I poort op het Abdij-complex. Qe door den brand in 1929 onthoofde toren verheft zich boven de reeds gedeel- i Aijke herstelde daken. Het inwendige van de Abdijkerk. Een overzicht van de Abdij met de omringende gaarden en abdijgronden omstreeks het jaar 172S. HET ACHTSTE EEUWFEEST VAN TONGERLOO'S ABDIJ. Een kijkje door de oude cj ;56H8f Y»T AV ?Y" ira ERTIJNEl KEMPEN. LEVEN vrijwillig de navolging der Evangelische Raden op zich namen. Doch oorspronkelijk was dit nog zonder eenig verbandzij leefden in de wereld zonder van de wereld te zijn. Op 't einde der 3e en 't begin der 4e eeuw ontmoet men de kluizenaars, die zich in strenge afzon dering terugtrekken in de woestijn en onher bergzame oorden (de anachoreten, de zuilheili- gen, enz.) anderen voegen zich samen rondom een bekend persoon, zooals men dat kent uit het leven van den H. Hieronymus te Bethlehem. Bepaalde levensregels kende men nog niet. De groote wetgevers der kloosterorden werden ten slotte de H. Basilius in het Oosten en de H. Benedictus in het Westen. Men moet hierbij bijzonder de aandacht schenken aan het feit, dat al deze kloosterlingen leeken waren in het begin beschouwde men zelfs het priesterschap als onvereenigbaar en tegenstrijdig met het kluizenaars- of monniken leven. De Kerkvergadering van Chalcedon (451) telde de monniken nog onder de leeken, ook al vond men toen reeds priesters onder hen. Zij vormen tenslotte die groote groep van kloos terlingen, die men de contemplatieve orden noemt, b.v. de Benedictijnen met hun hervorm de takken de Cisterciensers van Bernardus (Bernardijnen) en de nog strengere observantie van Robertus (Trappisten) verder de Karthui- zers (H. Bruno), Carmelieten, Camaldulensen, enz. De priesters als zoodanig stonden daarbuiten omdat hun taak een geheel andere was Chris tus volgen in het volle priester-zijn, offerande en offeraar, zelfheiliging en heiliging van ande ren. Zij stonden rondom hun bisschop in een gemeenschappelijke taak voor Christus' Kerk. Augustinus zal dien gemeenschappelijken levensvorm tot een groote hoogte opvoeren, zoodat hij zeggen mocht„Ziet, hoe wij leven niemand bezit iets in eigendom.... wij wonen allen samen in de bisschoppelijke woning. Zoo willen wij, zooveel we kunnen, de heiligen navolgen, die in de Handelingen der Apostelen worden geprezen, omdat niemand iets het zijne noemde, maar alles gemeenschappelijk bezit was". Dit heerlijk ideaal van het priester-leven zou helaas niet lang in zijn volle doorwerking be stand blijven tegen menschelijke zwakheden en de stormen, die over de Kerk heengingen. Het gemeenschappelijk leven der priester-kanun niken (van het Grieksche woord kanoon regel) werd dikwijls slechts een formuul en talrijke hervormingspogingen konden nooit tot de oorspronkelijke beteekenis terug reiken. Vooral de investituurstrijd in de 11e en 12e eeuw zou den priesterstand als zoodanig neer halen tot een schijnbaar louter stoffelijk ambt: kanunnik-zijn, behooren tot een kapittel was in vele gevallen slechts een kwestie van een schoone financieele positie, die aan vrienden en familieleden werd geschonkenhet priester zijn, zooals Christus en de Kerk het wilden, was een zeer bijkomstige factor. Maar die 11e en 12e eeuw mogen dan al somber geweest zijn door de geweldige inzin kingen, zij zullen voor ons ook blijven mis schien wel de schoonste eeuwen van een sterke innerlijke hervorming en heerlijken opbloei naar de hoog-cultuur der Middeleeuwen: zij zullen blijven de eeuwen van heldhaftige edel moedigheid, de eeuwen van een Bruno, Ber nardus, Robertus, van een Franciscus en Do- minicus, van de Kruistochten en edele ridder schap. In deze eeuwen leefde Norbertus, uit het adel lijk geslacht van Gennep, als een kind van zijn tijd te midden van de kwalen van zijn tijd. In 1082 geboren te Xanten leeft hij als subdiaken, maar practisch meer als hofjonker aan het kei zerlijk hof en was reeds vroegtijdig lid van het kapittel van Xanten. Op bijzondere wijze ge troffen door de genade was hij tot het in zicht gekomen, dat een dergelijk leven toch nooit kon beantwoorden aan Christus' ideaal en reeds aanstonds na zijn priesterwijding pre dikt hij voor zijn mede-kanunniken van Xanten over levenshervorming, doch zonder resultaat. Dan wil hij als bedelmonnik zijn apostolaat gaan uitoefenen van .stad tot stad, want zijn leven zal en moet een apostolisch leven zijn, zooals hij herhaaldeJTfK tegenover de Pausen zal getuigen. Voorzien met volmachten van Paus Gelasius II trekt hij rond, arm als Chris tus met niets anders dan de apostolische liefde van Christus. Na veel schikkingen van Gods Vearzienigheid vestigt hij zich ten slotte in 1120 in Prémontré in N. Frankrijk, waar hij het eerste klooster sticht der Praemonstratensers (Norbertijnen. o£ Witheeren.),.., Norbertus bedoelde echter niet hiermede een nieuwe orde aan de bestaande contemplatieve orden toe te voegen: hij kende slechts één le vensideaal: priester-zijn in den meest werkelijken zin, priesters vormen naar Christus' ideaal voor de heiliging der zielen. Geen enkel oogenblik heeft hij deze apostolaatsgedachte los gelaten, maar ook steeds heeft hij diep beseft, dat dit apostolaat slechts kon openbloeien uit een naar de hoogste toppen opgevoerd innerlijk leven. Zijn stichting zou gedragen worden door de gedachte van het Hoogpriesterlijk gebed: „Ik vraag den Vader niet, dat Hij U wegneemt uit de wereld, maar dat Hij U bewaart voor de wereld." Het volle apostolaat dus, maar dan geschraagd door Je sus' vermaning van algeheele zelfont hechting: „Goud noch zilver noch kopergeld zult gij in Uw gordels dra gen, niets zult gij meenemen, geen tasch op weg, geen brood, geen twee onderkleeren zult gij hebben, geen schoenen, geen sandalen, geen reis staf." Het contemplatieve element heeft hij in het innigste verband ge bracht met de apostolaatsgedachte, zooals wij dat in z'n hoogste vol maaktheid slechts kennen bij Chris tus Hiermede heeft Norbertus zijn taak aanvaard en de eerste priester-orde in de Kerk gesticht, met als regel den levensvorm van Augustinus; maar omdat hij dat priester-zijn tot iets essentieels maakte (iets wat tot dan toe ongekend was) mag men hem krachtens deze hooge doelstel ling den meest genialen ordestichter der H. Kerk noemen. Zeer juist wordt Norbertus' stichting door Dom. R. Schutte O.S.B. aldus getypeerd: „Zonder te willen uitmaken tot wel ke hoogte van hemelglorie Norbertus gekomen is, blijft het mijn heilige overtuiging, dat hij onder de ordestichters een transcendentale plaats inneemt: met andere geroepenen tot die zelfde uitverkiezing gemeen hebbende, dat hij een orde stichtte voor alle tijden en' alle plaat sen, dus met een universeele zending doch boven hen allen uitstaand hierin, dat hij de taak van zijn zonen zoo hoog mogelijk hief in het mystische Lichaam van Christus, hun roeping namelijk dus hun taak vasthechtende aan het priesterschap en den priesteract van den God-Mensch, en als zoodanig aan onzen Heer Jesus Christus." De stichting der „meest roemruchte abdij van Brabant", zooals de kroniekschrijvers de abdij van Tongerloo noemden, dagteekent van 1130. Giselbertus, een rijk inwoner van Tongerloo, deed afstand van zijn goederen aan de abdij van Antwerpen om hierop een abdij te stich ten. De gelukz. Henricus was de eerste abt en de stichter Giselbertus trok zich als eenvou dig leekebroeder terug in het stille leven der abdij. Door bemiddeling van den H. Bernardus wordt de stichting der abdij door Burchard, bisschop van Kamerrijk, erkend. Met deze eenvoudige feiten begint de abdij haar bestaan te midden van de eenzaamheid der verlaten Brabantsche Kempen. Van deze stille plaats zal Norbertus' liefde uitgaan over die troostelooze verlatenheid. Groote schenkin gen van vorsten en begunstigers zullen gelei delijk aan meer welvaart brengen in deze eenzame streken, maar vooral de groote pries ter-ijver van Norbertus' volgelingen zal in die eenvoudige sobere bewoners der Kempen een liefde leggen voor hun geloof en godsdienst; een liefde die nu nog de rijkste schat is van dat goede Brabantsche volk, dat in onze dagen nog zoo gaarne spreekt van „onze" abdij. Geleidelijk ziet men den invloed der abdij groeien in alle opzichten. Haar bezittingen breiden zich uit, de zielzorg in steeds meer parochies wordt haar toegewezen, waarvan ook ons Noord-Brabant de zegenrijke vruchten mag plukken. In Nispen,Roosendaal, Klein-Zun- dert, Alphen, Chaam en Riel, Tilburg, Waal wijk, Drunen, Venlo, enz. oefenen de Witheeren de zielzorg uit en zij mogen gerust het oordeel der geschiedenis afwachten daar hun priester- werk in ons Zuiden niet te vergeefs is ge weest. Met haar stoffelijken groei (die men natuur lijk geheel in het toenmalige tijdsbeeld moet beschouwen) stijgt ook de politieke invloed en vanaf de 15o eeuw zien we den prelaat van Tongerloo zetelen in de Staten van Brabant. Men moge deze groote wereldlijke macht en stoffelijke rijkdom beschouwen zoo men wil, de geschiedenis dezer abdij bewijst ons dui delijk, dat de uiterlijke rijkdom nooit tot een ernstig innerlijk verval heeft geleid. De geest van St. Norbertus bleef een hechte traditie en elk apostolaat, ook op wetenschappelijk en kunst-gebied vond in de abdij een sterken steun. Merkwaardige figuren treft men onder de groote reeks van prelaten, die het bestuur der abdij hebben gedragen. In 1400 krijgt Joan nes de Gravia van Bonifacius VIII het recht de bisschoppelijke eereteekens te dragen, 'n Eeuw later zal Jan van Westerhoven den veelzeg- genden titel voeren van „vader der armen". An- De op 28 April 1929 door brand gedeeltelijk verwoeste Abdij. Norbertus stichtte dus een priesterorde, d.w.z. met de volle priestertaak: staan tusschen God en de menschen als een andere Christus, maar hij legde aan de basis van dat priesterleven de strengste monachale observantie en het meest strenge boeteleven van de monniken orden. Deze schijnbaar al te uitgebreide inleiding was toch noodzakelijk om de sfeer en den geest eener Norbertijner abdij te kunnen aanvoelen en in een eerlijke beschouwing de geschiedenis eener abdij aan deze leidende gedachten van Norbertus te toetsen. Want het leven eener Nor bertijner abdij draagt in zich den harteklop van alle tijden en eeuwen. Maar steeds moet men blijven letten op de hoofdgedachte van St. Norbertus, dat de taak zijner abdijen niet is een zuiver contemplatieve maar een priester- taak, waaraan geen enkele vorm van aposto laat vreemd is: zijn zonen zullen staan te mid den van het volle leven der Kerk, omdat zij priester zijn en daarom de dragers van het le ven der Kerk als voortzetters van Christus' kruisoffer. Norbertus moet wel diep doorvoeld hebben het heerlijke tafereel van het Laatste Avondmaal, wanneer Christus in een uiterste liefdegave Zich wegschenkt aan de menschen en op dat oogenblik Zijn priesterschap meedeelt aan Zijn Apostelen, die als éénige priesteract van Christus zullen zien: Zijn dood op het Kruis. Men zal dus bij de beoordeeling van de ge schiedenis eener Norbertijner abdij steeds moe ten vragen naar de volgende factoren: vooreerst de meest strenge monachale levensvorm van de Evangelische Raden naar Christus' voor beeld en Christus' prediking. Deze algeheele onthechting vormt de basis voor den opbouw van het priesterleven, dat zijn hoogtepunt vindt in de dagelijksche H. Mis en het H. Officie, die beiden de voortzetting zijn van Christus' priesteract op Calvarië: en voortvloeiend uit dit priester-zijn het apostolaat onder de zielen, welk apostolaat ten slotte steeds weer zijn hoogtepunt vindt in de H. Mis en het Officie. Gedragen door deze hooge gedachten begint Norbertus in 1124 zijn prediking te Antwerpen tegen de dwaling van Tanchelmus met het heerlijke resultaat eener algeheele overwin ning. Uit dankbaarheid wordt hem de collegiale kerk van St. Michiels geschonken, waarbij hij de roemrijke St. Michielsabdij sticht. De eerste prelaat dezer abdij, de Gelukzalige Waltman, zal van hier uit de abdijen stichten van Aver- bode, Tongerloo en Middelburg. tonius Tengrooten (15041530) legt den grond slag voor de rijke bibliotheek, die latere schrij vers durfden vergelijken met de Vaticaansche. Een zeer bijzondere figuur, vooral ook voor ons land, is de vromé en geleerde abt Arnoldus Streijters (1530—1560) oud-pastoor van Roo sendaal. Hij staat midden in de woelige tijden der godsdienstige en politieke hervorming. Hij In 1796 komt de sombere dag in Tongerloo's nooit-onderbroken geschiedenis. De Fransche Republiek heft de abdij op en 6 December worden de kloosterlingen met geweld uit de abdij verdreven. De gebouwen worden in 1798 verkocht en de prachtige abdijkerk wordt ten slotte in 1811 geheel vernield. De kloosterlingen (125 in getal) leven verspreid als ballingen, overal een voorbeeld gevend van zielenijver en echten Norbertijnschen geest. In 1837 vereenigden zich de overgebleven kloosterlingen in 't kasteel van Broechem en 1 Juli 1840 mogen zij weer hun eeuwenoude abdij betrekken .Evermodus Backx werd eerste overste In 1852 werd weer begonnen met de prachtige neo-gothieke kerk, die thans wel het heerlijkste gedeelte der groote abdij vormt. De herinrichting en vooral de nieuwe heropbouw van het Norbertijnsche kloosterleven komt bij zonder toe aan prelaat Chrysostomus de Swert (18671887), die opgevolgd werd door Mgr. Th. L. Heylen, den thans over geheel de wereld be kenden bisschop van Namen. Prelaat Adrianus Deckers (18991915) grondlegger der Norber tijnsche missie in Congo volgde hem op als 52ste abt der eeuwenoude abdij. En thans rust het heil der abdij in de handen van den „amicus fidelis, protector fortis", den trouwen vriend en krachtigen beschermer, Wanneer wij in onzen tijd zoo'n gröote cultuurverarming zien, dan weten wij dat het Verleden in ons land veel bronnen moedwillig heeft afgesloten, bronnen, waaruit onze vroegere beschaving is opgebouwd. Naast alle intensiteit en activiteit, waarmede gewerkt wordt aan den heropbouw van ons geloofsleven, moeten wij toch telkens opnieuw ervaren, dat ook ons land meezeult in den stroom van 't modern heiden dom. Wij moeten durven erkennen, dat het Volksleven in Nederland (de Katholieke stre ken uitgezonderd) niet meer gedragen wordt door een godsdienstige gedachtehet is de wrange vloek, die de Hervorming in haar oorsprong reeds meedroeg. Wij staan nu tenslotte voor ons land met z'n in zoovele opzichten mislukte beschaving en toch dragen wij allen den plicht te werken en te bouwen aan 't geluk van ons volk. Daarom moet elke gelegenheid gebruikt worden om terug te grijpen naar 't verleden, waar achter een berg van historische wanopvoeding onze eigen cultuur verborgen ligt. Wij moeten ons zelf niet blind staren op den grooten strijd onzer nationale zelfstandigheid, van welke be teekenis hij ook geweest iswant diezelfde strijd is tenslotte in vele opzichten het ruwe einde geweest van veel wat grootsch was en Waarvoor niets is teruggekomen. Het achtste eeuwfeest der Norbertijner abdij van Tongerloo in de Brabantsche Kempen moet voor Noord-Nederland een dankbare gelegen heid zijn om terug te zien naar het werk van hen, die ons land hebben groot gemaakt, die onze welvaart hebben gegrondvest, die onze beschaving voortdurend hebben gevoed en ge stuwd, de monniken. Ieder onbevangen Neder lander moet tenslotte toch toegeven, dat wij In zoovele opzichten het contact met onze eerste beschaving hebben verlorenMoeizaam wordt door onze historici gevorscht naar den schat, die langzaam-aan ontrukt wordt aan een opzettelijke vergetelheid. Het grootsche werk der Middeleeuwsche kloosterorden is voor de meesten onzer een onbekend ietsmen kent hen mogelijk als ontginners onzer landen, maar hun innerlijke kracht, het opstuwen naar één alles-omvattend ideaal van „leven met Christus" is een gesloten boek. Ons land kent nog slechts enkele nederzettingen van voor de Hervorming, terwijl toch heel het beschavingsleven der Vroegste middeleeuwen gedragen werd doorcde kloosterlingen de orde van St. Norbertus heef t daarin ongetwijfeld een zeer voorname rol gespeeld, wanneer men slechts een oogenblik denken wil aan de verschillende abdijen in Friesland (Mariëngaarde, Kloosterburen, Dok- kum, Oosterbierum, Wlttemierum), de beroemde abdij van Middelburg en Berne. De Katholieke Kerk heeft steeds een aantal geloovigen gekend, die zich niet tevreden stel den met het onderhouden der geboden, maar kent zijn volk en voelt den dreigenden nood eener al te Spaansche regeeringsmentali- teit. Bevriend met de Hee- ren van Breda zal hij een der eerste en voornaamste hel pers zijn van den Prins van Oranje. 13 Dec. 1553 trekt hij naar Breda om de oudste dochter van den Prins te doo- pen en opnieuw 16 Febr. 1555 voor het doopsel van den oudsten zoon Philips Willem, Graaf van Buren. Tegelijker tijd is hij een der eerste en grootste geldschieters van den Prins. Maar wanneer hij bemerkt, dat de politieke strijd door de al te opportu nistische houding van den Prins een godsdienst-strijd wordt, aarzelt hij niet een be sliste houding aan te nemen en staat dan voor ons als een der eerste leiders der Contra reformatie. Treffend is het, hoe naast Het Hoogivaa al deze politieke beslom meringen de zorg voor het innerlijke le ven der abdij de eerste plaats blijft innemen. Heilige en geleerde priesters haalt hij naar de abdij voor dé vorming zijner kloosterlingen, zooals b.v. de groote schriftuurkenner Cornelius Jansenius van Hulst, later eerste bisschop van Gent. In 1560 wordt krachtens de nieuwe indeeling der bisdommen van 1559 de abdij als commende ingelijfd bij het bisdom den Bosch en wordt Sonnius bisschop-abt. Een hardnekkige strijd ontbrandt voor de eigen zelfstandigheid der abdij, die zij het ook ten koste van groote offers in 1590 met een gelukkigen uitslag wordt beëindigd. Evenmin gaan de beroeringen der Hervor ming ongemerkt aan de abdij voorbij en 'n drie-tal harer zonen sterven als martelaar. Adrianus Stalpaerts (16091629) sticht het Norbertijner college te Rome, terwijl de groote geleerde Augustus Wichmans (16441661) de abdij opvoert tot haar hoogsten bloei, niet het minst op wetenschappelijk gebied. Dat de nabloei der Renaissance ook haar sporen heeft achtergelaten in het leven der abdij, mag ons in de 17e en 18e eeuw niet ver wonderen, maar des te schooner staat dan weer voor ons de figuur van een Godefridus Her mans, laatste abt voor de Fransche Revolutie, met Kardinaal Frankenberg een der meest on versaagde bestrijders van Jozef II: daarna door tastend leider der Brabantsche omwenteling, ten slotte banneling van de Fransche Revolutie. Sterker spreekt hij nog tot ons als de bescher mer der Bollandisten, wier bibliotheek en drukkerij hij voor enorme geldsommen kocht en aldus voor een onherroepelijken ondergang bewaarde. Drie zijner kloosterlingen zetten het werk der Bollandisten voort. digst Heer Dr. H. Lanvy, Abt van Tongerlq Zijn Hoogw. Heer Prelaat Dr. Hugo Lamy, echt aristocraat van den geest, die in den vollen zin des woords als een praelatus de roemruchte abdij zal voortleiden door de branding onzer dagen naar een nieuwen tijd in voller gloria van het schoone Norbertijnsche priesterleven. De droeve dag van 28 April 1929, toen een felle brand zooveel heerlijks verwoest heeft, zal geen donkere schaduw kunnen werpen op haar geschiedenis, want uit elke beproeving, uit eiken tegenslag, uit elke bekommernis zal Nor bertus' geest sterker en glorievoller naar voren treden. Ook thans nog staat de abdij in de volle realiteit van het brandende leven en rijkelijk mag zij mededeelen van haar rijke schatten van liefde en innerlijke sterkte. De eeuwenoude poort heeft velen zien binnentre den, maar nooit is iemand zonder warm hart weer heengegaan: en trots de beroeringen van alle tijden ook van deze dagen zal Nor bertus' werk blijven voortbestaan, omdat het rust op de groote waarheid van Christus' Kruis, die eiken dag met nieuwe glorie uitstraalt in de luisterrijke conventsmis. En degeschiedenis heeft bewezen dat de wapenspreuk van deze echt Brabantsche abdij „Veritas vincit" (de waarheid overwint) geen ijdele klank is geweest, wat de grootste zeker heid geeft voor nog heerlijker toekomst C. DEKKERS, Pr. j

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 5