nQEZonDtry OTUKKE.M HET PROCES-LAHUSEN. DE BRITSCHE FIL WOENSEKÜ 30 'AtföÜSTUS 1933 HOE DE NORDWOLLE IN HET GEDRANG KWAM. 240 millioen mark schuld. OOGSTVOORUITZICHTEN VOOR FRUIT EN WARMOEZERIJGEWASSEN i WMmm WAT WIL DOUGLAS FAIRBANKS? EEN POëTISCH PLEKJE POOTAARDAPPELEN. KOLONISATIE OP NIEUW-GUTNEA. JAPANS VLOOTPROGRAM. Het wil zich slechts voor verrassingen hoeden. EEN AMAZONE STRIJDT TEGEN DE FRANSCHEN. (Van onzen correspondent). B e r 1 ij n, 23 Augustus 1933. Eindelijk en ten lange laatste zal dan het. proces Lahusen ingeluid worden. Op den 29sten a.s. Ofschoon dit geding om juridische en finan- cieele, om historische en economische om poli tieke en internationale redenen een der ge wichtigste is, dat ooit door een Duitschen vier schaar beslecht moest worden, hoede men zich wel voor de verwachting, dat het iets bijzon ders of sensationeels zal opleveren. De pers is immers volkomen gemuilband en zal slechts dat zeggen, wat zij weet, dat van haar ver wacht wordt. Aan 'belangstellenden wordt bo vendien slechts een zeer beperkt aantal toe gangskaarten overhandigd. Vanwege de plaats ruimte, zooals het heet. En men heeft er geen idee van, hoe uitstekend concentratiekampen werken om de menschen te leeren, dat zwijgen goud is. Zoo de kaarten-ontvangende belang stellenden dus al niet speciaal uitgekozen zijn met het oog op hun betrouwbaarheid, dan weten ze toch in alle gevallen wel, wat van hen verlangd wordt. Om het proces heelemaal te begrijpen, be hoort men eigenlijk eerst een roman, zooals de Buddenbroks van Thomas Mann gelezen te hebben. In dit boekwerk schildert de auteur de ondergang van een door en door feudaal, Han- seatisch geslacht. Deze Hanseatische koopmans familie houden er een geslachtstrots op na, waar een gemediatiseerde dynastie niet aan tippen kan. Dit is zeer te begroeten, maar daarover kan hier niet verder uitgeweid wor den. De aangelegenheid werd slechts even aan geraakt, opdat men eenigszins aanvoelen kan, welk effect de losbarsting van de Lahusenbom destijds in de koopmansaristocratie van Bremen, Lübeck en Hamburg teweeggebracht. Wanneer een prins van den bloede- wegens landverraad opgepakt ware geworden, dan hadde dit net zooveel sensatie bij de gewone burgerij teweeg gebracht als de arrestatie van de Lahusens we gens frauduleus bankroet in de kringen der Hanseaten. Maar om met het begin te beginnen woonde daar dan twee generaties terug in Bremen de eerwaardige vellenhandelaar Lahusen. Handel in vellen was een zeer geziene branche, die veelal met eigen schepen gedreven werd en in alle gevallen relaties met de vier hoeken van de wereld meebracht. De oude heer Lahu sen kwam op die manier in aanraking met Argentinië en daar kocht hij een farm op. Tusschen twee haakjes werd deze later nog wat uitgebreid, zoodat hij weldra een oppervlakte besloeg gelijk aan die van het groothertogdom Luxemburg. In dit vorstendom ging Lahusen schapen fokken, want hij had ingezien, dat er aan hui den en vooral aan wol meer te verdienen viel dan aan exotische vellen. In zijn vrijen tijd hield de man zich onledig met het bestrijden van het liberalisme en hij had zelfs een prijs uitgeloofd, uit te keeren aan diegene, die hem het beste recept aan de hand zou doen om dezen draak te vernietigen. Hij was natuurlijk stram nationaal en zeer kerksch en deze tra dities zetten zich met eenige schakeeringen in zijn nageslacht voort. Te zijnertijd erfde zijn zoon, Karei, de wol- handel zijns vaders en daar deze man de branche in Engeland geleerd had, bracht hij diverse nieuwigheden mee, welke echter met groote behoedzaamheid en vakkennis ingevoerd werden. De onderneming zelf had haar zetel in Delmenhorst bij Bremen en daar lêefde ook de tweede generatie van het geslacht der wolko ningen in den grootsten eenvoud. Voor lief dadige doeleinden was altijd geld beschikbaar, maar voor eigen comfort had Karei weinig of niets over. Het was het type van dat geslacht van Hanseaten, dat zoo enorm veel bijgedragen heeft om Duitschland in het wilhelminische tijdperk een flinke plaats onder de zon te ver zekeren. Hij zette de beste tradities van de Duitsche handelsaristocratie voort, maar dan tegelijk gematigd en versterkt door een An- gelsaksischen inslag. In 1884 werd het familie bezit in een N.V. omgezet met een kapitaal van anderhalf millioen mark en onder den naam „Norddeutsche WollkammereiundKamm- garnspinnerei". Aan deze benaming ontspruit de verkorting „Nordwolle", welke in het han gende geding herhaaldelijk voor zal komen. Onder kundige leiding van den tot Kommer- zienrat gepromoveerden Karei zette de onder neming zich steeds meer uit. In 1910 werd het kapitaal tot 22,5 millioen verhoogd, hetgeen voor die tijden zeer veel was. En toen de directeur ongeveer 12 jaar geleden het matte hoofd voor immer ter ruste legde, had hij 12.500 arbeiders in dienst en verwerkte hij jaar lijks 22 millioen K.G. wol. Hij had zich tot den koning van de Duitsche textielindustrie opge werkt en hij had filialen in tal van Duitsche steden, in Zuid-Amerika, in de Duitsche kolo niën, enz. Nog tijdens zijn leven had Karei Lahussen. den kroonprins Karei jun. in de zaken opge nomen, tegelijk met een paar buitenstaanders. Toen de kroonprins den scepter met eigen han den ging zwaaien, werden de buitenstaanders uit de directie weggebonjourd en namen drie van Karel's broeders de opengevallen plaatsen in. De vierde werd ter behartiging van de Ar- gentijnsche belangen naar Buenos Aires ge zonden en dat was altemaal in orde, want de knapen hadden degelijke studies achter den rug, hetzij op juridisch, hetzij op landbouw kundig, hetzij op technisch of op handelsgebied. Tezamen hadden zij ook nog één zuster en deze trad in het huwelijk met den heer Bomers, senator voor de financiën van de stad Bremen. De man is nu dood en men moet dus niets dan goeds van hem zeggen, maar in het proces zal hij toch weer opleven. Want hij was het, die de Nordwolle een aanzienlijke som Bremen- sche belastinggelden toeschoof en zulks op een manier, welke niet heelemaal in den haak is Kwam de expansie in den O.W.erstijd van het naoorlogsche tijdsbestek. Hierbij bleek, dat de gebroeders Lahusen in alle gevallen niet die rotsvaste koopmansbasis geërfd hadden, welke het sieraad van hun voorgeslacht uitmaakte. Zij lieten zich door het stormachtige hoera geroep rondom zich heen aansteken en zij stel den zich zelf hooger doeleinden dan den com- mercieelen bloei van hun maatschappij voor oogen. Vermoedelijk streefden zij naar een ver overing van de gansche Duitsch textielin dustrie en stoffenhandel om daar dan een on beperkte heerschappij in te kunnen voeren. Aldus werden dan allerlei nieuwe maatschap pijen opgericht of oude opgekocht en hadden er fusies en splitsingen plaats en al die lichte en duistere transacties, welke wij uit zoovele processen tot verzadigings toe kennen. In het bijzonder behoort de Maatschappij Ultra Mare genoemd te worden met haar zetel in Am sterdam, welke stichting nog met veel geheim zinnigs omsluierd is. De taak van deze onder neming was, volgens de statuten, het opkoopen van grondstoffen ten bate van de Nordwolle, maar zij week, naar het schijnt, wel eens van deze taak af om in .een financieringsinstituut van verdacht allooi te ontaarden. Aanvankelijk ging alles met de Nordwolle prachtig naar wensch. De fabrieken werden Volgens de laatste Amerikaansche beginselen van bedrijfseconomie omgebouwd en van de prachtigste, nieuwe machines voorzien. Een ■peciaal bureau werd opgericht om de beginse len van het Taylorsysteem te onderzoeken en a de fabrikatie van toepassing te brengen. Desondanks kromp het aantal arbeiders niet in, maar steeg het veeleer tot op 25.000. En de aandeelen stegen mee. Zij haalden in 1927 zelfs een koers van 240 pet.. De Nordwolle was een soort nationale poesaka geworden, waar heel Duitschland, en in het bijzonder natuurlijk de Hansesteden, trots op waren. Maar intusschen lieten de gebroeders Lahu sen nog op andere wijze van zich spreken. Van meet af aan waren zij in politieken zin uiter mate conservatief geweest en hun verachting voor de republiek probeerden zij nimmer onder stoelen of banken weg te stoppen. Zij waren alles anders als marxisten en met Semitische smetten waren zij ook in geenen deele besmet. Toen later het nationale socialisme van zich begon te spreken, knoopten de gebroeders met deze beweging relaties aan, welke de repu tatie hadden zeer intiem te zijn, maar hier zakt het gordijn. En eerst volgende geslachten zullen precies weten, wat zich daar achter afgespeeld heeft. In alle gevallen kwam het proces de regeering-Hitier zeer ongelegen, toen deze de teugels van het bewind eenmaal in handen genomen had. Het werd eerst verdaagd met het oog op de verkiezingen en later nog eens en nog eens. Maar nu komt het toch voor. Wij zeiden het hooger reeds, - de pers eet uit de hand en voor lastige veelpraters is altijd nog wel een plaatsje vrij achter het prikkeldraad van Dachau bf Oranienburg. Niet alleen politiek, maar ook gezelschappe lijk wisten de Lahusens van zich te doen spre ken. Met de Spartaansche gewoonten van hun voorgeslacht braken zij definitief. Zij bouwden zich een slot, Hohenhorst van naam, en men kan zijn ooren niet gelooven wanneer hen hoort hoe weelderig dit ingericht werd. Het bevat niet minder dan 107~ kamers en nog twaalf marmeren badkamers. Zeven architecten, acht beeldhouwers en zes andere kunstenaars wer den voor bouw en stoffeering gerecruteerd. De kast werd natuurlijk boordevol gepropt met kunstwerken, die allerwegen opgekocht en voor 12 millioen verzekerd werden. Den prins van Lippe werd zijn jacht in Mecklenburg voor hooge sommen afgetroggeld en in deze lijn zou men nog een beetje verder kunnen ver tellen. Maar terwijl de nazaten van den eerzamen vellenkoopman uit Bremen zich in weelde baad den en vergeefsche pogingen aanwendden als vorsten versleten te worden, begon de wereld van alle kanten zachtjes te steunen en te kra ken. Ook in de Nordwolle deden zich een paar scheuren voor, maar dat hinderde niet erg. Het concern had immers bijna blanco crediet op de kapitaalmarkt en dan waren er nog de Prui sische consul te Bremen, de vertrouwensman van de groote banken, en de Bremensche sena tor van financiën, die eiken dag bereid waren voor de Lahusens en de Nordwolle in de bres te springen. De broeders namen dan ook links en rechts en met zeer gretige handen credieten op en wanneer zulks soms op zekere bezwaren stootte, dan namen zij hun toevlucht desnoods tot zulke manipulaties als waarvoor zij ten slotte achter de tralies kwamen. Hun hoofdbank was de Danat en deze leverde hen 67 millioen. Van de Dresdener kregen ze 27 millioen los; van de Commerz 10; van de Deutsche 9; van Schroder 6; en van Holland- sche, Amerikaansche en Zwitsersche bankiers nog eens 45 millioen mark. In het geheel wer den er rond 240 millioen schulden gemaakt, waar een bezit van nog geen 40 millioen tegen over staat. In Januari 1931 begon de bekende Jakob Goldschmitt van de Danatbank lont te ruiken en raakte hij zóó in zorgen over zijn voorge schoten 67 millioen, dat hij een zijner mede directeuren naar Bremen zond. Deze werd be hendig afgescheept, maar in Mei zag Jakob zich genoopt zelf met den autoritairen, eigenzinni- gen Karei Lahusen te gaan praten. Hierbij brak de bom los en werden de relaties tusschen Nordwolle en Danatbank. afgebroken. In Juni wisten de schuldeischers een inspectie van de balans door te zetten en naar aanleiding daar van legden de vier broeders hun ambten in het concern neer. Het was n.l. gebleken, dat er via de Ultra Mare in Amsterdam met een crediet van 66 millioen geknoeid was. Begin Juli had den de accountants een tekort van 240 millioen bij elkaar gerekend. Op den lOden van die zelfde maand werden de gebroeders gearres teerd. En op den 13den moest de Danatbank haar loketten sluiten en brak de catastrofe uit, welke door dr. Brüning zoo meesterlijk geka naliseerd werd. Stand over het algemeen matig tot vrij goed. Waarde van vruchtboombehandeling. Het onderstaand overzicht betreffende den stand van het fruit en de warmoezerij gewassen op 23 Augustus 1933 is, onder medewerking der Rijkstuinbouwconsulenten, samengesteld naar gegevens, verstrekt door de correspondenten der Directie van den Landbouw. Het fruit. De stand van de appelen loopt zeer uiteen tengevolge van de vorst in het voorjaar en van de droogte. In verschillende streken hebben de vruchten zich eerst na half Juli goed ontwik keld. In Zuid-Holland, Noord-Brabant en Lim burg blijft de stand van de appelen bij dien in de meeste andere streken aanmerkelijk ten ach ter. De boomen, welke goed bespoten zijn, ver- toonen een beteren stand dan het onbespoten gewas. Over het geheel genomen staan de appe len iets beter dan het gemiddeld. De stand van de peren is minder goed dan die van de appelen. Waar een krachtige ziekte bestrijding heeft plaats gevonden, zijn de vruch ten van goede kwaliteit. De druiven hadden aanvankelijk van de droogte te lijden. Na de gevallen regens heeft het gewas zich hersteld, zoodat de stand thans goed genoemd kan worden. De perziken leverden een goeden oogst. De ivarfyoezerïjgewassen. Tengevolge van bodemziekten staan de toma ten slechts vrij goed. Op de lichte gronden hebben sommige groen ten, waaronder de verschillende koolsoorten, van droogte geleden. Algemeen worden klach ten vernomen over het in sterke mate optreden van draaihartigheid in de sluitkool. Witte en gele kool staan vrij goed, roode kool vertoont een matigen stand. Nog ernstiger dan de sluitkool is de bloem kool op vele plaatsen door draaihartigheid aan getast. In sommige gevallen is het gewas ten gevolge daarvan zelfs mislukt. Gemiddeld kan de stand matig genoemd worden. Prei en schorseneren vertoonen een goeden stand. De oogst van augurken is in de Zuid-Holland- sche venen reeds geëindigd. Deze liet zeer veel te wenschen over. In Limburg sterven de augur ken spoedig af. Het cijfer voor de augurken is dientengevolge in vergelijking met dat, in het vorige bericht vermeld, sterk achteruit gegaan. De boonen hebben in verschillende streken van de warmte en van de droogte geleden. Ook de wind veroorzaakte hier en daar schade. Ziekten hadden eveneens een nadeeligen invloed op de opbrengst. De stand kan hoogstens vrij goed genoemd worden. HET VREDESPALEIS te 's-Gravenhage in een fantastische schijnwerperbelichting ter gelegenheid van den twintigsten verjaardag der opening. Het geknoei der laatste jaren. (Van onzen correspondent). Londen, 21 Augustus 1933. De Amerikaansche film-virtuoos Douglas Fairbanks heeft de vorige week met grooten ophef laten aankondigen dat hij, tezamen met een zekeren Alexander Korda, een British Uni ted Artists' Company gevormd heeft. Hij be vindt zich thans met zijn zoon te Parijs, zal een reis maken door Italië, Oostenrijk en Zwitser land om vervolgens een aanvang te maken met de uitvoering zijner plannen. Aanvankelijk zal hij te Elstree, een der vele kleine Engelsche filmcentra werken; daarna zal hij wellicht een geheel nieuw centrum stichten. Zijn publiciteits-agenten zorgen ervoor dat over zijn plannen de groote trom geroerd wordt. Niet voor de eerste maal trouwens ver neemt het Britsche publiek dat Elstree kans heeft Hollywood als wereldfilmcentrum te overschaduwen. Men zou even goed kunnen zeggen dat Andorra kans heeft Frankrijk en Spanje ooit te overschaduwen. De grootste Britsche film-ondernemingen, Gaumont, British International Pictures heb ben zich tot nu toe slechts onderscheiden door alle gunstige kansen te laten voorbijgaan. Ver scheidene der beroemste filmkunstenaars van Hollywood zijn Britten; eenige van de beste Amerikaansche scenarios zijn óf door Engel- schen óf op de Engelsche letterkunde en ge schiedenis gebaseerd. Noel Coward's beroemde revue, „Cavalcade", werd door Winfield Sbee- han, de producer der Fox filmen te Hollywood verfilmd tot wat het grootste succesnummer in alle Engelsch-sprekende landen, zelfs in Ier land, zou worden. De Britsche producenten daarentegen heb ben niets anders gedaan dan kansen laten voor bijgaan en min of meer verheerlijkt knoeiwerk geleverd. Een deel van dat knoeiwerk heeft, juist doordat het knoeiwerk was, succes ge had bij de tot zulk genre opgefokte massa. „Rome Express", met een Duitscher en een ternauwernood middelmatigen Duitscher in de hoofdrol, was door-en-door on-Engelsch van opvatting, uitwerking en mentaliteit. „Sunshine Susie", een andere geweldig gepro pageerde „Britsche" productie, was niets an ders dan een imitatie van de Blauwe-Donau- achtige Süssigkeiten waarmee Engeland ander half jaar lang volgestopt was geworden. Terwijl Gaumont dergelijke karakterlooze wansmakelijkheden in elkaar zette, kwam Hol lywood met de eene na de andere echt-Engel- sche film uit. Het betaalde de scenarioschrij vers die putten uit den eindeloozen rijkdom van Engelands geschiedenis en letteren, en be taalde hen goed. De Britsche producten von den het goedkooper voort te bouwen op het succes van buitenlandsche filmsvan het re vue- en operette-genre. Noch goede Engelsche scenarios, noch goede Engelsche artisten kon den op Gaumant of B.I.P. ooit rekenen, of schoon zij soms belachelijk-hooge sommen be taalden aan buitenlanders, die naam gemaakt hadden in hun eigen land en, door middel van geweldige reclame voor de filmen, waarin zij optraden, ook hier opgang gemaakt hadden bij een publiek dat zijn oordeel vormt naar wat de reclamebilletten en dus ook de kranten zeggen. In alle takken van het Engelsche filmbedrijf kregen niet-Engelschen bevoorrechte plaatsen, en bevoordeelden op hun beurt hun landge- nooten. Onbekwaamheid, benepenheid en kren terigheid aan den eenen kant, een streven om bij het publiek in het gevlij te komen door cp zijn bedorven smaak te speculeeren aan den anderen kant, zijn de kenmerken geweest van de Britsche filmproductie. Zij heeft niets geleerd en niets willen leeren van een René Clair die door èn oorspronkelijk èn nationaal te zijn, de onaangevochten groot meester werd in de productiekunst, ofschoon de Fransche film-industrie in haar geheel nog slechts een zeer bescheiden plaats inneemt. Er hebben voor de Britsche producenten twee wegen opengestaan. Zij konden alle hoop opgeven om ooit tegen Hollywood, met zijn onuitputtelijke hulpmiddelen te concurreeren, doch het voorbeelde van René Clair volgen en Engelsche kunst van den eersten rang produ- ceeren. Zij konden ook „groot" gaan doen, en Elstree maken tot een Europeesch filmcentrum. Het eerste hebben zij nooit beproefd. Het tweede hebben zij beproefd, doch het is hun nooit gelukt. Hun kansen kwamen met de invoering der spreek-filmen, vier of vijf jaren geleden. Dezen verzekerden allen Engelseh-sprekenden landen een geweldigen voorsprong. Fransch en Duitsch zijn betrekkelijk lokale talen, vergeleken bij het Engelsch. De Spaansch-sprekende wereld kan noch in volkrijkheid, noch in algemeene be- teekenis met de Engelsch-sprekende wedijve ren. Dank zij Amerika's suprematie op film gebied, was het Engelsch de onbetwiste film taal. De spreek-film bood Engeland de gele genheid het centrum van het Europeesche film bedrijf te worden. Van Duitsche zijde werd dit onmiddellijk erkend. Duitsche producenten zijn bereid ge weest mede te werken om Elstree te maken tot een Europeesch middelpunt, dat zelfs met Hollywood zou kunnen concurreeren. Wij on derschatten de moeilijkheden niet, die zij on dervonden. Wat wij weten is dat er van hun plannen niets terecht gekomen is, en dat of schoon onderdanen van alle mogelijke natio naliteiten in de Engelsche filmcentra geld ver dienen, dezen in al die jaren niets geproduceerd hebben dat ook maar even boven het middel matige uitsteekt. De spreek-filmen hebben, wel-is-waar, Engelands positie tegenover de produceerende landen van het Continent ver sterkt, maar toch krijgt men na vijf jaren nog steeds den indruk dat de heele Britsche film industrie een slecht-geleid, financieel-beperkt, op onmiddellijke winstjes berekend zaakje is, dat materieel weinig, en artistiek niets van eenige beteekenis bereikt heeft. Of Douglas Fairbanks, de lieveling dér typis ten en winkelmeisjes, in staat is Engeland de film-industrie te geven, waaraan het behoefte heeft, mag twijfelachtig heeten, zelfs al wordt hij hierbij geholpen door Alexander Korda. Engeland heeft behoefte aan een film-indus trie, die iets anders produceert dan „Sunshine Susie" en „Rome Express", omdat het voor dit, evenals voor elk ander land, gevaarlijk is over geleverd te zijn aan buitenlandsche filmen, zelfs wanneer deze goed zijn. Er wordt door sommige landen een gewel dige propaganda gevoerd door middel van fil men. Niets heeft in de laatste jaren meer bij gedragen tot de geestelijke annexatie van som mige kleine volken door groote dan de film. Terwijl zulk een annexatie met een groot land, zooals Engeland, niet goed mogelijk is, kan men toch een beïnvloeding waarnemen poli tiek, sociaal en cultureel die in haar soort niet minder gevaarlijk is. Het stelletje zwak-beenige Britsche film-on dernemingen heeft hiertegen nooit iets gedaan; integendeel; het heeft zich eraan onderwor pen zoo vaak het er winst uit hooptë te slaan. Het was ongetwijfeld de goedkoopste manier om te produceeren. Thans heeft Michael Balcon, de productie- che? van de Gaumont en Gainborough maat schappijen, den brutalen moed gehad tot den film-medewerker van de „Express" te zeggen dat hij „Sunshine Susie", „Rome Express" en eenige andere filmen naar Amerika gezonden had om den Amerikanen de beteekenis der Britsche Talkies te doen beseffen. Hij zoowel als de man van de „Express" j weten dat dit klinklare onzin is. Die films zijn naar Amerika gezonden in de hoop dat Gau mont er wat aan verdienen zou. Wanneer uit die films iets bleek, dan was het 't volkomen gebrek aan beteekenis van Britsche Talkies. Wat is nu volgens mr. Balcon op de eerste plaats noodig opdat de Britsche Talkies nog meer zullen gaan beteekenen dan zij al doen? 1. Officieele medewerking. Dit wil zeggen dat leger, vloot en luchtmacht zullen moeten medewerken opdat „nationale onderwerpen" in film gebracht kunnen worden. Voor nationale onderwerpen is die medewer king niet noodig. Nationale onderwerpen behoe ven niet juist een uniform te dragen. Maar het zou goedkoop zijn en goed voor de reclame. Een man, die zulke dingen zegt, geeft blijk in het minst niet te beseffen wat een „natio naal onderwerp" is. Mr. Balcon heeft hierdoor trouwens door zijn producties reeds meer dan genoeg blijk gegeven. 2. Er moeten meer Britsche scenario schrij vers gevonden worden. Mr. Balcon weet dat er genoeg Britsche scenario schrijvers zijn, maar dat hun manuscripten naar Amerika gaan, omdat de Britsche producenten er niet behoorlijk voor betalen. 3. Er moeten meer Engelsche acteurs voor de leidende rollen gevonden worden. Mr. Bal con weet dat die te vinden zijn wanneer zij goed betaald worden. Het leger en de vloot kunnen niet gebruikt worden, scenario schrijvers en acteurs kunnen zich niet met slechtere betaling vergenoegen dan hun in Amerika verzekerd is, alleen op dat de Britsche film-ondernemingen een hoo ger dividend zullen kunnen uitkeeren. Want hierop komt het neer. Een poging om nationale, dus Britsche kunst, te produceeren, heeft niet één harer ooit aangewend. En hoe de lieve Amerikaan Douglas Fairbanks en Alexander Korda, die van Engeland nagenoeg niets af weten, dit wèl zouden kunnen doen, is een raadsel. Prijzen voor handel en export. De commissie van bijstand van de voorloopige Nederlandsche Aardappel Centrale maakt be kend, dat als minimum inkoopprijs voor poot- aardappelen, te betalen aan den teler, is vast gesteld voor de soorten eersteling en ideal, kleipoters, klasse B maat 28-30, 28-35, 30-35, 30-40, 35-55, 40-55 ƒ3.10maat 25-50, 40-50 ƒ3.40 maat 35-45 ƒ4: klasse A 0.70 hooger, klasse C 0.70 lager voor de soortbintje, 0.20 lager lager voor alle klassen en maten alle andere soorten maat 30-60 en de tusschen- maten daarvan ƒ2.90; zand- en veen-pootaardappelen ƒ0.75 lager voor alle klassen en maten. Alle prijzen zijn per 100 K.G. netto gewicht met inbegrip van de kosten van plombe en N. A. K.-certificaat, af boerderij of af naaste station of naaste binnenlandsche scheepsgele genheid. Alles vierkante maat. Als uitzonderingsmaat regel voor dit jaar geldt de ronde maat voor dat gedeelte van Noord-Holland, waar ronde maat usance is. Andere maten mogen niet wor den verkocht noch aangeboden naar het bui tenland. Zij die erkend zullen worden als exporteur, hebben er rekening mede te houden, dat voor het buitenland minimum verkoopprijzen zijn vastgesteld. Tegelijk met de mededeeling waar bij aan exporteurs bekend wordt gemaakt dat zij erkend zijn, zullen deze minimumverkoop prijzen worden meegedeeld. Voor hen, die uit de handen der politie willen blijven Het „maquis" van Corsika is wereldvermaard Het is de ware kweekbodem van rooverver- halen, niet naar de mode der gangsters, maar naar dien van den gouden ouden tijd en hoe klein Cosika ook is, men heeft dat beruchte sehuilnest nooit kunnen reinigen. Verleden jaar heeft men er wel een heel expeditiekorps naar toe gezonden en ook een aantal echte roovers en moordenaars gevat of neergeschoten, maar er is altijd nieuwe aanvoer en het schijnt dat die vooral van het geboefte uit Marseille komt, dat het in de krotten der havenwijk te warm heeft gekregen. De eigenlijke „roovers", die met nog een romantischen kant, zijn wel Corsikanen, maar tevens uiterst zeldzaam en razend moeilijk te pakken te krijgen. Om de „brousse" van ge boefte vrij te houden zou men haar geheel militair moeten bezetten Het bestaan van zoo'n „maquis" vinden we in het geheel niet Europeesch, en menigeen zou verwonderd zijn te hooren, dat er meer zulke schuilplaatsen zijn en nog wel in de onmiddel lijke nabijheid van de beschaafde wereld. Het is nog niet zoo heel lang geleden dat op het drukst bezochte deel van de Cote d'Azur de „Montagne des Maures" een volkomen zekere schuilplaats was voor wie niet met den rech ter wilden kennis maken. De film heeft nu die uit een oogpunt van natuurschoon zoo bijzon der mooie streek bekend gemaakt, met zijn be volking van houthakkers en kolenbranders en vooral met zijn prachtige bosschen en struik gewas, waar slechts geoefende stroopers den weg vinden en een woudlooper zich levenslang kan verborgen houden. Maar er zijn wegen ge komen, de eigendom is er verkaveld en zoo langzamerhand is de bewoning er de beste „koddebeier" geworden. En wanneer nu mis dadigers zich nog eens verbergen, dan is het nooit voor zoo héél lang. Om in Frankrijk zelf nog een waar „maquis" te vinden, moet men naar het meest poëtische plekje dat 't land bezit, de „Fontein van Vaucluse", die geen fontein is voor een park. maar een bron in een Dantesk landschap: een rivier die met ontzaglijke kracht haar beang stigenden waterstroom doet opkolken uit een krater van een spelonk in de onderwereld. Voor wie van verrassingen houdt: ziedaar de natuur in de zonderlingste tegenstellingen. Er is geen vrediger land denkbaar dan die zachtglooiende vlakten door welke Petrarca van Avignon naar Isle sur Sorgue reed om aan den rand der „Fon- i tein van Vaucluse" Laura te bezingen. De koele platanenlanen zijn er zoo oud, dat de dichter ze reeds moet gekend hebben. Aan weerszijden is het landschap zoo schoon dat men er den zonnebrand bij vergeet. Slechts aan den einder doemt het blauw der bergen op, die eindeloos ver verwijderd lijken. Maar de rivier, die den vrede heeft van een Hollandsche beek en ook haar stemmingen, toont plotseling rotsige ver- i snerringen en watervalletjes en door een dorp gekomen, dat zelfs in den winter een zomer verblijf lijkt, blijkt de weg zoo te stijgen en wordt de rivier zoo woest, dat men zich plot seling in de bergen verplaatst voelt. Weinig stappen maar, en 't is alsof Dante ons in de onderwereld zal binnenleiden. Enorme rotsen zijn als tot een verraderlijken overval opgerezen: honderden meters hoog en pal lood recht als in toorn opgestoven, vormen zij een onmetelijke kracht, waarin de titanenkracht eener ziedende rivier met verbrijzelde rotstop pen worstelt. Op het hoogste punt bereikt men den voet van de rotsen, op wier kam de ruïne van het kasteel der bisschoppen van Cavaillon als een arendsnest uithangt. Maar de fontein ligt diep in een afgrond, want men staat op een bal kon voor een ontzaglijke grot, de werkelijke poort eener onderwereld, waardoor, diep in den buik der aarde, een rivier haar ondergrond- schen weg uitslijpt door- een ondoordringbare massa spelonken. Hier aanschouwt men de grootste en meest fantastische bron van de wereld. En men deinst terug, trouwens voort gaan zou niet mogelijk zijn. Achter dezen ontoegankelijken ingang ligt het gebergte. Nog niet de Alpen, die den achter grond vormen, maar een heuvelland dat niet hooger gaat dan een 1200 meter. Het bestaat uit tallooze glooiingen, waardoor slechts een enkele weg gaat, van Lourmarin naar Bonnieux; het strekt zich over 40 kilometer uit en kent haast geen bewoning. De enkele vlekken zijn slechts door paden voor den muilezel verbonden. De hoogte van Luberon, van Cavaillon en van Manosque, dus tot de Alpen toe, vormen de toppen van een heuvelland dat ongeveer elke 5 kilometer zich tot 1000 of 1200 meter verheft, zoodat die toppen door geheele reeksen van valleien omgeven zijn. De meest oneffen en om de wilde begroeiing ontoegankelijke hoogte van Luberon, heeft een bodem die geheel met steenblokken bedekt is. Enkele steenige rivierbeddingen zijn verrader lijk uitgehold en of droog of in woeste berg- stroomen herschapen, die de Durance zoo plot seling en gevaarlijk kunnen doen zwellen. Wild in overvloed en hier en daar vruchtboomen. Men zou die streek onbewoond achten, zoo men niet telkens weer het pad vond der geiten hoeders en kolenbranders, of een geweerschot hoorde vallen. IJet aspect is als van een echt „maquis" en inderdaad wordt die onherberg zame maar zoo gemakkelijk verbergende streek daarvoor gebruikt. Hoevelen wonen hier die uit handen van de justitie willen blijven De rechters van Apt en Perthuis en de gendarmen van Cavaillon en Avignon zelf moeten er naar raden. Hun spoor is niet te vinden. Den 12den Augustus viel zekeren Roux, reeds drie jaren door het par ket van Avignon gezocht en sindsdien in het maquis van Luberon verborgen, eenige boeren aan om ze geld af te persen. Dat is liet eenige spoor, van hem gevonden. Den 15den Augus tus werden twee gendarmen die van de Borris naar La Font de l'Orme gingen tot zesmaal toe beschoten. Toen zij den aanvaller neerlegden, bleek het een Algerijn, Boukiba Tahar Ben Dahir te zijn, die vroeger uit de gevangenis van Avignon was ontsnapt en sindsdien de „maquis" van Luberon voor zijn kolonie hield. Het raadsel is hoe die menschen 't leven houden. Maar de zeer verspreide boertjes weten dat wel. Als een kip niet terugkomt of een- schaap, nu dan is 't de „rodeur", die het ge daan heeft, de zwerver, die zoo als men hier zegt: „buiten de wet" leeft. Voor landbouwdoeleinden geschikte gronden zeer beperkt. De Regeeringsgemachtigde voor B. B. heeft in den Volksraad verklaard dat de Regeering vernomen heeft dat buitenlanders op Nieuw Guinea grond in huur hebben gevraagd, waar voor ook van de zijde van de kolonisatiever- eeniging belangstelling bestaat. De Regeering heeft aan den Gouverneur der Molukken medegedeeld, dat in dergelijke ge vallen gronden voor kolonisatiedoeleinden be schikbaar moeten blijven. Daar de uitgestrektheid der voor landbouw doeleinden geschikte gronden op Nieuw-Guinea volgens de thans bekende gegevens zeer beperkt is, wordt het vanzelfsprekend geacht dat daar mede zuinig moet worden omgegaan. DE „GRAF ZEPPELIN" TE SEVILLA GELAND. SEVILLA, 29 Augustus (R.O.) Hét luchtschip „Graf Zeppelin" heeft hier een tusschenlanding gemaakt en vier nieuwe passagiers opgenomen. Daarna werd de reis naar Fjriedrichshafen voortgezet. (Buiten verantwoordelijkheid der redactie). WELKOM VREEMDELING. De „Joodsche Perscommissie voor bijzondere berichtgeving" publiceert een uittreksel van 'n artikel in de „American Hebrew and Jewish Tribune." Hierin komt een aansporing voor, ge richt tot alle Joden over de geheele wereld (dus ook tot de in Nederland wonende Jodent om aan het Joodsche vluchtelingencomité mel ding te maken van openstaande betrekkingen, opdat deze door Joodsche vluchtelingen bezet kunnen worden. Toen eenigen tijd geleden, de eerste uit Duitschland gevluchte Joden hier aankwamen, werd door vooraanstaande Joden beloofd, dat deze vluchtelingen hier geen werk zouden zoe ken of aannemen, noch zaken zouden openen. De groote meerderheid van de bevolking had, mede daarom, dan ook geen bezwaren om eenige duizenden van deze lieden hier gastvrij Ie ont vangen en hulp te verleenen. Reeds na korlen tijd kon een goed opmerker echter waarnemen, hoe, vooral in Amsterdam, een belangrijk aan tal Joodsche zaken door vluchtelingen gedreven, geopend werd en hoe Duitsch sprekende Jood sche reizigers firma's in verschillende vakken kwamen bezoeken met hunne artikelen (waar onder sommige van Duitschen oorsprong!). Ten overvloede komt nu deze opwekking o.a. ge richt tot de in Nederland wonende Joden om hun uit het buitenland naar hier gevluchte ras- genooten aan werk te helpen. Waarschijnlijk om de aandacht van het publiek hiervan wat af te leiden, volgt op deze opwek king een hoeveelheid „stroop en pluimpjes" ge richt aan het adres van het Nederlandsche volk en wordt dit voorafgegaan door de „kop" „Waardeering voor Nederland in het buiten land" inplaats van bijv. „Oproep aan alle in Nederland woonachtige Joden" „Helpt Uw uit het buitenland gevluchte rasgenooten hier aan werk ten koste van de Nederlanders". In derdaad ook hier ligt het vleesch midden in en de pan er omheen. De belofte om geen werk aan te nemen, enz. wordt dus reeds thans, nu de heeren zich hier eenmaal genesteld hebben, „vergeten". Aan den lezer laat ik het over een dergelijke handelwijze een passenden naam te geven Ook zou ik een opmerking willen maken naar aanleiding van de „pluim", dat Nederland en Frankrijk practised gesproken de eerste en eenige Staten zijn, welke hun deuren voor de vluchtelingen hebben opengesteld, enz. Inderdaad Palestina, in zekeren zin het Jood sche Vaderland, eischt 25.van iederen Jood die zich in dit, zijn eigen land wil vestigen. Nederland laat zich paaien met schoone belof ten en opent zijn grenzen voor iederen Jood gratis; waarna deze als dank een Nederlander tracht te verdrijven uit eigen werkkringen. „Zoo kweeken de Joden zelf anti-semitisme." 1 EEN OPMERKZAAM KRANTEN LEZEND NEDERLANDER, DIE OOK EENS AAN BIJZONDERE BERICHTGEVING DOET. WAT IS ER DAN EIGENLIJK MIS MET DE KAAG. Mijnheer de Redacteur. Naar aanleiding van de verschillende publi caties over de Kaagweek is het wel een ieder duidelijk, dat, willen wij de Kaag voor onze Watersport behouden, er werkelijk iets gedaan moet worden. Het gaat hieromgedurende een korten tijd van het jaar is er van alle kanten een trek naar de Kaag, die zoo toegenomen is in de laatste jaren, dat men onmogelijk al deze menschen kan herbergen. Hierdoor zijn tal van jonge lieden, die aan hun lot worden overge laten, verplicht zich een onderdak te zoeken, waar het beter ware er geen te "vinden, met alle noodlottige gevolgen van dien, reden waar om menig vader en moeder zich wel zal be denken, voordat zij hun kinderen weer verlof geven naar de Kaag te gaan. Echter zou aan dit groote inconvenient wel iets gedaan kunnen worden, indien het ten eerste mogelijk gemaakt werd ergens sober en voor- deelig te kunnen overnachten, (ik denk hierbij aan een jeugdherberg of iets dergelijks,) en ten tweede indien er alleen gekampeerd mocht worden op eenige bepaalde terreinen, die onder controle staan, en waarvoor een speciale kam- peer-vergunning moet worden aangevraagd. Men zou dan een jongenskamp en een meisjeskamp kunnen hebben, en misschien een familiekamp. In ieder geval zouden dan zij, die dit willen, goed kunnen worden ondergebracht. Mischien zou het ook aanbevelenswaardig zijn, indien de omliggende gemeenten verboden, dat de menschen daar in zwemcostuum (in zooverre er bij deze moderne combinatie van bandjes en stukjes lap nog gesproken kan worden van costuum) of strandpyama rondliepen. Mij dunkt, dat deze hoffelijkheid ten opzichte van sportvrienden, en niet minder van onze gast- heeren, de boeren daar in de buurt, geen over dreven eisch is. En als men zelf deze smakeloos heid niet meer voelt, dan hoop ik dat de des betreffende autoriteiten hier op zullen treden, en zoodoende de Kaag zullen weten te hand haven als een centrum onzer nationale sport, en niet als een haard van zedeverwording. Ik dank U, mijnheer de redacteur, voor de verleende plaatsruimte. P. v. d. L. TOKIO, 29 Augustus. (V.D.) Een vertegen, woordiger van het Japansche ministerie van marine heeft een uitvoerige verklaring gegeven van de overwegingen, die de Japansche regee ring ertoe geleid hebben, de vloot te verster ken. Hij wees in de eerste plaats de buiten landsche berichten over een bewapeningswed strijd tusschen Amerika en Japan af, evenals zeer in het bijzonder de geruchten over z.g. oorlogsgevaar. Japan heeft in geen enkel opzicht de bedoeling bijzondere maatregelen tegen andere zeemogendheden te treffen, tenzij het daartoe gedwongen zou worden, wanneer zijn rechten zouden worden aangetast, of zijn nationaal bestaan zou worden bedreigd. Japan, dat met eenig voorbehoud tot het Londensche vlootverdrag is toegetreden, acht zich echter niet in staat de bewapening ter zee van andere volken, die tot nog toe van geen enkele zijde bedreigd werden, onopgemerkt te laten. Wan neer Japan nieuwe schepen bouwt, dan is het daartoe gedwongen door de vlootbouwprograms van andere mogendheden. Japan bereidt geen oorlog VGor, doch wil zich slechts voor verras, singen hoeden. PARIJS, 28 Augustus (V.D.) De „Ordre" be richt, dat aan het hoofd van de laatste Berbers, die nog tegenstand boden tegen het Fransche vreemdelingenlegioen, de 36-jarige Engelsche Kelen Parson streed. Zij is de dochter van een koopman uit West-Bromwich, die in Marokko belangrijke bezittingen heeft gehad. Op eea reis naar Zuid-Marokko in 1920 werd het meisje ontvoerd. Zij is getrouwd met een Berber-sjeik en is tot den Islam overgegaan. Zij heeft ook deel genomen aan de guerilla, die door haar echtgenoot en andere Berber-aanvoerders tegea de Franschen is gevoerd.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 7