EEN ERNSTIG WOORD VOOR ERNSTIGEN TIJD. TOESTAND VAN 'S-LANDS FINANCIEN wmmmm S839 WOENSDAG 20 SEPTEMBER Ï9SS EEN GERAAMD TEKORT 267 MILLIOEN. VAN Versterking der middelen en bezuiniging der uitgaven. HET NADEELIG SALDO. DE UITGAVEN Maatregelen om het tekort te dekken. OPHEFFING LEENINGSFONDS 1914. Het tekort ten laste der Rijks- begrooting gedekt. Beter overzicht der staatsschuld en der Rijksmiddelen. OPHEFFING GEZONDHEIDS COMMISSIES „WIJ MOETEN ONS LEVEN INRICHTEN OP MEER BESCHEIDEN VOET". Minister Oud over de bezuinigings maatregelen der regeering. Wijziging van de Gezondheidswet. FINANCIEELE VERHOUDING TUSSCHEN RIJK EN GEMEENTEN. Vermindering der uitkeeringen. EEN KORTINGSREGELING. INVOER PORSELEIN, AARDE WERK EN TEGELS. Nog steeds een dreiging van over- matigen invoer aanwezig. INVOER VAN VISCH IN FRANKRIJK EN HET SAARGEBIED. HET OMSLAAN VAN DE „KRAKATAU". NIEUW LITTERAIR TIJDSCHRIFT, De naar het gewijzigd systeem opgemaakte begrooting voor 1934 wijst nu aan. Titel A. Ge wone dienst: in uitgaven 730.534.792, in in komsten ƒ463.446.818, zoodat een nadeelig saldo is geraamd van ƒ267.087.974. Teneinde eene juiste vergelijking te ver krijgen met de begrootingscijfers van het vorig jaar, meent de Minister op dit bedrag aan stonds in mindering te moeten brengen het bovengemeld bedrag van ƒ76.398.000 wegens de afloopende heffingen. Bij handhaving van den bestaanden be lastingdruk zal dus het nadeelig saldo op den dienst 1934 bedragen f 190.689.974. Dit cijfer is 136.236.720 hooger dan het saldo van ƒ54.420.254 der begrooting voor 1933 zooals deze oorspronkelijk bij de wet is vast gesteld. Het nadeelig verschil bij 1933. Dat dit het geval is, is wel in de eerste plaats een gevolg van den loop van zaken met be trekking tot het Leeningfonds 1914. Dit Fonds, aanvankelijk uitsluitend bestemd voor de finan ciering van de rente en aflossing der in ver band met den oorlogstoestand aangegane leeningen, dat gevoed werd door een groot aantal bijzondere heffingen, is tot 31 December 1933, krachtens de wet van 15 Mei 1931 (Staats blad no. 189) mede bestemd voor de financie ring der tegenwoordige crisisuitgaven. Er was ten dage van de totstandkoming van deze wet een overschoten het Fonds, terwijl voorts zijne inkomsten werden versterkt door eenige nieuwe crisisheffingen. Hiermede werd bereikt, dat de crisisuitgaven werden gehouden buiten de ge wone begrooting. Deze taak kan het Leening Fonds thans niet langer vervullen. Het in het Fonds aanwezig batig saldo is door de gewel dige stijging der crisisuitgaven in een nadeelig saldo verkeerd. Dientengevolge is het noodza kelijk deze crisisuitgaven op andere wijze te financieren. Wat deze andere wijze van financiering be treft, heeft de Regeering gemeend een onder scheid te moeten maken tusschen de uitgaven ten bate van den steun aan den landbouw en de overige crisisuitgaven, in hoofdzaak strek kende tot bestrijding der werkloosheid. De steunmaatregelen voor den landbouw zul len worden gefinancierd met behulp van het krachtens de Landbouwcrisiswet ingesteld Landbouwcrisisfonds, dat zijne inkomsten zal verkrijgen uit speciale heffingen, krachtens die wet of vroegere Landbouwcrisiswetten inge voerd of in te voeren. Tusschen deze heffingen en de door het Fonds te bekostigen uitgaven zal evenwicht moeten bestaan. Anders staat het met de overige crisisuitga ven, waaronder die tot bestrijding van de ge volgen der werkloosheid. Deze zullen moeten worden gebracht ten laste van de gewone be grooting. Een andere politiek zou bij de be staande volkomen onzekerheid omtrent den duur en het verdere verloop der economische crisis, nu hetsaldo in het Leeningsfonds is op geteerd, niet te verantwoorden zijn. De Regee ring zal, in het bijzonder door het wegnemen tüa»i4angzamerhand ingeslopen misstanden, deze uitgaven aanmerkelijk kunnen beperken. De door haar genomen en nog te nemen maat regelen zullen mede ten goede komen aan de gemeentelijke budgetten. Niettegenstaande deze beperking der uitgaven heeft een en ander er toe geleid, dat de raming van Hoofdstuk X A voor bovengenoemde doeleinden met ƒ52.191.331 verhoogd moest worden. Is het Leeningsfonds blijkens het boven' staande niet meer in staat de crisis-uitgaven te financieren, zijn middelen zijn ook ontoe reikend voor het financieren van de rente en de aflossing der ten laste van het Fonds ge brachte leeningen. Bij bestendiging van alle ten bate van het Fonds geheven belastingen die voor den crisisdienst daaronder begrepen zou het voor het jaar 1934 nog een tekort opleveren van 15.990.718. Aanzienlijk hoogere eischen werden voorts aan het budget gesteld door dat deel van den dienst der Staatsschuld, dat niet tot het Leeningfonds behoort. De zwaardere last daar van, op het budget voor 1934 drukkend, be draagt 23.800.000. Het tekort in het Gemeentefonds zal, bij be stendiging! der tijdelijke opcentenheffing niettemin 6.736.312 meer bedragen dan het vorig jaar. Hoogere ramingen resp. van 1.425.000 en 2.970.000 vorderden voorts de posten wegens onderstand aan noodlijdende gemeenten en steun aan behoeftige Nederlanders in het buitenland. Tenslotte moesten de middelen, die zonder nadere voorziening na 1 Januari, resp. 1 Mei 1934 kunnen blijven geheven, 35.546.665 lager worden geraamd. Vervolgens worden mededeelingen gedaan omtrent de wijzigingen in de ramingen van ieder hoofdstuk afzonderlijk. Daaraan ont- leenen we, dat in hoofdstuk V (Binnenlandsche Zaken) de post: onderstand aan gemeenten, die buiten staat zijn in alle of sommige kosten harer huishouding te voorzien, met 1.425.000 en het artikel, waaruit alle kosten van onder steuning van behoeftige Nederlanders in het buitenland worden gekweten, voor die kosten met pl.m. 2.970.000 moest worden verhoogd. De spoonvegen. Hoofdstuk IX vertoont een hoogere raming met 10.789.155. Als voornaamste oorzaak van deze stijging is te beschouwen de verhooging van afd. V (Spoor- en Tramwegen) met 12.694.717, op welke afdeeling de post „Dek king van het verlies op de exploitatie van de Nederlandsche Spoorwegen met inbegrip van het gegarandeerd dividend (art. 8 der overeen komsten 1920 SS./HS) alsmede betaling inge volge art. 9 der overeenkomsten 1928 SS./HS. en vervolgens ten behoeve van extra-afschrij vingen en tot dekking van tekort in* het spoor wegpensioenfond s" een verhoogiag met 13.330.000 heeft ondergaan. Het thans uitge trokken bedrag ad 39.440.000 is samengesteld uit: exploitatie-verlies 30.000.000, bijbetaling pensioenfonds 9.140.000 en militair vervoer 300.000. V olksgezondheid. Minder is geraamd voor Volksgezondheid 438.272, waarvan voor wering en bestrijding van epidemische en besmettelijke ziekten 41.110; voor kinderhygiëne, tuberculose bestrijding en bestrijding van geslachtsziekten 15.000, voor Volkshuisvesting (Woningwet) 369.558, voor verschillende instellingen in het belang van de Volksgezondheid 197.130 en voor Drinkwatervoorziening 37.037. Hierbij wordt opgemerkt, dat het in het voornemen ligt de bedragen aan gemeenten in de betaling van annuïteiten voor rente en aflossing van uit 's Rijks kas verstrekte woning- bouwvoorschotten nog te verhoogen, aangezien, als gevolg van de noodzakelijke huurverlaging, het thans geraamde bedrag ontoereikend zal blijken. Tegen deze voorgenomen verhooging rijst te minder bezwaar, omdat een belang rijke besparing zal voortvloeien uit de in te dienen wetsontwerpen tot wijziging van de Woningwet, de Ouderdomswet en de Gezond heidswet, welke besparingen niet in het in deze Nota uiteengezette dekkingsplan zyn verwerkt. Geeft de gewone dienst een tekort van 267.087.974, de kapitaaldienst sluit met een tekort ad. 50.906.904, gevende voor den gehee- len dienst een nadeelig saldo ad. 317.994.878. Het spreekt wel van zelf, dat het volstrekt onmogelijk zou zijn een zoo geweldig tekort in één enkel jaar te overbruggen. De minister is echter van oordeel, dat een dergelijke eisch ook niet behoeft te worden gesteld. Waar het in de tegenwoordige omstandigheden op aankomt is, dat de middelen worden aangewezen en aan vaard, waardoor het vast komt te staan, dat binnen enkele jaren het begrootingsevenwicht zal zijn verzekerd. Is eenmaal die zekerheid, menschelijkerwijze gesproken aanwezig, dan mogen voor het overbruggingstijdperk maatre gelen worden genomen, die op zich zelf geen vermindering van uitgaven of vermeerdering van inkomsten beteekenen, doch die wel Jen gewonen dienst tijdelijk ontlasten. Het nemen van dergelijke maatregelen maakt het evenwel volstrekt noodzakelijk voorzieningen te tref fen om aan deze wijze van overbrugging zoo snel mogelijk een einde te maken. Nieuwe belastingen. Thans moge de aandacht worden verzocht voor de verschillende dekkingsmaatregelen, waardoor naar het oordeel der regeering het te kort zal kunnen worden opgeheven. A. Middelen. Wetsontwerp tot heffing eener omzetbelasting, inmiddels door de Tweede Ka mer aanvaard 85.000.000. Wetsontwerpen tot heffing eener couponbelasting, tot heffing eener belasting op het vermogen in de doode hand, tot heffing eener crisisinkomstenbelas ting, tot verhooging van den tabaksaccijns en tot heffing van een accijns op gebrande koffie 20.000.000; Wetsontwerp tot wijziging van het tarief der inkomstenbelasting, waarvan (met inbegrip der heffing van 20 opcenten) meer wordt verwacht 1.519.000, totaal 106.519.000. Bezuinigingen B. Uitgaven. Naast een groot aantal kleiner besparingen op de verschillende hoofdstukken die voor een belangrijk deel reeds in de begroo tingscijfers konden worden verwerkt, omdat zij geen bijzondere wettelijke maatregelen ver- eischen, zullen zeer belangrijke wijzigingen moeten worden aangebracht in de uitgaven van de Departementen van Onderwijs K. en W.„ van Defensie en van Waterstaat, terwijl bij zondere maatregelen zullen moeten worden ge troffen met betrekking tot de uitgaven ten laste van het gemeentefonds en de salarisregeling voor het Rijkspersoneel. Deze maatregelen vin den hieronder eenige toelichting. Besparing op onderwijs. De begrooting voor hoofdstuk VI (onderwijs) is door verschillende mogelijk gebleken be sparingen, welke geen nadere wettelijke voor ziening eischen voor 1934 ruim 5.3 millioen lager geraamd dan in het voorafgaande jaar. Intusschen zal dit hoofdstuk noodzakelijker wijs een grooter aandeel in de vereischte be sparing moeten leveren en de minister van On derwijs, K. en W. heeft dan ook verschillende maatregelen in overweging, van welke enkele bereids tot wet zijn verheven. Het totaal van de hieruit voortvloeiende besparingen is te stellen op 15.500.000. Op Defensie. 2. Het aandeel, dat de begrooting van hoofd stuk VIII (Defensie) in de dekking van het Degrootingstekort zal moeten bijdragen, is be paald op 12 millioen. Aangezien ook Neder- landsch-Indië niet meer in staat is het op zijn begrooting voorkomend bedrag der defensie uitgaven te dekken, heeft de regeering een com missie ingesteld, welke haar op korten termijn zal hebben te adviseeren over de vraag, op welke wijze met handhaving van de tegen woordige doelstelling van de weermacht te land en ter zee in Nederland en in Ned.-Indië aan zienlijke besparingen zullen kunnen worden verkregen. De uit deze reorganisatie voort vloeiende besparingen zullen voor de Rijksbe- grooting ten minste het zoo even vermelde be drag moeten opleveren van 12 millioen. BBBi! De drukte langs den weg was veel en veel grooter dan vorige jaren. Bereden politie houdt het opdringende publiek buiten het afgezette gedeelte. Op Waterstaat# 3. Een belangrijke verlaging zal voorts ge bracht moeten worden in hoofdstuk IX (Water staat), welk hoofdstuk te zwaar wordt gedrukt door het voortdurend stijgend spoorwegtekort. Vermindering van dit tekort is slechts te ver krijgen door een betere coördinatie der verschil lende verkeersmiddelen, welke budgetair alleen dan op de juiste wijze tot uitdrukking gebracht kan worden, wanneer met opheffing van het Wegenfonds, wordt overgegaan tot de instelling van een Verkeersfonds, dat alle uitgaven en in komsten van het verkeer omvat. Door de enkele instelling van een dergelijk Fonds welks begrooting behalve de inkomsten en uitgaven van het Wegenfonds, ook alle in komsten en uitgaven van hoofdstuk IX, voor zoover deze laatste op het verkeer betrekking hebben, zal bevatten wordt natuurlijk het tekort op het Rijksbudget niet verminderd. Im mers, aangenomen, dat de begrooting van het Wegenfonds sluit hetgeen inderdaad het ge val is zal de begrooting van het Verkeers fonds een tekort aanwijzen, dat even groot is als de netto-verkeersuitgaven van hoofdstuk IX. In het Rijksbudget zou dus slechts deze ver andering komen, dat de thans over verschillen de artikelen van hoofdstuk IX verdeelde ver- keersuitgaven zouden w.orden vervangen door één post„Bijdrage aan het Verkeersfonds" tot een gelijk bedrag als het totaal dier uit gaven, verminderd met het totaal der verkeers- ontvangsten. Het voordeel is echter, dat door het bijeenbrengen van al deze inkomsten en uitgaven in het Verkeersfonds, een veel over zichtelijker beeld wordt verkregen van het ge heel, hetgeen voor de aanwijzing der juiste dek kingsmiddelen van het tekort een onmisbare voorwaarde is. Spoor- en tramwegen. Deze dekking zal in de eerste plaats verkre gen moeten worden door een zeer aanmerke lijke besparing op de spoorweguitgaven. De spoorweg, die lange jaren het monopolie heeft bezeten van het snelverkeer, is door de ontwik keling van de auto in zijn regelmatigen groei gestuit en heeft thans een concurrentie te door staan gekregen, die de Overheid dwingt zijn plaats in het geheele verkeersorganisme op nieuw te bepalen. Het lijdt geen twijfel, dat daarbij takken van dit bedrijf zullen moeten worden afgesneden, welke economischer aan het motorverkeer kunnen worden overgelaten. Hetzelfde geldt in nog sterker mate voor een aantal tramwegen. Anderzijds zullen door meer gelijkmaking van exploitatie-voorwaarden, de lasten, die op de verschillende verkeersmidde len drukken, in een betere verhouding gebracht dienen te worden, in het bijzonder wat betreft de bedragen, welke ieder verkeersmiddel moet betalen voor het gebruik van den weg. De besparing, welke op de spoor- en tram wegen door de hierboven in groote trekken aangeduide maatregelen alsmede door een ver mindering der personeelsuitgaven zal moeten worden verkregen, meent de Regeering op een bedrag van ƒ20 millioen te moeten stellen. Het zal voorts noodzakelijk zijn het Verkeers fonds nog verder te ontlasten. De Regeering stelt zich voor dit te bereiken door den brug genbouw op een andere wijze te financieren en den wegenaanleg eenigszins te temporiseeren. Een betere verdeeling der door de verschil lende verkeersmiddelen te dragen lasten zal voorts leiden tot een hoogere opbrengst der ten bate van het Wegenfonds geheven belas tingen, die evenals alle andere inkomsten en uitgaven van dat Fonds naar het Verkeersfonds zullen worden overgebracht. Verlaagde uitkeering uit het Gemeentefonds. Het groote tekort in het Gemeentefonds, dat ondanks verlenging der crisisopcenten nog ten laste van het Rijksbudget moet worden gedekt, heeft door de daling van de opbrengst der ten bate van het fonds komende belastingen, een omvang bereikt, welke een voorziening onvermijdelijk maakt. Handhaving van den be staanden toestand zou trouwens evenmin in het belang der gemeenten zijn, daar, indien nog langer de gemeenten ten laste van 's Rijks kas tegen de daling der fondsheffingen werden be schermd, de uitkeering uit het Gemeentefonds bij de eerstvolgende nieuwe berekening in 1936- 1937 een plotselinge daling zou ondergaan, welke nagenoeg alle gemeentebudgetten zou ontwrich ten. Daarom wordt in afwachting van in vol gende jaren te treffen maatregelen een wets ontwerp ingediend tot afwijking van de wet op de financieele verhouding van deze strek king, dat voor het jaar 1934-'35 een verminde ring op de uitkeeringen aan de gemeenten wordt toegepast tot een bedrag van ƒ13 millioen. In dit zelfde wetsontwerp wordt evenwel voorge steld de „Kortingswet 1932" (Saatsblad no. 104) met ingang van 1 Mei 1934 te doen vervallen. Deze intrekking verhoogt het tekort van het Gemeentefonds met 4 ton. Het bovenbedoeld wetsontwerp zal op het Rijksbudget dus een j besparing opleveren van ƒ13 millioen 400.000 12,6 millioen, waarvan voor 1934 2/3 of ƒ8.400.000. Salariskorting rijkspersoneel. Een verdere vermindering van den salarislast zal voorts onvermijdelijk zijn. Wat dit aangaat, is de Regeering van oordeel, dat het geen aan beveling verdient het systeem der tijdelijke kortingen te bestendigen. Het is immers boven twijfel verheven, dat er geen sprake van is, dat de thans geheven tijdelijke kortingen, die op 1 Maart 1935 zullen komen te vervallen, na dien datum kunnen worden gemist. De Regeering acht het daarom noodzakelijk, dat een geheel nieuwe salarisregeling wordt vastgesteld, waar bij dan tevens fouten in het huidige stelsel kun nen worden weggenomen. Daar het niet moge lijk is die vaststelling zóó tijdig te doen geschie den, dat zij vóór 1 Januari 1935 in werking zou kunnen treden, is het onontkoombaar'voor den duur van het jaar 1934 nogmaals een' tijdelijke korting op te leggen. Aanvankelijk is de Regeering van oordeel, dat dat zou kunnen geschieden in den vorm van een verhooging der bestaande korting met 5 percent van het salaris voor alle ambtenaren en een verhoogde korting voor de ongehuwde ambtenaren in dezen zin, dat de thans toege paste vermindering van 3 ten honderd na den 25-jarigen leeftijd met 1 pet. per jaar wordt verhoogd tot 10 pet. van 32-jarigen en ouderen. In gezinsverband levende eenige kostwinners zullen daarbij met gehuwden worden gelijkge steld. Een ontwerp-kortingsregeling van deze strekking is bij de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken aanhangig gemaakt. Van deze tijdelijke korting is een bate voor het Rijksbudget te verwachten van ƒ15.750.000. Ingediend is bij de Tweede Kamer een wets ontwerp tot aanvulling van artikel 31 der Lee- ningwet 1914, zooals dat artikel is gewijzigd bij de wet van 15 Mei 1931. Aan de Memorie van Toelichting wordt het volgende ontleend: Het wetsontwerp strekt tot opheffing van het Leeningfonds 1914. Tot dit voorstel, dat eene administratieve ver eenvoudiging geeft en tevens een beter over zicht der Staatsschuld en der Rijksmiddelen mogelijk maakt, hebben bovendien de volgende overwegingen geleid. De krachtens wettelijke bepalingen ten bate van het Fonds komende heffingen zullen op 1 Januari, resp. 1 Mei 1934, komen te vervallen, zoodat ter dekking van de uitgaven hoegenaamd geen middelen aan het Fonds meer ten goede komen; in plaats van de vervallende heffingen te verlengen, verdient het aanbeveling deze hef fingen in het algemeene belastingstelsel van het Rijk op te nemen, teneinde daardoor een beter geheel te verkrijgen. Voorts is op 1 Januari 1934, geen saldo in het Fonds meer aanwezig zoodat, nu het verschil tusschen uitgaven en inkomsten niet meer kan worden bijgepast door eene uitkeering uit dit saldo, dekking van 't tekort moet worden ge vonden door eene uitkeering ten laste van de Rijksbegrooting. Op de ontwerp-begrooting van hoofdstuk VIIB, dienst 1934 is dan ook een dergelijke uitgaafpost opgenomen. Nu derhalve het tekort van het Leeningfonds voortaan op de Rijksbegrooting gedekt moet worden en dit Fonds geen eigen kapitaal of eigen inkomsten meer heeft, schijnt het noode- loos omslachtig het nog langer als een zelf standige eenheid te handhaven en verdient het aanbeveling de bestaande administratieve rege ling te vervangen door een meer eenvoudige, waarbij, onder opheffing 'van het fonds, de uit gaven en ontvangsten ten laste van de Rijks begrooting, resp. ten bate van de Rijksmiddelen worden gebracht. Minister Oud. Aan het einde van de Millioenennota betoogt de minister van Financiën het volgende: De minister is er zich volkomen van bewust, dat de hierboven uiteengezette maatregelen zware offers van ons volk zullen vorderen. De Regeering heeft er met den meesten ernst naar .gestreefd de las ten naar redelijkheid over alle groepen te verdeelen. Wat de nieuwe ver laging der belooning van het personeel in Rijksdienst betreft, vertrouwt zij, dat dit personeel, wanneer 't kennis zal hebben ge nomen van den uiterst moeilijken toestand, waarin 's Rijks finan ciën verkeeren, tot de erkenning zal kunnen komen, dat het offer niet in onredelijke verhouding staat tot hetgeen van de natie in haar geheel wordt gevraagd en dat het ook niet uit het oog zal verliezen, hoe veel hij, die in Overheidsdienst is, in deze on zekere tijden voor heeft bij de velen, die als ondernemer of arbeider in het particulier be drijf werkzaam zijn. De gouden standaard. Het groote probleem, waarvoor wij ons zien gesteld, is, dat de economische omstandigheden ons dwingen tot aanpassing aan geheel gewij zigde toestanden. De Regeering is er van over tuigd, dat het noodzakelijk is, dat de waarde van onze munteenheid wordt gehandhaafd. Experimenten mogen tijdelijk een schijn van succes opleveren, op den duur leiden zij er alleen toe, dat de moeilijkheden worden ver groot. Handhaving van den gouden standaard maakt het echter aan den anderen kant dwin gend noodzakelijk, dat wij ons instellen op een lager niveau. Gemakkelijk verloopt dit proces niet, doch het zou verkeerd zijn de oogen te sluiten voor het feit, dat, met name op het stuk der loonen, reeds heel wat is ge schied. Rechtstreeltschen invloed op de loonen in het particuliere bedrijf kan en moet de overheid niet oefenen. Zij mag aan den anderen kant echter evenmin een politiek voeren, die de economisch noodzakelijke loondaling tegen houdt. Het zou geheel onjuist zijn hieruit af te leiden, dat de Regeering zou gedreven worden door den wensch de welvaart voor breede groe pen van het volk naar beneden te drukken. Zij aanvaardt slechts de onvermijdelijke conse quentie van de algemeene daling der waarden van de goederen en diensten in het maatschap pelijk verkeer. Die daling veroorzaakt, dat wij allen ons leven moeten inrichten op een meer bescheiden voet. Wanneer dit tijdig wordt in gezien, zal de inkrimping binnen enger gren zen beperkt kunnen blijven, dan wanneer men, de oogen sluitend voor de werkelijkheid, blijft voortleven, als dreigde hier geen enkel gevaar om dan te laat te ontwaren, dat een toestand i3 ingetreden, die niet in de eerste plaats voor hen, die het minst te verliezen hebben, de ernstigste gevolgen met zich brengt. Voor zoover het in het vermogen der regee ring ligt, zal deze zich met alle kracht beijve ren om bij het doormaken van dit aanpassings proces nnhill\itt«é>n 4» *»erm^5ri% Tegen de werkloosheid. Dit is mede noodzakelijk om met succes den strijd te kunnen aanbinden tegen de werkloos heid. De plicht van de Overheid om het hare te doen ten bate van hen, die gebukt gaan on der den stoffelijken en moreelen druk, dien de werkloosheid veroorzaakt, wordt door de Regeering ten volle erkend. Zij geeft er zich daarbij rekenschap van, dat de beste oplossing, die aan dit vraagstuk kan worden gegeven, is het verschaffen van werkgelegenheid in het normale bedrijfsleven. Haar politiek zal er daarom vooral op gericht zijn, dat normale be drijfsleven weder in beweging te brengen. Daarnaast zal zij zelf door het ondernemen van openbare werken, de werkgelegenheid moeten trachten te vergrooten. Om dit doel te kunnen bereiken, zal een beroep op de kapitaalmarkt moeten worden gedaan. Dit beroep zal alleen kans van slagen hebben, indien een volkomen vertrouwen bestaat van Regeering en VolkS' vertegenwoordiging om een gezonden finan- cieelen toestand te herstellen en te handhaven. Daarom is het volstrekt noodzakelijk, dat het evenwicht in onze Staatsfinanciën in den kortst mogelijken tijd wordt bereikt. De economische veranderingen. Daarbij komt nog iets anders. Op het gebied van het internationaal economisch leven vol trekken zich veranderingen van een omvang en een beteekenis als slechts het geval is, wan neer men zich op een keerpunt in de wereld geschiedenis bevindt. Niemand onzer weet, hoe deze verhoudingen zich in de toekomst zullen ontwikkelen, doch ook niemand onzer gelooft, dat de oude toestanden zullen terugkeeren. •Groote veranderingen zullen daarom moeten worden gebracht in de economische structuur van ons land, om van de veranderingen in onze Overzeesche gebieden met haar groote gevol gen voor de welvaart, ook in Nederland, nog geheel te zwijgen. Het overgangstijdperk, dat wij daartoe zullen moeten doormaken, zal on getwijfeld nog zware eischen stellen. Aan die Verhouding tusschen Rijk en gemeenten. Het tegenwoordig tijdsgewricht legt zware., verplichtingen op allen, die op eenigerlei wijze betrokken zijn bij het bestuur van stad en land. Van vele gemeentebesturen wordt het bijna onmogelijke gevorderd om hun huishou dingen in orde te houden. De Regeering kan het verklaren, dat deze besturen dikwijls reik halzend uitzien naar de hulp, die naar zij ver- meenen, het Rijk zou kunnen bieden. De zorg wekkende toestand waarin de Rijksfinanciën verkeeren, maakt het echter volstrekt onmoge lijk, dat de bedragen, die door het Rijk ten bate van de gemeenten worden aangewend, worden' verhoogd. Integendeel is beperking daarvan onvermijdelijk. Bij die beperking is de Regeering bereid te zoeken naar de wegen, waardoor de laatste zooveel mogelijk worden verdeeld in verhouding tot de draagkracht. Bij geheel dit vraagstuk houde men steeds voor oogen, dat hier van een tegenstelling tusschen het Rijk en de gemeenten geen sprake zal mogen zijn. Beide behartigen te zamen het al gemeen belang. Gezonde gemeentefinanciën zijn voor het behoud eener gave volkshuishou ding even onmisbaar als gezonde Rijksfinan ciën. Het is evenzeer in het belang der gemeen ten, dat het Rijk niet in financieele moeilijk heden verkeert als het is in het belang van het Rijk ,dat de gemeentefinanciën in orde zijn. Het is noodig de maatregelen, met betrekking tot de gemeentefinanciën voor te stellen. Uit dat oogpunt te bezien, wil men ze naar billijk heid beoordeelen. Bij de Tweede Kamer is een wetsontwerp ingediend tot wijziging van de Gezondheids wet. De hoogst zorgelijke toestand van de finan ciën van het Rijk en de gemeenten dwingt er toe, zooveel mogelijk versoberingen in de open bare huishouding aan te brengen. De Minister heeft na rijp beraad gemeend, hiertoe wat den dienst der volksgezondheid betreft, te kunnen medewerken, door opheffing van de gezond heidscommissies. Hij doet dit voorstel met groot leedwezen, omdat hij waardeering heeft voor het vele, goede werk, dat Staatsburgers in die Commissie voor het algemeen belang hebben verricht; maar terwijl versobering dringend geboden is, heeft hij er naar ge streefd, zooveel mogelijk vitale voorzieningen inzake de volksgezondheid te sparen. Opheffing van de gezondheidscommissies be hoort tot de minst schadelijke maatregelen. De Rijksbegrooting kan daardoor met 53.200 ver minderd worden; ook de gemeentelijke begroo tingen zullen verlichting van lasten ondervinr den. HANDEL IN VERDOOVENDE MIDDELEN De Rijksambtenaren te Putte hebben een auto aangehouden, waarmee twee Rotterdammers een partij cocaïne frauduleus in ons land wil den voeren. De auto en de smokkelwaar zijn beslag genomen. Ingediend is bij de Tweede Kamer een wets ontwerp regeling van den invoer van porselein, fijn en sanitair aardewerk en van muur- en wandtegels. Aan de Memorie van Toelichting wordt het volgende ontleend Sedert de behandeling van het vorige wets ontwerp te dezer zake hebben zich geen zoo danige nieuwe gezichtspunten geopend, welke den Minister tot verandering in de bestaande maatregelen zouden hebben kunnen leiden. De steeds verminderde buitenlandsche afzet' mogelijkheden en de vermindering van het bin nenlandsche verbruik doen nog steeds haar on gunstige werking voor de betrokken bedrijven gevoelen. Ten aanzien van het artikel sanitair aardewerk trad gedurende de afgeloopen perio de een lichte verbetering in, welke te verklaren is door de in die periode merkbare opleving in de bouwbedrijvigheid. Ook thans deed zich wederom het verschijnsel voor, dat niet onbelangrijke gedeelten van de verschillende contingenten niet werden benut. Op grond hiervan is evenwel geen aanleiding om tot veranderingen over te gaan. Immers de invoer uit landen, waartegen deze contingentee- ring zich meer bijzonder moest richten, toont wel aan, dat hier nog steeds een latente drei ging van overmatigen invoer aanwezig is. Waar anderzijds een doeltreffende verlaging der per centages bij de huidige toepassing der Crisis- invoerwet moeilijkheden zou opleveren tegen over die landen, welke nog een belangrijk deel van hun contingent thans benutten, en tevens de bewegingsvrijheid van den handel te zeer zou worden belemmerd, is de ongewijzigde voortzetting vooralsnog het meest gewenscht. Het contingent voor de rest van 't jaar. De afd. Visscherijen van het ministerie van Economische Zaken deelt ons het volgende mede: Fijne versche zeevisch: Ingaande 1 October 1933 wordt tot 31 December 1933 een maande- lijksche hoeveelheid van 950 quintalen toege laten. Grove versche zeevisch: Ingaande 11 October 1933 wordt gedurende de maand October toege laten 3120 quintalen, gedurende de maand No vember 4500 quintalen en gedurende de maand December 5000 quintalen. Ingaande 1 October 199 gedurende de maand October 4200 quintalen gedurende de maand November 3200 quintalen en gedurende de maand Décember 3200 quintalen. Gedroogde, gezouten of gerookte visch: (an dere dan kabeljauw, klipvisch, stokvisch, schel- visch, heilbot of haring): Ingaande 11 Novem ber, 30 quintalen en gedurende de maand De cember 40 quintalen. SOERABAJA, 19 September (ANETA). De „Indische Courant" verneemt, dat de be handeling van de zaak van het omslaan van de „Krakatau" door het Hoog Militair Ge rechtshof in October zal plaats vinden. De heer mr. J. C. Jager, vice-admiraal b.d., oud-chef van den Marinestaf van het Departe ment van Defensie, zal den kapitein-luitenant ter zee C. C. F. Jager, die tijdens het kap seizen commandant van de „Krakatau" was, **nnr?Tijitffcii_ j Belastingcapaciteit der gemeente als maatstaf. Bij de Tweede Kamer is een wetsontwerp in gediend tot vermindering der uitkeering, be doeld in artikel 3, onder b, der wet van 15 Juli 1929, en wijziging der wet van 18 Maart 1932. Het is noodzakelijk, dat in het belang van beide partijen maatregelen tot vermindering der uitkeering worden getroffen. De begrooting van het Gemeentefonds wijst voor het dienstjaar 1934/35 een nadeelig slot aan van 24.685.777, dat ten laste der Rijksbe grooting zou moeten komen. In aanmerking nemende, dat het nadeelig saldoslot 1933/34 15231.310 zal bedragen, zou dus voor het jaar 1934/35 een bedrag van rond 9.500.000 meer uit de algemeene Rijksmidde len moeten worden bijgepast dan voor het jaar 1933/34 zal moeten plaats hebben. Uit deze cijfers blijkt, dat de bepaling van artikel 8 der wet van 15 Juli 1929 een nimmer door den wetgever voorzienen last beteekent, die thans voor het Rijksbudget ondragelijk is. De regeering acht het dan ook noodzakelijk dat, in afwachting van eventueel nader voor volgende jaren te treffen maatregelen, de Rijks begrooting voor 1934 van een deel van dien last wordt ontheven door op de uitkeeringen aan de gemeenten, ten laste van het gemeente fonds, in het jaar 1934/35 een zoodanige kor ting toe te passen, dat het bedrag van het na deelig saldo slot voor 1934/35 wordt terugge bracht tot ongeveer de helft van het hierboven genoemde tekort van 24,6 millioen. Daarvoor is noodig een korting op de uit keering aan de gemeenten tot een bedrag van ongeveer 13 millioen. Het Rijksbudget voor 1934 verkrijgt dan een verlichting van lasten ter zake van bijpassing van het nadeelig slot 1934/35 ten beloope van 13.000.000, zijnde 8.666.666, terwijl dit budget wordt verzwaard ten gevolge van de hiervóór reeds genoemde en hierachter nader besproken intrekking van de Kortingswet 1932 met 300.000, zijnde 266.666, zoodat de uiteindelijke verlichting voor het Rijksbudget, voortvloeiende uit dit wetsontwerp, per resto 8.400.000, zal beloopen. welke laatste uitgavenvermindering in het dekkingsplan der Rijksbegrooting 1934 is op genomen. De eenvoudigste weg, om tot de hierbedoelde korting te komen, zou zijn, om over de geheele linie de uitkeeringen met één zelfde percen tage te verminderen. Samenstelling van een draag krachtfactor. Bij de samenstelling van een draagkracht factor moet worden gekozen tusschen twee be ginselen: als maatstaf voor de draagkracht der gemeenten wordt genomen de feitelijke hef fing en opbrengst der belastingen, (belasting druk) óf de mogelijke heffing en opbrengst der belastingen (belastingcapaciteit). De regeering heeft de voorkeur gegeven aan het tweede beginsel. In de belastingcapaciteit ziet zij een objectieven zuiveren maatstaf ter bepaling van de draagkracht, aangezien op den belastingdruk andere factoren, als b.v. het financieel beleid der gemeente, invloed kan hebben. Zij meent, dat als maatstaf voor de draag kracht der gemeenten moet worden genomen de belastingcapaciteit, gemeten naar de op brengst van de belangrijkste algemeen geheven plaatselijke belastingen, bij heffing tot het wet telijk maximum waaraan verder is toe te "voe gen de Rijksuitkeering van gedeelte van de hoofdstom der grondbelasting. Artikel 2 van het wetsontwerp noemt voor deze belas tingen a. honderd opcenten op de hoofdsom der gemeentefondsbelasting, bij rangschikking der gemeente in de eerste klasse; b. vijftig opcenten op de hoofdsom der ver mogensbelasting; c. tachtig opcenten op de hoofdsom der grondbelasting (gebouwde eigendommen); d. twintig opcenten op de hoofdsom der grondbelasting (ongebouwde eigendommen); e. de hoofdsom der personeele belasting volgens het tarief der wet op de Personeele belasting 1896, vermeerderd met honderd en vijftig opcenten in de klasse, waarin de ge meente gerangschikt is; f. vijf en zeventig procent van de hoofdsom der grondbelasting. Voor wat de personeele belasting betreft, zal bij gebrek aan een wettelijk maximum zijn te noemen een aan de hand van de practijk vast gesteld redelijk maximum. Voorts kunnen naar de meening van de re geering voor de vergelijking van de draag kracht der gemeenten niet worden uitgescha keld de winsten van bepaalde productiebedrij ven, welke in vele gemeenten tengevolge van de hoogte, waartoe zij worden opgevoerd, als verteringsbelasting voor een belangrijk deel de plaats innemen van andere belastingen. Gemeenten, die van korting zijn vrijgesteld. Uit een schaal, zooals die in artikel 1 van het wetsontwerp is opgenomen, blijkt, dat van de korting zijn vrijgesteld de gemeenten met zeer geringe draagkracht, dat zijn degenen, waarvan de draagkracht, gerekend per inwoner, minder dan 30 pet. beloopt van de draagkracht, gerekend per inwoner, van alle gemeenten des Rijks. Op de uitkeeringen aan de gemeenten wier draagkracht 30 pet. en meer beloopt dan de gemiddelde Rijksdraagkracht, wordt een progressieve korting toegepast. Op grond van gemaakte berekeningen kan worden verwacht, dat de korting op de uitkeeringen over het jaar 1934/35 aan de hand van de voor dat jaar ontworpen schaal, een vermindering van uit gaven van het gemeentefonds zal opleveren van rond 13 millioen. Voor het geval evenwel later bij toepassing der desbetreffende bepalingen het bedrag der verminderingen in totaal meer mocht beloopen dan de benoodigde som van 13 millioen, wil de regeering dit meerdere, zoodra zulks een bedrag van meer dan 100.000 zou gaan be loopen, alsnog aan de gemeenten restitueeren. De regeering meent voorts, dat nu er op het stuk der gemeentelijke salarieering een nieu we wettelijke regeling zal worden getroffen er alle aanleiding bestaat om tegelijk met de invoering van deze regeling over te gaan tot intrekking der wet van 18 Maart 1932 betref fende de tijdelijke korting op de uitkeeringen uit het gemeentefonds. Ten slotte zij opgemerkt, dat het noodig zal zijn, uitvoeringsvoorschriften in het leven te roepen. In een der bladen verscheen dezer dagen het bericht, dat de drie jonge dichters Louis de Bourbon, A. Campaert en P. Vlemmincx van zins zijn een nieuw tijdschrift op te richten. Tevens werd daarbij gemeld, dat de tijdschrif ten „Het Venster" en „De Vrije Bladen" zijn verdwenen of zouden verdwijnen. Naar men ons van welingelichte zijde mede deelt, moet dit bericht dat onjuist en onvolledig is, met de meeste stelligheid worden tegenge sproken. (Het bericht, waarvan hierboven sprake is, verscheen in ons blad. Het bereikte ons uit een, naar ons oordeel betrouwbare bron. Het is jammer dat in bovenstaande „tegenspraak" niet gezegd wordt, wat dan wel onjuist is ge weest en waarin de onvolledigheid besio&d

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 4