Hlló
Siü
as
HET NATIONAAL-SOCIALISME
awM
S -fï4 v -'
WrtP<
ZEVENDE R.K. PAEDAGOGISCHE
WEEK TE TILBURG.
WOENSDAG 23 AUGUSTUS 1933
«Wii
(SB
lifclls
mm'-- m
■BTv^pOTg
PI
DE INNERLIJKE WORDING.
VORM EN METHODE VAN ONS
ONDERWIJS.
Het onderwijs in de moedertaal.
EERSTE DAG.
DE VOLKSSCHOOL IN HET SA
MENSTEL DER ONTWIKKELING.
Referaten van Prof. dr. F. G.
Raederscheidt en van
Dr. Br. Denys.
XVII NEDERL. LITURGISCHE
WEEK TE YENRAY.
De openingsvergadering.
PLECHTIGE JAARDIENST VOOR
Z.EM. KARDINAAL VAN ROSSUM.
Y--y,S
v.-jJhMk^P^lwi sjite:
Hoe de „Heraldo de Cuba" te Havanna zijn trouw aan president Machado bekoo-
pen moest, toen Machado eenmaal de vlucht had genomen.
II. De nationale gedachte in Duitsch-
land na den wereldoorlog.
De wereldoorlog bracht in de Duitsche
politiek een omwenteling.
Zij ving reeds aan op 4 Augustus 1914,
toen de Sociaal-democraten, zonder eenige
politieke voorwaarde te stellen, voor de oor-
logscredieten stemden; slechts deze reserve
maakten zij: het ging om een verdedigings
oorlog. Maar hiermee had de sociaal-demo
cratie haar principieele oppositie-stelling
verlaten. Daardoor steeg haar politieke in
vloed: men kon haar tijdens den oorlog niet
meer missen. Zoo verkre.eg zij eindelijk!
de afschaffing van het drie-klassen-kies
recht in Pruisen (1917 althans door den kei
zer toegezegd).
Was de oorlog een verdedigingsoorlog, dan
mocht de vrede geen veroveringsvrede zijn.
Door deze gedachte kwam de bekende vre-
des-resolutie van Juli 1917 tot stand. Maar
toen in strijd daarmee de vredesver
dragen van Brest-Litowsk en Boekarest ge
sloten werden, verzette de Rijksdag zich
niet.
Maar zonderling genoeg, hoe sterk de po
sitie van den Rijksdag tegenover de Regee
ring ook geworden was, niet van hem ging
de wijziging uit, die uitliep op een parlemen-
tariseering van het Rijk. De stoot daartoe
werd gegeven door de hoogste legerleiding,
die ontevreden was met de civiele macht.
Hindenburg en Ludendorff gebruikten den
Rijksdag om druk op de Regeering uit te
oefenen. Natuurlijk, ze waren zelf geen
voorstanders van het parlementaire stelsel,
maar zij vroegen alleen wat in de gegeven
omstandigheden militair doelmatig was. Zoo
bewerkten zij den val van den Rijkskanse
lier von Bethmann Hollweg, door zich ach
ter de parlementaire actie te stellen met de
bedreiging van hun terugtreden, als de
Rijkskanselier niet ging.
Toen het in den herfst van 1918 duidelijk
was geworden, dat de oorlog militair niet
meer te winnen was en dat men hoogstens
nog een vernietigende nederlaag kon voor
komen, eischten zij een direct op den Rijks
dag steunende, derhalve parlementaire,
Regeering. Natuurlijk weer niet om poli
tieke redenen of voorkeur, maar zij wilden
het vaderlandsche front zoo sterk mogelijk
hebben. Tot dan toe had de Rijksdag zich
nog steeds beschouwd en gedragen als een
orgaan van kritiek, niet van leiding. Hij
dacht er niet aan, de drager te willen zijn
van den over de totale politiek beslissenden
Staatswil. Het parlementaire stelsel werd
door hem niet in strijd veroverd gelijk
het in andere landen na 1848 gekomen was
het kwam als een ongevraagd geschenk
van boven. Zóó hecht was het gebouw van
Bismarck geweest; zelfs in de vier oorlogs
jaren had het stand gehouden. Eerst de
naderende nederlaag deed het ineenstorten.
Het bewind van den laatsten keizerlijken en
eersten parlementairen Rijkskanselier ein
digde met de revolutie. De invoering van het
parlementaire stelsel kon de oorlogsmoeheid
van het Duitsche volk niet meer in nieuw
élan doen omslaan.
De vroegere voorspelling van Bismarck,
dat er na een nederlaag van het Rijk een coa
litie zou komen van de drie „Rijksvijanden":
Vrijzinnigheid, Centrum en Sociaal-demo
cratie, die de Duitsche Republiek zouden
instellen, deze voorspelling ging thans in
vervulling.
Het politieke front in het binnenland
moest te meer ineenstorten, naarmate het
vertrouwen in den Staat als machtsapparaat
zonk. Zijn onbekwaamheid om den oorlog
snel tot een goed einde te brengen, leidde
niet, gelijk in de Entente-staten, tot minis-
terieele crises, die het regiem in zijn grond
slagen onaangetast lieten, maar het deed het
regiem zelf ineenstorten, wat noodzakelijk
leiden moest tot -een crisis van het natio
nale bewustzijn.
De verandering in de grondslagen van den
Staat moest aan de aanhangers van het oude
regiem wel als antinationaal voorkomen.
En deze opvatting moest den anderen wel
toeschijnen als een beleediging van het na
tionale bewustzijn der massa, die niet meer
als passieve objecten der Staatsleiding wil
den beschouwd worden, maar directe deel
neming in de vorming van den Staatswil
verlangdenf
Bismarck had vóór alles het parlementa
risme willen verhinderen. Daarom had hij
het zwaartepunt van het Rijk gelegd in de
instellingen en historische machten, wier
voortbestaan hij onontbeerlijk achtte. Zoo
kwam er stabiliteit in de Rijksregeering.
Maar de oorlog bedreigde het bestaan-zelf
van het Rijk, en deze bedreiging viel samen
met die van het volk in zijn geheele samen
stelling. Daardoor maakte het nationale be
wustzijn aanvankelijk ongemerkt, zich los
van het dynastieke moment, zelfs van de
geheele Bismarcksche staatsinrichting. De
voorstelling, dat er „Rijksvijanden" zouden
zijn, het geloof in een door bepaalde politieke
en historische ordeningen gedragen natio
nale gezindheid, traden terug achter het al-
gemeene gevoel van gezamenlijk te behoo-
ren tot het Rijk, dat de politieke groepen,
partijen, belijdenissen vormde. Het Bis
marcksche Rijksbewustzijn met zijn poli
tieke en historische voorstellingen werd niet
meer als onvoorwaardelijke vooropstelling
aangevoeld door hen, die een in het Duitsche
Rijk gegeven nationale eenheid erkenden.
Zoo kon in November 1918 het bestaande
nationale gevoel als grondslag van het Rijk,
waaronder eenvoudig de Duitsche Staat ver
staan werd, voldoende blijken.
Op dien grondslag konden, gedreven door
de behoefte aan orde en zekerheid, de
sociaal-democratie en de burgerij tot elkaar
naderen, om de katastrofe van het Bismarck-
Rijk samen op te vangen. Dit nationaal ge
voel was voldoende, om het voortbestaan
van den Staat te verzekeren, al nam deze
dan ook thans democratisch-parlementaire
vormen aan.
Zoo leidde de November-revolutie niet,
gelijk eerst scheen, tot een internationalis-
tisch-socialistische Republiek, maar tot de
ontwikkeling van een nationaal-democra-
tisch-parlementairen volksstaat. Het beslis
sende resultaat was derhalve het behoud van
het Rijk, met opgeving van de Bismarcksche
Rijks-idee, althans bij de leidende lagen en
groepen van het nieuwe systeem, de toon
aangevende partijen in de Regeering.
De dynastieën waren verdwenen. Daar
door was het geheele politieke systeem in
zijn grondslag veranderd. In de plaats van
den Bond der Vorsten kwam de legitimatie
van de regeering van Rijk en Landen door
het volk. De partijen van de vredesresolutie
van 1917, de dragers van de parlementarl-
seering van 1918, Centrum, Sociaal-demo
cratie en Democraten vormden de coa
litie, uit wier samenwerking de Grondwet
van Weimar als grondslag van den nieuwen
Staat ontstond. Hun niet te miskennen ver
dienste was, dat zij de Rijkseenheid hebben
weten te behouden. De Grondwet had thans
een geheel andere beteekenis dan die in het
Bismarcksche Rijk. Was zij toen de uitdruk
king van een vergelijk tusschen verschil
lende historische machten en krachten,
thans toonde zij aan, dat niet meer de Vor
sten. en hun bureaucratie en de van hen af
hankelijke regeeringen, maar het volk zelf
en zijn vertegenwoordiging souverein zijn.
Niet voorzien had men de mogelijkheid, dat
er sterke politieke stroomingen konden op
komen, die zich tegen de grondslagen der
constitutie zouden keeren, en den arbeid van
het Parlement onmogelijk zouden maken.
Alleen was er het bekende artikel 48, dat in
geval van nood aan. den Rijkspresident bui
tengewone macht verleende, waarbij men
alleen dacht aan een voorbij gaanden toe
stand. Het geheel ademde den geest van
1848, en had een tweevoudig karakter:
eenerzijds de tegenstelling tot het Bismarck
sche Rijk, anderzijds de afweer van een
dreigenden socialistischen Staat. Wat men
wilde, was de sociale Volksstaat. Feitelijk
stond het zóó, dat in de plaats der vorsten
de partijen waren gekomen. En wijl geen
partij op zich zelf sterk genoeg was, op de
politieke ontwikkeling haar stempel te
drukken, kon één Staatsidee zich ook
niet ontwikkelen. Het oude keizerrijk was
een sterke Staat, waarin de Pruisische ge
dachte voortleefde. Bismarck had ervoor
gezorgd, het Rijk niet als een vereeniging
tot het nut van 't algemeen, maar als een
Staat te scheppen, die in overeenstemming
was met een bepaalde natie en een be
paalde situatie. Die grondgedachte bleef le
vendig, ook na Bismarck's val. Zij was uit
en in de historie gegroeid als een schep
pende macht. Die verhouding tot de historie
miste de Grondwet van Weimar, al knoopte
ook zij wel aan historische tradities aan.
Zij was een soort noodwoning, men wilde
erger verhoeden, Indien geen parlementa
risme, wat dan anders? Maar onderwijl
zagen de socialisten in haar den eersten stap
op den weg naar de socialistische Maat
schappij.
Zoo was het moeilijk, geestdrift te
wekken voor den nieuwen Staat. Aan het
oude Rijk zat de fascineerende naam vast
van den ijzeren kanseher, Bismarck. Maar
wat zei het volk de naam van den braven
Ebert? En dan dit: de Republiek was de
Staat, waaraan de herinnering verbonden
was aan den verloren oorlog en het smade
lijk vredesverdrag van Versailles. De bui-
tenlandsche politiek, die de nieuwe Staat te
voeren had, ging geheel op in het afweren
van afpersing en uitzuiging door de over
winnaars, die ook de aansluiting bij Oosten
rijk onmogelijk maakten. De partijen, die
deze Republiek hadden gemaakt, schenen
nu in veler oog toch wel werkelijk anti
nationaal te zijn. Men liet de geschiedenis
aanvangen met 1918. Vernedering, economi
sche nood, de sociaal-democratie in de Re
geering, ziedaar de Republiek, de Staat
van Weimar!
Zeker men kon dit niet vergeten
de socialistische revolutie was teruggedron
gen met den steun van het oude officieren
corps en met behulp van kringen, die van
den nieuwen socialen Volksstaat niets wil
den weten. Deze redders uit den nood kon
men niet buiten de weermacht sluiten. Zoo
was er van den aanvang af een machtige
groep, die zooal niet openlijk vijandig te
genover de Republiek stond, dan toch minst
genomen vreemd. Die vervreemding groeide
aan door de onmogelijkheid een sterke bui-
tenlandsche politiek te voeren. De Staat
stond niet meer boven de partijen, de par
tijen vormden den Staat. De Regeering be
stond uit representanten dier partijen, de
oude „Rijksvijanden", waartegenover alleen
nog de weermacht gebleven was als ver
tegenwoordiger van de bovenpartijdige
Staatsidee. Ook het ambtenarencorps was
uit het oude regiem overgebleven. Het moest
nu, anders dan vroeger, rekening gaan hou
den met het parlement. Waren de ambte
naren voorheen uit bepaalde kringen, in
zonderheid den adel, gerecruteerd, thans
wilde men de baan vrij maken voor alle
bekwamen. Maar de tegenstanders zagen
daarin slechts een verpolitiseering van het
ambtenarencorps, dat uit zijn boven de par
tijen staande stelling gedrongen werd, en
vergaten, dat onder het oude regiem de
ambtenaren vrijwel uitsluitend uit bepaal
de, vooral adellijke, conservatieve en natio-
naal-liberale kringen waren gerecruteerd.
Zoo was er na 1918 een latente spanning
tusschen de Republiek en het officieren- en
ambtenaren-corps.
Bij dit alles kwam, dat juist de vroegere
oppositioneele partijen thans de meerder
heid vormden. Noch zij zelf, noch de ande
ren konden dit vergeten. Zij, die nog de
ideeën in zich omdroegen uit de dagen, dat
ze felle oppositie voerden vooral de so
ciaal-democraten waren weinig gesticht
thans eênsklaps als regeeringsverantwoorde-
lijkheid-dragende groepen op te treden. Dit
leidde vanzelf tot een zwakke uitoefening
van de veroverde macht. De partijen, die
het vertrouwen der massa niet wilden ver
liezen, bleven aan hun oude eischen tegen
over de Regeering vasthouden, terwijl zij
niet meer het rechte vertrouwen hadden in
de uitvoerbaarheid van die eischen. Er was
wel een politieke omwenteling geweest,
maar de sociale grondslagen van het regee-
ringsapparaat waren in hun kern onaange
tast gebleven.
Het Centrum nam de bemiddelingspositie
in tusschen de sociaal-democratische arbei
dersklasse en de burgerij, maar werd van
weerskanten niet ten volle vertrouwd, al
verminderde later dit wantrouwen, toen
Brüning Rijkskanselier was geworden.
Do Rijksregeering was sterker dan vroe
ger; er was meer centralisatie van macht
gekomen, terwijl de oude hegemonie van
Pruisen goeddeels opgeheven was. Maar het
eigen politieke leven der landen bleef on
aangetast. Zoo kon zich in Beieren een op
positie vormen.
Bij dit alles kwamen de economische ge
volgen van den oorlog en van het vredes
verdrag, en tenslotte de wereldcrisis. De
burgerij was maar al te zeer geneigd, allen
economischen nood te beschouwen als de
schuld van het nieuwe regiem.
De steeds stijgende veelheid der partijen,
waardoor het voortdurend moeilijker werd,
een kabinet te vormen ook wij kunnen
daarvan meespreken! had tot gevolg, dat
de invloed en tenslotte ook de macht van
den Rijkspresident, reeds groot in de Grond
wet, geleidelijk nog steeg. Hij werd de wa
ker over de Constitutie, de instantie, welke
alleen nog een politieke eenheid scheppen
kon. Aanvankelijk oefende hij slechts een
bescheiden invloed op de kabinetsvorming
uit. Maar tenslotte trad in de plaats van
het parlementaire kabinet de Presidiale Re
geering op. In de plaats van door den Rijks
dag gevraagde en aangenomen wetten, kwa
men de presidiale noodverordeningen. Te
meer was deze ontwikkeling begrijpelijk,
omdat de tweede President, von Hinden
burg, zelf voortkwam uit de kringen, aan
wie de parlementaire democratie vreemd
was, en die hem ook candidaat hadden ge
steld.
In dezen algemeenen politieken en econo
mischen toestand zien wij nu, na een gelei
delijke opschuiving in en van de partijen
naar rechts, tenslotte een „nationale oppo
sitie" ontstaan, welke bewust en stelsel
matig weigert de historische ontwikkeling
te verstaan, en allen nood en ellende van
het Duitsche volk toeschrijft aan de Repu
bliek van Weimar, aan „het regiem". Zij is
anti-democratisch, anti-parlementair.
Is zij werkelijk een nieuwe beweging? Of
is zij slechts de herleving van hetgeen vroe
ger reeds bestond? Is zij slechts een massa
psychose, een reactie op een vertwijfelde
situatie, zooals ook de November-revolutie
van 1918 was? Of is zij uiting van een
nieuw levensgevoel?
Het psychologisch-paedagogisch instituut der
R. K. Leergangen te Tilburg heeft dit jaar
wederom zijn grooten vacantiecursus georgani
seerd. Het is een z.g. „week" al duurt ze slechts
drie dagen, maar met een program, waaraan
men voor langer dan een volle arbeidsweek
genoeg kan hebben. De werkers, die dit jaar
naar Tilburg zijn gekomen, overtreffen die der
vorige paedagogische studiedagen in aantal.
De onderwijscongregaties van Broeders en Zus
ters zijn zeer druk vertegenwoordigd, maar
ook het leeken-onderwijzend personeel heeft
zijn contingent geleverd. Het katholiek onder
wijs blijkt paraat als er iets te leeren valt, ook
al moet men er een vacantieweekje voor op
offeren.
De uitgevers van schoolboeken en wat daar
bij behoort, de handel in leermiddelen hebben
begrepen, dat er bij een gelegenheid als deze
zaken te doen zijn in Tilburg. Zij hebben in
het Scalagebouw in de Tuinstraat een groote
tentoonstelling van leermiddelen ingericht, die
Maandagavond als het begin der paedagogische
week door den voorzitter van de R. K. Leer
gangen, mr. A. baron van Wijnbergen op of-
ficieele wijze werd geopend. Bij deze opening
trad reeds terstond de groote belangstelling,
die de „week" heeft aan den dag.
Mgr. Goossens sprak een woord ter begroe
ting en de heer van Wijnbergen hield een korte
openingsrede, waarin hij de beteekenis dezer
belangrijke tentoonstelling evenredig noemde
met de belangrijkheid der paedagogische week.
Bij den rondgang kon men zich overtuigen
dat er telkens weer iets nieuws wordt gevon
den om het onderwijs der jeugd zoo practisch,
zoo aanschouwelijk en zoo doelmatig mogelijk
te doen zijn en dat er naast het reeds lang be
proefde ook het nieuwste op onderwijsgebied
niet ontbreekt.
De tentoonstellingbezoekers begaven zich
hierop naar de groote zaal der R. K. Harmonie,
waar het bestuur der paedagogische week op
het met planten versierd podium plaats nam.
De opening.
De voorzitter van het instituut der R. K. Pae
dagogische weken, Mgr. prof. dr. Th. Goossens
hield een inleidirgsrede ter opening van de
studiedagen. Met voldoening kwam hij verkla
ren, dat het instituut in den loop der jaren
zijn bestaansrecht heeft bewezen en een vaste
plaats heeft gekregen in de R. K. wereld van
het onderwijs en de opvoeding hier te lande.
Toch verheelde de voorzitter zich niet, dat het
naast een aangename geen gemakkelijke taak
is, elke twee jaar zulk een week voor te be
reiden en te organiseeren.
In deze week zullen behandeld worden: de
vorm en de methode van ons onderwijs. Dat
zijn de bijzondere punten en zonder op de refe
raten vooruit te loopen wil de voorzitter aan
stippen dat gelegenheid is gevonden ook de
practische zijde van het onderwijs te bezien,
doch dit meteen reeds op een hooger plan te
plaatsen.
Een bespreking van de plaats der volksschool
in het geheel van het onderwijs, alsmede van
den aard en den vorm van het onderwijs in de
volksschool past daarom in het raam van deze
week. Daarnaast is een ruime plaats gegeven
aan de bespreking van de globalisatie-methode,
zoowel in het algemeen genomen als toegepast
op bijzondere soorten van onderwijs.
Voor de sectie Middelbaar Onderwijs is het
bij uitstek practisch probleem aan de orde ge
steld: n.l. het onderwijs in de moedertaal, doel
en methode daarvan. Het is een bij uitstek ge
wichtig punt, zeide prof. Goossens, omdat het
onderwijs in de moedertaal het eerste en voor
naamste is, wat de school te leeren heeft.
Didaktiek en levensbe
schouwing.
Bij de eerste algemeene les van deze paeda
gogische week werden de cursisten door pater
dr. Joannes O.M.C. aan een zware proef on
derworpen. Hij begon met een scherp stellen
van de aandacht en het verstand der toehoor
ders door een philosophisch betoog over di
daktiek. Een definitie ging vooraf, die in haar
algemeenheid luidde: Didaktiek is de leer van
het aankweeken van verstandelijke vermogens
bij verstandig onvolwassenen; zij is vormings-
leer en ontwikkelingsleer. In afwijking van
de in het programmaboek aangegeven punten
van behandeling ging de inleider het vraagstuk
meer in zijn algemeene beginselen beschou
wen n.l. door uiteen te zetten wat in de philoso-
phische wereld wordt aangeduid als verstand
en wat als verstandelijke vorming. Daarfcij
liet hij de diverse wijsgeerige theorieën de
revue pjsseeren om uitvoerig stil te slaan bij
het katholiek-wijsgeerig standpunt in deze, n.l.
dat het menschelijk verstand is een kenvermo
gen, dat wezenlijk onderscheiden is van het
zinnelijk kenvermogen, dat de mensch gemeen
heeft met het dier. Het specifiek eigene van
den mensch is het verstand, een onstoffelijk
vermogen niet intrinsiek verbonden aan eenig
orgaan van het lichaam. Om de materie van
het verstand, voor zoover er van materie sprake
kan zijn, te benaderen werd het object van
het verstand nagegaan, d.i. het „zijnde" als
zoodanig, de wezenheid der stoffelijke dingen.
In die wezenheid grijpt het verstand in naar
gelang de wereldbeschouwing, die men is toe
gedaan. Zoo komt men tot de samenwerking
van zinnen en verstand tot de abstractie-theorie
van de Aristotelisch-Thomistische philosophie.
Met dit stelsel als uitgangspunt werd de les
voortgezet over de verstandelijke vorming, haar
doel en haar wezen. Het oudere geslacht en dat
is de werkoorzaak, moet de kengoederen op het
jongere geslacht overdragen.
Dat kan op verschillende manieren en daarbij
is een dubbel element te onderscheiden een
materieel en een formeel. Bij de eenzijdige toe
passing van een dezer twee elementen hebben
verschillende philosophische richtingen door
overdrijving op een dwaalspoor geleid. De
eenig ware is de synthetisch en deductieve
methode, waarin de vorm van zelfwerkzaam
heid aanwezig is. Het doel van de verstande
lijke vorming is het bijbrengen van een zekere
kenis en van een zekere vorming en die kennis
en de vorming moeten zoo gericht zijn, dat de
mensch zijn naaste doel, maar ook zijn uit
eindelijk laatste doel bereiken kan. De katho
lieke paedagogie erkent de verschillende doel
einden, die men zich stellen kan bij de ont
wikkeling van het verstand en de opvoeding,
maar zij vereenigt ze tot een geheel, wijl zij
alles richt op het bovenmate reeële op het
godsdienstig zedelijke kennen.
Zoo beschouwd, besloot de inleider, is het
van het grootste belang, dat én onderwijzer én
school én leerstof bezield zijn van een christe-
lijken geest dat zij katholiek zijn voor ons
katholieken, want tusschen didaktiek en le
vensbeschouwing is er een feitelijk verband.
TWEEDE DAG
De tot collegezaal gepromoveerde N. K. Har
monie had reeds vroeg de vele deelnemers aan
de Paedagogische week opgenomen. Buiten
rommelde de donder met zware slagen, maar
in de electrisch verlichte geblindeerde zaal
had men er geen hinder van al geeselden re-
gen- en hagelslag venijnig het hooge dak. Bin
nen in de zaal was aandacht voor den spre
ker den directeur der Paedagogische Academie
te Bonn en prof. te Keulen, dr. F. G. Raeder
scheidt.
Van dit ln het Duitsch gehouden referaat
laten wij hier den saamgevatten inhoud vol
gen:
Het beweegbare gedeelte voor de nieuwe
hefbrug te Spijkenisse ligt te Dordrecht
voor het transport gereed.
De plaats van de Volksschool
in het huidig samenstal der
ontwikkeling.
De juiste kijk op het onderwerp hangt af
zoowel van een zuivere opvatting van den
stand, waarin momenteel de ontwikkeling ver
keert als van een nauwkeurig besef der vier
begrippen: school, volksschool, ontwikkeling en
inrichting van ontwikkelings-wezen.
Den toestand der ontwikkeling heeft men
nationaal en internationaal, beter gezegd boven
nationaal te bezien. In Nederland anders dan
in Duitschland, maar toch met de erkenning,
dat bij opvoeding en ontwikkeling zich vor
men en verhoudingen voordoen, die zonder
meer eigen zijn aan de opvoeding als een oer-
functie van het partijleven der volkeren.
De school is een instituut voor massa-opvoe
ding en ontwikkeling. Hare meest wezenlijke
opvoedings- en ontwikkelingsmiddelen zijn:
spel, arbeid, onderwijs en feesten. Zij is staats
school of door den Staat gesteunde openbare
inrichting. Over haar ontstaan en werkelijken
oorsprong loopen de theorieën uiteen. Zij is
afhankelijk van den gang der samenleving en
verbonden met inzichtsverandering en wetten
der samenleving. Zij is een politiek instrument
geworden in den strijd om de toekomst. Vooral
als volksschool, d.w.z. openbare school met
schoolplicht, die van volk tot volk moet leiden
is zij meegetrokken en betrokken in den strijd
der principieele en politieke partijen. De strijd
gaat om hare doelstellingen, hare inrichting,
haar oogmerken, haar leerplan, haar ontwikke-
lings-goed, haar leermiddelen en eindelijk ook
om de benoeming en de vorming van het on
derwijspersoneel. Het is de vraag of zij een
eigen-wet kan hebben, hetgeen de inleider ont
kent. Zij ontwikkelt zich steeds, reformeert
zich, wanneer zij een ware school is. Zulks om
de volgende redenen. Zij is verbonden met
het leven der volksgemeenschap, die leeft en
zich ontplooit; zij is verbonden aan de wisse
ling der geslachten; zij heeft te voldoen aan
de veranderende cultuurbehoeften der sa
menleving.
Haar meest ingrijpende verandering is echter
afhankelijk van hetgeen men onder ontwikke
lingvorming verstaat. In dit begrip, dat bewust
gescheiden wordt van het begrirp opvoeding en
dat zooveel wil zeggen als gevormd zijn n.l. in
nerlijk gevormd naar een ideaal, is niet alleen
het weten besloten als een door werken ver
kregen weten, maar ook de persoonsvorming.
De vernieuwing der laatste jaren begon met
het verlangen naar grootere levendigheid van
de ontwikkeling, naar minder stof en meer per
soonlijkheidscultuur. Niet slechts de methode
werd aldus gewijzigd, maar ook de behoeften
van het leven en de inrichting der algeheele
ontwikkeling. Inhoud en vorm der school wij
zigden zich naar hetgeen werd verstaan onder
een nieuw ontwikkelingsbegrip.
Het hoogste formeele doel is geworden: van
schoolontwikkeling te voeren tot zelfontwikke
ling, die zich dan gemakkelijk aan de volksont
wikkeling aanpast. Volksontwikkeling draagt
een eigen volksch merk. Daarmede is de eigen
nationale kant van de schoolopvoeding en de
schoolontwikkeling aangegeven. Zij is te gelijk
het geestelijke wapen in den strijd der volken
onderling. Een edele geestesstrijd. Innerlijk in
het schoolwezen voert het volkseigen van me
chanisme naar persoonsvorming, van een school-
bedrijf naar scheppenden vrijen arbeid. In
plaats van naar verstandsvorming streeft men
naar een algemeene vorming der individuen.
De Psychologie is hierbij in zoover bijzonder
van dienst geweest, als zij leerde respect te
hebben voor vitale kracht voor aanleg en ta
lent. De school hechtte waarde aan den volks
aard van hare ontwikkelingsgoederen en gaf
zich verder rekening van de eischen die zich
laten gelden als men in den jongen
man den toekomstigen burger, Christen en
beroepsvervuiler ziet. Daarom moet de school
zich ter wille van de eenheid van het volk ver
wijderd houden van specialiseeren en zoo al
gemeen mogelijk zijn. Om die overwegingen
is in Duitschland, waarover de inleider in hoofd
zaak sprak de voor allen verplichte alge
meene grondschool ontstaan, die de idee van
gelijkheid in zooverre belichaamt, als zij be
proeft om aan ieder een zelfde ontwikkelings
kans te geven. De inrichting van het school
wezen moet dan het verdere doen.
Vraagt men nu naar de waarde van de school
voor de individuen en voor de gemeenschap
dan moet het oordeel wezenlijk daarvan af
hangen, of zij er in slagen zal, de geestelijke
verwerking van de ontwikkelingsgoederen tot
haar doel te brengen en geestelijken groei der
schooljeugd te bereiken. Verder of het geluk
ken zal niet alleen een ontwikkelden, karakter-
en gewetensvollen mensch te vormen, maar
ook eenen voor het leven en voor zijn beroep
bruikbaren mensch. In de school uiteindelijk
een werk- en ontwikkelingsgemeenschap ge
weest en heeft zij de scholieren gevormd tot
medeleden van wereld, staat en kerk, dan heeft
zij volwaardigen arbeid verricht.
In hef samenstel der ontwikkeling heeft zij
bijgevolg de taak te vervullen te leiden naar de
volksgemeenschap. Zij draagt daarbij de ge
heele organisatie en deze wordt door haar ge
dragen.
Les en onderwijs zijn de voornaamste ont
wikkelingsmiddelen der school. Vooral het laat
ste jaar wordt daar de aandacht aan geschon
ken. Een theorie over den besten en paeda-
gogisch mogelijken weg en over de methoden
op grond van den ontwikkelingsinhoud is ont
staan. Ook de leermiddelen worden op hun
waarde beproefd.
Het resultaat is eene didactiek der basis
richtingen, waarvan de volgende de meest ge-
eigende zijn. Lichaamsopvoeding met sexe op
voeding, godsdienstige- en ethische opvoeding
nationale en volkseigenopvoeding, taaiopvoe
ding, wetenschappelijke opvoeding, kunsthand
werk en beroepsopvoeding. Daarbij is naast het
zich richten op het karakter de strekking van
een leerplan en het letten op kennis en han
digheid van groote beteekenis. Beslissend voor
het geheel van het hier te verwezenlijken doel
is of de school de draagster der tradities en
van de cultuurwaarde van een volk zal zijn
of dat zij de vernieuwing onder een volk be
vorderen, invoeren of bespoedigen zal. Daar
door is zij zonder meer wederom in dienst van
politieke krachten gesteld. Zij vervult een na
tionaal politieke taak. Haar vorm en haar in
houd zullen daardoor bepaald worden.
Sectie Lager Onderwijs.
Tusschen de beide lessen in, die door prof.
dr. Raederscheidt gegeven werden had een
sectie bijeenkomst plaats voor het Lager On
derwijs, die werd voorgezeten door inspecteur
J. Verbeeten met rector P. Goorts, en de hee-
ren H. de Boer uit Noordwijk en H. Wijnen
uit Maastricht als bestuursleden.
Inspecteur Verbeeten stelde den bekenden
paedagoog dr. Br. Denys uit Oostakker aan
de vergadering voor en vroeg de aandacht voor
het onderwerp: Het globalisatie beginsel in het
onderwijs.
Met de veronderstelling dat het tot allen is
doorgedrongen wat men onder globalisatie
heeft te verstaan begon dr. Denys en viel, zoo
als hij het uitdrukte met de deur in huis.
Door primitieve teekeningen op het bord ver
duidelijkte spr. wat men onder de bovenge
noemde begrippen heeft te verstaan en hoe
deze op elkaar inwerken. Het ging er om aan
te toonen dat een kleuter als hij aan het tee
kenen slaat, aan zijn teekening vorm en be
teekenis geeft en dat men hem geleidelijk ont
wikkelen moet zoodat hij leert zien, onder
scheiden en begrijpen. Bij die uiteenzetting
kwamen vele nieuwe termen en uitdrukkingen
te pas, die achteraf bleken oude bekende be
grippen en practijken aan te geven.
Globalisatie is dan ook geen nieuwe onder
wijspraktijk, maar een nieuw inzicht op het
zieleleven in het leerproces.
Met een aangeven en toelichting meestal door
voorbeelden van de wetten van de „Gansch-
heid" besloot de inleider zijn referaat.
In den namiddag werden excursies gehouden.
Levenswijding door de Liturgie.
Maandagmiddag ving de Liturgische Week
aan met de plechtige, gezongen Vespers in het
Minderbroedersklooster te Venray.
'n Honderdvijftig deelnemers van allerlei
kleur en stam volgden aandachtig en met devo
tie de heerlijk gezongen Vespers, de stemipig-
rustige plechtigheden aan het altaar.
O peningsvergadering.
Te half 5 werd voor een ruim 200 aanwezigen
de openingsvergadering gehouden in de sober,
maar zeer smaakvol versierde aula van het
Gymnasium. Aan de bestuurstafel merkten we
op den voorzitter P. Paulinus Hase, O.F.M., den
Z.E. Heer Frank, directeur van het Seminarie
Rijsenburg, Pater Verwilst, O.P., den Hoog-
Eerw. Heer Thielen, Deken van Venray, Pater
mr. E. van der Helm, O.F.M., rector van net
Gymnasium en Pater Eliseus Bruning, O.F.M.
De voorzitter drukte in zijn openingsrede
zijn groote vreugde uit over het feit, dat einde
lijk weer eens op Nederlandschen bodem de
Liturgische Week gehouden werd (dit is de 2e
maal van alle 17 Liturg. Weken!); zijn groote
vreugde ook over de buitengewone opkomst
der deelnemers. Allen werd een hartelijk wel
kom toegeroepen, vooral ook den Vlaamschen
broeders, met nog 'n extra-uitbundige verwel
koming voor de 5 paters Benedictijnen, die
aanwezig waren.
'n Vurige speech, dio insloeg en sfeer schiep.
Levenswijding door de Liturgie-
Rond vijf uur beklom de eerste spreker,
prof. Dondeyne, sinds een week hoogleeraar
van Leuven, het podium. Hij gaf de algemeene
inleiding op het hoofd-thema dezer Liturgische
Week: Levenswijding door de Liturgie. In een
heerlijk-sappig Vlaamsch, voor iedereen ver
staanbaar, in een eenvoudigen maar glashelde
ren betoogtrant gaf de geleerde spr. eerst een
korte verklaring van de beide begrippen:
Levenswijding en Liturgie.
Levenswijding is levensheiliging, opgang
naar de heiligheid; liturgie is het complexe
van sociale zaken en teekenen, behoorende tot
den kerkelijken eeredienst, dus volstrekt geen
privaatzaak. Na deze uiteenzetting zette spr.
uiteen, hoe de Sacramenten staan in dit com
plex en behandelde dan in groote lijnen het
verlossingsplan en de praktische toepassing
van de verlossing op de menschen.
De grondidee van de verlossing noemde hij
het brengen, het herstellen van het oorspron
kelijk contact van God met den mensch. Dit
contact-maken wordt voortgezet zichtbaar en
hoorbaar door de Kerk, die in de zichtbare gods
dienstige gemeenschap, waarin Jezus blijft
leven en leeraren, Zijn Koningschap blijft uit
oefenen. Op deze wijze is de Kerk het altijd-
blijvende wonder, de verlenging van Christus*
menschheid. Vervolgens besprak spr. de prak
tische toepassing van dit verlossingsplan, n.L
de H. Liturgie.
Aleen in en door de Kerk komen we tot
Christus; dus onze opgang naar God, naar de
heiligheid, onze levenswijding moet gebeuren
door de Kerk; we zijn dus niet meer op ons
zelfstaande individu's, doch leven in en door
de Kerk, in aansluiting met de Liturgie. Onze
heiliging, onze levenswijding zal alleen gebeu
ren in aansluiting aan de Liturgie.
Op meesterlijke wijze werd vervolgens aan
getoond hoe dit alles bij de verschillende
Sacramenten verwezenlijkt werd.
Hierna gaf p. Eliseus een praktische zangles,
waarin de completen en de gezamenlijke zan
gen van den volgenden dag werden ingeoefend.
Een aangenaam halfuurtje. Dat de zangles haar
praktisch nut gedaan had, bewezen de gezon
gen completen. Fijn verzorgd en volmaakt de
zang van het fraterskoor; nobel en vol de zang
van het volk werkelijk stichtend, 'n enkele
maal ontroerend.
Een echt gezellig samenzijn in de recreatie
zalen van het Gymnasium, besloot dezen ope
ningsavond.
Kardinaal Biondi zal de Requiemmis
celebreeren.
Men schrijft ons:
In aanvulling aan het bericht omtrent den
plechtigen Jaardienst voor Zijne Eminentie
Kardinaal W. M. van Rossum z.g. op 30 Augus
tus e.k. te Wittem te houden, kan worden
medegedeeld, dat Z.Em. Kardinaal Fumasoni
Biondi, Prefekt van de H. Congregatie der
Propaganda persoonlijk den jaardienst zal
celebreeren en de plechtige absoute zal geven.
Het koor der Wittemsche Studenten zal een
Requiem uitvoeren van P. Haagh en een ge
deelte der door den bekenden Italiaanschen
componist Don Praglia ter gelegenheid van het
eerste jaargetijde gecomponeerde mis in memo-
riam Emi Cardinalis G. M. van Rossum.
De plechtigheid zal een aanvang nemen te
10 uur, zoodat er nog gelegenheid bestaat Wit
tem te bereiken. Aankomst tram uit Maastricht
9.18, autobus uit Maastricht via Valkenburg
10 uur; autobus uit Heerlen 9.45.
Behalve Z. H. Exc. Mgr. Lemmens hebben
zich reeds aangekondigd H.H. H.H. Exc. Mgr.
Smets en Mgr. Meulenberg. Bij hen zullen zich
waarschijnlijk andere Bisschoppen aansluiten.
Voor de hoogere autoriteiten, die zich bijtijds
aanmelden, zal gelegenheid zijn in Wittem deel
te nemen aan het diner, dat aan Zijne Eminen
tie zal worden aangeboden. Met het oog op
beperkt logies zullen er geen uitnoodigingen
verstuurd worden.
MEDISCH MISSIEWERK IN
BRITSCH-INDI
De Zusters van J. M. J. te 's-Bosch openden
in 1921 een kleine apotheek en kliniek in Nel-
lore voor moeders in blijde verwachting. Het
eerste jaar waren er 17 patiënten; het volgen
de jaar drie maal zooveel, en in 1926 waren er
433. In 1931 was het 'n flink ziekenhuis gewor
den, toegewijd aan St. Joseph, en had het meer
dan 750 gevallen, dat wil zeggen meer dan de
patiënten behandeld in al de zeven ziekenhui
zen van Nellore. Naar de „Annalen van Mill
Hill" mededeelen, hebben dezelfde Zusters nu
nog 2 ziekenhuizen geopend in Indië, hopend,
dat die ook spoedig erkend zullen worden door
de Regeering. Op het oogenblik is de St. Joseph's
School voor Vroedvrouwen te Nellore de eenige
Katholieke inrichting van deze soort in geheel
Madras, misschien wel in geheel Indië.
VOOR JOODSCHE DUITSCHE
VLUCHTELINGEN.
Aan het verzoek, gericht tot de Nederland-
sche beeldende kunstenaars een door hen ver
vaardigd kunstwerk af te staan voor een ver
loting ten bate van de Joodsche Duitsche
Vluchtelingen, werd door meer dan drie hon
derd kunstenaars gevolg gegeven. Ruim 400
schilderijen, etsen en beeldhouwwerken wer
den voor dit doel geschonken.
De verkoop der loten zal thans beginnen. De
loten, waarvan de prijs per lot 1 bedraagt,
worden verkrijgbaar gesteld bij alle plaatselijke
subcomité's van het „Noodfonds 1933" in den
lande.
De gelukkige winnaar van den hoofdprijs
mag zijn of haar portret laten maken door een
uit de 300 schilders zelf te kiezen kunstenaar.