m
ib
HET SCHILDERIJ.
LORD MONTJOY'S
EERSTE CHEQUE
DE UNIVERSEELE
ERFGENAAM.
DE HANGER.
WOENSDAG 20 SEPTEMBER 1933
V
FRANSCHEN EN SOVJET
RUSLAND
-O-
-O-
tm
ft
K V"
Ds firma Knows en Trade, handel in anti
quiteiten, was gevestigd in een der voornaam
ste straten van de hoofdstad. De heer Knows
was de vakman van de firma, terwijl de heer
Trade, wiens kennis van antiek uiterst opper
vlakkig was, een gewiekst zakenman was.
Op zekeren dag zat de heer Trade in het
kantoortje achter den winkel, toen hij de elec-
trische schel hoorde overgaan. Er was dus een
klant in den winkel. Haastig stond Trade op
om, met zijn steriotiep glimlachje, zijn bezoe
ker te woord te staan. Het glimlachje ver
dween echter, toen hij eén ^jofelgekleeden
ouden man zag staan. Dat die man betere
dagen gekend had zag Trade met één oog op
slag.
„Kan ik meneer Knows even spreken vroeg
de bezoeker.
„Het spijt me, maar mijn compagnon is op
reis en komt pas den volgende week terug".
„Dat is jammer", zei de oude man zuchtend,
„ik heb jaren geleden dikwijls zaken gedaan
met meneer Knows en nu wilde ik hem vra
gen dit schilderij van mij te koopen". Onder
het spreken opende hij een pakje, dat hij onder
zijn arm droeg en overhandigde Trade een oud
schilderij, een zeeslag voorstellend.
„H'm", antwoordde Trade, „en hoeveel vraagt
U er voor
„Vijftig pond", klonk het timide.
Trade, die geen verstand van schilderijen had
en bang was een strop te koopen, antwoordde:
„Vijftig pondDat lijkt me nogal veel. En van
wien is het eigenlijk. Er staat slechts een R
onder? Een Rolley zegt u? Kunt u volgende
week niet terug komen Dan is meneer Knows
terug en ik doe liever niets buiten hem om".
De oude man zuchtte diep, vertelde een lang
verhaal van zorgen en tegenspoed en stemde
er tenslotte in toe over een week terug te
komen. „Ik zal het schilderij dan maar hier
laten, zoolang", zei hij bij het afscheid.
Twee dagen later trad een duur, doch smake
loos gekleede man, met een verbrand gezicht
den winkel van de firma Knows en Trade bin
nen. De heer Trade wist niet goed wat hij aan
zijn bezoeker had.
„Mijn naam is Kleffer", stelde deze zich voor.
„Ik heb een mijn in Zuid-Amerika en ben nu
eens met vacantie naar Engeland gekomen.
Over 'n paar weken ga ik trouwen en nu wilde
ik wel een paar aardige dingetjes koopen. Mijn
aanstaande vrouw en ik houden veel van mooie
dingen".
„Wat hebt u daar?" vroeg hij plotseling.
„Een origineele van Wijcks Onzin, dat is een
copie, heusch gelooft u mij maar, want ik heb
verstand van oude meesters".
„En wat vraagt u voor dat bureautje Hon
derd pond Belachelijk 1"
De vreemdeling liep, met den heer Trade
achter zich aan, den winkel rond en informeer
de naar verschillende uitgestalde voorwerpen.
Ten slotte viel zijn keus op een bronzen
Bouddha van honderdvijftig pond en een ivoren
Confucius van zestig.
„Ik logeer in hotel Royal", zei hij tegen
Trade", en u wilt die dingen
Plotseling brak hij zijn zin af. „Wat hebt u
daar 1" vroeg hij opgewonden. Trade nam het
schilderij van den muur en zei: „Wel aardig,
vindt u niet
„Aardig, aardig", riep de klant opgewonden,
„een echte Rolley noemt u: aardig? Wat moet
u er voor hebben
„Tja", weifelde Trade", wat zal ik u zeggen,
mijn compagnon is op reis en komt pas vol
gende week terug
„Zoo lang kan ik niet wachten", viel Klef
fer hem in de rede", ik bied u honderd pond
„Geen sprake van", was het antwoord",
bovendien is het niet ons eigendom, wij heb
ben het in commissie. Maar weet u wat Kunt
u morgen middag even terug komen Dan zal
ik er intusschen met den eigenaar over spre
ken". Kleffer verliet den winkel met de belof
te den volgenden middag te zullen terug komen.
Direct zond Trade een dringend telegram aan
het adres, dat de oude man hem had opgege
ven met verzoek onmiddellijk te willen komen.
Nog denzelfden avond verscheen de sjofel ge
kleede, timide, oude heer.
„Meneer", begon Trade, „ik heb nog eens
nagedacht over hetgeen u me vanmorgen ver
teld hebt. En, omdat u vroeger, zooals u zegt,
dikwijls zaken gedaan hebt met mijn compag
non ben ik bereid u te helpen. Maar vijftig
pond is wel wat veel, wat zoudt u zeggen van
veertig
De oude man hield zich echter aan het be
drag van vijftig pond en een kwartier later
verliet hij, met tien biljetten van vijf pond in
de zak, den winkel van Knows en Trade.
Toen de heer Kleffer den volgenden en ook
den daarop volgenden dag niet verscheen werd
Trade ongerust. Hij belde het hotel Royal op.
Daar nad men van een heer Kleffer zelfs nooit
gehoord. Totaal van streek haastte hij zich ver
volgens naar het adres, dat de oude sjofele
man hem had opgegeven. Het bleek een boek
winkeltje te zijn in een achterbuurt. „Ja" ver
telde de eigenaar die oude man gebruikte mijn
winkel als correspondentie-adres. Gisterenmid
dag kwam er hier een telegram voor hem, dat
heeft hij afgehaald maar sedert dien heb ik
hem niet meer gezien".
Enkele dagen later hadden Knows en Trade
een heftig dispuut. G.
(NADRUK VERBODEN).
Kinderlijke verklaring.
Onderwijzer tot kleinen scholier;
„Weet je, wie je geschapen heeft?" De
jongen wees een voethoog naar den grond:
„Zóó groot heeft O. L. Heer mij gemaakt, voor
de rest heb ik zelf gezorgd".
Een troost.
„Je ziet er zoo bedrukt uit voor iemand die
pas getrouwd is".
„Ja, ik had mij niet kunnen voorstellen,
dat vrouwen zoo duur zijn".
„Ja, kerel, troost je, alle vrouwen zijn duur,
maar daarvoor heb je ze ook lang".
O—
Onaardig.
„Ik hoor dat je schoonmoeder gevaarlijk
„Ja, ziek is ze, maar gevaarlijk is ze alleen
als zij gezond is".
Het voornaamste.
Gevangene zijn cel monsterend tot bewaker:
„Hou moet U mij nog zeggen, waar de nood
uitgang is bij geval van brand"t
KLAAR VOOR 'T SEIZOEN. Waldo
Lanchester, de bekende marionettenma
ker, aan 't oefenen voor de tentoonstel
ling der Londensche Model-theaterclub.
Opmerkelijke successen'
Men eet naenschenvleesch
Herriot werd op zijn reis door Rusland ge
fêteerd door zijn sovjet-gastheeren. En Herriot
op zijn beurt prees zijn Russische vrienden en
wat zij tot stand hebben gebracht. Hij schreef
vriendelijke woorden in de gastenboeken van
de door hem bezochte instellingen. En hij sprak
nog beminnelijker.
„Ik wil hier openlijk en dat ieder het hoore"
heeft hij gezegd „de arbeiders, boeren
en alle werknemenden van Moskou en de vol
keren van de heele sovjetunie hartelijk geluk-
wenschen met de opmerkelijke successen,
welke gij bereikt hebt."
In het jongste nummer van de „Gringoire"
vertelt een andere Franschman Jean Jacoby
wat deze opmerkelijke successen voor de vol
keren van de sovjetunie beteekenen.
„Den boer heeft men zijn grond, zijn vee,
zijn ploeg ontnomen, men heeft hem terugge
bracht tot den staat van het lastdier, een dier,
dat amper voedsel krijgt. Want het is nu een
feit, dat Rusland, dat de oude voorraadschuur
van Europa was, zijn eigen bevolking niet
meer voedt. Van Archangel tot Odessa heerscht
hongersnood, zijn de dorpen gedecimeerd, zwer
ven horden van mannen, vrouwen, kinderen
als hongerige wolven rond de steden, rond de
stations, om een stuk brood meester te wor
den. Brood, zeldzaam artikel in de sovjet, al
leen de roode aristocratie is er niet van be
roofd. Zeker, er staat koren op de akkers, maar
de moujik, die op dezen grond heeft gezwoegd,
die hem heeft bezaaid, heeft niet het recht dat
aan te raken. Dat koren is bestemd voor de
communisten, voor den uitvoer en voor het
zaaien in het komende jaar.
Troepen konsomols, tot de tanden gewa
pend, opzichters, mitrailleurs beschermen on
verbiddelijk dezen oogst tegen de verhongeren
de eigenaars. Als zij er aan komen, wacht hun
de verbanning, dwangarbeid, het executie-
peleton. „Meer strengheid tegenover de boeren,
weest onverbiddelijkluidt de order van den
procureur-generaal van de U. R. S. S. aan
zijn rakkers.
De correspondent van de „Morning Post"
schat het aantal boeren, dat in den loop van
dit voorjaar aan honger zijn gestorven op één
millioen. Volgens kardinaal Innitzer van Wee-
nen, die pas 'n ontróerenden oproep om hulp
deed ten behoeve van de slachtoffers van den
Russischen hongersnood, hebben sommige stre
ken van de U. R. S. S. reeds een vierde van
hun bevolking verloren.
Waarmee voedt zich de moujik?
Met een armelijk restje aardappelen met
wortels en schors van de boomen, jamet
menschenvleesch. Reeds vroeger hebben wij
gewezen op het kannibalisme in Rusland. Het
scheen ongeloofwaardig, maar de bladen doen
hef relaas van de verschrikkelijke dingen.
Te Bouzivikoos, in den omtrek van Odessa
werd een vrouwelijke arts, die bij een zieke
werd geroepen, geworgd en opgegeten. In de
zelfde plaats^ vond men de overblijfselen van
een kleinen jongen van tien jaar, vermoord en
verslonden door onbekenden. Een Russische
krant publiceert een brief uit de Oekraine,
waar, zooals men weet, de hongersnood 't ergste
heerscht„Wat hier gebeurt is aan God alleen
bekend, want wij zijn van de rest van de we
reld finaal afgesloten. De moeders dooden haar
kinderen om zich te voeden. Onlangs werd
een vrouw naar het ziekenhuis gebracht, die
te veel van het vleesch van haar kind had ge
geten. Hetzelfde feit deed zich voor te Ekste-
rinoder, waar een vrouw werd veroordeeld,
omdat zij haar kinderen had opgegeten. Op
een andere plaats moest de poiitie een heele
bende moordenaars arresteeren, die op de pu
blieke markt handel dreven in stukken men
schenvleesch.
De gedachten aan de coteletten van men
schenvleesch, schrijft Jean Jacoby, moet wel
het gevoelig hart van onzen Herriot treffen,
als hij daar ginds vroolijk feestviert in gezel -
i schap van de nieuwe meesters in Rusland.
Sir John Back had de partij groote diensten
bewezen, diensten, die te zamen in een getal
van vijf cijfers konden worden geformuleerd.
Drie jaren geleden, na de algemeene verkie
zingen was rr.r. John Back sir John Back ge
worden, wegens „diensten aan den lande be
wezen".
Mrs. Back was lady Back geworden.
Na drie jaren waren zij eraan gewend sir
John en lady Back te zijn. De glans der nieuw
heid gaat spoedig van zulke ornamenten af.
Sir John had een landgoed gekoent niet ver
van Buckingham. Het heette Montjoy, en een
deel van het huis dateerde nog uit de vijftiende
eeuw. Lady Back, wier wieg gestaan had boven
een snoepwinkeltje in Camden Town, was bijna
bang voor de sombere statie van de groote rid
derzaal, en voor de geheimzinnige gewelven
onder de statige eeretrap, waaraan griezelige
legenden verbonden waren uit den bloeitijd
v.an de graven van Montjoy. Maar ook dit
wende.
Op enkele mijlen van Montjoy strekte zich
het iets kleinere en iets minder historische
landgoed van lord Dormint uit. Lord Dormint
was vroeger sir Charles Dormint, nog vroeger
mr. Dormint, en nóg vroeger eenvoudig Dor
mint geweest. Maar ook hij had, na rijkelijk in
rubber gedaan te hebben, den lande belang
rijke diensten bewezen toen de andere partij
aan de macht was. En de andere partij had sir
Charles Dortmint beloond met een peerage.
Lady Back wist, dat lady Dormint de afstam
meling was van een strijkinrichting te Merton.
Maar lady Dormint was, ondanks iets minder
verheven glorie van haar landgoed, de eerste
dame var, het district, want zij was een pee
ress, terwijl de Backs maar getitelde „commo
ners" waren.
Op zekeren nacht kon lady Back maar niet In
slaap vallen. Onrustig woelde zij heen en weer
in haar monumentaal bed, tot eindelijk sir
John Back, voor de zooveelste maal uit zijn
sluimering gewekt, haar toesnauwde: „Mensch,
lig toch stil, en ga anders naar een andere ka
mer 1"
Hij hield veel van lady Back, en lady Back
hield veel van hem, maar het monumentale
bed kraakte en piepte als zij die minder
slank was dan eertijds mrs. Back zich van
de ee»e zijde op de andere wierp, en sir John
hield er niet van in zijn nachtrust gestoord te
worden.
Lady Back, klaar wakker, antwoordde
„Ik wil peeress worden."
„Goedbromde John, en viel weer in slaap.
Den volgenden morgen las hij in de „Ti
mes", dat de regeering, in de hoop haar zwakke
meerderheid te versterken, van een oogenblik
gunstige constellatie gebruik hoopte te maken
om een beroep op de kiezers te doen.
„Dat zal mij weer een paar pond kosten
zei hij, zelfvoldaan.
Lady Back had van politiek geen verstand,
maar zij herinnerde hem er aan, dat hij haar
beloofd had, dat zij peeress zou worden. Tot
zijn ontsteltenis bemerkte sir John, dat zij in
hoogen ernst was.
Hij lachte stupide, en zeide: „Ja, kind, als
het van mij afhing"
„Zou jij dan niet lord Montjoy willen zijn?"
vroeg zij.
„Hm. 't Klinkt goed, maar ik zie meer kans
je een half millioen mee naar huis te brengen
dan een peerage."
„En die proleten dan?"
Die proleten waren lord en lady Dormint.
Ja, die proleten dan? Toen sir John zich
op weg naar Londen bevond, kon hij niet ont
kennen, dat de belooning voor de zeer „hooge"
diensten, die hij den lande bewezen had, mis
schien wat schraal geweest was.
Dien middag, op zijn weelderig bureau in
Queen Victoriastreet, kreeg hij bezoek van
niemand minder dan mr. Williamson, den voor
zitter der partij-organisatie. Had sir John de
„Times" gelezen? Ja, zeker! Alle krachten
moesten worden ingespannen, meende mr. Wil
liamson. Ja, alle krachten, beaamde sir John.
Zou sir John geen candidatuur ambieeren
Dat zou geschikt kunnen worden. Een volmaakt
veilig district
Sir John schudde energiek het hoofd. Toen
barstte hij in lachen uit
„Zeg maar direct op hoeveel de P(rime)
M(inister) van mij rekent!" grijnsde hij.
„De P. M. weet, sir John, dat gij de partij
zeer toegewijd zijt, en wij zuilen dankbaar zijn
voor eiken steunEn, zooals ik zeide een
zetel staat tot uw beschikking."
Toen lachte sir John nog veel luider
„Ik voel niets voor een candidatuur voor het
lagerhuis, mr. Williamson. Ik stel mij candi-
daat voor het hoogerhuis. A propos, over vijf
weken is de koning jarig."
Mr. Williamson was onthutst. Sir John vroeg
veel meer dan hij beloven kon.
Sir John vroeg meer dan de P. M. beloven
kon.
„Om op ons onderwerp terug te komen" zei
mr. Williamson na eenige aarzeling, „wij zullen
zeer dankbaar zijn voor eiken steunhm!
natuurlijk de regeering vergeet
haar vrienden de vrienden van het
land niet,"
„O, U moet niets achter mijn woorden zoe
ken, mr. Williamson. Wie de partij steunt, doet
dit belangeloos. Maar U zinspeelde zelf op een
candidatuur voor het lagerhuis, en ik zeg U
ronduit, dat alleen het hoogerhuis mij aantrekt.
Het moest eigenlijk verboden zijn, dat een
kasteel-burgerman, zooals ik, woont in het
kasteel van de lords van Montjoy."
„Sinds twee eeuwen uitgestorven." merkte
mr. Williamson droog op.
„Maar voor reïncarnatie vatbaar!" lachte sir
John. „Lord Montjoy't klinkt drommels-
goed. Maar dat is natuurlijk slechts gekheid.
Staat U toe, mr. Williamson, dat ik U een
cheque stuur Ik beloof U bij voorbaat, dat de
P. M. tevreden zal zijn."
Toen mr. Williamson vertrokken was, haal
de sir John zijn chequeboek te voorschijn. Be
dachtzaam en plechtig, alsof hij een openbare
ceremonie vervulde, schreef hij een cheque
uit. Het bedrag zou de hoogstgespannen ver
wachtingen van mr. Williamson overtroffen
hebben. De kosten van anderhalf dozijn kies
districten waren er dubbel en dwars door ge
dekt.
Den volgenden morgen belde mr. Williamson
in groote opgewondenheid den eersten minis
ter op.
„Twintig duizend pond van sir. John Back!"
riep hij uit. „Kan hij een peerage krijgen
„Onmogelijkantwoordde de eerste minis
ter. „U weet, mr. Williamson, dat wij het vo
rige jaar te royaal geweest zijn. De „Times"
heeft er toen een enkel artikel over geschre
ven, en „Punch" heeft er een plaat op ge-
teekend. Wij moeten voorzichtig zijn!"
„Twintig duizendherhaalde mr. William
son, en bekeek nogmaals de kostbare strook
papier. Toen slaakte hij tot groote verbazing
van den eersten minister een kreet.
De cheque was geteekend „Montjoy".
Vijf weken later, een dag na 's Konings ver
jaardag, werd zij geind.
[NADRUK VERBODEN.] B.
Bij diet eind van het
badseizoen.
„Mijn haar is veel lichter geworden, dat
komt van de zeelucht".
„Het mijne is heelemaal wit geworden dat
komt van de hotelrekeningen".
Het zwakke punt.
„Die mevrouw Jansen kan niets vertellen
zonder te overdrijven".
„Heb je ze dan al eens naar haar leeftijd
gevraagd?"
Etikette.
Een Engelschman viel overboord in zee.
Toen kwam een haai op hem af gezwommen.
Zijn tegenwoordigheid van geest deed den
Engelschman naar zijn mes grijpen.
„Sir, visch mag U nooit met een mes aan
raken", waarschuwde de haai.
De lieve tante.
„Moeder, heeft O. L. Heer alles en alles
gemaakt?"
„Zeker, mijn kind".
„Ook tante Eulalie?"
„Natuurlijk, jongen".
„Nou, dat zal O. L. Heer ook tegen geval
len zijn, toen Hij haar klaar had".
DE PLECHTIGE OPENING van den nieuwen Pruisischen staatsraad te Berlijn. Goering
inspecteert de troepen,
Mevrouw de weduwe Brenninger was kin
derloos, bewoonde een mooi degelijk huis en
bezat een vermogen van ruim anderhalve ton.
Daarbij was zij reeds op jaren en sinds eeni-
gen tijd ziekelijk. Het spreekt vanzelf, dat zij
daarom ernstig over haar testament begon
te denken. Van haar man's kant telde zij
eenige dozijnen candidaten, die allen snakten
naar den titel van universeel erfgenaam. Zij
brachten haar bezoeken, bedolven haar on
der bloemen en andere kleine geschenkjes
en stuurden haar op haar verjaardag de roe-
rendste felicitaties. De familie van haar man
had zij echter nooit goed kunnen uitstaan,
zoodat deze weinig kans had. Zij zelf had een
zuster en een broer. Haar broer was reeds
eenigen tijd overleden en had zijn vrouw
slechts een héél, héél klein pensioentje ach
tergelaten, benevens een zoon, genaamd Bob,
doch bij den burgerlijken stand heel gewoon
ingeschreven als Johannes Franciscus Bren
ninger. Hij was bankbediende en verdiende
juist zooveel, dat hij en zijn moeder precies
konden leven. Bob was anders een aardige en
degelijke jongen.
De zuster van mevrouw de weduwe Bren
ninger maakte het zeer goed. Zij was getrouwd
met een leeraar en had vijf kinderen, vier
meisjes en één jongen. Deze jongen was offi
cieel ingeschreven bij de Nijmeegsche Uni
versiteit als Oscar, Louis, Clément van Tan
keren. Hij was lang niet zoo degelijk als zijn
neef Bob, alias Johannes Franciscus, doch
veel aardiger. Er waren tenminste een hoop
vriendinnen van zijn zusters die het daar
roerend over eens waren.
Dit nu waren de twee candidaten, die de
weduwe Brenninger had uitgezocht, aan wie
zij haar kapitaal wi'lde nalaten. Maar zij
wilde een universeel erfgenaam hebben. Dat
was een idée-fixe "van haar geworden. Twee
universeele erfgenamen echter was een on
mogelijkheid. Maar wie dan van de twee?
Bob of Oscar? Kort en bondig verzocht zij de
twee candidaten, die haar zelden kwamen be
zoeken, bij haar te komen. De eerste, die
kwam, was Bob. Hij gaf tante waardig een
hand en deze vertelde hem, dat hij groot ge
worden was. Daarna praatten zij nog wat
over allerlei en zette tante haar bril af. „Pak
mij die groene doos eens, jongen, daar ach
ter je op de kast".
„Welke groene doos, tante?"
„Daar achter je."
„O! U bedoelt die blauwe!"
„Nee, ik bedoel die groene. Dat is eed
groene en geen blauwe!"
„Nee maar" zei Bob, „als die doos groen
is ben ik een neger!"
„Dan ben je een neger", zei tante, „want ze
is groen".
„Blauw!" zei bob. „Groen!" zei tante.
„Blauw!" „Groen!" Blauw-groen-blauw-groen.
Tante werd paars van kwaadheid.
„Maar als ik wil hebben, dat zij groen is,
is zij groen!" zei zij met een stem als van
een dictator.
„Het spijt me, tante, maar dan blijft zij
nog blauw", zei Bob heel rustig.
Tante dreigde met onterving, doch Bob
gaf niet toe. Het was afgeloopen tusscnen hem
en de suikertante. Finaal uit. Zij wilde hem
niet meer zien.
Een dag later kwam de student in de rech
ten, die veel aardiger was dan Bob. Hij was
ontroerend-hartelijk voor zijn lieve-oude
tante. Ook hij praatte over van alles en nog
wat, totdat zijn tante zei:
Pak die groene doos eens, Oscar, daar
achter je op de kast".
„Welke groene doo\s, tante?" „Daar ach
ter je!"
„O, U bedoelt die blauwe?"
„Nee, ik bedoel die groene; dat is een groene
en geen blauwe!" zei tante gebiedend.
„O, juist, juist", haastte zich het lieve neef
je, „ik dacht eerst dat zij blauw was, maar
dat doet natuurlijk de schijn van het licht. Zij
is groen hoor, absoluut groen! Als 't u blieft,
tante". Tante knikte tevreden. Neef Oscar en
zij werden de beste vrienden. Neef Bob was
een eigenwijs jongmensch, zei tante.
„Hij is onuitstaanbaar!" zei de student.
Ten huize van van Tankeren zei iedereen:
„Onze Oscar wordt universeel erlgenaam!" „Je
moet maar een handige vent zijn en een sui
kertante altijd gelijk geven", zei Oscar, Marie,
Louis, Clément
Reeds drie maanden lang lag tante ziek te
bed „Totaal versleten", zei de dokter. Zij kreeg
veel bezoeken en veel bloemen, want men had
nog steeds hoop. De aardige vlotte student
kwam twee maal per week uit Nijmegen, alleen
om zijn lieve-oude tante even te groeten. De
overige dagen leefde hij er vroolijk op los,
studeerde weinig en ging goed uit. „Waarom
zou ik", redeneerde Oscar, „ik krijg den titel
„universeel erfgenaam" en die is al heel wat
meer waard dan „meester in de rechten".
Ongeveel een jaar nadat zij haar twee ne
ven verzocht had bij haar te komen, stierf de
weduwe Brenninger. In angstige spanning
wachtten allen op de opening van het tes
tament. Onder de voorlezing van eenige kleine
legaten aan het dienstpersoneel en stichtingen
van liefdadigheid steeg de spanning tot zijn
culminatie-punt. Daarna las de notaris duide
lijk en langzaam: „Tot universeel erfgenaam
benoem ik mijn neef Johannes Franciscus Bren
ninger. Van hem weet ik met zekerheid, dat
hij nooit ter wille van het geld iets, dat blauw
is, groen zal noemen".
J. C.
(NADRUK VERBODEN.)
Mary O'Rooke sukkelde reeds maanden met
haar gezondheid, tot groote ongerustheid van
haar man James.
Buiten zijn angst over de mogelijkheid, dat
hij zijn vrouw door den dood zou verliezen,
kwelde hem zijn armoede. Hoe vlijtig hij ook
was, hij was er nooit in geslaagd meer te ver
dienen dan het strikt noodzakelijke voor hun
levensonderhoud. Doch er was nog iets anders
wat James kwelde.
Hij en Mary waren nu drie jaar gelukkig
getrouwd. Reeds voor zijn huwelijk wist hij.
dat Mary vroeger met een ander verloofd was
geweest. Zij had het hem openhartig verteld
en James had het destijds absoluut geen be
zwaar gevonden; langzamerhand was hij het
feit zelfs geheel vergeten.
Sergeant Gonzalez, de geestelijke vader
der revolutie op Cuba, spreekt de marine
troepen toe.
Maar nu in haar ziekte, wanneer ze lag te
ijlen, sprak ze over dien man, Lawrence Croft,
een rijken karakterloozen nietsnut. En dat deed
James pijn, meer pijn dan hij ooit mogelijk
geacht had. Het pijnlijkste voor hem was de
gedachte, dat, indien Croft het engagement
niet had verbroken, Mary, de vrouw, die James
boven alles liefhad, thans met dien man zou
zijn getrouwd.
Ook wist James, dat Mary een diamanten
hanger, die Croft bij de verbreking van de ver
loving beslist niet terug wilde hebben, be
waarde. Toen Lawrence haar het sieraad schonk
had hij nonchalant opgemerkt, dat het „maar
'n kleinigheid" was, 'n kwestie van negentig
pond.
Langzaam herstelde Mary en de dokter
raadde haar aan, ter verkrijging van volledig
herstel, een paar maanden aan zee door te
brengen.
James deed grimmig zijn tanden op elkaar.
Waar moet hij het geld vandaan halen?
„Het geeft niets James", zei Mary hartelijk,
,,ik zal thuis ook wel heelemaal beter worden."
Toen opeens dacht James aan den diamanten
hanger.
„Als wij dien hanger eens verkochten of
beleenden" opperde hij. „Dan kon jij voor dat
geld naar zee gaan?"
Doch direct toonde Mary zich verontwaar
digd.
„Uitgesloten", zei ze beslist. „Lawrence Cr t
mag me dan ten slotte niet netjes behaodi 1
hebben, toch was hij altijd goed en hartel jk
voor me. En meer dan eens heb ik je gezegd,
dat, al houd ik alleen en met geheel mijn hart
van jou, ik dien hanger wil bewaren als een
herinnering aan mijn jonge meisjesjaren. Toe
James laten we er nu niet meer over spreken.
Heusch ik voel me al zoo goed als heelemaal
beter, besloot ze met een opgewekt lachje.
„Ik wil je geen verdriet doen Mary, dat
weet je", antwoordde James opgewonden,
„maar geloof mij, die Croft is altijd een schurk
geweest en hoe je een herinnering aan zoo'n
„James", snikte Mary, die nog erg zwak was,
„heusch je beoordeelt hem verkeerd, toe laten
we er nu niet meer over praten".
Enkele dagen later zocht James een ouden
jeugdvriend, wien het financieel erg meegeloo-
pen was, op en vertelde hem over zijn zorgen
en angst voor de gezondheid van zijn vrouw.
Zijn vriend, die een goed hart bezat, was on
middellijk bereid James te helpen.
„En denk er om, oude jongen", zei hij, toen
hij O'Rooke dertig pond had overhandigd, „je
kunt het mij teruggeven, wanneer het je schikt,
al is het over tien jaar". James wist, dat zijn
vriend meende wat hij zei.
Enkele dagen later vertrok Mary naar een
rustige badplaats. Geheel hersteld kwam zij na
twee maanden bij haar man terug.
„James", zei ze den eersten avond, terwijl
ze hem liefdevol aanzag, „ik weet, dat je het
verschrikkelijk vindt om schulden te hebben
en het zal nog een heelen tijd duren, voor je je
vriend Jack kunt terugbetalen. Jij hebt zooveel
voor mij gedaan en bent zoo echt lief en goed
voor mij geweest, dat ik nu ook eens iets voor
jou wil doen."
James keek zijn vrouw vragend aan. „Iets
voor mij doen?" vroeg hij. „Maar Mary je
bent voor mij de beste vrouw, die een man zich
wenschen kan, ik zou niet weten"
„Ik ik zal dien hanger verkoopen",
zei Mary zachtjes. „Ik heb de laatste maanden
veel nagedacht en ik ben tot de conclusie ge
komen, dat het eigenlijk idioot is om zoo'n
herinnering te bewaren. Lawrence Croft heeft
sedert wij getrouwd zijn absoluut niets meer
voor me beteekend en het was een dwaze gril
van me om dien hanger te bewaren. Ik zal hem
morgen verkoopen."
„Neen Mary", zei James, „dat moet je niet
doen. ,,Ik vind het erg onzelfzuchtig van je,
doch bewaar dien hanger maar, de zaken gaan
de laatste weken veel beter en binnenkort
kan ik Jack alles terugbetalen."
Toen James den volgenden avond van zijn
werk thuiskwam zag hij onmiddellijk, dat zijn
vrouw gehuild had.
„James", zei ze beschaamd, „ik moet je iets
vertellen. Ik heb vandaag geprobeerd dien han
ger te verkoopen
„Ik heb- je toch gevraagd het niet te doen",
zei James, die een kleur gekregen had.
„Dat weet ik wel", zei Mary, „maar ik wilde
je helpen. En o James, ik ben bij drie juwe
liers geweest en alle drie zeiden, dat het imi
tatie was. Dat vond ik zoo ellendig, maar toch
ben ik ook erg blij want nu zie ik pas het
ware karakter van Croft.
James streelde liefkoozend de hand van zijn
vrouw. „Liefste", zei hij, „tob niet langer
over dien imitatiehanger of over dien imitatie
man Croft. Ik wist het al zes weken, want ik
heb zelf geprobeerd dien hanger te verkoopen."
Mary keek haar man met groote oogen aan.
Toen kwam er een gelukkige uitdrukking in
haar oogen tn zij omhelsde James.