nQEZonDtry
OTUKKE.M
HET PROCES-LAHUSEN.
DE BRITSCHE FIL
WOENSEKÜ 30 'AtföÜSTUS 1933
HOE DE NORDWOLLE IN HET
GEDRANG KWAM.
240 millioen mark schuld.
OOGSTVOORUITZICHTEN VOOR
FRUIT EN WARMOEZERIJGEWASSEN
i
WMmm
WAT WIL DOUGLAS FAIRBANKS?
EEN POëTISCH PLEKJE
POOTAARDAPPELEN.
KOLONISATIE OP NIEUW-GUTNEA.
JAPANS VLOOTPROGRAM.
Het wil zich slechts voor
verrassingen hoeden.
EEN AMAZONE STRIJDT TEGEN DE
FRANSCHEN.
(Van onzen correspondent).
B e r 1 ij n, 23 Augustus 1933.
Eindelijk en ten lange laatste zal dan het.
proces Lahusen ingeluid worden. Op den 29sten
a.s. Ofschoon dit geding om juridische en finan-
cieele, om historische en economische om poli
tieke en internationale redenen een der ge
wichtigste is, dat ooit door een Duitschen vier
schaar beslecht moest worden, hoede men zich
wel voor de verwachting, dat het iets bijzon
ders of sensationeels zal opleveren. De pers is
immers volkomen gemuilband en zal slechts
dat zeggen, wat zij weet, dat van haar ver
wacht wordt. Aan 'belangstellenden wordt bo
vendien slechts een zeer beperkt aantal toe
gangskaarten overhandigd. Vanwege de plaats
ruimte, zooals het heet. En men heeft er geen
idee van, hoe uitstekend concentratiekampen
werken om de menschen te leeren, dat zwijgen
goud is. Zoo de kaarten-ontvangende belang
stellenden dus al niet speciaal uitgekozen zijn
met het oog op hun betrouwbaarheid, dan
weten ze toch in alle gevallen wel, wat van
hen verlangd wordt.
Om het proces heelemaal te begrijpen, be
hoort men eigenlijk eerst een roman, zooals de
Buddenbroks van Thomas Mann gelezen te
hebben. In dit boekwerk schildert de auteur de
ondergang van een door en door feudaal, Han-
seatisch geslacht. Deze Hanseatische koopmans
familie houden er een geslachtstrots op na,
waar een gemediatiseerde dynastie niet aan
tippen kan. Dit is zeer te begroeten, maar
daarover kan hier niet verder uitgeweid wor
den. De aangelegenheid werd slechts even aan
geraakt, opdat men eenigszins aanvoelen kan,
welk effect de losbarsting van de Lahusenbom
destijds in de koopmansaristocratie van Bremen,
Lübeck en Hamburg teweeggebracht. Wanneer
een prins van den bloede- wegens landverraad
opgepakt ware geworden, dan hadde dit net
zooveel sensatie bij de gewone burgerij teweeg
gebracht als de arrestatie van de Lahusens we
gens frauduleus bankroet in de kringen der
Hanseaten.
Maar om met het begin te beginnen woonde
daar dan twee generaties terug in Bremen de
eerwaardige vellenhandelaar Lahusen. Handel
in vellen was een zeer geziene branche, die
veelal met eigen schepen gedreven werd en
in alle gevallen relaties met de vier hoeken
van de wereld meebracht. De oude heer Lahu
sen kwam op die manier in aanraking met
Argentinië en daar kocht hij een farm op.
Tusschen twee haakjes werd deze later nog wat
uitgebreid, zoodat hij weldra een oppervlakte
besloeg gelijk aan die van het groothertogdom
Luxemburg.
In dit vorstendom ging Lahusen schapen
fokken, want hij had ingezien, dat er aan hui
den en vooral aan wol meer te verdienen viel
dan aan exotische vellen. In zijn vrijen tijd
hield de man zich onledig met het bestrijden
van het liberalisme en hij had zelfs een prijs
uitgeloofd, uit te keeren aan diegene, die hem
het beste recept aan de hand zou doen om
dezen draak te vernietigen. Hij was natuurlijk
stram nationaal en zeer kerksch en deze tra
dities zetten zich met eenige schakeeringen in
zijn nageslacht voort.
Te zijnertijd erfde zijn zoon, Karei, de wol-
handel zijns vaders en daar deze man de
branche in Engeland geleerd had, bracht hij
diverse nieuwigheden mee, welke echter met
groote behoedzaamheid en vakkennis ingevoerd
werden. De onderneming zelf had haar zetel in
Delmenhorst bij Bremen en daar lêefde ook de
tweede generatie van het geslacht der wolko
ningen in den grootsten eenvoud. Voor lief
dadige doeleinden was altijd geld beschikbaar,
maar voor eigen comfort had Karei weinig of
niets over. Het was het type van dat geslacht
van Hanseaten, dat zoo enorm veel bijgedragen
heeft om Duitschland in het wilhelminische
tijdperk een flinke plaats onder de zon te ver
zekeren. Hij zette de beste tradities van de
Duitsche handelsaristocratie voort, maar dan
tegelijk gematigd en versterkt door een An-
gelsaksischen inslag. In 1884 werd het familie
bezit in een N.V. omgezet met een kapitaal
van anderhalf millioen mark en onder den
naam „Norddeutsche WollkammereiundKamm-
garnspinnerei". Aan deze benaming ontspruit
de verkorting „Nordwolle", welke in het han
gende geding herhaaldelijk voor zal komen.
Onder kundige leiding van den tot Kommer-
zienrat gepromoveerden Karei zette de onder
neming zich steeds meer uit. In 1910 werd het
kapitaal tot 22,5 millioen verhoogd, hetgeen
voor die tijden zeer veel was. En toen de
directeur ongeveer 12 jaar geleden het matte
hoofd voor immer ter ruste legde, had hij
12.500 arbeiders in dienst en verwerkte hij jaar
lijks 22 millioen K.G. wol. Hij had zich tot den
koning van de Duitsche textielindustrie opge
werkt en hij had filialen in tal van Duitsche
steden, in Zuid-Amerika, in de Duitsche kolo
niën, enz.
Nog tijdens zijn leven had Karei Lahussen.
den kroonprins Karei jun. in de zaken opge
nomen, tegelijk met een paar buitenstaanders.
Toen de kroonprins den scepter met eigen han
den ging zwaaien, werden de buitenstaanders
uit de directie weggebonjourd en namen drie
van Karel's broeders de opengevallen plaatsen
in. De vierde werd ter behartiging van de Ar-
gentijnsche belangen naar Buenos Aires ge
zonden en dat was altemaal in orde, want de
knapen hadden degelijke studies achter den
rug, hetzij op juridisch, hetzij op landbouw
kundig, hetzij op technisch of op handelsgebied.
Tezamen hadden zij ook nog één zuster en deze
trad in het huwelijk met den heer Bomers,
senator voor de financiën van de stad Bremen.
De man is nu dood en men moet dus niets dan
goeds van hem zeggen, maar in het proces
zal hij toch weer opleven. Want hij was het,
die de Nordwolle een aanzienlijke som Bremen-
sche belastinggelden toeschoof en zulks op een
manier, welke niet heelemaal in den haak is
Kwam de expansie in den O.W.erstijd van het
naoorlogsche tijdsbestek. Hierbij bleek, dat de
gebroeders Lahusen in alle gevallen niet die
rotsvaste koopmansbasis geërfd hadden, welke
het sieraad van hun voorgeslacht uitmaakte.
Zij lieten zich door het stormachtige hoera
geroep rondom zich heen aansteken en zij stel
den zich zelf hooger doeleinden dan den com-
mercieelen bloei van hun maatschappij voor
oogen. Vermoedelijk streefden zij naar een ver
overing van de gansche Duitsch textielin
dustrie en stoffenhandel om daar dan een on
beperkte heerschappij in te kunnen voeren.
Aldus werden dan allerlei nieuwe maatschap
pijen opgericht of oude opgekocht en hadden
er fusies en splitsingen plaats en al die lichte
en duistere transacties, welke wij uit zoovele
processen tot verzadigings toe kennen. In het
bijzonder behoort de Maatschappij Ultra Mare
genoemd te worden met haar zetel in Am
sterdam, welke stichting nog met veel geheim
zinnigs omsluierd is. De taak van deze onder
neming was, volgens de statuten, het opkoopen
van grondstoffen ten bate van de Nordwolle,
maar zij week, naar het schijnt, wel eens van
deze taak af om in .een financieringsinstituut
van verdacht allooi te ontaarden.
Aanvankelijk ging alles met de Nordwolle
prachtig naar wensch. De fabrieken werden
Volgens de laatste Amerikaansche beginselen
van bedrijfseconomie omgebouwd en van de
prachtigste, nieuwe machines voorzien. Een
■peciaal bureau werd opgericht om de beginse
len van het Taylorsysteem te onderzoeken en
a de fabrikatie van toepassing te brengen.
Desondanks kromp het aantal arbeiders niet
in, maar steeg het veeleer tot op 25.000. En de
aandeelen stegen mee. Zij haalden in 1927 zelfs
een koers van 240 pet.. De Nordwolle was een
soort nationale poesaka geworden, waar heel
Duitschland, en in het bijzonder natuurlijk de
Hansesteden, trots op waren.
Maar intusschen lieten de gebroeders Lahu
sen nog op andere wijze van zich spreken. Van
meet af aan waren zij in politieken zin uiter
mate conservatief geweest en hun verachting
voor de republiek probeerden zij nimmer onder
stoelen of banken weg te stoppen. Zij waren
alles anders als marxisten en met Semitische
smetten waren zij ook in geenen deele besmet.
Toen later het nationale socialisme van zich
begon te spreken, knoopten de gebroeders met
deze beweging relaties aan, welke de repu
tatie hadden zeer intiem te zijn, maar hier zakt
het gordijn. En eerst volgende geslachten zullen
precies weten, wat zich daar achter afgespeeld
heeft. In alle gevallen kwam het proces de
regeering-Hitier zeer ongelegen, toen deze de
teugels van het bewind eenmaal in handen
genomen had. Het werd eerst verdaagd met
het oog op de verkiezingen en later nog eens
en nog eens. Maar nu komt het toch voor. Wij
zeiden het hooger reeds, - de pers eet uit de
hand en voor lastige veelpraters is altijd nog
wel een plaatsje vrij achter het prikkeldraad
van Dachau bf Oranienburg.
Niet alleen politiek, maar ook gezelschappe
lijk wisten de Lahusens van zich te doen spre
ken. Met de Spartaansche gewoonten van hun
voorgeslacht braken zij definitief. Zij bouwden
zich een slot, Hohenhorst van naam, en men
kan zijn ooren niet gelooven wanneer hen hoort
hoe weelderig dit ingericht werd. Het bevat
niet minder dan 107~ kamers en nog twaalf
marmeren badkamers. Zeven architecten, acht
beeldhouwers en zes andere kunstenaars wer
den voor bouw en stoffeering gerecruteerd. De
kast werd natuurlijk boordevol gepropt met
kunstwerken, die allerwegen opgekocht en voor
12 millioen verzekerd werden. Den prins van
Lippe werd zijn jacht in Mecklenburg voor
hooge sommen afgetroggeld en in deze lijn
zou men nog een beetje verder kunnen ver
tellen.
Maar terwijl de nazaten van den eerzamen
vellenkoopman uit Bremen zich in weelde baad
den en vergeefsche pogingen aanwendden als
vorsten versleten te worden, begon de wereld
van alle kanten zachtjes te steunen en te kra
ken. Ook in de Nordwolle deden zich een paar
scheuren voor, maar dat hinderde niet erg. Het
concern had immers bijna blanco crediet op
de kapitaalmarkt en dan waren er nog de Prui
sische consul te Bremen, de vertrouwensman
van de groote banken, en de Bremensche sena
tor van financiën, die eiken dag bereid waren
voor de Lahusens en de Nordwolle in de bres
te springen.
De broeders namen dan ook links en rechts
en met zeer gretige handen credieten op en
wanneer zulks soms op zekere bezwaren stootte,
dan namen zij hun toevlucht desnoods tot zulke
manipulaties als waarvoor zij ten slotte achter
de tralies kwamen.
Hun hoofdbank was de Danat en deze leverde
hen 67 millioen. Van de Dresdener kregen ze
27 millioen los; van de Commerz 10; van de
Deutsche 9; van Schroder 6; en van Holland-
sche, Amerikaansche en Zwitsersche bankiers
nog eens 45 millioen mark. In het geheel wer
den er rond 240 millioen schulden gemaakt,
waar een bezit van nog geen 40 millioen tegen
over staat.
In Januari 1931 begon de bekende Jakob
Goldschmitt van de Danatbank lont te ruiken
en raakte hij zóó in zorgen over zijn voorge
schoten 67 millioen, dat hij een zijner mede
directeuren naar Bremen zond. Deze werd be
hendig afgescheept, maar in Mei zag Jakob zich
genoopt zelf met den autoritairen, eigenzinni-
gen Karei Lahusen te gaan praten. Hierbij brak
de bom los en werden de relaties tusschen
Nordwolle en Danatbank. afgebroken. In Juni
wisten de schuldeischers een inspectie van de
balans door te zetten en naar aanleiding daar
van legden de vier broeders hun ambten in het
concern neer. Het was n.l. gebleken, dat er via
de Ultra Mare in Amsterdam met een crediet
van 66 millioen geknoeid was. Begin Juli had
den de accountants een tekort van 240 millioen
bij elkaar gerekend. Op den lOden van die
zelfde maand werden de gebroeders gearres
teerd. En op den 13den moest de Danatbank
haar loketten sluiten en brak de catastrofe uit,
welke door dr. Brüning zoo meesterlijk geka
naliseerd werd.
Stand over het algemeen matig
tot vrij goed.
Waarde van vruchtboombehandeling.
Het onderstaand overzicht betreffende den
stand van het fruit en de warmoezerij gewassen
op 23 Augustus 1933 is, onder medewerking der
Rijkstuinbouwconsulenten, samengesteld naar
gegevens, verstrekt door de correspondenten
der Directie van den Landbouw.
Het fruit.
De stand van de appelen loopt zeer uiteen
tengevolge van de vorst in het voorjaar en van
de droogte. In verschillende streken hebben de
vruchten zich eerst na half Juli goed ontwik
keld. In Zuid-Holland, Noord-Brabant en Lim
burg blijft de stand van de appelen bij dien in
de meeste andere streken aanmerkelijk ten ach
ter. De boomen, welke goed bespoten zijn, ver-
toonen een beteren stand dan het onbespoten
gewas. Over het geheel genomen staan de appe
len iets beter dan het gemiddeld.
De stand van de peren is minder goed dan die
van de appelen. Waar een krachtige ziekte
bestrijding heeft plaats gevonden, zijn de vruch
ten van goede kwaliteit.
De druiven hadden aanvankelijk van de
droogte te lijden. Na de gevallen regens heeft
het gewas zich hersteld, zoodat de stand thans
goed genoemd kan worden.
De perziken leverden een goeden oogst.
De ivarfyoezerïjgewassen.
Tengevolge van bodemziekten staan de toma
ten slechts vrij goed.
Op de lichte gronden hebben sommige groen
ten, waaronder de verschillende koolsoorten,
van droogte geleden. Algemeen worden klach
ten vernomen over het in sterke mate optreden
van draaihartigheid in de sluitkool. Witte en
gele kool staan vrij goed, roode kool vertoont
een matigen stand.
Nog ernstiger dan de sluitkool is de bloem
kool op vele plaatsen door draaihartigheid aan
getast. In sommige gevallen is het gewas ten
gevolge daarvan zelfs mislukt. Gemiddeld kan
de stand matig genoemd worden.
Prei en schorseneren vertoonen een goeden
stand.
De oogst van augurken is in de Zuid-Holland-
sche venen reeds geëindigd. Deze liet zeer veel
te wenschen over. In Limburg sterven de augur
ken spoedig af. Het cijfer voor de augurken
is dientengevolge in vergelijking met dat, in
het vorige bericht vermeld, sterk achteruit
gegaan.
De boonen hebben in verschillende streken
van de warmte en van de droogte geleden. Ook
de wind veroorzaakte hier en daar schade.
Ziekten hadden eveneens een nadeeligen invloed
op de opbrengst. De stand kan hoogstens vrij
goed genoemd worden.
HET VREDESPALEIS te 's-Gravenhage in een fantastische schijnwerperbelichting ter
gelegenheid van den twintigsten verjaardag der opening.
Het geknoei der laatste jaren.
(Van onzen correspondent).
Londen, 21 Augustus 1933.
De Amerikaansche film-virtuoos Douglas
Fairbanks heeft de vorige week met grooten
ophef laten aankondigen dat hij, tezamen met
een zekeren Alexander Korda, een British Uni
ted Artists' Company gevormd heeft. Hij be
vindt zich thans met zijn zoon te Parijs, zal een
reis maken door Italië, Oostenrijk en Zwitser
land om vervolgens een aanvang te maken met
de uitvoering zijner plannen. Aanvankelijk zal
hij te Elstree, een der vele kleine Engelsche
filmcentra werken; daarna zal hij wellicht een
geheel nieuw centrum stichten.
Zijn publiciteits-agenten zorgen ervoor dat
over zijn plannen de groote trom geroerd
wordt. Niet voor de eerste maal trouwens ver
neemt het Britsche publiek dat Elstree kans
heeft Hollywood als wereldfilmcentrum te
overschaduwen. Men zou even goed kunnen
zeggen dat Andorra kans heeft Frankrijk en
Spanje ooit te overschaduwen.
De grootste Britsche film-ondernemingen,
Gaumont, British International Pictures heb
ben zich tot nu toe slechts onderscheiden door
alle gunstige kansen te laten voorbijgaan. Ver
scheidene der beroemste filmkunstenaars van
Hollywood zijn Britten; eenige van de beste
Amerikaansche scenarios zijn óf door Engel-
schen óf op de Engelsche letterkunde en ge
schiedenis gebaseerd. Noel Coward's beroemde
revue, „Cavalcade", werd door Winfield Sbee-
han, de producer der Fox filmen te Hollywood
verfilmd tot wat het grootste succesnummer
in alle Engelsch-sprekende landen, zelfs in Ier
land, zou worden.
De Britsche producenten daarentegen heb
ben niets anders gedaan dan kansen laten voor
bijgaan en min of meer verheerlijkt knoeiwerk
geleverd. Een deel van dat knoeiwerk heeft,
juist doordat het knoeiwerk was, succes ge
had bij de tot zulk genre opgefokte massa.
„Rome Express", met een Duitscher en een
ternauwernood middelmatigen Duitscher in
de hoofdrol, was door-en-door on-Engelsch
van opvatting, uitwerking en mentaliteit.
„Sunshine Susie", een andere geweldig gepro
pageerde „Britsche" productie, was niets an
ders dan een imitatie van de Blauwe-Donau-
achtige Süssigkeiten waarmee Engeland ander
half jaar lang volgestopt was geworden.
Terwijl Gaumont dergelijke karakterlooze
wansmakelijkheden in elkaar zette, kwam Hol
lywood met de eene na de andere echt-Engel-
sche film uit. Het betaalde de scenarioschrij
vers die putten uit den eindeloozen rijkdom
van Engelands geschiedenis en letteren, en be
taalde hen goed. De Britsche producten von
den het goedkooper voort te bouwen op het
succes van buitenlandsche filmsvan het re
vue- en operette-genre. Noch goede Engelsche
scenarios, noch goede Engelsche artisten kon
den op Gaumant of B.I.P. ooit rekenen, of
schoon zij soms belachelijk-hooge sommen be
taalden aan buitenlanders, die naam gemaakt
hadden in hun eigen land en, door middel van
geweldige reclame voor de filmen, waarin zij
optraden, ook hier opgang gemaakt hadden
bij een publiek dat zijn oordeel vormt naar
wat de reclamebilletten en dus ook de kranten
zeggen.
In alle takken van het Engelsche filmbedrijf
kregen niet-Engelschen bevoorrechte plaatsen,
en bevoordeelden op hun beurt hun landge-
nooten. Onbekwaamheid, benepenheid en kren
terigheid aan den eenen kant, een streven om
bij het publiek in het gevlij te komen door cp
zijn bedorven smaak te speculeeren aan den
anderen kant, zijn de kenmerken geweest van
de Britsche filmproductie.
Zij heeft niets geleerd en niets willen leeren
van een René Clair die door èn oorspronkelijk
èn nationaal te zijn, de onaangevochten groot
meester werd in de productiekunst, ofschoon
de Fransche film-industrie in haar geheel nog
slechts een zeer bescheiden plaats inneemt.
Er hebben voor de Britsche producenten
twee wegen opengestaan. Zij konden alle hoop
opgeven om ooit tegen Hollywood, met zijn
onuitputtelijke hulpmiddelen te concurreeren,
doch het voorbeelde van René Clair volgen en
Engelsche kunst van den eersten rang produ-
ceeren. Zij konden ook „groot" gaan doen, en
Elstree maken tot een Europeesch filmcentrum.
Het eerste hebben zij nooit beproefd. Het
tweede hebben zij beproefd, doch het is hun
nooit gelukt.
Hun kansen kwamen met de invoering der
spreek-filmen, vier of vijf jaren geleden. Dezen
verzekerden allen Engelseh-sprekenden landen
een geweldigen voorsprong. Fransch en Duitsch
zijn betrekkelijk lokale talen, vergeleken bij
het Engelsch. De Spaansch-sprekende wereld
kan noch in volkrijkheid, noch in algemeene be-
teekenis met de Engelsch-sprekende wedijve
ren. Dank zij Amerika's suprematie op film
gebied, was het Engelsch de onbetwiste film
taal. De spreek-film bood Engeland de gele
genheid het centrum van het Europeesche film
bedrijf te worden.
Van Duitsche zijde werd dit onmiddellijk
erkend. Duitsche producenten zijn bereid ge
weest mede te werken om Elstree te maken tot
een Europeesch middelpunt, dat zelfs met
Hollywood zou kunnen concurreeren. Wij on
derschatten de moeilijkheden niet, die zij on
dervonden. Wat wij weten is dat er van hun
plannen niets terecht gekomen is, en dat of
schoon onderdanen van alle mogelijke natio
naliteiten in de Engelsche filmcentra geld ver
dienen, dezen in al die jaren niets geproduceerd
hebben dat ook maar even boven het middel
matige uitsteekt. De spreek-filmen hebben,
wel-is-waar, Engelands positie tegenover de
produceerende landen van het Continent ver
sterkt, maar toch krijgt men na vijf jaren nog
steeds den indruk dat de heele Britsche film
industrie een slecht-geleid, financieel-beperkt,
op onmiddellijke winstjes berekend zaakje is,
dat materieel weinig, en artistiek niets van
eenige beteekenis bereikt heeft.
Of Douglas Fairbanks, de lieveling dér typis
ten en winkelmeisjes, in staat is Engeland de
film-industrie te geven, waaraan het behoefte
heeft, mag twijfelachtig heeten, zelfs al wordt
hij hierbij geholpen door Alexander Korda.
Engeland heeft behoefte aan een film-indus
trie, die iets anders produceert dan „Sunshine
Susie" en „Rome Express", omdat het voor dit,
evenals voor elk ander land, gevaarlijk is over
geleverd te zijn aan buitenlandsche filmen, zelfs
wanneer deze goed zijn.
Er wordt door sommige landen een gewel
dige propaganda gevoerd door middel van fil
men. Niets heeft in de laatste jaren meer bij
gedragen tot de geestelijke annexatie van som
mige kleine volken door groote dan de film.
Terwijl zulk een annexatie met een groot land,
zooals Engeland, niet goed mogelijk is, kan
men toch een beïnvloeding waarnemen poli
tiek, sociaal en cultureel die in haar soort
niet minder gevaarlijk is.
Het stelletje zwak-beenige Britsche film-on
dernemingen heeft hiertegen nooit iets gedaan;
integendeel; het heeft zich eraan onderwor
pen zoo vaak het er winst uit hooptë te slaan.
Het was ongetwijfeld de goedkoopste manier
om te produceeren.
Thans heeft Michael Balcon, de productie-
che? van de Gaumont en Gainborough maat
schappijen, den brutalen moed gehad tot den
film-medewerker van de „Express" te zeggen
dat hij „Sunshine Susie", „Rome Express" en
eenige andere filmen naar Amerika gezonden
had om den Amerikanen de beteekenis der
Britsche Talkies te doen beseffen.
Hij zoowel als de man van de „Express"
j weten dat dit klinklare onzin is. Die films zijn
naar Amerika gezonden in de hoop dat Gau
mont er wat aan verdienen zou. Wanneer uit
die films iets bleek, dan was het 't volkomen
gebrek aan beteekenis van Britsche Talkies.
Wat is nu volgens mr. Balcon op de eerste
plaats noodig opdat de Britsche Talkies nog
meer zullen gaan beteekenen dan zij al doen?
1. Officieele medewerking. Dit wil zeggen
dat leger, vloot en luchtmacht zullen moeten
medewerken opdat „nationale onderwerpen" in
film gebracht kunnen worden.
Voor nationale onderwerpen is die medewer
king niet noodig. Nationale onderwerpen behoe
ven niet juist een uniform te dragen. Maar het
zou goedkoop zijn en goed voor de reclame.
Een man, die zulke dingen zegt, geeft blijk
in het minst niet te beseffen wat een „natio
naal onderwerp" is. Mr. Balcon heeft hierdoor
trouwens door zijn producties reeds meer dan
genoeg blijk gegeven.
2. Er moeten meer Britsche scenario schrij
vers gevonden worden. Mr. Balcon weet dat
er genoeg Britsche scenario schrijvers zijn,
maar dat hun manuscripten naar Amerika
gaan, omdat de Britsche producenten er niet
behoorlijk voor betalen.
3. Er moeten meer Engelsche acteurs voor
de leidende rollen gevonden worden. Mr. Bal
con weet dat die te vinden zijn wanneer zij
goed betaald worden.
Het leger en de vloot kunnen niet gebruikt
worden, scenario schrijvers en acteurs kunnen
zich niet met slechtere betaling vergenoegen
dan hun in Amerika verzekerd is, alleen op
dat de Britsche film-ondernemingen een hoo
ger dividend zullen kunnen uitkeeren. Want
hierop komt het neer. Een poging om nationale,
dus Britsche kunst, te produceeren, heeft niet
één harer ooit aangewend. En hoe de lieve
Amerikaan Douglas Fairbanks en Alexander
Korda, die van Engeland nagenoeg niets af
weten, dit wèl zouden kunnen doen, is een
raadsel.
Prijzen voor handel en export.
De commissie van bijstand van de voorloopige
Nederlandsche Aardappel Centrale maakt be
kend, dat als minimum inkoopprijs voor poot-
aardappelen, te betalen aan den teler, is vast
gesteld
voor de soorten eersteling en ideal, kleipoters,
klasse B maat 28-30, 28-35, 30-35, 30-40, 35-55,
40-55 ƒ3.10maat 25-50, 40-50 ƒ3.40 maat 35-45
ƒ4:
klasse A 0.70 hooger, klasse C 0.70 lager
voor de soortbintje, 0.20 lager lager voor
alle klassen en maten
alle andere soorten maat 30-60 en de tusschen-
maten daarvan ƒ2.90;
zand- en veen-pootaardappelen ƒ0.75 lager
voor alle klassen en maten.
Alle prijzen zijn per 100 K.G. netto gewicht
met inbegrip van de kosten van plombe en
N. A. K.-certificaat, af boerderij of af naaste
station of naaste binnenlandsche scheepsgele
genheid.
Alles vierkante maat. Als uitzonderingsmaat
regel voor dit jaar geldt de ronde maat voor
dat gedeelte van Noord-Holland, waar ronde
maat usance is. Andere maten mogen niet wor
den verkocht noch aangeboden naar het bui
tenland.
Zij die erkend zullen worden als exporteur,
hebben er rekening mede te houden, dat voor
het buitenland minimum verkoopprijzen zijn
vastgesteld. Tegelijk met de mededeeling waar
bij aan exporteurs bekend wordt gemaakt dat
zij erkend zijn, zullen deze minimumverkoop
prijzen worden meegedeeld.
Voor hen, die uit de handen der
politie willen blijven
Het „maquis" van Corsika is wereldvermaard
Het is de ware kweekbodem van rooverver-
halen, niet naar de mode der gangsters, maar
naar dien van den gouden ouden tijd en hoe
klein Cosika ook is, men heeft dat beruchte
sehuilnest nooit kunnen reinigen. Verleden jaar
heeft men er wel een heel expeditiekorps naar
toe gezonden en ook een aantal echte roovers
en moordenaars gevat of neergeschoten, maar
er is altijd nieuwe aanvoer en het schijnt dat
die vooral van het geboefte uit Marseille komt,
dat het in de krotten der havenwijk te warm
heeft gekregen.
De eigenlijke „roovers", die met nog een
romantischen kant, zijn wel Corsikanen, maar
tevens uiterst zeldzaam en razend moeilijk te
pakken te krijgen. Om de „brousse" van ge
boefte vrij te houden zou men haar geheel
militair moeten bezetten
Het bestaan van zoo'n „maquis" vinden we
in het geheel niet Europeesch, en menigeen zou
verwonderd zijn te hooren, dat er meer zulke
schuilplaatsen zijn en nog wel in de onmiddel
lijke nabijheid van de beschaafde wereld. Het
is nog niet zoo heel lang geleden dat op het
drukst bezochte deel van de Cote d'Azur de
„Montagne des Maures" een volkomen zekere
schuilplaats was voor wie niet met den rech
ter wilden kennis maken. De film heeft nu die
uit een oogpunt van natuurschoon zoo bijzon
der mooie streek bekend gemaakt, met zijn be
volking van houthakkers en kolenbranders en
vooral met zijn prachtige bosschen en struik
gewas, waar slechts geoefende stroopers den
weg vinden en een woudlooper zich levenslang
kan verborgen houden. Maar er zijn wegen ge
komen, de eigendom is er verkaveld en zoo
langzamerhand is de bewoning er de beste
„koddebeier" geworden. En wanneer nu mis
dadigers zich nog eens verbergen, dan is het
nooit voor zoo héél lang.
Om in Frankrijk zelf nog een waar „maquis"
te vinden, moet men naar het meest poëtische
plekje dat 't land bezit, de „Fontein van
Vaucluse", die geen fontein is voor een park.
maar een bron in een Dantesk landschap: een
rivier die met ontzaglijke kracht haar beang
stigenden waterstroom doet opkolken uit een
krater van een spelonk in de onderwereld. Voor
wie van verrassingen houdt: ziedaar de natuur
in de zonderlingste tegenstellingen. Er is geen
vrediger land denkbaar dan die zachtglooiende
vlakten door welke Petrarca van Avignon naar
Isle sur Sorgue reed om aan den rand der „Fon-
i tein van Vaucluse" Laura te bezingen. De koele
platanenlanen zijn er zoo oud, dat de dichter
ze reeds moet gekend hebben. Aan weerszijden
is het landschap zoo schoon dat men er den
zonnebrand bij vergeet. Slechts aan den einder
doemt het blauw der bergen op, die eindeloos
ver verwijderd lijken. Maar de rivier, die den
vrede heeft van een Hollandsche beek en ook
haar stemmingen, toont plotseling rotsige ver-
i snerringen en watervalletjes en door een dorp
gekomen, dat zelfs in den winter een zomer
verblijf lijkt, blijkt de weg zoo te stijgen en
wordt de rivier zoo woest, dat men zich plot
seling in de bergen verplaatst voelt.
Weinig stappen maar, en 't is alsof Dante
ons in de onderwereld zal binnenleiden. Enorme
rotsen zijn als tot een verraderlijken overval
opgerezen: honderden meters hoog en pal lood
recht als in toorn opgestoven, vormen zij een
onmetelijke kracht, waarin de titanenkracht
eener ziedende rivier met verbrijzelde rotstop
pen worstelt.
Op het hoogste punt bereikt men den voet
van de rotsen, op wier kam de ruïne van het
kasteel der bisschoppen van Cavaillon als een
arendsnest uithangt. Maar de fontein ligt diep
in een afgrond, want men staat op een bal
kon voor een ontzaglijke grot, de werkelijke
poort eener onderwereld, waardoor, diep in
den buik der aarde, een rivier haar ondergrond-
schen weg uitslijpt door- een ondoordringbare
massa spelonken. Hier aanschouwt men de
grootste en meest fantastische bron van de
wereld. En men deinst terug, trouwens voort
gaan zou niet mogelijk zijn.
Achter dezen ontoegankelijken ingang ligt het
gebergte. Nog niet de Alpen, die den achter
grond vormen, maar een heuvelland dat niet
hooger gaat dan een 1200 meter. Het bestaat uit
tallooze glooiingen, waardoor slechts een enkele
weg gaat, van Lourmarin naar Bonnieux; het
strekt zich over 40 kilometer uit en kent haast
geen bewoning. De enkele vlekken zijn slechts
door paden voor den muilezel verbonden. De
hoogte van Luberon, van Cavaillon en van
Manosque, dus tot de Alpen toe, vormen de
toppen van een heuvelland dat ongeveer elke
5 kilometer zich tot 1000 of 1200 meter verheft,
zoodat die toppen door geheele reeksen van
valleien omgeven zijn.
De meest oneffen en om de wilde begroeiing
ontoegankelijke hoogte van Luberon, heeft een
bodem die geheel met steenblokken bedekt is.
Enkele steenige rivierbeddingen zijn verrader
lijk uitgehold en of droog of in woeste berg-
stroomen herschapen, die de Durance zoo plot
seling en gevaarlijk kunnen doen zwellen. Wild
in overvloed en hier en daar vruchtboomen.
Men zou die streek onbewoond achten, zoo
men niet telkens weer het pad vond der geiten
hoeders en kolenbranders, of een geweerschot
hoorde vallen. IJet aspect is als van een echt
„maquis" en inderdaad wordt die onherberg
zame maar zoo gemakkelijk verbergende streek
daarvoor gebruikt.
Hoevelen wonen hier die uit handen van de
justitie willen blijven De rechters van Apt
en Perthuis en de gendarmen van Cavaillon en
Avignon zelf moeten er naar raden. Hun spoor
is niet te vinden. Den 12den Augustus viel
zekeren Roux, reeds drie jaren door het par
ket van Avignon gezocht en sindsdien in het
maquis van Luberon verborgen, eenige boeren
aan om ze geld af te persen. Dat is liet eenige
spoor, van hem gevonden. Den 15den Augus
tus werden twee gendarmen die van de Borris
naar La Font de l'Orme gingen tot zesmaal toe
beschoten. Toen zij den aanvaller neerlegden,
bleek het een Algerijn, Boukiba Tahar Ben
Dahir te zijn, die vroeger uit de gevangenis
van Avignon was ontsnapt en sindsdien de
„maquis" van Luberon voor zijn kolonie hield.
Het raadsel is hoe die menschen 't leven
houden. Maar de zeer verspreide boertjes weten
dat wel. Als een kip niet terugkomt of een-
schaap, nu dan is 't de „rodeur", die het ge
daan heeft, de zwerver, die zoo als men hier
zegt: „buiten de wet" leeft.
Voor landbouwdoeleinden geschikte
gronden zeer beperkt.
De Regeeringsgemachtigde voor B. B. heeft
in den Volksraad verklaard dat de Regeering
vernomen heeft dat buitenlanders op Nieuw
Guinea grond in huur hebben gevraagd, waar
voor ook van de zijde van de kolonisatiever-
eeniging belangstelling bestaat.
De Regeering heeft aan den Gouverneur der
Molukken medegedeeld, dat in dergelijke ge
vallen gronden voor kolonisatiedoeleinden be
schikbaar moeten blijven.
Daar de uitgestrektheid der voor landbouw
doeleinden geschikte gronden op Nieuw-Guinea
volgens de thans bekende gegevens zeer beperkt
is, wordt het vanzelfsprekend geacht dat daar
mede zuinig moet worden omgegaan.
DE „GRAF ZEPPELIN" TE SEVILLA
GELAND.
SEVILLA, 29 Augustus (R.O.) Hét luchtschip
„Graf Zeppelin" heeft hier een tusschenlanding
gemaakt en vier nieuwe passagiers opgenomen.
Daarna werd de reis naar Fjriedrichshafen
voortgezet.
(Buiten verantwoordelijkheid der redactie).
WELKOM VREEMDELING.
De „Joodsche Perscommissie voor bijzondere
berichtgeving" publiceert een uittreksel van 'n
artikel in de „American Hebrew and Jewish
Tribune." Hierin komt een aansporing voor, ge
richt tot alle Joden over de geheele wereld
(dus ook tot de in Nederland wonende Jodent
om aan het Joodsche vluchtelingencomité mel
ding te maken van openstaande betrekkingen,
opdat deze door Joodsche vluchtelingen bezet
kunnen worden.
Toen eenigen tijd geleden, de eerste uit
Duitschland gevluchte Joden hier aankwamen,
werd door vooraanstaande Joden beloofd, dat
deze vluchtelingen hier geen werk zouden zoe
ken of aannemen, noch zaken zouden openen.
De groote meerderheid van de bevolking had,
mede daarom, dan ook geen bezwaren om eenige
duizenden van deze lieden hier gastvrij Ie ont
vangen en hulp te verleenen. Reeds na korlen
tijd kon een goed opmerker echter waarnemen,
hoe, vooral in Amsterdam, een belangrijk aan
tal Joodsche zaken door vluchtelingen gedreven,
geopend werd en hoe Duitsch sprekende Jood
sche reizigers firma's in verschillende vakken
kwamen bezoeken met hunne artikelen (waar
onder sommige van Duitschen oorsprong!). Ten
overvloede komt nu deze opwekking o.a. ge
richt tot de in Nederland wonende Joden om
hun uit het buitenland naar hier gevluchte ras-
genooten aan werk te helpen.
Waarschijnlijk om de aandacht van het publiek
hiervan wat af te leiden, volgt op deze opwek
king een hoeveelheid „stroop en pluimpjes" ge
richt aan het adres van het Nederlandsche volk
en wordt dit voorafgegaan door de „kop"
„Waardeering voor Nederland in het buiten
land" inplaats van bijv. „Oproep aan alle in
Nederland woonachtige Joden" „Helpt Uw
uit het buitenland gevluchte rasgenooten hier
aan werk ten koste van de Nederlanders". In
derdaad ook hier ligt het vleesch midden in
en de pan er omheen.
De belofte om geen werk aan te nemen, enz.
wordt dus reeds thans, nu de heeren zich hier
eenmaal genesteld hebben, „vergeten". Aan den
lezer laat ik het over een dergelijke handelwijze
een passenden naam te geven
Ook zou ik een opmerking willen maken naar
aanleiding van de „pluim", dat Nederland en
Frankrijk practised gesproken de eerste en
eenige Staten zijn, welke hun deuren voor de
vluchtelingen hebben opengesteld, enz.
Inderdaad Palestina, in zekeren zin het Jood
sche Vaderland, eischt 25.van iederen Jood
die zich in dit, zijn eigen land wil vestigen.
Nederland laat zich paaien met schoone belof
ten en opent zijn grenzen voor iederen Jood
gratis; waarna deze als dank een Nederlander
tracht te verdrijven uit eigen werkkringen. „Zoo
kweeken de Joden zelf anti-semitisme." 1
EEN OPMERKZAAM KRANTEN
LEZEND NEDERLANDER, DIE
OOK EENS AAN BIJZONDERE
BERICHTGEVING DOET.
WAT IS ER DAN EIGENLIJK MIS MET
DE KAAG.
Mijnheer de Redacteur.
Naar aanleiding van de verschillende publi
caties over de Kaagweek is het wel een ieder
duidelijk, dat, willen wij de Kaag voor onze
Watersport behouden, er werkelijk iets gedaan
moet worden. Het gaat hieromgedurende een
korten tijd van het jaar is er van alle kanten
een trek naar de Kaag, die zoo toegenomen is
in de laatste jaren, dat men onmogelijk al deze
menschen kan herbergen. Hierdoor zijn tal van
jonge lieden, die aan hun lot worden overge
laten, verplicht zich een onderdak te zoeken,
waar het beter ware er geen te "vinden, met
alle noodlottige gevolgen van dien, reden waar
om menig vader en moeder zich wel zal be
denken, voordat zij hun kinderen weer verlof
geven naar de Kaag te gaan.
Echter zou aan dit groote inconvenient wel
iets gedaan kunnen worden, indien het ten eerste
mogelijk gemaakt werd ergens sober en voor-
deelig te kunnen overnachten, (ik denk hierbij
aan een jeugdherberg of iets dergelijks,) en ten
tweede indien er alleen gekampeerd mocht
worden op eenige bepaalde terreinen, die onder
controle staan, en waarvoor een speciale kam-
peer-vergunning moet worden aangevraagd. Men
zou dan een jongenskamp en een meisjeskamp
kunnen hebben, en misschien een familiekamp.
In ieder geval zouden dan zij, die dit willen,
goed kunnen worden ondergebracht.
Mischien zou het ook aanbevelenswaardig zijn,
indien de omliggende gemeenten verboden, dat
de menschen daar in zwemcostuum (in zooverre
er bij deze moderne combinatie van bandjes en
stukjes lap nog gesproken kan worden van
costuum) of strandpyama rondliepen.
Mij dunkt, dat deze hoffelijkheid ten opzichte
van sportvrienden, en niet minder van onze gast-
heeren, de boeren daar in de buurt, geen over
dreven eisch is. En als men zelf deze smakeloos
heid niet meer voelt, dan hoop ik dat de des
betreffende autoriteiten hier op zullen treden,
en zoodoende de Kaag zullen weten te hand
haven als een centrum onzer nationale sport,
en niet als een haard van zedeverwording.
Ik dank U, mijnheer de redacteur, voor de
verleende plaatsruimte.
P. v. d. L.
TOKIO, 29 Augustus. (V.D.) Een vertegen,
woordiger van het Japansche ministerie van
marine heeft een uitvoerige verklaring gegeven
van de overwegingen, die de Japansche regee
ring ertoe geleid hebben, de vloot te verster
ken. Hij wees in de eerste plaats de buiten
landsche berichten over een bewapeningswed
strijd tusschen Amerika en Japan af, evenals
zeer in het bijzonder de geruchten over z.g.
oorlogsgevaar. Japan heeft in geen enkel
opzicht de bedoeling bijzondere maatregelen
tegen andere zeemogendheden te treffen, tenzij
het daartoe gedwongen zou worden, wanneer
zijn rechten zouden worden aangetast, of zijn
nationaal bestaan zou worden bedreigd. Japan,
dat met eenig voorbehoud tot het Londensche
vlootverdrag is toegetreden, acht zich echter
niet in staat de bewapening ter zee van andere
volken, die tot nog toe van geen enkele zijde
bedreigd werden, onopgemerkt te laten. Wan
neer Japan nieuwe schepen bouwt, dan is het
daartoe gedwongen door de vlootbouwprograms
van andere mogendheden. Japan bereidt geen
oorlog VGor, doch wil zich slechts voor verras,
singen hoeden.
PARIJS, 28 Augustus (V.D.) De „Ordre" be
richt, dat aan het hoofd van de laatste Berbers,
die nog tegenstand boden tegen het Fransche
vreemdelingenlegioen, de 36-jarige Engelsche
Kelen Parson streed. Zij is de dochter van een
koopman uit West-Bromwich, die in Marokko
belangrijke bezittingen heeft gehad. Op eea
reis naar Zuid-Marokko in 1920 werd het meisje
ontvoerd. Zij is getrouwd met een Berber-sjeik
en is tot den Islam overgegaan. Zij heeft ook
deel genomen aan de guerilla, die door haar
echtgenoot en andere Berber-aanvoerders tegea
de Franschen is gevoerd.