de heer M. van der
Sleen uit Leeuwarden, en vertegenwoordigers
van tal van bedrijfs- en onderwijsorganisaties
in den lande.
Gedurende de ochtenduren heeft na opening
van den cursus door den heer G. de Jong, den
directeur van het Onderwijsfonds, de heer E.
J. H. Geraerts, referendaris van het Bureau
Scheepvaart van het Departement van Econo
mische Zaken en secretaris van de Commissie-
Warner, een inleiding gehouden over de wet
op de evenredige vrachtverdeeling voor de
binnenscheepvaart.
De inleider behandelde achtereenvolgens ten
eerste de aanleiding tot deze wettelijke rege
ling, ten tweede het stelsel der vrachtverdee
ling en de uitzonderingen welke daarbij zijn
toegelaten, ten derde de uitvoering van de
regelingen en besloot met een samenvatting
van de hoofdpunten en enkele opmerkingen
van algemeenen aard.
Bij de discussies over dit onderwerp bleek,
dat hoewel men verscheidene bezwaren tegen
de wet had, men toch hoopt, dat de wet re
sultaten voor de schipperij en voor de toekom
stige regeling van de vaart en van het vervoer
in het algemeen zou opleveren.
Des middags hield de heer H. J. M. Koremans
uit Rotterdam een inleiding over een leerplan
voor de opleiding van schippersjongens van 12
tot 16 jaar tot motordrijver, bij de binnenvaart.
Bij de hierover gehouden discussies werd al
gemeen gewezen op de noodzakelijkheid van
goed geregeld lager onderwijs voor de schip
perskinderen, die anders niet in staat zullen
zijn het technisch vakonderwijs te volgen.
Door het gebrek aan lager onderwijs komen
jongens, die aan den wal zijn geboren en wel
lager onderwijs hebben genoten, de plaatsen
van de schippersjongens innemen. Hierbij werd
ook gewezen op de concurrentie van Duitsche
schippersjongens, die, daar in Duitschland leer
plicht voor schipperskinderen bestaat, wel lager
onderwijs hebben genoten en voorts bij de Ne-
derlandsche kustvaart emplooi zoeken.
Officieele ontvangst te Gent.
Woensdagochtend te 11 uur is het instructie
vaartuig „Prinses Juliana" van het Onderwijs
fonds voor de Scheepvaart met de deelnemers
aan den Vacantiecursus te Gent aangekomen.
Gedurende de vaart heeft de heer M. Braam
uit Rotterdam een inleiding gehouden over do
wenschelijkheid van uniformiteit in de vaart
reglementen. Op deze inleiding volgde een le
vendige gedachtenwisseling.
Te Gent werden de opvarenden van de „Prin
ses Juliana" in de haven begroet door den heer
L. van de Putte directeur van het Havenbedrijf
en de haven, ir A. Vermeulen namens het ge
meentebestuur van Gent en door Pater R. van
den Honten, leider van het onderwijs voor
schipperskinderen in België.
Onmiddellijk na aankomst begaven de leden
van het gezelschap zich naar het stadhuis. Hier
werden de Nederlandsche bezoekers bij af
wezigheid van den burgemeester verwelkomd
door den schepen, den heer A. Siffer. Deza
heette den heer de Jong en zijn gezelschap har
telijk welkom in de zaal waar Willem de Zwij
ger eens de pacificatie van Gent heeft ge-
teekend, hetgeen voor den spreker aanleiding
was te herinneren aan de herdenking van
Willem den Zwijger en de goede betrekkingen
tusschen Nederland en België.
Spr. kwam vervolgens tot de economische
crisis, die de wereld teistert en tenslotte tot
de sluis van Terneuzen, het „zwaard van Da
mocles", dat Gent steeds bedreigt.
De heer Siffer besloot zijn hartelijke toe
spraak met het wijzen op de noodzakelijkheid
van samenwerking tusschen de kleine landen
vooral, opdat zij niet verdrongen worden door
de groote mogendheden, een samenwerking zoo
als deze is tot uiting gekomen in de verdragen
van Oslo en Ouchy.
De heer G. de Jong dankte voor de hartelijke
ontvangst en sprak de beste wenschen uit voor
de stad Gent.
Nadat de eerewijn was rondgediend hield
de burgemeester van Terneuzen de heer J. Hui-
zinga een korte rede, waarin hij verklaarde,
dat hij gaarne van deze ongezochte gelegenheid
om een bezoek aan Gent te brengen, had ge
bruik gemaakt. Hij wees op de goede verhou
ding tussohen beide gemeenten en het parallel
loopen van vele belangen Spreker erkende, dat
Gent inderdaad behoefte heeft aan een grootere
sluis te Terneuzen en hij constateerde, dat tus
schen de gemeentebesturen hieromtrent geen
verschil van meening bestaat. Dat tot dusver
geen regeling is getroffen, meende spr. te
moeten toeschrijven meer aan tegenkanting in
België zelf dan wel in Nederland. Hij verklaar
de uitdrukkelijk dat er van de zijde van Ne
derland een welwillend oor is om aan de ver
langens van Gent te voldoen.
Des middags hebben de schepen Siffer en
eenige andere leden van het gemeentebestuur
van Gent een tegenbezoek gebracht aan het
instructievaartulg „Prinses Juliana", aan boord
waarvan zij werden ontvangen en rondgeleid
door den heer G. de Jong.
Namens het gemeentebestuur van Gent heeft
de heer A. Siffer daarbij aan het Onderwijs
fonds voor de Scheepvaart voor het instructie
vaartuig „Prinses Juliana" de gouden medaille
der stad Gent aangeboden, als herinnering aan
dit bezoek, dat, naar de heer Siffer in zijn toe
spraak hoopte, nog vele malen herhaald zal
worden.
(Van onzen correspondent).
Orange, 31 Juli.
Orange heeft Oranje gevierd, en' 't was goed
dat daarvoor de. mid-zomer was gekozen.
Hier begrijpt men, vanwaar ons de „Oranje
zon" is gekomenVan een laai van dat vuur,
dat hier 's ochtends ontvlamt en een land tot
een paradijs loutert. De nacht is puur ge
bleven en zonder Noordelijke zwoelten. De
dag ontwaakte, en naar alle horizonten werd
der bergen kleur als een feestkleed uitge
spreid en het prinsdom lag herboren. Toen
is van de Rhóne de mistral gekomen, als een
klaroenstoot, die 't heir van levende krachten
bij 't volk doet ontwaken.
Daar komen ze, die „Wilhelmus" blazen
Herauten steken klaroenen op als om het
zonnekristal te vangen; van hun mantilles
werden vleugelen gemaakt, zóó wilde de
windstoot ze dragen. En dat was vóór de
Triumfpoort derRomeinen. Maar het
feestgerucht kletterde op tegen muren, die
stom bleven. Het leven is voor wat jong blijft;
de geest huwt op aarde slechts 't bloedwarme
leven. Hier werd voor 't heden „Oranje" ge
blazen. Maar 't is niet het „Oranje" van bij
ons, dat in drukkend leed ontstond. Geen land
kan zijn zielestrijd overdragen. En als Orange
„Oranje" viert, dan is 't Oranje van Orange.
't Begon even naief als in mijn jonge jaren,
toen de huzarentrompetters binnen de blijde
muren onzer provinciesteden met de reveille
de reeds uren popelende jeugd kwamen her-
wekken. Maar 't werd aanstonds heel serieus,
want de comedie der ridderlijk verkleede
herauten maakte plaats voor 't stralend gezag:
de zilveren prefect, en de „maire", de „trico
lore" omgord, en de vroede vaderen van.;
Orange, niet precies met de koppen onzer
oude regenten.
Vóór het stadhuis stond het volk als op....
„den Dam"; en aan alle gevels woei 't Oranje-
blanje-bleu. En dat bracht me aan 't filoso-
pheeren. Neen, we moeten in onze vlag maar
't rood behouden. Hier dunt het blauw zoo
ijl, hier is het blank zóó transparant, zóó pittig
dien lauwer van Zuidelijke loovers, dat slechts
oranje den innerlijken brand kan weergeven.
Het rood kan er niet van eigen bodem zijn.
En bij ons kan 't oranje niet zoo mooi zijn.
Hollandsche deftigheid is in dit feestbeeld
een schoone vlek, en de bevolking groet ons
gezantschap met eerbied. Graaf Dumonceau
deed mij aan dien eleganten Parij zenaar, den
Franschen chef van 't protocol denken, en de
uniform van H.M.'s ordonnans, baron Sirtema
van Grovestins droeg de lenigheid van een
Spaansch pourpoint. O fantasieën van den tijd:
daar vormen de Mooren de eerwachtBlijft
rusten gebeenten van den legendarischen Wil
lem: het zijn wel Mooren, maar trouwe Spahis.
De rede van den burgemeester komt onzen
Hollandschen realiteitszin met dat alles verzoe
nen. Als een ruk van den mistral de kreten der
Marseillaise tot het escorte heeft gemaakt dat
den plechtigen klank van het „Wilhelmus door
de golvende schoonheid van het Prinsdom zal
begeleiden, begroet burgemeester Gout de Hol
landsche heeren, dankt hij H. M. voor hare
goedheid het feest van Orange met een levende
herinnering aan zijn beste verleden te willen
opluisteren en vraagt hij aan Nederland, daor
zooveel ernstige herinneringen aan het Prins
dom verbonden, clementie voor wat het kleine
Orange van dit feest heeft pogen te maken.
Alsof voor hartelijkheid afmetingen werden ge
vraagd en niet de kleine steden, het meest een
drachtig kunnen juichen. Schoone Provencaal-
sche dochters, boden wat tot bloeien kwam in
Orange's tuinen.
Toen de gedenksteen voor de „Montée des
Princes" werd onthuld, weerklonk het Wilhel
mus voor het eerst in een verstaanbare Fran
sche vertaling.
En toen gebeurde wat Prins Willem zou heb
ben verheugd. De pacificatie, die hij ook voor
Orange heeft gewenscht, voerde het feestend
volk ter kerke. Mistrai's félibrige hield ons nog
een oogenblik op voor de péristyle van het
Theater van Orange, waar begaafde stemmen
de Ode aan den Zwijger aanhieven. Maar de
Provengaalsche gardians, de kleurige ruiters
met den drietand, op hun bruisend-bloedige
paarden, leidden ons naar de oude kathedraal,
de tegenwoordige Sainte-Marie, waar de deken
van de voormalige bisschopsstad het H. Mis
offer opdroeg, terwijl gelijktijdig in den pro-
testantschen tempel de hofprediker dr. Gonelle
voorging. En de hulde die van beide kansels
aan den Zwijger werd gebracht, was niet van
verschillende strekking.
De gardians uit de Camargue gekomen, de
Provengaalschen van heel de Midi omkransten
het altaar met traditioneele trouw; bij de Ele
vatie juichten tamboerijnen en luiten „Hos-
anah" en als voor onze Koningin een bede
heeft weerklonken, juicht het volk zijn besten
kreet uit:
Provengau e catouli,
Nosto fé, nosto fé n' a pas fali.
Canten touti trefouili
Provengaalsch en Katholiekl
En daarmee was de ochtend wel heerlijk be
sloten.
Des middags werd ons een bont Proven
gaalsch feest geboden, met als kern een van
die „florale festij nqn" zooals Mistral ze voor
zijn land heeft mogen herstellen. Maar, heer
lijke uitbundigheid, die blind grijpt naar wat
uw vervoering kan voeden, uw „Cour d'Amour"
is waarlijk vdor ons een „Cour de Miracles"
geworden. Ge hebt ons als verbaasde kinderen
van verbluftheid doen vergapen. Zoo geschie
denis te doen zien, welke benijdenswaardige
kinderlijkheid moet ge hebben, om zoo uw
fantastieke verbeelding als een droom der wer
kelijkheid te kunnen koesteren.
Het begon met de cavalcade van Moorsche
ruiters op Moorsche paardjes, beiden van vloei
baar vuur, blijvende realiteit zelfs onder de
theatrale vermomming, wier werkelijkheid,
door de Christelijke ridderschap gedragen, ge
eeuwen lang zocht te verscheuren. Maar laten
we blij zijn dat de pacificatie niet onder blanke
volken alleen, maar ook tusschen raskleuren
doorbreekt. Intusschen kon uit hippisch oog
punt een cavalvade niet beter geslaagd zijn.
Orange is, met zijn triumfboog toch maar ge
lukkig. Zooals die daar in den eeuwenouden
kring van platanen voor den ingang der stad
ligt, is hij de eerepoort voor alle feesten en
ontvangsten. Vanmiddag was de „prins van
Oranje" er ontvangen, en nu de mistral krach
tiger opsteekt en er koelte gekomen is, wordt
het hoofd der Fransche regeering er verwel
komd. Maar de bevolking begroet in minister
president Daladier het kind van de streek,
want hij is van de Vaucluse en te Carpantras
geboren; en zelfs als haar troetelkind, want
Orange heeft dén lyceumleeraar in de poli
tiek gehaald, hem zijn afvaardiging geschonken
en steeds herschonken en de verwachtingen
door de „Petite Patrie" op hem gesteld groeien
nog met zijn solied bereiken mee.
Voor de internationale verhoudingen steekt
Frankrijk loyaal en ernstig de hand uit naar
elk volk, dat ook loyaal en ernstig naar de
toenadering en samenwerking streeft. Loyaal
heid en ernst kenmerkten de groote figuur van
den Zwijger, wiens naam geëerd wordt in
deze gewesten en in alle landen omdat zijn
leven en werken een heerlijk voorbeeld van
menschelijke grootheid zijn gebleven. Zich tot
graaf Dumonceau wendend: „En wij zijn het
niet alleen die ons over Oranje's feest verheu
gen, heel de humaniteit, over alle grenzen
heen, eert Den Zwijger omdat hij heeft wil
len verkondigen, dat het terrein van het ge
weten een onschendbaar domein is, dat der
vrijheid, omdat Prins Willem van Oranje tot
die zeldzame figuren behoort, die waarlijk
het erfdeel der vaderen voor de gansche
menschheid heeft vergroot".
Aan die korte en stevige rede van den
Franschen staatsman, was een woord van
graaf Dumonceau voorafgegaan, die, toen hij
zijn zending volbracht om aan Orange de le
vendige sympathie van H. M. Koningin Wil-
helmina te zeggen, verklaarde, dat hij zijn ver
langen Orange te bezoeken niet alleen bevre
digd zag, maar bovendien de illusie, zijn
Koningin er te mogen vertegenwoordigen, tot
werkelijkheid ziet worden.
De microfoon stond toe, dat zijn woorden
bij de gansche bevolking van het oude prins
dom onmiddellijk de meest hartelijke instem
ming vonden.
Groot was ook de eerbied waarmee ons klein
gezantschap allerwegen begroet werd door de
bevolking en voor het „Hotel des Princes"
waarin ook nagenoeg alle landgenooten, die
naar Orange waren gekomen, hun intrek'had
den genomen, hadden telkens samenscholin
gen plaats om H. M. vertegenwoordigers een
groet te kunnen toewerpen. Ook toen 's avonds
in het Romeinsch theater onze gezanten ver
schenen om met minister-president Daladier
op de eereplaatsen van het immense amphi
theater plaats te nemen, toen werd ook zoo
geestdriftig geklapt, dat het ons allen goed
deed.
Toen volgde de opvoering van het jubileum
stuk: „Willem de Zwijger" van René Berton,
dat met Willem van Orange, noch met onzen
Willem van Oranje, nu net niets heeft te ma
ken. Zoodat dit stuk als Oranje-drama volko
men dient verworpen en niet alleen om de
vrijheden gemakkelijke en niet erg verheven
vrijheden. Dit zij maar vlakweg gezegd, juist
uit waardeering voor een voortreffelijk en fijn
kunstenaar, die de onmogelijke poging heeft
willen doen voor dit eeuwfeest een apotheose
samen te stellen uit een allegorie van Prins
Willem en een allegorie van het Provengaal-
sche leven, en slechts bereikt heeft en ons en
de Midi teleur te stellen. Deze kunstenaar die
het oog een schitterend speelstuk gaf, aan het
oor een overvloedige, zoetvloeiende poëzie en
aan de groote acteurs de gelegenheid hun beste
kunnen te toonen, heeft zich door onbekend
heid met de figuur van den Zwijger aan mis
vattingen bloot gesteld, die beletten, dat de
goede bedoeling voor het slagen wordt geno
men. Gelukkig is René Berton een te solied
kunstenaar dan dat hij met een gelegenheids
werk zou vallen.
Orange heeft Oranje gevierd heel mooi.
heel stemmig, met geestdrift en heel waar
dig
Hoeveel musea telt eene stad als Berlijn? Zie
daar een vraag, waarop zelfs de opperburge
meester het antwoord schuldig zal blijven, of
schoon hij toch de langste man van de gemeente
is en dus maar op zijn teenen hoeft te gaan
staan om het gansche gebied zijner heerschappij
te overzien. Er zijn er veel, heel veel, tot zelfs
een museum van geluid toe en dan zijn er nog
tal van inrichtingen aan de hooge scholen ver
bonden van welke men haast niet zeggen kan
of zij in hoofdzaak museum dan wel wat anders
zijn.
Maar op hun beurt zijn de musea geen op zich
zelf staande inrichtingen doch in vele gevallen
slechts de uitstralingen van een hoofdzaak, die
zich achter de schermen afspeelt. Het groote
publiek kijkt naar de tentoongestelde voorwer
pen zooals deze netjes in rij en gelid opge
steld staan en denkt, dat het nu alles wel ge
zien heeft. Maar vaak is dat niet het geval.
Vaak is de schijnbare hoofdzaak bijzaak en is de
kern van het geval van gansch andere makelij
Daar is b.v. het Pergamonmuseum, met zijn
beroemd altaar, dat momenteel wel als het
beste paard van den Berlijnschen museastal be
schouwd kan worden. Het trekt nog veel beter
dan indertijd de kop van Refretete en die heef.
toch ook het zijne gepresteerd, vooral in de
dagen vóór zijn retour naar zijn land van her
komst. Volgens de statistici heeft het Pergamon-
altaar het heele museawezen gered. De belang
stelling van het menschdom voor musea is n.l.
in de laatste jaren erg aan het zakken geraakt.
Het houdt er schijnbaar niet van de kunst be
handeld te zien als recruten in een kazerne of
beesten in een dierentuin. Er zijn ook andere
redenen voor deze verminderde belangstelling
aangevoerd, maar net toen men zijn hoofd over
de kwestie begon te pijnigen, werd het Ferga-
monaltaar aan het groote publiek als een bijzon
dere lekkere kluif voorgeworpen en gelukkig
heeft dit er met groote gulzigheid in gebeten.
Dank zij deze clou steeg het aantal bezoekers
aan de Klein-Aziatische afdeelingen in 1929/30
op 823.000 en in het volgende dienstjaar zelfs
op 1.435.000 menschen en kinderen.
Doch deze clou is geen ding op zich zelf maar
vormt slechts de zichtbare uiting van de archeo
logische wetenschap, welke er achter staat. En
deze vormt daar achter de coulissen een geheele
wereld op zich zelf met expedities en gravenjen,
met laboratoria, met publikaties, archieven,
bibliotheken, enz. - enz. De groote combinatie
van al deze dingen is in werkelijkheid de hoofd
zaak en dat, wat uitgestald wordt, zijn slechts
'n paar schouwstukken van misschien hoog kali-
ber maar die in de wereld der vaklui toch maar
een ondergeschikte rol spelen. Een tijd geleden
heeft de leider van de Pruisische staatsmusea
een kleine brochure laten verschijnen, waarin
hij het dubbele karakter van de onder zijn lei
ding staande inrichtingen uitwerkt, haar uiterlijk
karakter van rariteitenkamers, gelijk onze voor
ouders zich uitdrukten, met daar achter, maar
meer in het verborgene, een groot ensemble
van vorschersarbeid.
Afgezien hiervan vormt het zichtbare deel van
een museum evenwel gewoonlijk maar de helft
van het geval. Elk museum schier beschikt over
De „Rijstvogel" is gisteren op de heenreis te
Alor Star aangekomen.
De Oehoe (uitreis) arriveerde gisteren te
Boedapest.
De „Kwartel" is Donderdag uit Singapore
vertrokken en te Rangoon geland.
uitgebreide kelders en zolders, waar minstent
net zooveel voorwerpen op fust liggen als achter
de glazen der uitstalkasten. Deze dingen vormen
echter een voortdurenden prikkel op de belang
stelling van de vaklui en eischen hun apparaat
van catalogi, enz. En dan is er nog een heel
systeem van inrichtingen achter de museum-
coulissen te vinden, waarvan sommigen heele-
maal geen vermoeden hebben.
Daar is b.v. de gipsgieterij, die onophoudelijk
in de weer is om copieën te leveren van voor
werpen, welke bijzonder bij het publiek in derr
smaak vallen. De catalogus van deze inrichting
omvat rond 5000 nummers en men kan er dut
een heel museum installeeren wanneer men dat
verlangt. Soms werd er hier met hoogdruk ge
werkt b.v. in de dagen toen de hooger reeds
genoemde kop van Refretete de verbeelding van
de massa gepakt had en honderdduizenden
copieën van het Egyptische wonderwerk haar
weg naar den kleinhandel vonden.
Een bijzonder interessant en zich steeds maar
uitbreidend onderdeel van de museawereld
wordt door het chemische laboratorium ge
vormd. In deze inrichting worden onderzoekin
gen ingesteld naar het materiaal b.v., waaruit
een of andere antiquiteit opgebouwd is en daar
uit kunnen dan weer allerlei interessante con
clusies betreffende oudheid, plaats van her
komst, enz. getrokken worden. Hier wordt ook
de grondslag gelegd voor den restauratiearbeid,
welke weer een afdeeling op zich zelf vormt,
eveneens voorzien van proef kamers, laboratoria,
enz. Hier wordt ook gezocht naar middelen om
allerlei wormen, insecten, schimmels, enz. ts
bestrijden, welke de tand des tijds genoemd wor
den en in dien vorm onophoudelijk aan de uit
gestalde voorwerpen knagen.
De schilderijenmusea hebben op hun beurt
ook weer een ganschen dienst achter de scher
men staan, welke zich met verdoeken, bijwer
ken, restauraties en onderzoekingen naar ver-
valschingen bezig houdt.
Natuurlijk ontbreekt ook de fotografische af
deeling niet. Gelijk alle andere takken van
dienst werkt ook deze in de eerste plaats voor
musea zelf. Op het oogenblik worden b.v. nauw
keurige nabootsingen gemaakt van de toon-
tafels van Boghasköi met hun keilschrift, welke
tafels aan de Turken behooren en aan dezen
moeten worden teruggegeven nadat de geleerden
van Berlijn er zich voldoende aan gelaafd zullen
hebben. Heel deze arbeid met toontafeitjes
speelt zich in een museum af maar dan achter
de schermen. Uitgestald werden slechts enkele
tafeltjes om belangstellenden een idee te geven
hoe de vondst van Boghazköi er eigenlijk uit
ziet.
Het gegeven volstaat wel om aan te toonen,
dat een museum slechts eene facade is, waar
achter veel verborgen gaat, van welks bestaan
de buitenwacht soms heelemaal geen vermoeden
heeft.
UW KABOUTERTJEl
BRUSSEL, 30 Juli 1933.
In den loop der laatste twintig jaar heeft de
electriciteits-industrie in België zich op groote
schaal uitgebreid.
In 1914 werd nog maar electnsche stroom
geleverd aan 458 gemeenten, waarvan de be
volking totaal drie millioen zielen bedroeg. De
distributie werd in de meeste gevallen waarge
nomen door privé maatschappijen, die hiervoor
concessies hadden gekregen; in veel kleinere
mate geschiedde dit door z.g. regieën. Alleen
Brussel, Luik en Gent werkten toen met regieën.
Veertien jaar later waren er reeds 2300 ge
meenten bij de openbare electriciteits-distributie
aangesloten en einde 1932 bereikte dit cijfer 2667
gemeenten. Hierna bleven er in geheel het land
nog maar slechts 93 gemeenten over, die niet op
een electriciteitsnet waren aangesloten; het be
treft hier meerendeels kleine plaatsen, want In
totaal omvatten zij nog niet eens 60.000 inwo
ners.
Einde vorig jaar werd aan 1983 gemeenten
stroom geleverd door distributie-maatschap
pijen, terwijl 591 andere gemeenten deze betrok
ken van regiëen of van industrieele centrales.
Hoewel het verbruik van electriciteit nog niet
tot alle klassen der bevolking van steden en
dorpen, die bij een net zijn aangesloten, is door
gedrongen, mag men toch zeggen dat, practisch
gesproken, de electrificatie van geheel land
op het oogenblik verwezenlijkt is.
Daags vóór den oorlog bedroeg de geïnstal
leerde" kracht van de Belgische electriciteitsmj-
verheid 582.000 kw. en de effectieve jaarlijkscne
productie 1.570 millioen K.W.U. In het jaar 1931
(het laatste waarover men .momenteel volledige
statistieken bezit) bedroeg de geïnstalleerde
kracht 2.004.000 K.W. en de productie 4.370 mil
lioen K.W.U. w
De evolutie van deze nijverheid wordt hier,
evenals in verschillende andere landen, ge-
karakteriseerd door een steeds grooter wordende
neiging tot concentratie. Deze werd gereali
seerd door de groepeering van verschillende pro-
duceerende maatschappijen en door het schep
pen van z.g. hulpnetten en interconnexies, ten
einde een meer afdoende organisatie van den
verkoop en van de distributie te bekomen.
Wij zullen hier thans even de revue passee-
ren van de voornaamste groepeeringen die op
deze wijze in het leven werden geroepen.
In een nieuwe maatschappij, de Société inter
communale beige, werden al de Belgische doch
termaatschappijen van de Soc. beige d'entrepri-
ses électriques gegroepeerd. De nieuwe Mij. ver
grootte de bestaande centrales, daarnaast deed
zij nog nieuwe centrales bouwen en deed zij
netten aanleggen voor interconnexie en voor
distributie aan de grootnijverheid.
Hierna fusionneerde de Soc. générale beige
d'entreprises électriques met de Soc. des che-
mins de fer économiques en de Soc. éclairage
et ehauffage par le gaz; uit deze fusie ontstond
de Compagnie générale beige d'entreprises élec
triques et industrielies, beter bekend onder den
naam Electrobel.
De Société d'électricité de l'Escaut en de Soc.
intercommunale beige d'électricité richtten, elk
voor dei helft, de Société générale beige de
production d'électricité op, die wij in het ver
kort de Interescaut noemen. Deze bouwde, nabij
de plaats waar de Rupel en de Schelde samen
vloeien, een machtigecentrale, die parallel
werkt met de usines van de twee moeder
maatschappijen en haar stroom verspreidt lan£S
netten die zich van de provincie West-Vlaande
ren tot de provincie Luik uitstrekken. r
Dan is er verder de fusie die enkele jaren
geleden is totstand gekomen tusschen de Soc,
Bruxelloise d'Electricité, de Cie Continentale
du Gaz, de Soc. du Gaz de St. Josse ten Noode,
de Cie Auxiliaire d' électricité en de Soc. d'Elec
tricité du Brabant (deze laatste werd later door
de Soc. Centrales Électriques des Flandres ge
absorbeerd), om de meeste centrales van de
Brusselsche agglomeratie te groepeeren; hier
mede werden meteen de gemeenschappelijke
belangen beter gediend, o.m. ook door het feit
dat de reserves op meer rationneele wijze kon
den worden aangewend. Uit al deze organisaties
kwam de Union Intercommunale des Centrales
Électriques du Brabant tot stand, die wij ge
woonlijk de Interbrabant noemen.
Op het gebied der interconnexies staat de
parallelwerking der centrales toe een maximum
van veiligheid te bereiken en de excedenten van
stroom op nuttiger wijze te gebruiken. De eerste
belangrijke verwezenlijking in dit verband was
de oprichting van de Union des Centrales
électriques du Pays de Liège, met het doel een
verbinding te verzekeren tusschen de centrales
der groote metaalfabrieken en die van de steen
koolmijnen in de streek van Luik. Deze Union
werd later getransformeerd en uitgebreid met
verder afgelegen en diverse centrales en nam
hierna den naam aan van Union des Centrales
Électriques de LiègeNamurLuxembourg, of
de Linalux. Haar organisatie heeft ten doel het
bereiken van een vlugge en veilige samenwer
king tusschen al de voortbrengende elementen
en de verbruikers, die deze groepeering heb
ben gesticht; tegelijkertijd wordt natuurlijk ook
gestreefd naar een zoo zuinig mogelijke exploi
tatie.
In het centrum des lands bestaat eveneens een
organisme van het genre van de Linalux, n.L
de Union des Centrales Électriques du Hainaut,
met haar groepeeringen van de Sambre, de
Borinage en het centrum.
Hiermede hebben wij de voornaamste elec-
triciteitsondernemingen van België opgesomd,
waaronder er zich bevinden die het Nedeiland-
sche publiek interesseeren wegens belangrijke
leeningen welke zij op de Hollandsche geldmarkt
hebben gesloten.
De activiteit van al deze maatschappijen blijtt
bevredigend, ondanks de daling, ondanks de
daling, wegens de crisis, van het industrieel
stroomverbruik.
Volgens de statistieken van de Union des
exploitations électriques en Belgique, vertegen-
woordigen de daarbij aangesloten 78 electnci-
teitsondernemingen een globaal kapitaal van
2.861 millioen francs.
Ondanks de daling van den verkoop van In-
dustrieelen stroom bleef het aantal abonné's
voor do levering van hoogspanning-stroom de
laatste drie jaar voortdurend toenemen en acht
men de possibiliteiten van nieuwe industrieele
electrificaties nog zeeg belangrijk en verklaren
de chefs van de electrische industrie dan ook
onbewimpeld, dat in België nog een groot toe
komst voor de electriciteits-nijverheid is weg
gelegd.
Des namiddags hebben de deelnemers aan den
vacantiecursus aan boord van het jacht der ge
meente Gent „Artevelde" een rondvaart door
de haven van Gent gemaakt
In het kamp der Katholieke Voortrekkers, die te Lourdes hun parool „Dienen" in toepassing brengen. In t midden de ga*
ten in het kamp, H. H. H. H. Exc. Mgr. Jansen en Mgr. Diepen, H. H. Exc. Jhr. Ruys de Beerenbrouck en mr. Deckers