T^(^"\JT"\JpT"V[ BIJ HAAR 35-JARIG REGEERINGS IVVJIMiN AJliX jubILEUM. „DE WONDERE LIEFDE VOOR HET ORANJEHUIS". EEN EED, DIE GESTAND WERD .GEDAAN Residentie, en de oogen gaan naar de hooge vensters als een stille groet en betuiging van deelname en bemoediging voor de dierbare De gouden koetshet huldeblijk van Amsterdam bij de inhuldiging H. M. aange boden op 7 September 1898. Telkens moest het aanvallige koningskind in haar lichtblauwe jurkje, waarover de lange blonde lokken krulden, naar buiten op het balcon komen om zich aan den volke te ver- toonen. Aan de opgewonden betooging scheen ondanks het late uur geen einde te komen, aldoor groeide de menschenmassa aan, aldoor groeide de geest drift. Totdat eindelijk de Koningin-Moeder haar particulieren secretaris naar beneden stuurde om de menschen te bedanken maar hun ook meteen te verzoeken het Prinsesje nu ook haar welverdiende nachtrust te gunnen. De goede lieden begrepen de bedoeling, het gezang en gejuich verstomde, geen politie be hoefde de menigte uiteen te drijven, het hart der Nijmeegsche moeders begon liefdevol te spreken. „Stil, stil, het Koninginnetje moet slapen, laten we naar huis toe gaan". En alsof zij uit de kerk kwamen, schoven de Nijmegenaars zwijgend het Keizer Karei- plein af. De liefde en genegenheid voor het Oranje prinsesje waren niet gebonden aan een enkel district, provincie of plaats, overal waar zij verscheen verwekte zij als een epidemie van geestdrift en uitbundige aanhankelijkheid in de harten van haar trouwe onderdanen. Door deze wondere liefde van haar volk gedragen, begon het Prinsesje, het Kind van Staat, haar achttiende levensjaar te bereiken, wat voor hair de meerderjarigheid beteekende. de dag, waarop zij als de landsvorstinne den koninklijken troon zou bestijgen. De kroningsfeesten. 't Was op haar achttienden verjaardag, 31 Augustus 1898, dat Wilhelmina zich bij procla matie als Koninginne aan het Nederlandsche volk had voorgesteld. Op 5 September volgde haar blijde intocht binnen haar hoofdstad, en op 6 September haar plechtige inhuldiging en beëediging als Koningin. De grootsche plechtigheid binnen het gebouw der Nieuwe Kerk te Amsterdam, een wondere weer te genieten zaten, daar werden luidop, maar met altijd weer ontroerde stem ónder algemeene aandacht de kranten en nieuws bladen gespeld en herlezen om nog eens en nog eens te ervaren, hoe weergaloos en natuur lijk schoon het volk van Nederland zijn jonge Koninginne had gevierd. De onvergetelijke Kroningsfeesten van 1898 waren wel een der ontroerendste getuigenissen van de toch telkens weer zoo „wondere liefde" van het Nederlandsche volk voor zijn Oranje huis, meer speciaal nog voor zijn jonge konin ginne, die het uit het kleine, blonde Prinsesje had zien opgroeien. Koninklijke moeder. Volgden ettelijke jaren later weer feesten ter gelegenheid van de verloving en huwelijk van onze Koningin in de jaren 1900 en 1901, feesten, die te meer hartelijk door het Nederlandsche volk werden meegevierd omdat het zoo pas in zijn jeugdige Landsvrouwe den edelen moed had bewonderd als de eenige vorst ter wereld, die zich genereus over den ouden President van het Afrikaansch Boerenvolk, Paul Kruger, door allen verlaten, had ontfermd. Volgden jaren van zorg en teleurstelling als de hoopvolle verwachting op een mogelijke troonerve telkens wordt verstoord. Dan plot seling de mare van een zeer dreigende krank heid, die het veelbelovende koninklijke leven aan den rand van het graf bracht. Maar zoo hartelijk als de stem des volks bij haar feesten had gejuicht, zoo innig ging nu ook aller gebed ten hemel in deze ure der beproeving om dit dierbaar leven voor land en volk te behouden. Gelukkig niet te vergeefs, het kostbaar leven bleef gespaard. En alsof 't was om de hou en trouw van Neerland's volk te beloonen, daar ging begin 1909 van mond tot mond het blijde nog schuchtere gerucht, dat nu wellicht spoedig Neerland's blij verwachten in gelukkige ver vulling zou gaan. Het Nederlandsche volk in zijn wondere lief de houdt de wacht. Dagen en nachten voor de groote gebeurtenis staat het volk in respect vol zwijgen rond het Koninklijk Paleis in de De plechtige intocht van H. M. Koningin Wilhelmina in Amsterdam op 8 Sep. 189%, Van nabij zag Wilhelmina haar eigen bloed verwante, de jonge Adelheid van het zoo aan verwante Luxembürg, noodgedwongen haar rechtmatigen troon verlaten, en in haar eigen land leeft nog de eens zoo machtige keizer, die vroeger in volle pracht en luister tot haar kwam, niet vermoedend, dat hij zelf ooit nog haar bescherming zou moeten inroepen. Koningin Wilhelmina weet zich sterk door de liefde van haar volk, een liefde, die niet op uiterlijken glans en praal is gebouwd, maar die als een oninneembare vesting haar vereerde persoon van haar wieg tot haar troon van vijf en dertig vreedzame regeeringsjaren in onver zwakte trouw en aanhankelijkheid heeft om sloten. Het is deze waarlijk „wondere liefde", die als in een oude sprook de goede feeën als een zeldzame gave bij de wieg van dit bevoor rechte Koningskind hebben neergelegd, een gift, die heel haar leven heeft vergezeld en ge zegend, als Prinsesje klein, als jonge konin ginne, als gelukkige moeder, als wijze en ver eerde Landsvrouwe, die nu reeds vijf en dertig jaren haar volk regeert en tot zegen is. Een wondere liefde, trouw en onverzwakt in vreugde en leed, in dagen van beproeving en van feestelijke blijdschap. Een wondere liefde, die alle koningspaleizen en koningsweelde te boven gaat, een liefde, die flegmatisch gelaten kan zijn en dan weer uit breekt in een ontroerende en teedere uitbun digheid, als nooit de geschiedenis in andere koningslanden heeft gezien en beleefd. Deze wondere liefde van haar volk is de schoonste en rijkste schat, die Koningin Wil helmina der Nederlanden in de volle rijpheid van haar jaren, in de glorie van haar vijf en dertig jarig regeeringsschap als een Kohinoor, het schoonste kroonjuweel, moet tegenstralen. Toen onze Koningin nog Prinsesje was. Het Prinsesje was onze Wilhelmientje. Zij heeft wel altijd bij ons in de gratie gestaan vanaf den dag, dat Koningin Emma uit haar huwelijk met Willem 1X1, ons dit dierbaar Oranjepand schonk. Ons Prinsesje, heel het volk had op haar zijn hoop en verwachting gesteld. „Wilhelmientje, Aorig Kiendje, Waar ik zooveul goeds van heur" dichtte Pater Bernard van Meurs in Betuwschen tongval bij het eerste portret van het prinsesje in de „Katholieke Illustratie". Liefde en gene genheid gingen al vroeg naar haar uit. Liefde en genegenheid, welke aldoor in innigheid won, toen het jonge kindje, vier jaar oud, door den dood van den laatsten mannelijken Oranjetelg, Prins Alexander, ook officieel ons Kroonprin sesje werd. Een Kroonprinsesje, dat zes jaar later, als meisje van tien, door den dood haars vaders, reeds wettelijk ons Koninginnetje werd. Naast de warme liefde en genegenheid groeide in het volk ook een hartelijke deernis met het eenzame koningskind, dat zoo vroeg de liefde en steun van een liefhebbenden vader moest missen. Dat de zorgelooze vreugd en jeugd van andere kinderen niet zou kennen, waar haar slechts enkele jaren restten, dat zij voor haar komende koningstaak kon worden opgeleid. Maar geprezen werd de wijze moeder, die het jonge blonde meisje naast het vroeg bewuste koningschap ook het gelukkige voorrecht liet een spontaan en argeloos kind te zijn. De wijze moeder, die als Regentes en Voogdes haar taak zoo wel begreep, dat het jonge ko ninginnetje meteen aan heel het volk toebe hoorde. Wettelijk reeds onze Koninginne, bleef Wil helmientje toch voor haar volk nog het Prin sesje. Ze was als een kostbaar nationaal bezit. Heel het volk leefde mee met haar dagelijksch leven, haar spel, haar onderwijs, haar reeds toenemende representatieve plichten. Het con tact met land en volk wist de moeder en Regentes wijselijk en wonderlijk knap te onder houden. Reeds het eerste halfjaar na den dood des konings begonnen de officieele bezoeken aan de groote steden des lands, elk jaar daarop volgden de bezoeken aan de verschillende provincies. Eerst naar Amsterdam, de hoofdstad des lands, waar het jonge koningskind op 29 Mei 1891 den eersten steen legde van het naar haar genoemde nieuwe Wilhelminagasthuis, bij welke gelegenheid zij reeds haar eerste rede voering uitsprak, één heelen zin groot„Ik hoop, dat dit gebouw tot zegen zal strekken van Amsterdam". Volgde in dezelfde maand een bezoek aan Rotterdam, waar het Prinsesje de opening bij woonde van de nieuwe Wilhelminakade. Soms werd 't het jeugdige meisje, kind nog, bij de opwindende bezoeken aan de groote volkscentra IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIM Dan eindelijk in den vroegen voorjaarsmor gen van 30 April, even zeven uur, beginnen in stad en land plechtig en feestelijk de klokken te luiden. Niemand, die de blijde boodschap niet begrijpt en verstaat. Vensters en deuren gaan open, de menschen springen verheugd verrast naar buiten, roepen elkaar toe, drukken elkaar de hand, en als een wachtwoord gaat 't van mond tot mond ,,'n Prinses Een Prinses geborenEen koorts van vreugde en opge togenheid ijlt door het land. Vlaggen, wimpels en oranje worden uit de huizen getooverd. De ijle voorjaarslucht zindert van geluid, gejuich, muziek en zang. Amper ontwaakt is het Nederlandsche volk als in een roes van bruiloft en feest geslagen. Als wij in haast den trein naar Den Haag nemen, dan beieren overal de klokken, de Hollandsche mo lens zijn versierd en wieken als driftig hun vreugde uit. Hoeven, woningen, stallen, men schen en dieren zijn met oranje getooid. Alles wat instrument is, speelt het aloude „Wilhel mus". Uit open vensters klinkt het huisorgel, dat plechtig „Nu dankt allen Godaanheft Den Haag laait in den vroegen morgen van een daverende vreugd, alles stroomt naar het Noordeinde om alleen maar den witten gevel van het vertrouwde Paleis te mogen groeten. Het bekende ruiterstandbeeld is een groene krans omgehangen. Alle menschen uitgelaten groeten elkaar als waren ze de -samengekomen gasten op een groot familiefeest. Om elf uur beweegt zich alles .weer naar het Binnenhof, om de leden der Kamers te zien, die officieel samenkomen om het blijde geboor- tebericht aan te hooren. Minister-president Heemskerk heeft die ge lukkige taak. Honderden en honderden staan in de rij voor de tribune in de hoop een plaatsje machtig te worden. Wij zelve loeren op een introductie voor de gereserveerde tribune. Dan komt Mgr. Nolens aangewandeld. Ontoe gankelijk als hij gewoonlijk is hebben wij hem nog nooit durven benaderen. Maar nu op dezen dag lijkt ons alles te kunnen. Iet of wat schuchter doen wij een beroep op zijn recht van introductie. Hij lacht en knikt toestemmend. „Ga maar vast in de rij staan, ik zal er even een aanvragen". En een minuut of tien later komt Mgr. aangehuppeld, op 'n drafje, zoekend onder de dichte menigte naar den brutalen man die hem een kaart ge vraagd heeft. Heel de zitting is in enkele minuten afgeloo- pen. Minister Heemskerk doet de plechtige af kondiging, de voorzitter mr. dr. jhr. Röell spreekt bewogen een gelukwensch uit. Buiten wacht ons weer het spontane gran diose Oranjefeest, dat zoo juist door het volk op toon is gezet met ,,'t Is Oranje, 't blijft Oranje En ginds in het geruchtlooze Witte Paleis droomt de gelukkige Koninklijke Moeder van de wondere Oranjeliefde van haar volk, die zij in de kleine pasgeboren Prinses weer be leven gaat als in haar eigen hernieuwd leven. Vijf en dertig jaren Regeering. Uit het Prinsesje klein, uit het teere blonde Koningsmeisje, uit het ranke jeugdige Ko ninginnetje van achttien jaren, is nu de rijpe, kloeke, wijze en moederlijke Landsvrouwe ge groeid. En nog altijd waait om haar ernstige hooge persoon de oude wondere Oranjeliefde van haar volk, een liefde, die zich gezet heeft tot eerbied, respect, vereering en dankbaarheid. In onzen snellen, gejaagden, onevenwichtigen tijd zijn meeningen veranderd, oordeelen her zien, hebben nieuwe begrippen zich baan ge broken, maar de wondere Oranjeliefde is ge bleven, rond haar vereerde persoon. Eén oogenblik slechts heeft 't geschenen, als of die wondere liefde wankel en onzeker was geworden en in haar oude reputatie falen ging, dat was in de zoo beroerde Novemberweek van 1918, toen ook ons volk een moment onthutst raakte onder de snel om zich heen grijpende gebeurtenissen over de grenzen. Een oogenblik slechts, want geen schooner eere aan de won dere liefde van het Nederlandsche volk kon worden gebracht dan door de spijtige betui ging van den revolutionnairen leider, dat hij zich overmoedig toch vergist had in de men taliteit van het zijn Koninginne zoo aanhanke lijke volk. En wat als een revolutie, een ommekeer in ons nationale leven was gedacht, werd weer opnieuw een geweldige, ontroerende demon stratie van de aloude Oranjeliefde, die als won deren doet. En de soldaten, van wier wapenen was verwacht, dat zij zich tegen het gezag zou den keeren, wierpen wel de wapenen neer, maar 't was om hun handen vrij te maken om de geliefde Vorstin in een triumphalen tocht weer naar haar Paleis te voeren. Vijf en dertig jaren lang thans onze Koningin. Een Koningin, de school van haar groote en wijze Moeder, rond wier eerbiedwaardige fi guur de wondere liefde niet minder trouw en hecht bleek, volkomen waardig. Eenvoud, vroomheid, waardigheid, majesteit zijn haar sierende deugden, als vrouw van een hoog, ongerept, onkreukbaar vlekkeloos leven. Vorstinnen als onze Koningin Wilhelmina zijn er weinige in de geschiedenis aan te wijzen. Weelde, pracht en praal hebben het karakter van deze sterke vrouw in haar erkende sober heid nooit kunnen verslappen en verzwakken. Haar moeilijke en aldoor meer verantwoor delijke taak, die haar zoo vroeg op de jeugdige schouders werd gelegd, heeft zij nu vijf en dertig jaren lang op zeldzaam voorbeeldige wijze in groote toewijding en bewonderens waardige zelfverloochening vervuld. De belofte en heilige eed, vóór vijf en dertig jaren zoo plechtig met rein-sonore stem in de Nieuwe Kerk te Amsterdam uitgesproken, heeft zij streng gewetensvol nagekomen. Naar het voor beeld van haar groote en wijze Moeder, zooals van een vorstin uit het Huis van Oranje mocht worden verwacht. Alleen als moeder zelve mag zij verheugd „Een van de bekwaamste en ver standigste gekroonde hoofden van Europa en in alle opzichten een goede regeerster van het zeer de mocratisch Nederland." Henry van Dycke, Amerikaansch Gezant bij het Nederlandsch Hof. Terwijl wij ons neerzetten om een huidepa gina te gaan neerschrijven voor onze jubilee- rende Landsvrouwe, rumoert buiten de volks feestelijkheid ter eere van Koningin Wilhel- mien, die vandaag haar 53sten verjaardag viert en mede den dag herdenkt, waarop zij als acht tienjarige vijf en dertig jaren geleden bij een proclamatie de regeering van ons land aan vaardde, „op God vertrouwende en met de bede, dat Hij Haar zou mogen sterken." De vlaggen wapperen, de straat weerklinkt van muziek en zang, het volk danst uitgelaten en vroolijk. Alle zorgen zijn voor een dag ver geten, alle klachten verstomd, en heel het Hol landsche volk, dat vaak zoo overmoedig socia listisch kan praten en beweren, zingt weer eendrachtig zijn vanouds geliefd „Oranje-boven, leve Wilhelmien In dat aardige en vriendelijke boekje, waarin miss E. SaxtonWinter, de voormalige Ko ninklijke Engelsche gouvernante, haar persoon lijke herrinneringen neerschreef aan de kinder jaren van onze Koningin, die zij zoo van nabij als geen ander mocht meemaken, waagt zij ook ergens de opmerking, dat men een tijdlang in Nederland moet wonen en met de menschen omgaan, om die wondere liefde, die zij voor het Huis van Oranje koesteren, te kunnen begrijpen en waardeeren. „Ik kan", zegt miss SaxtonWinter, „die liefde alleen vergelijken met een oer-ouden godsdienst, dign de inwoners des lands ontheiligd zouden achten door de minste wankeling in aanhankelijkheid voor de voorwerpen hunner vereering. In sommige ge vallen krijgt die liefde bijna iets fanatieks". Ja, voor den vreemdeling moet de liefde van ons volk voor zijn Oranjehuis en zijn vorstinnen iets wonderlijks lijken. Wij, Hollanders, zijn een zeer democratisch volk, dat tuk is op zijn vrij heden, dat opstandig kan worden bij de minste bedreiging van wat het als zijn vrijheid denkt, een volk, dat zich vaak wat rauw en grof kan uitlaten, maar zich tegelijk kinderlijk ontroerd kan toonen, als zijn oude trouwe Oranjehart in liefde uitlaait. „Een gelukkig land, een gelukkig volk", sprak onlangs de Poolsche kerkvorst, Z. Exc. Mgr. Kubina, bij een bezoek aan Nederland, „een land dat geen oorlog en revolutie heeft gekend, „en dat geregeerd wordt door vrouwen". En hij dacht hierbij aan het woord uit den Prediker „beata terra cujus rex nobilis est", „gelukkig het land welks koning een edele is", hoeveel te meer dan nog het land, dat geregeerd wordt door een edele vrouw. Koningin Wilhelmina moge dan al nie^ popu lair zijn in den goedkoopen zin van het woord, dien Wij gewoonlijk aan populariteit plachten te verbinden, zij moge zich haar hooge majesteit wel bewust zijn, de liefde en vereering, het vertrouwen en het respect van haar volk heeft zij zich onverwoestbaar weten te winnen en verzekeren. Wij hebben een tijd beleefd en gekend, waar in de tronen wankelden, vorsten ten val kwa men en hun heil moesten zoeken in de vlucht. De huldiging van H. M. op het Haagsche Malieveld Nov. 1918. „Ik zweer aan het Nederlandsche volk, dat ik de grondwet steeds zal onderhou den en handhaven. Ik zweer, dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des Rijks met al mijn vermogen zal ver dedigen en bewaren, dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de rechten van van al mijn onderdanen zal beschermen tot instandhouding en bevordering van de algemeene welvaart alle middelen zal aanwenden, welke de wetten te mijner beschikking stellen, zooals een goed koning schuldig is te doen. Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig KONINGIN WILHELMINA 6 September 1898. en dankbaar zijn, dat de taak, die haar jonge- meisjesjaren in zorg en verantwoordelijkheid moet gedrukt hebben, nog aan haar eigen eenige dochter in haar blijde en nog onbekom merde jeugd is bespaard gebleven. Wijlen Treub, die minister was in de moei lijke en hachelijke jaren van den wereldoorlog, heeft zijn als landsbestierder in die jaren be leefde ervaringen, neergelegd in een publicatie „Oorlogstijd" een boek dat hij, die zelf nooit de pretentie had een bescheiden man te zijn geweest, in eerlijke bewondering heeft opge dragen „Aan Onze begaafde Landsvorstinne." De Landsvorstinne, die zich in alle gewich tige momenten van het verrassende en wissel vallige leven, waarop een volk rechten op haar kon doen gelden, ook waarlijk een Landsmoe- der heeft getoond en dan steeds spontaan en op eigen intuïtie en initiatief hartelijk deel nemend in vreugde en beproeving met haar volk heeft medegeleefd. En als een van haar onsterfelijke verdiensten mag genoemd en geroemd worden dat zij door eigen wijs en energiek beleid in een tijd van vertroebeling der geesten en van steeds nieu we en verwarrende complicaties haar Volk bui ten den grooten wereldoorlog heeft weten te houden. A%n deze heel persoonlijke acte van onze Koningin is het Nederlandsche volk onsterfelij- ken dank verschuldigd, daarom alleen heeft d9 geschiedenis haar reeds te prijzen als de Vredes koningin, meer nog dan dat haar land als bijna visionair werd uitgekozen als de plaats van het Vredespaleis en het centrum der vredesconfe renties, van het Hof van Arbitrage en het Per manente Hof van Internationale Justitie. En nu zal straks het Nederlandsche volk te Amsterdam in het weidsche Stadion andermaal gelegenheid worden gegeven om ten dank en eere van haar vijf en dertigjarig zegenrijk be stuur opnieuw te getuigen van zijn wondere liefde voor onze Koningin en het Oranjehuis. De tijden zijn zorgelijk en weinig tot feest vieren als in vroeger gelukkiger en voorspoe diger jaren geschikt, maar toch misschien in al deh betrachten eenvoud, zooals haar eigen wensch is, nog welsprekender zal dezen keer weer tot uiting komen die wondere Oranje liefde van het Nederlandsche volk welke als een lichtende aureool het leven van onze Konin gin Wilhelmina heeft omglansd en bestraald. P. HYACINTH HERMANS. wel eens te machtig, en barstte het naast haar moeder in het open rijtuig gezeten, zenuwachtig in snikken uit. De moeder greep dan het handje van het beduusde meisje om haar te kalmeeren, maar meteen om haar aan te zetten toch te blijven groeten. Het Prinsesje was als dood eenvoudig meisje het opgetogen volk er des te liever om. Nog herinneren wij uit onze studentenjaren te Nijmegen hoe Koningin Emma en het Prin sesje na een vermoeiend bezoek aan Noord- Brabant op een zomeravond in hotel Keizer Karei aan het wijde en ruime Keizer Karelplein waren afgestapt. Heel de bevolking van Nij megen was rond het zoo gunstig gelegen hotel met zijn vele balcons samengestroomd om den beiden vorstinnen 'n spontane ovatie te brengen. De lucht daverde van de geestdrift, aan het gezang van vaderlandsche liederen en den storm van toejuichingen kwam geen einde. pracht en praal, zooals in het nuchtere Neder land nog nimmer was aanschouwd, is op doek en plaat vastgelegd, maar leeft nog onsterfe- lijker voort in de dankbare en verheugende gedachtenis van het Nederlandsche volk. Te midden van een weidschen kring van de grooten en eersten des Rijks weerklonk de zil veren melodieuze stem van de jonge tengere vrouw, die beloofde en bij God Almachtig be zwoer, dat zij als Vorstin haar volk naar wijs heid en rechtvaardigheid zou besturen. „Leve de Koninginantwoordde daarop de eerste ontroerde stem in het plechtige kerk gebouw. En dat „Leve de Koninginsloeg als een machtige, aanzwellende echo, als een blij klingelend carillon van duizend torens over het verheugde land. Uit millioenen van liefde kloppende harten steeg de wensch, de zegenbede,Domine, Sal- vam fac, Reginam nostram 't Was feest in Amsterdam, 't was feest in gansch Nederland, overal. In een tijd, dat wij van geen radio nog wisten, was 't alsof de geestdrift, de ontroering, de vreugde van uit de groot-feestelijke hoofdstad draadloos over heel het land werd uitgezonden. Een gloed van wapperende vlaggen sloeg laaiend als een fel vlammende brand over steden, dorpen, gouwen. Klokken luidden, torens zongen, menschen juichten, sprongen, dansten. Heel een land, gansch een volk verbroederd, één vriendenschaar, één familie, één gezin ge worden. Menschen, anders strak van deftigheid, ambt, traditie, raakten uit de conventioneele plooi, voelden als dansmuziek in de stramme beenen, wierpen als schoolkinderen met vacantie den hoed juichend in de lucht. Heel ons anders zoo nuchter, flegmatieke volk leek tuchteloos geworden van feestvreugde. Tuchteloos, en toch weer zoo willig en volgzaam als het tooverwöord „Ons Koninginnetje" op hen werkte. De burgers van Amsterdam, bevoorrechte ge tuigen van den joyeusen intocht van de Ko ningin binnen haar hoofdstad, kwamen in be angstigend dichte drommen opgezet. Politie en militairen hadden op kritieke oogenblikken het hoofd koel te houden. Maar zij kenden als een genade hun kracht van het oogenblik. „Orde voor het Koninginnetje En als dan de schitterende stoet door de menschenzee was gereden, keerden de aijders zoo stroeve ordebewaarders zich vriendelijk naar het juichende volk, brachten het hun eeresaluut en zeiden„Menschen, wij danken U uit naam van onze Koningin Door de straten joelde en bruischte de einde- looze feestvreugde, die zich uitvierde. Toen werd aan de burgerij het verzoek ge daan, den nachtelijken slaap van het jonge Ko ninginnetje op het Koninklijk Paleis, zoo in 't midden van de drukke stad, niet door al te uitbundig feestbetoon te willen verstoren. En als dan in den laten avond de feestgangers uit de nabije straten luidruchtig kwamen aan- gerumoerd, dan volgde spontaan bij nadering van den Dam een ongezien consigne„Psst, stil!Ons Koninginnetje slaapt!" De origineele Amsterdammers, als groote kinderen nu, trokken hun schoenen en laar zen uit, en maakten zacht trippend op hun kousen een rondedans voor het Paleis, met als slot het stille zwijgende gebaar in de donkere lucht „Leve de Koningin En overal in den lande, in de huiskamers, in de keuken, op straat, op de zonnige warandes van hotels en buitenpensions, waar de late zomergasten nog van het stralende September- Een der jongste fotos van H. M., genomen bij het bezoek van H. M. aan de bloemen en fruit-tentoonstelling te Naaldwijk. Tijdens de plechtige huldiging van II. M. in de Nieuwe Kerk te Amsterdam op 6 September 1898. OnderaanKoningin Wilhelmina na haar inhuldiging.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 5