Hlló Siü as HET NATIONAAL-SOCIALISME awM S -fï4 v -' WrtP< ZEVENDE R.K. PAEDAGOGISCHE WEEK TE TILBURG. WOENSDAG 23 AUGUSTUS 1933 «Wii (SB lifclls mm'-- m ■BTv^pOTg PI DE INNERLIJKE WORDING. VORM EN METHODE VAN ONS ONDERWIJS. Het onderwijs in de moedertaal. EERSTE DAG. DE VOLKSSCHOOL IN HET SA MENSTEL DER ONTWIKKELING. Referaten van Prof. dr. F. G. Raederscheidt en van Dr. Br. Denys. XVII NEDERL. LITURGISCHE WEEK TE YENRAY. De openingsvergadering. PLECHTIGE JAARDIENST VOOR Z.EM. KARDINAAL VAN ROSSUM. Y--y,S v.-jJhMk^P^lwi sjite: Hoe de „Heraldo de Cuba" te Havanna zijn trouw aan president Machado bekoo- pen moest, toen Machado eenmaal de vlucht had genomen. II. De nationale gedachte in Duitsch- land na den wereldoorlog. De wereldoorlog bracht in de Duitsche politiek een omwenteling. Zij ving reeds aan op 4 Augustus 1914, toen de Sociaal-democraten, zonder eenige politieke voorwaarde te stellen, voor de oor- logscredieten stemden; slechts deze reserve maakten zij: het ging om een verdedigings oorlog. Maar hiermee had de sociaal-demo cratie haar principieele oppositie-stelling verlaten. Daardoor steeg haar politieke in vloed: men kon haar tijdens den oorlog niet meer missen. Zoo verkre.eg zij eindelijk! de afschaffing van het drie-klassen-kies recht in Pruisen (1917 althans door den kei zer toegezegd). Was de oorlog een verdedigingsoorlog, dan mocht de vrede geen veroveringsvrede zijn. Door deze gedachte kwam de bekende vre- des-resolutie van Juli 1917 tot stand. Maar toen in strijd daarmee de vredesver dragen van Brest-Litowsk en Boekarest ge sloten werden, verzette de Rijksdag zich niet. Maar zonderling genoeg, hoe sterk de po sitie van den Rijksdag tegenover de Regee ring ook geworden was, niet van hem ging de wijziging uit, die uitliep op een parlemen- tariseering van het Rijk. De stoot daartoe werd gegeven door de hoogste legerleiding, die ontevreden was met de civiele macht. Hindenburg en Ludendorff gebruikten den Rijksdag om druk op de Regeering uit te oefenen. Natuurlijk, ze waren zelf geen voorstanders van het parlementaire stelsel, maar zij vroegen alleen wat in de gegeven omstandigheden militair doelmatig was. Zoo bewerkten zij den val van den Rijkskanse lier von Bethmann Hollweg, door zich ach ter de parlementaire actie te stellen met de bedreiging van hun terugtreden, als de Rijkskanselier niet ging. Toen het in den herfst van 1918 duidelijk was geworden, dat de oorlog militair niet meer te winnen was en dat men hoogstens nog een vernietigende nederlaag kon voor komen, eischten zij een direct op den Rijks dag steunende, derhalve parlementaire, Regeering. Natuurlijk weer niet om poli tieke redenen of voorkeur, maar zij wilden het vaderlandsche front zoo sterk mogelijk hebben. Tot dan toe had de Rijksdag zich nog steeds beschouwd en gedragen als een orgaan van kritiek, niet van leiding. Hij dacht er niet aan, de drager te willen zijn van den over de totale politiek beslissenden Staatswil. Het parlementaire stelsel werd door hem niet in strijd veroverd gelijk het in andere landen na 1848 gekomen was het kwam als een ongevraagd geschenk van boven. Zóó hecht was het gebouw van Bismarck geweest; zelfs in de vier oorlogs jaren had het stand gehouden. Eerst de naderende nederlaag deed het ineenstorten. Het bewind van den laatsten keizerlijken en eersten parlementairen Rijkskanselier ein digde met de revolutie. De invoering van het parlementaire stelsel kon de oorlogsmoeheid van het Duitsche volk niet meer in nieuw élan doen omslaan. De vroegere voorspelling van Bismarck, dat er na een nederlaag van het Rijk een coa litie zou komen van de drie „Rijksvijanden": Vrijzinnigheid, Centrum en Sociaal-demo cratie, die de Duitsche Republiek zouden instellen, deze voorspelling ging thans in vervulling. Het politieke front in het binnenland moest te meer ineenstorten, naarmate het vertrouwen in den Staat als machtsapparaat zonk. Zijn onbekwaamheid om den oorlog snel tot een goed einde te brengen, leidde niet, gelijk in de Entente-staten, tot minis- terieele crises, die het regiem in zijn grond slagen onaangetast lieten, maar het deed het regiem zelf ineenstorten, wat noodzakelijk leiden moest tot -een crisis van het natio nale bewustzijn. De verandering in de grondslagen van den Staat moest aan de aanhangers van het oude regiem wel als antinationaal voorkomen. En deze opvatting moest den anderen wel toeschijnen als een beleediging van het na tionale bewustzijn der massa, die niet meer als passieve objecten der Staatsleiding wil den beschouwd worden, maar directe deel neming in de vorming van den Staatswil verlangdenf Bismarck had vóór alles het parlementa risme willen verhinderen. Daarom had hij het zwaartepunt van het Rijk gelegd in de instellingen en historische machten, wier voortbestaan hij onontbeerlijk achtte. Zoo kwam er stabiliteit in de Rijksregeering. Maar de oorlog bedreigde het bestaan-zelf van het Rijk, en deze bedreiging viel samen met die van het volk in zijn geheele samen stelling. Daardoor maakte het nationale be wustzijn aanvankelijk ongemerkt, zich los van het dynastieke moment, zelfs van de geheele Bismarcksche staatsinrichting. De voorstelling, dat er „Rijksvijanden" zouden zijn, het geloof in een door bepaalde politieke en historische ordeningen gedragen natio nale gezindheid, traden terug achter het al- gemeene gevoel van gezamenlijk te behoo- ren tot het Rijk, dat de politieke groepen, partijen, belijdenissen vormde. Het Bis marcksche Rijksbewustzijn met zijn poli tieke en historische voorstellingen werd niet meer als onvoorwaardelijke vooropstelling aangevoeld door hen, die een in het Duitsche Rijk gegeven nationale eenheid erkenden. Zoo kon in November 1918 het bestaande nationale gevoel als grondslag van het Rijk, waaronder eenvoudig de Duitsche Staat ver staan werd, voldoende blijken. Op dien grondslag konden, gedreven door de behoefte aan orde en zekerheid, de sociaal-democratie en de burgerij tot elkaar naderen, om de katastrofe van het Bismarck- Rijk samen op te vangen. Dit nationaal ge voel was voldoende, om het voortbestaan van den Staat te verzekeren, al nam deze dan ook thans democratisch-parlementaire vormen aan. Zoo leidde de November-revolutie niet, gelijk eerst scheen, tot een internationalis- tisch-socialistische Republiek, maar tot de ontwikkeling van een nationaal-democra- tisch-parlementairen volksstaat. Het beslis sende resultaat was derhalve het behoud van het Rijk, met opgeving van de Bismarcksche Rijks-idee, althans bij de leidende lagen en groepen van het nieuwe systeem, de toon aangevende partijen in de Regeering. De dynastieën waren verdwenen. Daar door was het geheele politieke systeem in zijn grondslag veranderd. In de plaats van den Bond der Vorsten kwam de legitimatie van de regeering van Rijk en Landen door het volk. De partijen van de vredesresolutie van 1917, de dragers van de parlementarl- seering van 1918, Centrum, Sociaal-demo cratie en Democraten vormden de coa litie, uit wier samenwerking de Grondwet van Weimar als grondslag van den nieuwen Staat ontstond. Hun niet te miskennen ver dienste was, dat zij de Rijkseenheid hebben weten te behouden. De Grondwet had thans een geheel andere beteekenis dan die in het Bismarcksche Rijk. Was zij toen de uitdruk king van een vergelijk tusschen verschil lende historische machten en krachten, thans toonde zij aan, dat niet meer de Vor sten. en hun bureaucratie en de van hen af hankelijke regeeringen, maar het volk zelf en zijn vertegenwoordiging souverein zijn. Niet voorzien had men de mogelijkheid, dat er sterke politieke stroomingen konden op komen, die zich tegen de grondslagen der constitutie zouden keeren, en den arbeid van het Parlement onmogelijk zouden maken. Alleen was er het bekende artikel 48, dat in geval van nood aan. den Rijkspresident bui tengewone macht verleende, waarbij men alleen dacht aan een voorbij gaanden toe stand. Het geheel ademde den geest van 1848, en had een tweevoudig karakter: eenerzijds de tegenstelling tot het Bismarck sche Rijk, anderzijds de afweer van een dreigenden socialistischen Staat. Wat men wilde, was de sociale Volksstaat. Feitelijk stond het zóó, dat in de plaats der vorsten de partijen waren gekomen. En wijl geen partij op zich zelf sterk genoeg was, op de politieke ontwikkeling haar stempel te drukken, kon één Staatsidee zich ook niet ontwikkelen. Het oude keizerrijk was een sterke Staat, waarin de Pruisische ge dachte voortleefde. Bismarck had ervoor gezorgd, het Rijk niet als een vereeniging tot het nut van 't algemeen, maar als een Staat te scheppen, die in overeenstemming was met een bepaalde natie en een be paalde situatie. Die grondgedachte bleef le vendig, ook na Bismarck's val. Zij was uit en in de historie gegroeid als een schep pende macht. Die verhouding tot de historie miste de Grondwet van Weimar, al knoopte ook zij wel aan historische tradities aan. Zij was een soort noodwoning, men wilde erger verhoeden, Indien geen parlementa risme, wat dan anders? Maar onderwijl zagen de socialisten in haar den eersten stap op den weg naar de socialistische Maat schappij. Zoo was het moeilijk, geestdrift te wekken voor den nieuwen Staat. Aan het oude Rijk zat de fascineerende naam vast van den ijzeren kanseher, Bismarck. Maar wat zei het volk de naam van den braven Ebert? En dan dit: de Republiek was de Staat, waaraan de herinnering verbonden was aan den verloren oorlog en het smade lijk vredesverdrag van Versailles. De bui- tenlandsche politiek, die de nieuwe Staat te voeren had, ging geheel op in het afweren van afpersing en uitzuiging door de over winnaars, die ook de aansluiting bij Oosten rijk onmogelijk maakten. De partijen, die deze Republiek hadden gemaakt, schenen nu in veler oog toch wel werkelijk anti nationaal te zijn. Men liet de geschiedenis aanvangen met 1918. Vernedering, economi sche nood, de sociaal-democratie in de Re geering, ziedaar de Republiek, de Staat van Weimar! Zeker men kon dit niet vergeten de socialistische revolutie was teruggedron gen met den steun van het oude officieren corps en met behulp van kringen, die van den nieuwen socialen Volksstaat niets wil den weten. Deze redders uit den nood kon men niet buiten de weermacht sluiten. Zoo was er van den aanvang af een machtige groep, die zooal niet openlijk vijandig te genover de Republiek stond, dan toch minst genomen vreemd. Die vervreemding groeide aan door de onmogelijkheid een sterke bui- tenlandsche politiek te voeren. De Staat stond niet meer boven de partijen, de par tijen vormden den Staat. De Regeering be stond uit representanten dier partijen, de oude „Rijksvijanden", waartegenover alleen nog de weermacht gebleven was als ver tegenwoordiger van de bovenpartijdige Staatsidee. Ook het ambtenarencorps was uit het oude regiem overgebleven. Het moest nu, anders dan vroeger, rekening gaan hou den met het parlement. Waren de ambte naren voorheen uit bepaalde kringen, in zonderheid den adel, gerecruteerd, thans wilde men de baan vrij maken voor alle bekwamen. Maar de tegenstanders zagen daarin slechts een verpolitiseering van het ambtenarencorps, dat uit zijn boven de par tijen staande stelling gedrongen werd, en vergaten, dat onder het oude regiem de ambtenaren vrijwel uitsluitend uit bepaal de, vooral adellijke, conservatieve en natio- naal-liberale kringen waren gerecruteerd. Zoo was er na 1918 een latente spanning tusschen de Republiek en het officieren- en ambtenaren-corps. Bij dit alles kwam, dat juist de vroegere oppositioneele partijen thans de meerder heid vormden. Noch zij zelf, noch de ande ren konden dit vergeten. Zij, die nog de ideeën in zich omdroegen uit de dagen, dat ze felle oppositie voerden vooral de so ciaal-democraten waren weinig gesticht thans eênsklaps als regeeringsverantwoorde- lijkheid-dragende groepen op te treden. Dit leidde vanzelf tot een zwakke uitoefening van de veroverde macht. De partijen, die het vertrouwen der massa niet wilden ver liezen, bleven aan hun oude eischen tegen over de Regeering vasthouden, terwijl zij niet meer het rechte vertrouwen hadden in de uitvoerbaarheid van die eischen. Er was wel een politieke omwenteling geweest, maar de sociale grondslagen van het regee- ringsapparaat waren in hun kern onaange tast gebleven. Het Centrum nam de bemiddelingspositie in tusschen de sociaal-democratische arbei dersklasse en de burgerij, maar werd van weerskanten niet ten volle vertrouwd, al verminderde later dit wantrouwen, toen Brüning Rijkskanselier was geworden. Do Rijksregeering was sterker dan vroe ger; er was meer centralisatie van macht gekomen, terwijl de oude hegemonie van Pruisen goeddeels opgeheven was. Maar het eigen politieke leven der landen bleef on aangetast. Zoo kon zich in Beieren een op positie vormen. Bij dit alles kwamen de economische ge volgen van den oorlog en van het vredes verdrag, en tenslotte de wereldcrisis. De burgerij was maar al te zeer geneigd, allen economischen nood te beschouwen als de schuld van het nieuwe regiem. De steeds stijgende veelheid der partijen, waardoor het voortdurend moeilijker werd, een kabinet te vormen ook wij kunnen daarvan meespreken! had tot gevolg, dat de invloed en tenslotte ook de macht van den Rijkspresident, reeds groot in de Grond wet, geleidelijk nog steeg. Hij werd de wa ker over de Constitutie, de instantie, welke alleen nog een politieke eenheid scheppen kon. Aanvankelijk oefende hij slechts een bescheiden invloed op de kabinetsvorming uit. Maar tenslotte trad in de plaats van het parlementaire kabinet de Presidiale Re geering op. In de plaats van door den Rijks dag gevraagde en aangenomen wetten, kwa men de presidiale noodverordeningen. Te meer was deze ontwikkeling begrijpelijk, omdat de tweede President, von Hinden burg, zelf voortkwam uit de kringen, aan wie de parlementaire democratie vreemd was, en die hem ook candidaat hadden ge steld. In dezen algemeenen politieken en econo mischen toestand zien wij nu, na een gelei delijke opschuiving in en van de partijen naar rechts, tenslotte een „nationale oppo sitie" ontstaan, welke bewust en stelsel matig weigert de historische ontwikkeling te verstaan, en allen nood en ellende van het Duitsche volk toeschrijft aan de Repu bliek van Weimar, aan „het regiem". Zij is anti-democratisch, anti-parlementair. Is zij werkelijk een nieuwe beweging? Of is zij slechts de herleving van hetgeen vroe ger reeds bestond? Is zij slechts een massa psychose, een reactie op een vertwijfelde situatie, zooals ook de November-revolutie van 1918 was? Of is zij uiting van een nieuw levensgevoel? Het psychologisch-paedagogisch instituut der R. K. Leergangen te Tilburg heeft dit jaar wederom zijn grooten vacantiecursus georgani seerd. Het is een z.g. „week" al duurt ze slechts drie dagen, maar met een program, waaraan men voor langer dan een volle arbeidsweek genoeg kan hebben. De werkers, die dit jaar naar Tilburg zijn gekomen, overtreffen die der vorige paedagogische studiedagen in aantal. De onderwijscongregaties van Broeders en Zus ters zijn zeer druk vertegenwoordigd, maar ook het leeken-onderwijzend personeel heeft zijn contingent geleverd. Het katholiek onder wijs blijkt paraat als er iets te leeren valt, ook al moet men er een vacantieweekje voor op offeren. De uitgevers van schoolboeken en wat daar bij behoort, de handel in leermiddelen hebben begrepen, dat er bij een gelegenheid als deze zaken te doen zijn in Tilburg. Zij hebben in het Scalagebouw in de Tuinstraat een groote tentoonstelling van leermiddelen ingericht, die Maandagavond als het begin der paedagogische week door den voorzitter van de R. K. Leer gangen, mr. A. baron van Wijnbergen op of- ficieele wijze werd geopend. Bij deze opening trad reeds terstond de groote belangstelling, die de „week" heeft aan den dag. Mgr. Goossens sprak een woord ter begroe ting en de heer van Wijnbergen hield een korte openingsrede, waarin hij de beteekenis dezer belangrijke tentoonstelling evenredig noemde met de belangrijkheid der paedagogische week. Bij den rondgang kon men zich overtuigen dat er telkens weer iets nieuws wordt gevon den om het onderwijs der jeugd zoo practisch, zoo aanschouwelijk en zoo doelmatig mogelijk te doen zijn en dat er naast het reeds lang be proefde ook het nieuwste op onderwijsgebied niet ontbreekt. De tentoonstellingbezoekers begaven zich hierop naar de groote zaal der R. K. Harmonie, waar het bestuur der paedagogische week op het met planten versierd podium plaats nam. De opening. De voorzitter van het instituut der R. K. Pae dagogische weken, Mgr. prof. dr. Th. Goossens hield een inleidirgsrede ter opening van de studiedagen. Met voldoening kwam hij verkla ren, dat het instituut in den loop der jaren zijn bestaansrecht heeft bewezen en een vaste plaats heeft gekregen in de R. K. wereld van het onderwijs en de opvoeding hier te lande. Toch verheelde de voorzitter zich niet, dat het naast een aangename geen gemakkelijke taak is, elke twee jaar zulk een week voor te be reiden en te organiseeren. In deze week zullen behandeld worden: de vorm en de methode van ons onderwijs. Dat zijn de bijzondere punten en zonder op de refe raten vooruit te loopen wil de voorzitter aan stippen dat gelegenheid is gevonden ook de practische zijde van het onderwijs te bezien, doch dit meteen reeds op een hooger plan te plaatsen. Een bespreking van de plaats der volksschool in het geheel van het onderwijs, alsmede van den aard en den vorm van het onderwijs in de volksschool past daarom in het raam van deze week. Daarnaast is een ruime plaats gegeven aan de bespreking van de globalisatie-methode, zoowel in het algemeen genomen als toegepast op bijzondere soorten van onderwijs. Voor de sectie Middelbaar Onderwijs is het bij uitstek practisch probleem aan de orde ge steld: n.l. het onderwijs in de moedertaal, doel en methode daarvan. Het is een bij uitstek ge wichtig punt, zeide prof. Goossens, omdat het onderwijs in de moedertaal het eerste en voor naamste is, wat de school te leeren heeft. Didaktiek en levensbe schouwing. Bij de eerste algemeene les van deze paeda gogische week werden de cursisten door pater dr. Joannes O.M.C. aan een zware proef on derworpen. Hij begon met een scherp stellen van de aandacht en het verstand der toehoor ders door een philosophisch betoog over di daktiek. Een definitie ging vooraf, die in haar algemeenheid luidde: Didaktiek is de leer van het aankweeken van verstandelijke vermogens bij verstandig onvolwassenen; zij is vormings- leer en ontwikkelingsleer. In afwijking van de in het programmaboek aangegeven punten van behandeling ging de inleider het vraagstuk meer in zijn algemeene beginselen beschou wen n.l. door uiteen te zetten wat in de philoso- phische wereld wordt aangeduid als verstand en wat als verstandelijke vorming. Daarfcij liet hij de diverse wijsgeerige theorieën de revue pjsseeren om uitvoerig stil te slaan bij het katholiek-wijsgeerig standpunt in deze, n.l. dat het menschelijk verstand is een kenvermo gen, dat wezenlijk onderscheiden is van het zinnelijk kenvermogen, dat de mensch gemeen heeft met het dier. Het specifiek eigene van den mensch is het verstand, een onstoffelijk vermogen niet intrinsiek verbonden aan eenig orgaan van het lichaam. Om de materie van het verstand, voor zoover er van materie sprake kan zijn, te benaderen werd het object van het verstand nagegaan, d.i. het „zijnde" als zoodanig, de wezenheid der stoffelijke dingen. In die wezenheid grijpt het verstand in naar gelang de wereldbeschouwing, die men is toe gedaan. Zoo komt men tot de samenwerking van zinnen en verstand tot de abstractie-theorie van de Aristotelisch-Thomistische philosophie. Met dit stelsel als uitgangspunt werd de les voortgezet over de verstandelijke vorming, haar doel en haar wezen. Het oudere geslacht en dat is de werkoorzaak, moet de kengoederen op het jongere geslacht overdragen. Dat kan op verschillende manieren en daarbij is een dubbel element te onderscheiden een materieel en een formeel. Bij de eenzijdige toe passing van een dezer twee elementen hebben verschillende philosophische richtingen door overdrijving op een dwaalspoor geleid. De eenig ware is de synthetisch en deductieve methode, waarin de vorm van zelfwerkzaam heid aanwezig is. Het doel van de verstande lijke vorming is het bijbrengen van een zekere kenis en van een zekere vorming en die kennis en de vorming moeten zoo gericht zijn, dat de mensch zijn naaste doel, maar ook zijn uit eindelijk laatste doel bereiken kan. De katho lieke paedagogie erkent de verschillende doel einden, die men zich stellen kan bij de ont wikkeling van het verstand en de opvoeding, maar zij vereenigt ze tot een geheel, wijl zij alles richt op het bovenmate reeële op het godsdienstig zedelijke kennen. Zoo beschouwd, besloot de inleider, is het van het grootste belang, dat én onderwijzer én school én leerstof bezield zijn van een christe- lijken geest dat zij katholiek zijn voor ons katholieken, want tusschen didaktiek en le vensbeschouwing is er een feitelijk verband. TWEEDE DAG De tot collegezaal gepromoveerde N. K. Har monie had reeds vroeg de vele deelnemers aan de Paedagogische week opgenomen. Buiten rommelde de donder met zware slagen, maar in de electrisch verlichte geblindeerde zaal had men er geen hinder van al geeselden re- gen- en hagelslag venijnig het hooge dak. Bin nen in de zaal was aandacht voor den spre ker den directeur der Paedagogische Academie te Bonn en prof. te Keulen, dr. F. G. Raeder scheidt. Van dit ln het Duitsch gehouden referaat laten wij hier den saamgevatten inhoud vol gen: Het beweegbare gedeelte voor de nieuwe hefbrug te Spijkenisse ligt te Dordrecht voor het transport gereed. De plaats van de Volksschool in het huidig samenstal der ontwikkeling. De juiste kijk op het onderwerp hangt af zoowel van een zuivere opvatting van den stand, waarin momenteel de ontwikkeling ver keert als van een nauwkeurig besef der vier begrippen: school, volksschool, ontwikkeling en inrichting van ontwikkelings-wezen. Den toestand der ontwikkeling heeft men nationaal en internationaal, beter gezegd boven nationaal te bezien. In Nederland anders dan in Duitschland, maar toch met de erkenning, dat bij opvoeding en ontwikkeling zich vor men en verhoudingen voordoen, die zonder meer eigen zijn aan de opvoeding als een oer- functie van het partijleven der volkeren. De school is een instituut voor massa-opvoe ding en ontwikkeling. Hare meest wezenlijke opvoedings- en ontwikkelingsmiddelen zijn: spel, arbeid, onderwijs en feesten. Zij is staats school of door den Staat gesteunde openbare inrichting. Over haar ontstaan en werkelijken oorsprong loopen de theorieën uiteen. Zij is afhankelijk van den gang der samenleving en verbonden met inzichtsverandering en wetten der samenleving. Zij is een politiek instrument geworden in den strijd om de toekomst. Vooral als volksschool, d.w.z. openbare school met schoolplicht, die van volk tot volk moet leiden is zij meegetrokken en betrokken in den strijd der principieele en politieke partijen. De strijd gaat om hare doelstellingen, hare inrichting, haar oogmerken, haar leerplan, haar ontwikke- lings-goed, haar leermiddelen en eindelijk ook om de benoeming en de vorming van het on derwijspersoneel. Het is de vraag of zij een eigen-wet kan hebben, hetgeen de inleider ont kent. Zij ontwikkelt zich steeds, reformeert zich, wanneer zij een ware school is. Zulks om de volgende redenen. Zij is verbonden met het leven der volksgemeenschap, die leeft en zich ontplooit; zij is verbonden aan de wisse ling der geslachten; zij heeft te voldoen aan de veranderende cultuurbehoeften der sa menleving. Haar meest ingrijpende verandering is echter afhankelijk van hetgeen men onder ontwikke lingvorming verstaat. In dit begrip, dat bewust gescheiden wordt van het begrirp opvoeding en dat zooveel wil zeggen als gevormd zijn n.l. in nerlijk gevormd naar een ideaal, is niet alleen het weten besloten als een door werken ver kregen weten, maar ook de persoonsvorming. De vernieuwing der laatste jaren begon met het verlangen naar grootere levendigheid van de ontwikkeling, naar minder stof en meer per soonlijkheidscultuur. Niet slechts de methode werd aldus gewijzigd, maar ook de behoeften van het leven en de inrichting der algeheele ontwikkeling. Inhoud en vorm der school wij zigden zich naar hetgeen werd verstaan onder een nieuw ontwikkelingsbegrip. Het hoogste formeele doel is geworden: van schoolontwikkeling te voeren tot zelfontwikke ling, die zich dan gemakkelijk aan de volksont wikkeling aanpast. Volksontwikkeling draagt een eigen volksch merk. Daarmede is de eigen nationale kant van de schoolopvoeding en de schoolontwikkeling aangegeven. Zij is te gelijk het geestelijke wapen in den strijd der volken onderling. Een edele geestesstrijd. Innerlijk in het schoolwezen voert het volkseigen van me chanisme naar persoonsvorming, van een school- bedrijf naar scheppenden vrijen arbeid. In plaats van naar verstandsvorming streeft men naar een algemeene vorming der individuen. De Psychologie is hierbij in zoover bijzonder van dienst geweest, als zij leerde respect te hebben voor vitale kracht voor aanleg en ta lent. De school hechtte waarde aan den volks aard van hare ontwikkelingsgoederen en gaf zich verder rekening van de eischen die zich laten gelden als men in den jongen man den toekomstigen burger, Christen en beroepsvervuiler ziet. Daarom moet de school zich ter wille van de eenheid van het volk ver wijderd houden van specialiseeren en zoo al gemeen mogelijk zijn. Om die overwegingen is in Duitschland, waarover de inleider in hoofd zaak sprak de voor allen verplichte alge meene grondschool ontstaan, die de idee van gelijkheid in zooverre belichaamt, als zij be proeft om aan ieder een zelfde ontwikkelings kans te geven. De inrichting van het school wezen moet dan het verdere doen. Vraagt men nu naar de waarde van de school voor de individuen en voor de gemeenschap dan moet het oordeel wezenlijk daarvan af hangen, of zij er in slagen zal, de geestelijke verwerking van de ontwikkelingsgoederen tot haar doel te brengen en geestelijken groei der schooljeugd te bereiken. Verder of het geluk ken zal niet alleen een ontwikkelden, karakter- en gewetensvollen mensch te vormen, maar ook eenen voor het leven en voor zijn beroep bruikbaren mensch. In de school uiteindelijk een werk- en ontwikkelingsgemeenschap ge weest en heeft zij de scholieren gevormd tot medeleden van wereld, staat en kerk, dan heeft zij volwaardigen arbeid verricht. In hef samenstel der ontwikkeling heeft zij bijgevolg de taak te vervullen te leiden naar de volksgemeenschap. Zij draagt daarbij de ge heele organisatie en deze wordt door haar ge dragen. Les en onderwijs zijn de voornaamste ont wikkelingsmiddelen der school. Vooral het laat ste jaar wordt daar de aandacht aan geschon ken. Een theorie over den besten en paeda- gogisch mogelijken weg en over de methoden op grond van den ontwikkelingsinhoud is ont staan. Ook de leermiddelen worden op hun waarde beproefd. Het resultaat is eene didactiek der basis richtingen, waarvan de volgende de meest ge- eigende zijn. Lichaamsopvoeding met sexe op voeding, godsdienstige- en ethische opvoeding nationale en volkseigenopvoeding, taaiopvoe ding, wetenschappelijke opvoeding, kunsthand werk en beroepsopvoeding. Daarbij is naast het zich richten op het karakter de strekking van een leerplan en het letten op kennis en han digheid van groote beteekenis. Beslissend voor het geheel van het hier te verwezenlijken doel is of de school de draagster der tradities en van de cultuurwaarde van een volk zal zijn of dat zij de vernieuwing onder een volk be vorderen, invoeren of bespoedigen zal. Daar door is zij zonder meer wederom in dienst van politieke krachten gesteld. Zij vervult een na tionaal politieke taak. Haar vorm en haar in houd zullen daardoor bepaald worden. Sectie Lager Onderwijs. Tusschen de beide lessen in, die door prof. dr. Raederscheidt gegeven werden had een sectie bijeenkomst plaats voor het Lager On derwijs, die werd voorgezeten door inspecteur J. Verbeeten met rector P. Goorts, en de hee- ren H. de Boer uit Noordwijk en H. Wijnen uit Maastricht als bestuursleden. Inspecteur Verbeeten stelde den bekenden paedagoog dr. Br. Denys uit Oostakker aan de vergadering voor en vroeg de aandacht voor het onderwerp: Het globalisatie beginsel in het onderwijs. Met de veronderstelling dat het tot allen is doorgedrongen wat men onder globalisatie heeft te verstaan begon dr. Denys en viel, zoo als hij het uitdrukte met de deur in huis. Door primitieve teekeningen op het bord ver duidelijkte spr. wat men onder de bovenge noemde begrippen heeft te verstaan en hoe deze op elkaar inwerken. Het ging er om aan te toonen dat een kleuter als hij aan het tee kenen slaat, aan zijn teekening vorm en be teekenis geeft en dat men hem geleidelijk ont wikkelen moet zoodat hij leert zien, onder scheiden en begrijpen. Bij die uiteenzetting kwamen vele nieuwe termen en uitdrukkingen te pas, die achteraf bleken oude bekende be grippen en practijken aan te geven. Globalisatie is dan ook geen nieuwe onder wijspraktijk, maar een nieuw inzicht op het zieleleven in het leerproces. Met een aangeven en toelichting meestal door voorbeelden van de wetten van de „Gansch- heid" besloot de inleider zijn referaat. In den namiddag werden excursies gehouden. Levenswijding door de Liturgie. Maandagmiddag ving de Liturgische Week aan met de plechtige, gezongen Vespers in het Minderbroedersklooster te Venray. 'n Honderdvijftig deelnemers van allerlei kleur en stam volgden aandachtig en met devo tie de heerlijk gezongen Vespers, de stemipig- rustige plechtigheden aan het altaar. O peningsvergadering. Te half 5 werd voor een ruim 200 aanwezigen de openingsvergadering gehouden in de sober, maar zeer smaakvol versierde aula van het Gymnasium. Aan de bestuurstafel merkten we op den voorzitter P. Paulinus Hase, O.F.M., den Z.E. Heer Frank, directeur van het Seminarie Rijsenburg, Pater Verwilst, O.P., den Hoog- Eerw. Heer Thielen, Deken van Venray, Pater mr. E. van der Helm, O.F.M., rector van net Gymnasium en Pater Eliseus Bruning, O.F.M. De voorzitter drukte in zijn openingsrede zijn groote vreugde uit over het feit, dat einde lijk weer eens op Nederlandschen bodem de Liturgische Week gehouden werd (dit is de 2e maal van alle 17 Liturg. Weken!); zijn groote vreugde ook over de buitengewone opkomst der deelnemers. Allen werd een hartelijk wel kom toegeroepen, vooral ook den Vlaamschen broeders, met nog 'n extra-uitbundige verwel koming voor de 5 paters Benedictijnen, die aanwezig waren. 'n Vurige speech, dio insloeg en sfeer schiep. Levenswijding door de Liturgie- Rond vijf uur beklom de eerste spreker, prof. Dondeyne, sinds een week hoogleeraar van Leuven, het podium. Hij gaf de algemeene inleiding op het hoofd-thema dezer Liturgische Week: Levenswijding door de Liturgie. In een heerlijk-sappig Vlaamsch, voor iedereen ver staanbaar, in een eenvoudigen maar glashelde ren betoogtrant gaf de geleerde spr. eerst een korte verklaring van de beide begrippen: Levenswijding en Liturgie. Levenswijding is levensheiliging, opgang naar de heiligheid; liturgie is het complexe van sociale zaken en teekenen, behoorende tot den kerkelijken eeredienst, dus volstrekt geen privaatzaak. Na deze uiteenzetting zette spr. uiteen, hoe de Sacramenten staan in dit com plex en behandelde dan in groote lijnen het verlossingsplan en de praktische toepassing van de verlossing op de menschen. De grondidee van de verlossing noemde hij het brengen, het herstellen van het oorspron kelijk contact van God met den mensch. Dit contact-maken wordt voortgezet zichtbaar en hoorbaar door de Kerk, die in de zichtbare gods dienstige gemeenschap, waarin Jezus blijft leven en leeraren, Zijn Koningschap blijft uit oefenen. Op deze wijze is de Kerk het altijd- blijvende wonder, de verlenging van Christus* menschheid. Vervolgens besprak spr. de prak tische toepassing van dit verlossingsplan, n.L de H. Liturgie. Aleen in en door de Kerk komen we tot Christus; dus onze opgang naar God, naar de heiligheid, onze levenswijding moet gebeuren door de Kerk; we zijn dus niet meer op ons zelfstaande individu's, doch leven in en door de Kerk, in aansluiting met de Liturgie. Onze heiliging, onze levenswijding zal alleen gebeu ren in aansluiting aan de Liturgie. Op meesterlijke wijze werd vervolgens aan getoond hoe dit alles bij de verschillende Sacramenten verwezenlijkt werd. Hierna gaf p. Eliseus een praktische zangles, waarin de completen en de gezamenlijke zan gen van den volgenden dag werden ingeoefend. Een aangenaam halfuurtje. Dat de zangles haar praktisch nut gedaan had, bewezen de gezon gen completen. Fijn verzorgd en volmaakt de zang van het fraterskoor; nobel en vol de zang van het volk werkelijk stichtend, 'n enkele maal ontroerend. Een echt gezellig samenzijn in de recreatie zalen van het Gymnasium, besloot dezen ope ningsavond. Kardinaal Biondi zal de Requiemmis celebreeren. Men schrijft ons: In aanvulling aan het bericht omtrent den plechtigen Jaardienst voor Zijne Eminentie Kardinaal W. M. van Rossum z.g. op 30 Augus tus e.k. te Wittem te houden, kan worden medegedeeld, dat Z.Em. Kardinaal Fumasoni Biondi, Prefekt van de H. Congregatie der Propaganda persoonlijk den jaardienst zal celebreeren en de plechtige absoute zal geven. Het koor der Wittemsche Studenten zal een Requiem uitvoeren van P. Haagh en een ge deelte der door den bekenden Italiaanschen componist Don Praglia ter gelegenheid van het eerste jaargetijde gecomponeerde mis in memo- riam Emi Cardinalis G. M. van Rossum. De plechtigheid zal een aanvang nemen te 10 uur, zoodat er nog gelegenheid bestaat Wit tem te bereiken. Aankomst tram uit Maastricht 9.18, autobus uit Maastricht via Valkenburg 10 uur; autobus uit Heerlen 9.45. Behalve Z. H. Exc. Mgr. Lemmens hebben zich reeds aangekondigd H.H. H.H. Exc. Mgr. Smets en Mgr. Meulenberg. Bij hen zullen zich waarschijnlijk andere Bisschoppen aansluiten. Voor de hoogere autoriteiten, die zich bijtijds aanmelden, zal gelegenheid zijn in Wittem deel te nemen aan het diner, dat aan Zijne Eminen tie zal worden aangeboden. Met het oog op beperkt logies zullen er geen uitnoodigingen verstuurd worden. MEDISCH MISSIEWERK IN BRITSCH-INDI De Zusters van J. M. J. te 's-Bosch openden in 1921 een kleine apotheek en kliniek in Nel- lore voor moeders in blijde verwachting. Het eerste jaar waren er 17 patiënten; het volgen de jaar drie maal zooveel, en in 1926 waren er 433. In 1931 was het 'n flink ziekenhuis gewor den, toegewijd aan St. Joseph, en had het meer dan 750 gevallen, dat wil zeggen meer dan de patiënten behandeld in al de zeven ziekenhui zen van Nellore. Naar de „Annalen van Mill Hill" mededeelen, hebben dezelfde Zusters nu nog 2 ziekenhuizen geopend in Indië, hopend, dat die ook spoedig erkend zullen worden door de Regeering. Op het oogenblik is de St. Joseph's School voor Vroedvrouwen te Nellore de eenige Katholieke inrichting van deze soort in geheel Madras, misschien wel in geheel Indië. VOOR JOODSCHE DUITSCHE VLUCHTELINGEN. Aan het verzoek, gericht tot de Nederland- sche beeldende kunstenaars een door hen ver vaardigd kunstwerk af te staan voor een ver loting ten bate van de Joodsche Duitsche Vluchtelingen, werd door meer dan drie hon derd kunstenaars gevolg gegeven. Ruim 400 schilderijen, etsen en beeldhouwwerken wer den voor dit doel geschonken. De verkoop der loten zal thans beginnen. De loten, waarvan de prijs per lot 1 bedraagt, worden verkrijgbaar gesteld bij alle plaatselijke subcomité's van het „Noodfonds 1933" in den lande. De gelukkige winnaar van den hoofdprijs mag zijn of haar portret laten maken door een uit de 300 schilders zelf te kiezen kunstenaar.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 3