HET WONDER VAN DEN
HIMALAJA.
ONZE VACANTIEBUREN
MR. PRIM'S ZUIDPOOL
EXPEDITIE.
ALLERLEI
-O-
-o-
-o-
-O—
<J>-
TEGENWOORDIGHEID VAN GEEST
-O-
EEN NIEUWE SENSATIE aan de „IJzerenMan" te Vught: de „Vughtsche Manége" gaf
in samenwerking met de Bossche Reddingsbrigade 'n demonstratie
Twee dagen nadat ik het nestelend fasan-
tenpaar gadegeslagen had, kwam ik dicht
voorbij den stam, waar de hen had moeten
broeden. Iets wit schemerigs trok mijn aan
dacht, ik boog de varens uit elkander en vond
de 7 eieren stukgeslagen. Rondom was alles
met eierschalen bestrooid en besmeurd met
eigeel, dat een leger van drukbezige mieren
bedekte. De verwoesting was in den afgeloopen
nacht gebeurd; een onderzoek bracht aan het
licht, dat vriend Bruin de misdadiger was,
dezelfde beer, die twee dagen geleden langs
den weg gestapt was of wel een andere van
dezelfde grootte. De sporen waren onmisken
baar. In dit geval waren nu zeker geen booze
bedoelingen aanwezig; hij had ongetwijfeld
naar engerlingen, knollen en bessen gezocht en
was onwillekeurig bij den omgevallen boom
gekomen. Maar bij de onverwachte verschij
ning van zijn grooten klauw, die hij op den
weeken mosbodem rusten liet, was de fasanten-
moeder in snelle, verschrikte vlucht weg ge
stoven. Men kon zich voorstellen, hoe hij na
die vlucht begeerig de eieren besnuffelde, ze
alle stuksloeg en hoogst tevreden de schalen
en zijn pooten aflikte. Zoo waren 7 toekomstige
fasanten-levens verwoest. Verschillende mor
gens hoorde ik in dit bosch gedeelte een on
regelmatig geklop. Het was zeker een eerste
teeken, dat er een nieuw tehuis ontstond.
Den laatsten dag, dien ik op deze open plek
doorbracht, traden mij zoo overduidelijk de
gevaren voor oogen, die op de dieren der wil
dernis lieren, 's Middags kwam ik bij mijn lie
velingsplaatsje op den rotsblok aan en lag daar
verschillende uren, verdiept in de beschouwing
van het leven in de dzjungle.
Eerst was het ongewoon warm en absoluut
Windstil: het woud dampte geweldig in de ge
weldige hitte. Dan sprong een koele bries op
en daarna kwam een donkere wolkenbank hoog
boven het dal aangejaagd. Zonder eenige waar
schuwing stortte er een vreeselijke hagelbui
neer. De bladeren werden van de takken ge
rukt. De vallende hagelkorrels deden zoo'n pijn,
dat ik mij vast tusschen een vooruitspringende
rotsblok en een schuinen boomstam neer moest
hurken. Toen ik een oogenblik mijn hand uit
strekte, was het, alsof ik er een zweepslag op
kreeg. In een minimum van tijd had zich een
ijslaag van meer dan 10 c.M. dikte gevormd
en tallooze dieren van het woud moesten el
lendig omgekomen zijn.
De varenbladeren aan het oude nest van den
fazant werden platgeslagen. Twee nesten, een
van een zanger, het andere van een vliegen
vanger, werden van hun onderlaag afgeslagen
en, hpn inhoud verbrijzeld. Iedere bloem was
geknakt, geen blad bleef heel; de kalmte, de
warmte en het leven der volle Lentepracht
bood het woud het doodsche beeld van den
winter. Zoolang het onweer aanhield heerschte
er een bijtende koude: het goot water; eerst
knetterde een paar minuten de hagelslag neer:
dan werd de hemel weer blauw en even
gluurde de zon door een spleet in de grauwe
wolkenmassa, dan kletterde weer een gewel
dige plasregen neer, die haast tegelijkertijd in
ijs veranderde. Zulke stortbuien zijn de dood
van honden, hoenders, ganzen, van het vee en
zelfs van menschen; onder de fasanten, hun
eieren en jongen moeten zij een vreeselijke
opruiming houden.
Langs slingerpaden ging ik nu 300 tot 500
meter hooger op; ik nam afscheid van het
kleine gehucht Ghum en mijn tijdelijk verblijf
Jorepokri, benevens van de dzungle, zijn eiken
en nagnolia's en betrad een bloemenwoud; hier
droegen Alpenrozenboomen heerlijke bloemen,
rose- en kersroode, vuurroode en witte; geu
rige bleekroode laurier vormde het onderhout
en op den boden vertraden de beerenzolen van
mijn dragers tallooze aardbezie-sterren met
gouden harten en witte bloempjes. Alle in
boorlingen mannen en vrouwen droegen bij
de aankomst aan de volgenden kampplaats een
bloem achter het oor, die zij gedurende de
moeizame klauterpartij geplukt hadden, zonder
de 80 tot 100 pond last af te leggen. Af en toe
ontmoette ik bewoners dezer bergenwereld, een
priester in geel gewaad uit een afgelegen lama
klooster, of een herder uit Nepal, met een paar
schapen, gemuilband, opdat zij niet aan een
bussel monnikskap bladeren zouden knabbe
len.
Steeds verder ging het naar Tonglu, boven
de bron van den kleinen Nunget, 1 kilometer
hooger gelegen.
Na de rust van den nacht 'daalden wij weer
500 meter, midden in de Lente, en dan weer
naar den eigenlijken kam van den Singalila-
heten. die zich verder en verder uitstrekt tot in
het hartje van Kintschridschunga zelf. De
beide bouwvallige hutten van Kalapohri lagen
aan gene zijde der grens van Nepa; hier stiet
ik op het oorspronkelijk vaderland der Alpen
rozen, 12 tot 18 meter hooge boomen in vollen
bloei. Terwijl mijn paardje zich aan de blade
ren te goed deed, slenterde ik rond en ver
lustigde mij in de kleurenpracht; één zijde van
het dal prijkte in haast zuiver scharlaken rood,
de andere was met overvloedig warm rozerood
dicht bestippeld.
Wanneer ik intusschen de planten afzonder
lijk bezag, ofwel door mijn verrekijker of
doordat ik de groote bloemen plukte, ontdekte
ik minstens een dozijn kleurvariaties, waar
onder wit, roomkleurig, geel, blauwachtig,
kastanjebruin, paars, rozerood, karmijn, bleek
rood en scharlaken, alles in verschillende kleu
ren.
Toen vóór 62 jaar Sir Joseph Hooker op de
zelfde plaats vertoefde, verzamelde hij meer
dan twee dozijn soorten Alpenrozen.
Het pad naar Sardukphu wond zich langs
steile hellingen en de paarden gingen op de
alleruiterste randen, zoodat ik honderden me
ters in de diepte kon kijken, wanneer ik
uit het zadel leunde.
Na het avondeten in het kleine rusthuis, dat
onmiddellijk aan den top van den Sardukphu
van den Eisenhubberg hing, kroop ik voor 't
groote vuur uit Alpenrozenstammen in mijn
slaapzak. Een tijdlang kreunde en steunde het
in de lucht, dan begon het luider te fluiten en
rond middernacht waren alle winden van het
gebergte losgelaten. Nooit vergeet ik het ge
huil en gekrijsch van dezen Tibethaanschen
duivel; het gesteun dicht aan het venster en
het bruisen dat in het voorbij dwarrelen spook
achtig aanzwol.
Toen ik den volgenden morgen ontwaakte,
was alles verblindend wit, van de sneeuw-
koppen der toppen tot de trappers van mijn
deur. Twaalf centimeter van een Mei-sneeuw-
Storm bedekten alle primula's en anemonen
Het resultaat.
„De dokter heeft 't toch wel goed gezien,
dat mijn man oud zou worden, als hij het
rooken en bier drinken opgaf, reeds na drie
maanden is hij 'n oude man geworden".
V oorzorg.
„Niet, dat ik bang ben, maar als ik op zee
ben, rook ik toch bij voorkeur sigaretten met
'n kurkenmondstuk".
Vroeg geleerd.
„Ik heb je nu zeker al tienmaal geroepen,
Karei, en je luistert niet. Wat moet er van je
worden? bromde de moeder.
„Kellner", antwoordde vlot de'jongen.
T wee hardloopers.
Bericht in het avondblad van 16 Aug. j.l.:
„Het stoomschip „Rex" legt bij wijze van
wereldrecord 3181 zeemijlen af in 4 dagen,
13 uur, 58 minuten".
Bericht in het ochtendblad van 17 Aug.:
„Aljechin heeft gedurende zijn schaakséance
in 12% uur tijd 4000 Engelsche mijlen afge
legd".
Goede definitie.
„Wat is eigenlijk het onderscheid tusschen
visite en visitatie?"
„Luister, jongen, als ik naar m'n schoon
moeder en jouw grootmoeder ga, dan is dat
een visite, komt zij daarentegen bij ons, dan
is dat zooveel als een visitatie.
Hoe icarm 't ivas.
„Was 't bij jelui buiten ook zoo warm?"
„Warm? Lieve man, de boeren moesten
hun kippen ijs te vreten geven, anders hadden
zij gekookte eieren gelegd".
O-
Dat kwam zoo.
„Jongen, is je moeder thuis?"
„Zeker, mijnheer".
„Maar ik heb al viermaal gebeld en nog
maakt niemand mij open". j
„Ja. maar mijn moeder woont ook ergens
anders".
Ook een reden.
„Wat jij, zoo'n hardnekkige vrijgezel, bent
toch eindelijk getrouwd?"
„Ja, weet je, als vrijgezel heb ik mij noch
thuis, noch daarbuiten ooit behaaglijk ge
voeld, en nu voel ik mij dat tenminste daar
buiten".
O—
Precies in den stijl.
„Ook de luchtspoorweg in het Montafondal
is vernield. Op sommige plaatsen hangen de
rails los in de lucht".
en veranderden dennen- en sparren in Kerst--
boomen. De lucht voor het huis was frisch,
koud en heel stil, al wiegden ook de denne-
toppen achter de bergtoppen heen en weer.
Ik liep enkele schreden naar de kloof die
voor mij gaapte; heel in de diepte waren
dichte wolkenbanken opgestapeld. Mijn oogen
dwaalden naar den hemel, als geslepen saffier
werkte hij in de ijzige lucht, en weer was mij
een onvergetelijk avontuur in mijn leven be
schoren: de Everest reeds voor mij op., onge
looflijk hoog.een bleekroode kristal naast den
sneeuwtop van den top No. 13. Oostwaarts
groetten al de andere, mij thans zoo vertrouwd
als de gezichten va nlieve vrienden: de Kabru,
de Jannu, de Sinioltschum en de prachtige
Kintschindschunga zelf.
Men had slechts dien eenen overweldigenden
indruk dien men nooit vergeet. Hier lag de
hoogste en daar 't tweede hoogste punt der
aardoppervlakte en wel blijkbaar van het be
gin der tijden af. En toch vindt men hier op 'n
kalksteenrots midden op den schouder van de
Kintschindschunga, meer dan 5000 meter boven
den zeespiegel, duidelijk herkenbaar koralen
en schelpen en de stengels van de plantaardige
zeesterren, de Crinoiden die getuigen van een
tijd, waar gedurende de onbekende eeuwen
de golven van een onbekend meer de gansche
streek overstroomden.
Waar zullen wij dit jaar heengaan? vroeg
Delia.
Och, ik weet het niet goed, gaf ik ten
antwoord. Dat blijft ieder jaar een nieuw
probleem.
Laten we dan eens beraadslagen, drong
Delia aan.
Ja, het zal wel moeten, zuchtte ik. In
elk geval stel ik als eerste voorwaarde, dat
wij niet met de familie Jones op reis gaan.
Maar eigenlijk zijn we verleden jaar
toch ook niet met ze weggegaan, protesteer
de mijn vrouw. Het toeval wilde alleen, dat
ze vlak naast ons kwamen te wonen.
H'm, ja, dat is waar. Maar we gaan stel
lig niet naar Westsea. Want ik kan bijna ze
ker zeggen, dat de Jones het juist in hun
hoofd hebben gehaald, daar hun tenten op te
slaan. Ze beweerden wel honderd keer, dat
ze van hun verblijf daar zoo genoten hadden.
Onze laatste vacantie is eenvoudig op een
afschuwelijke manier verknoeid geworden
door de aanwezigheid van de bewuste buren.
Als we vooruit hadden afgesproken, was het
de natuurlijkste zaak van de wereld geweest,
dat wij ons verdiende loon hadden gekregen,
doch dit was allerminst het geval geweest.
Toen wij onzen intrek in de kleine, ge
meubileerde bungalow hadden genomen, kwa
men we na verloop van een uur reeds tot de
ontdekking, dat zij vlak naast ons woonden.
Ze voegden zich 's morgens bij ons, 's mid
dags konden we geen voet buiten de deur
zetten, of ze volgden ons en 's avonds invi
teerden zij zichzelf om mee te gaan naar een
concert-
Ze schenen het eenvoudig niet te kunnen ver
dragen, dat ik een oogenblik met mijn vrouw
alleen zou zijn.
Weet je wat we doen, ging Delia voort.
Wij moeten op een hoogst kiesche wijze te
weten zien te komen, waarheen ze van plan
zijn te gaan. Dan konden we precies de te
genovergestelde richting nemen.
Den volgenden morgen zag ik Jones, zoo
als gewoonlijk aan het station.
Hallo, zei ik op hartelijken toon, ik ver
onderstel, dat jullie van den zomer weer naar
Westsea zullen gaan, nietwaar?
Jullie ook? vroeg hij voorzichtig.
Wij hebben nog niets besloten, gaf ik ten
antwoord.
Mijn vrouw en ik evenmin, zei hij.
Westsea is 'n allemachtig aardig dorpje,
zei ik peinzend.
De man knikte bevestigend.
Men zou geen gezelliger oord voor de
vacantie-dagen kunnen vinaen ging ik voort.
Volkomen met je eens, gaf Jones toe.
Denken jullie er dus over daar weer heen
te gaan?
Zooals ik je al zei, hebben wij nog geen
definitieve plannen gemaakt.
Ik bracht de conversatie aan mijn vrouw
over.
Het blijkt maar al te duidelijk, dat zij
willen uitvinden, waar wij onzen intrek zul
len nemen, zei Delia. En dan gaan ze er na
tuurlijk ook heen.... Moedig den man in
's hemelsnaam in geen enkel opzicht aan.
Den volgenden morgen ontmoette ik Jones
weer aan het station.
Nu, hebben jullie al een besluit geno
men? begon hij.
Nee, zei ik, nog niet. Jij al?
Ook nog niet, zei Jones.
Waarom gaan jullie weer niet naar West
sea? opperde ik.
Die mogelijkheid is niet uitgesloten, zei
hij geheimzinnig. Hadden jullie er ook vues
op?
Ik weet het waarachtig nog niet precies,
zei ik vaag. V/ij zijn het er nog niet over eens.
Mijn vrouw en ik evenmin, herhaalde
Jones.
Ook dit gesprek bracht ik aan Delia over.
Het resultaat hiervan was, dat ze bijna in
tranen losbarstte.
Let nu op, dat die afschuwelijke menschen
geen besluit nemen, voordat ze weten, waar
wij heentrekken, ze ze woedend. Beloof me
plechtig, dat je het nooit verraden zult, waar
wij de vacantie gaan doorbrengen.
Natuurlijk niet, troostte ik haar. Boven
dien zou dat ook moeilijk gaan, want we we
ten het zelf nog niet eens. Let nu eens op,
wat ik je zeg: de Jones' zullen zich eerst
houden, alsof ze nog niets besloten hebben,
anderen ze zoogenaamd van idee en trekken
maar zoodra ze weten, wat wij doen, ver-
naar dezelfde plaats. O, ik geloof zeker, dat
het op die manier gebeuren zal.
Den volgenden morgen begon Jones:
Wij denken er hard over bij een oom
van mijn vrouw in Birmingham te gaan lo-
geeren. Wij hebben ze in een langen tijd niet
gezien. Ik veronderstel dat jullie weer naar
Westsea gaan?
Ik weet het nog niet, gaf ik opnieuw ten
antwoord.
Ik begon er zoo meer dan genoeg van te
krijgen, telkens hetzelfde te moeten herhalen.
Toen ik Delia een en ander overbracht,
schudde ze wijsgeerig het hoofd. Ze vertelde
me, wat ik Jones den volgenden morgen moest
zeggen en ik schrok ervan.
Ik zei den volgenden dag tot Jones:
Wij hebben bepaald, waar we onze vacan
tie zullen doorbrengen. Wij hebben beloofd,
een ouden oom van mij, in Manchester, te be
zoeken. Het is allemachtig vervelend, maar
we kunnen er nu eenmaal niet buiten. De man
woont tegenover een kerkhof en aan den ach
terkant van zijn huis ligt een gevangenis. Het
zal verre van prettig wezen, dat verzeker ik
je. En jullie gaan naar Birgmingham, niet
waar?
Ja, zuchtte Jones, ongelukkig genoeg.
Alles liep nu gemakkelijk. We gingen niet
naast Westsea, maar we huurden een huisje
aan de Zuidkust. Een van die verrukkelijke
stille plekjes, waar men slechts heel. weinig
menschen te zien krijgt.
We legden beslag op het heele huisje. Naast
ons woonde een visschersfamilie en verder was
er in geen velden of wegen een huis te ont
dekken.
Ik hoop, dat die familie niet te luidruchtig
zal zijn, merkte mijn vrouw op. Wees een
schat oude jongen en tracht het een en ander
omtrent ze te weten te komen.
Ik was een schat en deed het. Ik hoorde
stemmen in den tuin. Klaarblijkelijk had de
familie bezoek.
Ja, hoorde ik iemand zeggen, het ziet er
hier bijzonder aardig uit dat valt niet te ont
kennen. Het heeft ons heel wat moeilijkheden
veroorzaakt dit jaar te kunnen vaststellen,
waar we heen zouden gaan. U moet namelijk
weten, dat wij verleden jaar toevallig naast
buren van ons kwamen te wonen en wij begre
pen, dat we ze niet aan hun lot konden over
laten en wel met hen uit dienden te gaan. Ze
hebben hun uiterste best gedaan, dit jaar wéér
een afspraak met ons te maken, maar het is
ons gelukt, ze om den tuin te leiden.
Verbeeldde ik het me, of herkende ik
die stem inderdaad? Ik gluurde door een gat
in de schutting.
Het was Jones.
De verzuchting.
De vader had z'n kleinen zoon een stevig
standje gegeven. Deze loopt schreiend naar
z'n moeder en snikt: „Vader is verschrikkelijk,
is dat nu de eenige man, dien je hebt kunnen
krijgen, moeder?"
DE VRIENDEN VAN LLOYD GEORGE
Lloyd George is bezig zijn „Memoires" te
schrijven, maar Gringoire vertelt een geval uit
diens leven dat Lloyd George zelf wel niet zal
vermelden.
De beroemde Poolreiziger Scott was bezig een
nieuwe expeditie voor te bereiden naar de
Noord-Pool.
Daar hij nog niet over voldende fondsen be
schikte, ging hij een bezoek brengen bij Lloyd
George. Deze maakte zich van de zaak af met
Scott een aanbevelingsbrief mee te geven voor
een zekeren Keppel, een voornamen financier,
die reeds vele wetenschappelijke ondernemin
gen had gesteund.
Drie weken later ontmoette de ontdekkings
reiziger andermaal Lloyd George, die hem di
rect vroeg:
„En ben je door Keppel ontvangen gewor
den?"
„Ja", antwoordde Scott, hij heeft mij duizend
pond gegeven.
„Bravo!" riep Lloyd George.
„Maar", vervolgde Scott, hij heeft zich bo
vendien verbonden nog 50.000 pond te geven
als ik U naar de Noord-Pool meenam, welk be
drag hij tót een millioen wilde verhoogen als
ik U daar achter liet".
Toen Emil Jannings nog in den aanvang van
zijn tooneejspelerscarrière stond, moest hij. een
keer een brief voorlezen, die de rechter hem
zou overreiken. Om den langen brief niet van
buiten behoeven te leeren, had Jannings ge
vraagd, dat de rechter hem den brief met den
volledigen tekst zou geven.
De auteur, die den rechter te spelen had,
wilde Jannings op den avond van de opvoering
een poets bakken en reikte hem in plaats van
den afgesproken brief, een leeg vel papier over.
Jannings liet zich niet van z'n stukken brengen,
en zeide daarop:
„Edelachtbare, ik moet u een pijnlijke be
kentenis doen, ik heb in mijn jeugd nooit lezen
geleerd, wil u mij den brief voorlezen?"
Maar de ander liet zich ook niet nemen en
antwoordde: „Zeer gaarne, maar dan moet ik
eerst mijn bril gaan halen".
En hij ging af en kwam met den goeden brief
terug.
Misschien door den
naam misleid.
Deze week sprak het „Overijsselsche Dagbl."
van Joan Kat, als een vooraanstaande vrouw.
Joan Kat, de bekende letterkundige is leeraar
te Amsterdam.
Niet overdrijven.
„Wat zoo'n klein stukje ijs noem jij dat een
portie?"
IJsco. „Wou u misschien voor een dubbel
tje daarop ook nog schaatsenrijden?"
Mr. Prim was rijk geworden, onnoemelijk
rijk. Wanneer op 11 November de bladen
schreven dat deze oorlog niet vergeefs gevoerd
was, dan kon mr. Prim dit uit den grond van
zijn hart beamen.
De crisis van het jaar zooveel had velen de
vruchten van den oorlog ontnomen. Mr. Prim
was er nog onnoemelijk rijker door geworden,
en wachtte nu de volgende crisis of den vol
genden oorlog af.
Maar even als anderen vóór hem ondervond
mr. Prim, 'dat rijkdom geen waarborg schenkt
voor onvoorwaardelijk geluk, en dat zij zelfs
de kiemen van veel wrevel en ontevredenheid
met zich draagt.
Ondanks al zijn millioenen kon mr. Prim
geen toegang krijgen tot de leden der aristo
cratie, die bij vorige crises en oorlogen on
noemelijk rijk geworden waren.
Het baatte niet, of hij het huis in Mayfair
kocht, dat sinds de achttiende eeuw bewoond
was geworden door de baronnen van Bright-
show, wier laatste telg de faillissementslijst tot
een „social event" gemaakt had; evenmin
baatte hem de aankoop van het kasteel der
Crenauvilles, in Lincolnshire. Hij was niets en
hij bleef niets, en hij had geen kinderen, die
als zonen van een schatrijken vader iets had
den kunnen worden en op him beurt hun neu
zen hadden kunnen ophalen.
Het maakte mr. Prim diep rampzalig. De dok
ter een getitelde natuurlijk kwam er aan
te pas. Deze deed alles wat men met een over
dadig rijk patiënt doen kon, en belegde de resul
taten in Zuid-Afrikaansche mijnen, maar mr.
Prim werd er niet gelukkiger door. Op zekeren
avond overstelpte hem zijn droefgeestigheid
zoozeer, dat hij tot mrs. Prim zeide: „Mrs. Prim
(zoo noemde hij haar sinds zijn eerste millioen)
ik wilde, dat wij weer arm waren."
Maar mrs. Prim was een vastberaden vrouw.
„Dat nooit, Lester" zeide zij. „Wij zijn aan
het vaderland verplicht rijk te blijven. Zouden
al die jonge kerels hun leven vergeefs geofferd
hebben
„Het vaderland kan zich inzoutenriep mr.
Prim toornig uit. „Ik heb er nu genoeg, meer
dan genoeg voor gedaan. En wat krijg ik er
voor terug Dank Ho, maar
Mrs. Prim was een verstandige vrouw. Zij
suste haar man, zooals zij met een koppig kind
gedaan zou hebben, en zeide overredend
„Als je nog iets anders wilt worden dan mil-
liardair, dan moet je iets doen."
Hij keek haar schaapachtig aan.
„Ik kan toch niet het Kanaal overzwemmen,
of naar Australië vliegen, of in Wimbledon spe
len, of een filmster trouwen
„Neen, maar je kunt iets doen. Je kunt ons
portret laten schilderen door Orpen, dan ko
men we in de Academie te hangen. Dat is één
ding. Je kunt onze bustes laten maken door
Epstein. Je kuntik heb over die din
gen vaak gedachteen expeditie laten
uitrusten naar Spitsbergen of naar de Zuid
pool. Je kunt een eiland koopen"
„Zou ik zelf moeten meegaan naar de Zuid
pool Want, zie je, daar denk ik niet aan. Ik
heb genoeg gewerkt voor 't Vaderland
„Dat zou je eens moeten navragen. Maar. ik
geloof het net. Je huurt een vakman, liefst een
met een titel, en laat hem alles opknappen. Je
rust een schip uit, bekostigt alles, geeft een
afscheidsdiner, waaraan de Eerste Minister en
de Agha Khan aanzitten, en je bent er. Alle
couranten zullen er over schrijven, en jij zult
als beschermer van de wetenschap door ieder
een gëeerd, en misschien wel tot peer verheven
worden. Je kunt er natuurlijk nog een portret
door Orpen bovenop laten schilderen."
Hij toog onmiddellijk aan het werk. Den
volgenden dag reeds ontbood bij rijn publi
citeitsagent, en nog een dag later bevatten alle
bladen het bericht, dat mr. Lester Prim, de
bekende City financier, wiens groote belang
stelling voor wetenschappelijk onderzoek een
openbaar geheim was, plannen had gemaakt
tot het uitrusten eener Zuidpool-expeditie.
De bladen schreven, dank zij den publiciteits
agent, veel over de a.s. Prim-expeditie naar
den Zuid-Pool. Mr. Prim kreeg een uitnoodi-
ging van de British Broadcasting Corporation
om te spreken over „Poolexpedities voorheen
en thans".
De publiciteitsagent liet een rede voor hem
opstellen, en mr. Prim bracht het er voor
treffelijk af. Ook kwam hij in den gemeente
raad van Eltham.
In het voorjaar was de Poolvaarder, „De IJs-
berg", gereed. Het schip werd plechtig te wa
ter gelaten in tegenwoordigheid van den Lord
Provost van Glasgow; mrs. Prim doopte het
met een flesch champagne. Alle kranten foto
grafeerden het geval.
„Dat gaat uitstekend", mompelde mr. Prim.
Grootsche toebereidselen werden gemaakt
voor het afscheidsdiner. De Minister van On
derwijs werd door zijn particulieren secretaris
gedwongen de uitnoodiging aan te nemen.
„Dat gaat schitterend", mompelde mr. Prim.
En alles bijeen had het hem niet meer dan
150.000 pond gekost.
De deuren van Mayfair werden voor hem
op een kier gezet. Nog weinige weken, en hij
zou door de opening kunnen sluipen.
Zijn broeder John, meesterknecht bij Lar-
kins en Larkins, dien hij al jaren lang niet
aangekeken had, was een beetje trotsch op de
Zuidpoolexpeditie, waarvan hij in de kranten
gelezen had, en die toch in ieder geval in de
familie was.
John had een zoon, Leslie.
De geschiedenis is bijna uit.
De Marylebone Cricket Club koos Leslie u>
voor het Australische team.
Een dag vóór de „Ijsberg" vertrekken zoi%
was er receptie bij den earl of Glenough.
Mr. en mrs. Prim waren uitgenoodigd.
„Dat gaat schitterend!" had mr. Prim uitge
roepen. „Emmy, we zijn er!"
De earl of Glenough verwelkomde mr. en
mrs. Prim met onderscheiding.
„Een oogenblik", zei hij, „de hertog van
South wall zal het op prijs stellen kennis met
u te maken!"
Een hertog
„En ik wensch u geluk met uw kranigen
zoon", zei de hertog, nadat het echtpaar aan
hem voorgesteld was.
In minder dan een minuut was de hertog van
Southwall, president van de Marylebone
Cricketclub, van zijn dwaling verlost.
Hij keerde het echtpaar vierkant den rug
toe. De earl of Glenough siste: „Indringers!"
Baronnen en baronnets trokken zich vol af
grijzen terug.
Den volgenden dag vertrok de „Ijsberg".
Vruchteloos!
B.
NADRUK VERBODENJ,
VAN DE ITALIAANSCHE AUTO-RENBAAN. Links een overzicht van den start der zware, envA gens, het hoofdnummer van de vermaarde autorennen van Pesaro. Rechts, de hertog van
Aoste temidden v^n de renners. 1 t