HET WONDER VAN DEN HIMALAJA. ONZE VACANTIEBUREN MR. PRIM'S ZUIDPOOL EXPEDITIE. ALLERLEI -O- -o- -o- -O— <J>- TEGENWOORDIGHEID VAN GEEST -O- EEN NIEUWE SENSATIE aan de „IJzerenMan" te Vught: de „Vughtsche Manége" gaf in samenwerking met de Bossche Reddingsbrigade 'n demonstratie Twee dagen nadat ik het nestelend fasan- tenpaar gadegeslagen had, kwam ik dicht voorbij den stam, waar de hen had moeten broeden. Iets wit schemerigs trok mijn aan dacht, ik boog de varens uit elkander en vond de 7 eieren stukgeslagen. Rondom was alles met eierschalen bestrooid en besmeurd met eigeel, dat een leger van drukbezige mieren bedekte. De verwoesting was in den afgeloopen nacht gebeurd; een onderzoek bracht aan het licht, dat vriend Bruin de misdadiger was, dezelfde beer, die twee dagen geleden langs den weg gestapt was of wel een andere van dezelfde grootte. De sporen waren onmisken baar. In dit geval waren nu zeker geen booze bedoelingen aanwezig; hij had ongetwijfeld naar engerlingen, knollen en bessen gezocht en was onwillekeurig bij den omgevallen boom gekomen. Maar bij de onverwachte verschij ning van zijn grooten klauw, die hij op den weeken mosbodem rusten liet, was de fasanten- moeder in snelle, verschrikte vlucht weg ge stoven. Men kon zich voorstellen, hoe hij na die vlucht begeerig de eieren besnuffelde, ze alle stuksloeg en hoogst tevreden de schalen en zijn pooten aflikte. Zoo waren 7 toekomstige fasanten-levens verwoest. Verschillende mor gens hoorde ik in dit bosch gedeelte een on regelmatig geklop. Het was zeker een eerste teeken, dat er een nieuw tehuis ontstond. Den laatsten dag, dien ik op deze open plek doorbracht, traden mij zoo overduidelijk de gevaren voor oogen, die op de dieren der wil dernis lieren, 's Middags kwam ik bij mijn lie velingsplaatsje op den rotsblok aan en lag daar verschillende uren, verdiept in de beschouwing van het leven in de dzjungle. Eerst was het ongewoon warm en absoluut Windstil: het woud dampte geweldig in de ge weldige hitte. Dan sprong een koele bries op en daarna kwam een donkere wolkenbank hoog boven het dal aangejaagd. Zonder eenige waar schuwing stortte er een vreeselijke hagelbui neer. De bladeren werden van de takken ge rukt. De vallende hagelkorrels deden zoo'n pijn, dat ik mij vast tusschen een vooruitspringende rotsblok en een schuinen boomstam neer moest hurken. Toen ik een oogenblik mijn hand uit strekte, was het, alsof ik er een zweepslag op kreeg. In een minimum van tijd had zich een ijslaag van meer dan 10 c.M. dikte gevormd en tallooze dieren van het woud moesten el lendig omgekomen zijn. De varenbladeren aan het oude nest van den fazant werden platgeslagen. Twee nesten, een van een zanger, het andere van een vliegen vanger, werden van hun onderlaag afgeslagen en, hpn inhoud verbrijzeld. Iedere bloem was geknakt, geen blad bleef heel; de kalmte, de warmte en het leven der volle Lentepracht bood het woud het doodsche beeld van den winter. Zoolang het onweer aanhield heerschte er een bijtende koude: het goot water; eerst knetterde een paar minuten de hagelslag neer: dan werd de hemel weer blauw en even gluurde de zon door een spleet in de grauwe wolkenmassa, dan kletterde weer een gewel dige plasregen neer, die haast tegelijkertijd in ijs veranderde. Zulke stortbuien zijn de dood van honden, hoenders, ganzen, van het vee en zelfs van menschen; onder de fasanten, hun eieren en jongen moeten zij een vreeselijke opruiming houden. Langs slingerpaden ging ik nu 300 tot 500 meter hooger op; ik nam afscheid van het kleine gehucht Ghum en mijn tijdelijk verblijf Jorepokri, benevens van de dzungle, zijn eiken en nagnolia's en betrad een bloemenwoud; hier droegen Alpenrozenboomen heerlijke bloemen, rose- en kersroode, vuurroode en witte; geu rige bleekroode laurier vormde het onderhout en op den boden vertraden de beerenzolen van mijn dragers tallooze aardbezie-sterren met gouden harten en witte bloempjes. Alle in boorlingen mannen en vrouwen droegen bij de aankomst aan de volgenden kampplaats een bloem achter het oor, die zij gedurende de moeizame klauterpartij geplukt hadden, zonder de 80 tot 100 pond last af te leggen. Af en toe ontmoette ik bewoners dezer bergenwereld, een priester in geel gewaad uit een afgelegen lama klooster, of een herder uit Nepal, met een paar schapen, gemuilband, opdat zij niet aan een bussel monnikskap bladeren zouden knabbe len. Steeds verder ging het naar Tonglu, boven de bron van den kleinen Nunget, 1 kilometer hooger gelegen. Na de rust van den nacht 'daalden wij weer 500 meter, midden in de Lente, en dan weer naar den eigenlijken kam van den Singalila- heten. die zich verder en verder uitstrekt tot in het hartje van Kintschridschunga zelf. De beide bouwvallige hutten van Kalapohri lagen aan gene zijde der grens van Nepa; hier stiet ik op het oorspronkelijk vaderland der Alpen rozen, 12 tot 18 meter hooge boomen in vollen bloei. Terwijl mijn paardje zich aan de blade ren te goed deed, slenterde ik rond en ver lustigde mij in de kleurenpracht; één zijde van het dal prijkte in haast zuiver scharlaken rood, de andere was met overvloedig warm rozerood dicht bestippeld. Wanneer ik intusschen de planten afzonder lijk bezag, ofwel door mijn verrekijker of doordat ik de groote bloemen plukte, ontdekte ik minstens een dozijn kleurvariaties, waar onder wit, roomkleurig, geel, blauwachtig, kastanjebruin, paars, rozerood, karmijn, bleek rood en scharlaken, alles in verschillende kleu ren. Toen vóór 62 jaar Sir Joseph Hooker op de zelfde plaats vertoefde, verzamelde hij meer dan twee dozijn soorten Alpenrozen. Het pad naar Sardukphu wond zich langs steile hellingen en de paarden gingen op de alleruiterste randen, zoodat ik honderden me ters in de diepte kon kijken, wanneer ik uit het zadel leunde. Na het avondeten in het kleine rusthuis, dat onmiddellijk aan den top van den Sardukphu van den Eisenhubberg hing, kroop ik voor 't groote vuur uit Alpenrozenstammen in mijn slaapzak. Een tijdlang kreunde en steunde het in de lucht, dan begon het luider te fluiten en rond middernacht waren alle winden van het gebergte losgelaten. Nooit vergeet ik het ge huil en gekrijsch van dezen Tibethaanschen duivel; het gesteun dicht aan het venster en het bruisen dat in het voorbij dwarrelen spook achtig aanzwol. Toen ik den volgenden morgen ontwaakte, was alles verblindend wit, van de sneeuw- koppen der toppen tot de trappers van mijn deur. Twaalf centimeter van een Mei-sneeuw- Storm bedekten alle primula's en anemonen Het resultaat. „De dokter heeft 't toch wel goed gezien, dat mijn man oud zou worden, als hij het rooken en bier drinken opgaf, reeds na drie maanden is hij 'n oude man geworden". V oorzorg. „Niet, dat ik bang ben, maar als ik op zee ben, rook ik toch bij voorkeur sigaretten met 'n kurkenmondstuk". Vroeg geleerd. „Ik heb je nu zeker al tienmaal geroepen, Karei, en je luistert niet. Wat moet er van je worden? bromde de moeder. „Kellner", antwoordde vlot de'jongen. T wee hardloopers. Bericht in het avondblad van 16 Aug. j.l.: „Het stoomschip „Rex" legt bij wijze van wereldrecord 3181 zeemijlen af in 4 dagen, 13 uur, 58 minuten". Bericht in het ochtendblad van 17 Aug.: „Aljechin heeft gedurende zijn schaakséance in 12% uur tijd 4000 Engelsche mijlen afge legd". Goede definitie. „Wat is eigenlijk het onderscheid tusschen visite en visitatie?" „Luister, jongen, als ik naar m'n schoon moeder en jouw grootmoeder ga, dan is dat een visite, komt zij daarentegen bij ons, dan is dat zooveel als een visitatie. Hoe icarm 't ivas. „Was 't bij jelui buiten ook zoo warm?" „Warm? Lieve man, de boeren moesten hun kippen ijs te vreten geven, anders hadden zij gekookte eieren gelegd". O- Dat kwam zoo. „Jongen, is je moeder thuis?" „Zeker, mijnheer". „Maar ik heb al viermaal gebeld en nog maakt niemand mij open". j „Ja. maar mijn moeder woont ook ergens anders". Ook een reden. „Wat jij, zoo'n hardnekkige vrijgezel, bent toch eindelijk getrouwd?" „Ja, weet je, als vrijgezel heb ik mij noch thuis, noch daarbuiten ooit behaaglijk ge voeld, en nu voel ik mij dat tenminste daar buiten". O— Precies in den stijl. „Ook de luchtspoorweg in het Montafondal is vernield. Op sommige plaatsen hangen de rails los in de lucht". en veranderden dennen- en sparren in Kerst-- boomen. De lucht voor het huis was frisch, koud en heel stil, al wiegden ook de denne- toppen achter de bergtoppen heen en weer. Ik liep enkele schreden naar de kloof die voor mij gaapte; heel in de diepte waren dichte wolkenbanken opgestapeld. Mijn oogen dwaalden naar den hemel, als geslepen saffier werkte hij in de ijzige lucht, en weer was mij een onvergetelijk avontuur in mijn leven be schoren: de Everest reeds voor mij op., onge looflijk hoog.een bleekroode kristal naast den sneeuwtop van den top No. 13. Oostwaarts groetten al de andere, mij thans zoo vertrouwd als de gezichten va nlieve vrienden: de Kabru, de Jannu, de Sinioltschum en de prachtige Kintschindschunga zelf. Men had slechts dien eenen overweldigenden indruk dien men nooit vergeet. Hier lag de hoogste en daar 't tweede hoogste punt der aardoppervlakte en wel blijkbaar van het be gin der tijden af. En toch vindt men hier op 'n kalksteenrots midden op den schouder van de Kintschindschunga, meer dan 5000 meter boven den zeespiegel, duidelijk herkenbaar koralen en schelpen en de stengels van de plantaardige zeesterren, de Crinoiden die getuigen van een tijd, waar gedurende de onbekende eeuwen de golven van een onbekend meer de gansche streek overstroomden. Waar zullen wij dit jaar heengaan? vroeg Delia. Och, ik weet het niet goed, gaf ik ten antwoord. Dat blijft ieder jaar een nieuw probleem. Laten we dan eens beraadslagen, drong Delia aan. Ja, het zal wel moeten, zuchtte ik. In elk geval stel ik als eerste voorwaarde, dat wij niet met de familie Jones op reis gaan. Maar eigenlijk zijn we verleden jaar toch ook niet met ze weggegaan, protesteer de mijn vrouw. Het toeval wilde alleen, dat ze vlak naast ons kwamen te wonen. H'm, ja, dat is waar. Maar we gaan stel lig niet naar Westsea. Want ik kan bijna ze ker zeggen, dat de Jones het juist in hun hoofd hebben gehaald, daar hun tenten op te slaan. Ze beweerden wel honderd keer, dat ze van hun verblijf daar zoo genoten hadden. Onze laatste vacantie is eenvoudig op een afschuwelijke manier verknoeid geworden door de aanwezigheid van de bewuste buren. Als we vooruit hadden afgesproken, was het de natuurlijkste zaak van de wereld geweest, dat wij ons verdiende loon hadden gekregen, doch dit was allerminst het geval geweest. Toen wij onzen intrek in de kleine, ge meubileerde bungalow hadden genomen, kwa men we na verloop van een uur reeds tot de ontdekking, dat zij vlak naast ons woonden. Ze voegden zich 's morgens bij ons, 's mid dags konden we geen voet buiten de deur zetten, of ze volgden ons en 's avonds invi teerden zij zichzelf om mee te gaan naar een concert- Ze schenen het eenvoudig niet te kunnen ver dragen, dat ik een oogenblik met mijn vrouw alleen zou zijn. Weet je wat we doen, ging Delia voort. Wij moeten op een hoogst kiesche wijze te weten zien te komen, waarheen ze van plan zijn te gaan. Dan konden we precies de te genovergestelde richting nemen. Den volgenden morgen zag ik Jones, zoo als gewoonlijk aan het station. Hallo, zei ik op hartelijken toon, ik ver onderstel, dat jullie van den zomer weer naar Westsea zullen gaan, nietwaar? Jullie ook? vroeg hij voorzichtig. Wij hebben nog niets besloten, gaf ik ten antwoord. Mijn vrouw en ik evenmin, zei hij. Westsea is 'n allemachtig aardig dorpje, zei ik peinzend. De man knikte bevestigend. Men zou geen gezelliger oord voor de vacantie-dagen kunnen vinaen ging ik voort. Volkomen met je eens, gaf Jones toe. Denken jullie er dus over daar weer heen te gaan? Zooals ik je al zei, hebben wij nog geen definitieve plannen gemaakt. Ik bracht de conversatie aan mijn vrouw over. Het blijkt maar al te duidelijk, dat zij willen uitvinden, waar wij onzen intrek zul len nemen, zei Delia. En dan gaan ze er na tuurlijk ook heen.... Moedig den man in 's hemelsnaam in geen enkel opzicht aan. Den volgenden morgen ontmoette ik Jones weer aan het station. Nu, hebben jullie al een besluit geno men? begon hij. Nee, zei ik, nog niet. Jij al? Ook nog niet, zei Jones. Waarom gaan jullie weer niet naar West sea? opperde ik. Die mogelijkheid is niet uitgesloten, zei hij geheimzinnig. Hadden jullie er ook vues op? Ik weet het waarachtig nog niet precies, zei ik vaag. V/ij zijn het er nog niet over eens. Mijn vrouw en ik evenmin, herhaalde Jones. Ook dit gesprek bracht ik aan Delia over. Het resultaat hiervan was, dat ze bijna in tranen losbarstte. Let nu op, dat die afschuwelijke menschen geen besluit nemen, voordat ze weten, waar wij heentrekken, ze ze woedend. Beloof me plechtig, dat je het nooit verraden zult, waar wij de vacantie gaan doorbrengen. Natuurlijk niet, troostte ik haar. Boven dien zou dat ook moeilijk gaan, want we we ten het zelf nog niet eens. Let nu eens op, wat ik je zeg: de Jones' zullen zich eerst houden, alsof ze nog niets besloten hebben, anderen ze zoogenaamd van idee en trekken maar zoodra ze weten, wat wij doen, ver- naar dezelfde plaats. O, ik geloof zeker, dat het op die manier gebeuren zal. Den volgenden morgen begon Jones: Wij denken er hard over bij een oom van mijn vrouw in Birmingham te gaan lo- geeren. Wij hebben ze in een langen tijd niet gezien. Ik veronderstel dat jullie weer naar Westsea gaan? Ik weet het nog niet, gaf ik opnieuw ten antwoord. Ik begon er zoo meer dan genoeg van te krijgen, telkens hetzelfde te moeten herhalen. Toen ik Delia een en ander overbracht, schudde ze wijsgeerig het hoofd. Ze vertelde me, wat ik Jones den volgenden morgen moest zeggen en ik schrok ervan. Ik zei den volgenden dag tot Jones: Wij hebben bepaald, waar we onze vacan tie zullen doorbrengen. Wij hebben beloofd, een ouden oom van mij, in Manchester, te be zoeken. Het is allemachtig vervelend, maar we kunnen er nu eenmaal niet buiten. De man woont tegenover een kerkhof en aan den ach terkant van zijn huis ligt een gevangenis. Het zal verre van prettig wezen, dat verzeker ik je. En jullie gaan naar Birgmingham, niet waar? Ja, zuchtte Jones, ongelukkig genoeg. Alles liep nu gemakkelijk. We gingen niet naast Westsea, maar we huurden een huisje aan de Zuidkust. Een van die verrukkelijke stille plekjes, waar men slechts heel. weinig menschen te zien krijgt. We legden beslag op het heele huisje. Naast ons woonde een visschersfamilie en verder was er in geen velden of wegen een huis te ont dekken. Ik hoop, dat die familie niet te luidruchtig zal zijn, merkte mijn vrouw op. Wees een schat oude jongen en tracht het een en ander omtrent ze te weten te komen. Ik was een schat en deed het. Ik hoorde stemmen in den tuin. Klaarblijkelijk had de familie bezoek. Ja, hoorde ik iemand zeggen, het ziet er hier bijzonder aardig uit dat valt niet te ont kennen. Het heeft ons heel wat moeilijkheden veroorzaakt dit jaar te kunnen vaststellen, waar we heen zouden gaan. U moet namelijk weten, dat wij verleden jaar toevallig naast buren van ons kwamen te wonen en wij begre pen, dat we ze niet aan hun lot konden over laten en wel met hen uit dienden te gaan. Ze hebben hun uiterste best gedaan, dit jaar wéér een afspraak met ons te maken, maar het is ons gelukt, ze om den tuin te leiden. Verbeeldde ik het me, of herkende ik die stem inderdaad? Ik gluurde door een gat in de schutting. Het was Jones. De verzuchting. De vader had z'n kleinen zoon een stevig standje gegeven. Deze loopt schreiend naar z'n moeder en snikt: „Vader is verschrikkelijk, is dat nu de eenige man, dien je hebt kunnen krijgen, moeder?" DE VRIENDEN VAN LLOYD GEORGE Lloyd George is bezig zijn „Memoires" te schrijven, maar Gringoire vertelt een geval uit diens leven dat Lloyd George zelf wel niet zal vermelden. De beroemde Poolreiziger Scott was bezig een nieuwe expeditie voor te bereiden naar de Noord-Pool. Daar hij nog niet over voldende fondsen be schikte, ging hij een bezoek brengen bij Lloyd George. Deze maakte zich van de zaak af met Scott een aanbevelingsbrief mee te geven voor een zekeren Keppel, een voornamen financier, die reeds vele wetenschappelijke ondernemin gen had gesteund. Drie weken later ontmoette de ontdekkings reiziger andermaal Lloyd George, die hem di rect vroeg: „En ben je door Keppel ontvangen gewor den?" „Ja", antwoordde Scott, hij heeft mij duizend pond gegeven. „Bravo!" riep Lloyd George. „Maar", vervolgde Scott, hij heeft zich bo vendien verbonden nog 50.000 pond te geven als ik U naar de Noord-Pool meenam, welk be drag hij tót een millioen wilde verhoogen als ik U daar achter liet". Toen Emil Jannings nog in den aanvang van zijn tooneejspelerscarrière stond, moest hij. een keer een brief voorlezen, die de rechter hem zou overreiken. Om den langen brief niet van buiten behoeven te leeren, had Jannings ge vraagd, dat de rechter hem den brief met den volledigen tekst zou geven. De auteur, die den rechter te spelen had, wilde Jannings op den avond van de opvoering een poets bakken en reikte hem in plaats van den afgesproken brief, een leeg vel papier over. Jannings liet zich niet van z'n stukken brengen, en zeide daarop: „Edelachtbare, ik moet u een pijnlijke be kentenis doen, ik heb in mijn jeugd nooit lezen geleerd, wil u mij den brief voorlezen?" Maar de ander liet zich ook niet nemen en antwoordde: „Zeer gaarne, maar dan moet ik eerst mijn bril gaan halen". En hij ging af en kwam met den goeden brief terug. Misschien door den naam misleid. Deze week sprak het „Overijsselsche Dagbl." van Joan Kat, als een vooraanstaande vrouw. Joan Kat, de bekende letterkundige is leeraar te Amsterdam. Niet overdrijven. „Wat zoo'n klein stukje ijs noem jij dat een portie?" IJsco. „Wou u misschien voor een dubbel tje daarop ook nog schaatsenrijden?" Mr. Prim was rijk geworden, onnoemelijk rijk. Wanneer op 11 November de bladen schreven dat deze oorlog niet vergeefs gevoerd was, dan kon mr. Prim dit uit den grond van zijn hart beamen. De crisis van het jaar zooveel had velen de vruchten van den oorlog ontnomen. Mr. Prim was er nog onnoemelijk rijker door geworden, en wachtte nu de volgende crisis of den vol genden oorlog af. Maar even als anderen vóór hem ondervond mr. Prim, 'dat rijkdom geen waarborg schenkt voor onvoorwaardelijk geluk, en dat zij zelfs de kiemen van veel wrevel en ontevredenheid met zich draagt. Ondanks al zijn millioenen kon mr. Prim geen toegang krijgen tot de leden der aristo cratie, die bij vorige crises en oorlogen on noemelijk rijk geworden waren. Het baatte niet, of hij het huis in Mayfair kocht, dat sinds de achttiende eeuw bewoond was geworden door de baronnen van Bright- show, wier laatste telg de faillissementslijst tot een „social event" gemaakt had; evenmin baatte hem de aankoop van het kasteel der Crenauvilles, in Lincolnshire. Hij was niets en hij bleef niets, en hij had geen kinderen, die als zonen van een schatrijken vader iets had den kunnen worden en op him beurt hun neu zen hadden kunnen ophalen. Het maakte mr. Prim diep rampzalig. De dok ter een getitelde natuurlijk kwam er aan te pas. Deze deed alles wat men met een over dadig rijk patiënt doen kon, en belegde de resul taten in Zuid-Afrikaansche mijnen, maar mr. Prim werd er niet gelukkiger door. Op zekeren avond overstelpte hem zijn droefgeestigheid zoozeer, dat hij tot mrs. Prim zeide: „Mrs. Prim (zoo noemde hij haar sinds zijn eerste millioen) ik wilde, dat wij weer arm waren." Maar mrs. Prim was een vastberaden vrouw. „Dat nooit, Lester" zeide zij. „Wij zijn aan het vaderland verplicht rijk te blijven. Zouden al die jonge kerels hun leven vergeefs geofferd hebben „Het vaderland kan zich inzoutenriep mr. Prim toornig uit. „Ik heb er nu genoeg, meer dan genoeg voor gedaan. En wat krijg ik er voor terug Dank Ho, maar Mrs. Prim was een verstandige vrouw. Zij suste haar man, zooals zij met een koppig kind gedaan zou hebben, en zeide overredend „Als je nog iets anders wilt worden dan mil- liardair, dan moet je iets doen." Hij keek haar schaapachtig aan. „Ik kan toch niet het Kanaal overzwemmen, of naar Australië vliegen, of in Wimbledon spe len, of een filmster trouwen „Neen, maar je kunt iets doen. Je kunt ons portret laten schilderen door Orpen, dan ko men we in de Academie te hangen. Dat is één ding. Je kunt onze bustes laten maken door Epstein. Je kuntik heb over die din gen vaak gedachteen expeditie laten uitrusten naar Spitsbergen of naar de Zuid pool. Je kunt een eiland koopen" „Zou ik zelf moeten meegaan naar de Zuid pool Want, zie je, daar denk ik niet aan. Ik heb genoeg gewerkt voor 't Vaderland „Dat zou je eens moeten navragen. Maar. ik geloof het net. Je huurt een vakman, liefst een met een titel, en laat hem alles opknappen. Je rust een schip uit, bekostigt alles, geeft een afscheidsdiner, waaraan de Eerste Minister en de Agha Khan aanzitten, en je bent er. Alle couranten zullen er over schrijven, en jij zult als beschermer van de wetenschap door ieder een gëeerd, en misschien wel tot peer verheven worden. Je kunt er natuurlijk nog een portret door Orpen bovenop laten schilderen." Hij toog onmiddellijk aan het werk. Den volgenden dag reeds ontbood bij rijn publi citeitsagent, en nog een dag later bevatten alle bladen het bericht, dat mr. Lester Prim, de bekende City financier, wiens groote belang stelling voor wetenschappelijk onderzoek een openbaar geheim was, plannen had gemaakt tot het uitrusten eener Zuidpool-expeditie. De bladen schreven, dank zij den publiciteits agent, veel over de a.s. Prim-expeditie naar den Zuid-Pool. Mr. Prim kreeg een uitnoodi- ging van de British Broadcasting Corporation om te spreken over „Poolexpedities voorheen en thans". De publiciteitsagent liet een rede voor hem opstellen, en mr. Prim bracht het er voor treffelijk af. Ook kwam hij in den gemeente raad van Eltham. In het voorjaar was de Poolvaarder, „De IJs- berg", gereed. Het schip werd plechtig te wa ter gelaten in tegenwoordigheid van den Lord Provost van Glasgow; mrs. Prim doopte het met een flesch champagne. Alle kranten foto grafeerden het geval. „Dat gaat uitstekend", mompelde mr. Prim. Grootsche toebereidselen werden gemaakt voor het afscheidsdiner. De Minister van On derwijs werd door zijn particulieren secretaris gedwongen de uitnoodiging aan te nemen. „Dat gaat schitterend", mompelde mr. Prim. En alles bijeen had het hem niet meer dan 150.000 pond gekost. De deuren van Mayfair werden voor hem op een kier gezet. Nog weinige weken, en hij zou door de opening kunnen sluipen. Zijn broeder John, meesterknecht bij Lar- kins en Larkins, dien hij al jaren lang niet aangekeken had, was een beetje trotsch op de Zuidpoolexpeditie, waarvan hij in de kranten gelezen had, en die toch in ieder geval in de familie was. John had een zoon, Leslie. De geschiedenis is bijna uit. De Marylebone Cricket Club koos Leslie u> voor het Australische team. Een dag vóór de „Ijsberg" vertrekken zoi% was er receptie bij den earl of Glenough. Mr. en mrs. Prim waren uitgenoodigd. „Dat gaat schitterend!" had mr. Prim uitge roepen. „Emmy, we zijn er!" De earl of Glenough verwelkomde mr. en mrs. Prim met onderscheiding. „Een oogenblik", zei hij, „de hertog van South wall zal het op prijs stellen kennis met u te maken!" Een hertog „En ik wensch u geluk met uw kranigen zoon", zei de hertog, nadat het echtpaar aan hem voorgesteld was. In minder dan een minuut was de hertog van Southwall, president van de Marylebone Cricketclub, van zijn dwaling verlost. Hij keerde het echtpaar vierkant den rug toe. De earl of Glenough siste: „Indringers!" Baronnen en baronnets trokken zich vol af grijzen terug. Den volgenden dag vertrok de „Ijsberg". Vruchteloos! B. NADRUK VERBODENJ, VAN DE ITALIAANSCHE AUTO-RENBAAN. Links een overzicht van den start der zware, envA gens, het hoofdnummer van de vermaarde autorennen van Pesaro. Rechts, de hertog van Aoste temidden v^n de renners. 1 t

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 4