m ib HET SCHILDERIJ. LORD MONTJOY'S EERSTE CHEQUE DE UNIVERSEELE ERFGENAAM. DE HANGER. WOENSDAG 20 SEPTEMBER 1933 V FRANSCHEN EN SOVJET RUSLAND -O- -O- tm ft K V" Ds firma Knows en Trade, handel in anti quiteiten, was gevestigd in een der voornaam ste straten van de hoofdstad. De heer Knows was de vakman van de firma, terwijl de heer Trade, wiens kennis van antiek uiterst opper vlakkig was, een gewiekst zakenman was. Op zekeren dag zat de heer Trade in het kantoortje achter den winkel, toen hij de elec- trische schel hoorde overgaan. Er was dus een klant in den winkel. Haastig stond Trade op om, met zijn steriotiep glimlachje, zijn bezoe ker te woord te staan. Het glimlachje ver dween echter, toen hij eén ^jofelgekleeden ouden man zag staan. Dat die man betere dagen gekend had zag Trade met één oog op slag. „Kan ik meneer Knows even spreken vroeg de bezoeker. „Het spijt me, maar mijn compagnon is op reis en komt pas den volgende week terug". „Dat is jammer", zei de oude man zuchtend, „ik heb jaren geleden dikwijls zaken gedaan met meneer Knows en nu wilde ik hem vra gen dit schilderij van mij te koopen". Onder het spreken opende hij een pakje, dat hij onder zijn arm droeg en overhandigde Trade een oud schilderij, een zeeslag voorstellend. „H'm", antwoordde Trade, „en hoeveel vraagt U er voor „Vijftig pond", klonk het timide. Trade, die geen verstand van schilderijen had en bang was een strop te koopen, antwoordde: „Vijftig pondDat lijkt me nogal veel. En van wien is het eigenlijk. Er staat slechts een R onder? Een Rolley zegt u? Kunt u volgende week niet terug komen Dan is meneer Knows terug en ik doe liever niets buiten hem om". De oude man zuchtte diep, vertelde een lang verhaal van zorgen en tegenspoed en stemde er tenslotte in toe over een week terug te komen. „Ik zal het schilderij dan maar hier laten, zoolang", zei hij bij het afscheid. Twee dagen later trad een duur, doch smake loos gekleede man, met een verbrand gezicht den winkel van de firma Knows en Trade bin nen. De heer Trade wist niet goed wat hij aan zijn bezoeker had. „Mijn naam is Kleffer", stelde deze zich voor. „Ik heb een mijn in Zuid-Amerika en ben nu eens met vacantie naar Engeland gekomen. Over 'n paar weken ga ik trouwen en nu wilde ik wel een paar aardige dingetjes koopen. Mijn aanstaande vrouw en ik houden veel van mooie dingen". „Wat hebt u daar?" vroeg hij plotseling. „Een origineele van Wijcks Onzin, dat is een copie, heusch gelooft u mij maar, want ik heb verstand van oude meesters". „En wat vraagt u voor dat bureautje Hon derd pond Belachelijk 1" De vreemdeling liep, met den heer Trade achter zich aan, den winkel rond en informeer de naar verschillende uitgestalde voorwerpen. Ten slotte viel zijn keus op een bronzen Bouddha van honderdvijftig pond en een ivoren Confucius van zestig. „Ik logeer in hotel Royal", zei hij tegen Trade", en u wilt die dingen Plotseling brak hij zijn zin af. „Wat hebt u daar 1" vroeg hij opgewonden. Trade nam het schilderij van den muur en zei: „Wel aardig, vindt u niet „Aardig, aardig", riep de klant opgewonden, „een echte Rolley noemt u: aardig? Wat moet u er voor hebben „Tja", weifelde Trade", wat zal ik u zeggen, mijn compagnon is op reis en komt pas vol gende week terug „Zoo lang kan ik niet wachten", viel Klef fer hem in de rede", ik bied u honderd pond „Geen sprake van", was het antwoord", bovendien is het niet ons eigendom, wij heb ben het in commissie. Maar weet u wat Kunt u morgen middag even terug komen Dan zal ik er intusschen met den eigenaar over spre ken". Kleffer verliet den winkel met de belof te den volgenden middag te zullen terug komen. Direct zond Trade een dringend telegram aan het adres, dat de oude man hem had opgege ven met verzoek onmiddellijk te willen komen. Nog denzelfden avond verscheen de sjofel ge kleede, timide, oude heer. „Meneer", begon Trade, „ik heb nog eens nagedacht over hetgeen u me vanmorgen ver teld hebt. En, omdat u vroeger, zooals u zegt, dikwijls zaken gedaan hebt met mijn compag non ben ik bereid u te helpen. Maar vijftig pond is wel wat veel, wat zoudt u zeggen van veertig De oude man hield zich echter aan het be drag van vijftig pond en een kwartier later verliet hij, met tien biljetten van vijf pond in de zak, den winkel van Knows en Trade. Toen de heer Kleffer den volgenden en ook den daarop volgenden dag niet verscheen werd Trade ongerust. Hij belde het hotel Royal op. Daar nad men van een heer Kleffer zelfs nooit gehoord. Totaal van streek haastte hij zich ver volgens naar het adres, dat de oude sjofele man hem had opgegeven. Het bleek een boek winkeltje te zijn in een achterbuurt. „Ja" ver telde de eigenaar die oude man gebruikte mijn winkel als correspondentie-adres. Gisterenmid dag kwam er hier een telegram voor hem, dat heeft hij afgehaald maar sedert dien heb ik hem niet meer gezien". Enkele dagen later hadden Knows en Trade een heftig dispuut. G. (NADRUK VERBODEN). Kinderlijke verklaring. Onderwijzer tot kleinen scholier; „Weet je, wie je geschapen heeft?" De jongen wees een voethoog naar den grond: „Zóó groot heeft O. L. Heer mij gemaakt, voor de rest heb ik zelf gezorgd". Een troost. „Je ziet er zoo bedrukt uit voor iemand die pas getrouwd is". „Ja, ik had mij niet kunnen voorstellen, dat vrouwen zoo duur zijn". „Ja, kerel, troost je, alle vrouwen zijn duur, maar daarvoor heb je ze ook lang". O— Onaardig. „Ik hoor dat je schoonmoeder gevaarlijk „Ja, ziek is ze, maar gevaarlijk is ze alleen als zij gezond is". Het voornaamste. Gevangene zijn cel monsterend tot bewaker: „Hou moet U mij nog zeggen, waar de nood uitgang is bij geval van brand"t KLAAR VOOR 'T SEIZOEN. Waldo Lanchester, de bekende marionettenma ker, aan 't oefenen voor de tentoonstel ling der Londensche Model-theaterclub. Opmerkelijke successen' Men eet naenschenvleesch Herriot werd op zijn reis door Rusland ge fêteerd door zijn sovjet-gastheeren. En Herriot op zijn beurt prees zijn Russische vrienden en wat zij tot stand hebben gebracht. Hij schreef vriendelijke woorden in de gastenboeken van de door hem bezochte instellingen. En hij sprak nog beminnelijker. „Ik wil hier openlijk en dat ieder het hoore" heeft hij gezegd „de arbeiders, boeren en alle werknemenden van Moskou en de vol keren van de heele sovjetunie hartelijk geluk- wenschen met de opmerkelijke successen, welke gij bereikt hebt." In het jongste nummer van de „Gringoire" vertelt een andere Franschman Jean Jacoby wat deze opmerkelijke successen voor de vol keren van de sovjetunie beteekenen. „Den boer heeft men zijn grond, zijn vee, zijn ploeg ontnomen, men heeft hem terugge bracht tot den staat van het lastdier, een dier, dat amper voedsel krijgt. Want het is nu een feit, dat Rusland, dat de oude voorraadschuur van Europa was, zijn eigen bevolking niet meer voedt. Van Archangel tot Odessa heerscht hongersnood, zijn de dorpen gedecimeerd, zwer ven horden van mannen, vrouwen, kinderen als hongerige wolven rond de steden, rond de stations, om een stuk brood meester te wor den. Brood, zeldzaam artikel in de sovjet, al leen de roode aristocratie is er niet van be roofd. Zeker, er staat koren op de akkers, maar de moujik, die op dezen grond heeft gezwoegd, die hem heeft bezaaid, heeft niet het recht dat aan te raken. Dat koren is bestemd voor de communisten, voor den uitvoer en voor het zaaien in het komende jaar. Troepen konsomols, tot de tanden gewa pend, opzichters, mitrailleurs beschermen on verbiddelijk dezen oogst tegen de verhongeren de eigenaars. Als zij er aan komen, wacht hun de verbanning, dwangarbeid, het executie- peleton. „Meer strengheid tegenover de boeren, weest onverbiddelijkluidt de order van den procureur-generaal van de U. R. S. S. aan zijn rakkers. De correspondent van de „Morning Post" schat het aantal boeren, dat in den loop van dit voorjaar aan honger zijn gestorven op één millioen. Volgens kardinaal Innitzer van Wee- nen, die pas 'n ontróerenden oproep om hulp deed ten behoeve van de slachtoffers van den Russischen hongersnood, hebben sommige stre ken van de U. R. S. S. reeds een vierde van hun bevolking verloren. Waarmee voedt zich de moujik? Met een armelijk restje aardappelen met wortels en schors van de boomen, jamet menschenvleesch. Reeds vroeger hebben wij gewezen op het kannibalisme in Rusland. Het scheen ongeloofwaardig, maar de bladen doen hef relaas van de verschrikkelijke dingen. Te Bouzivikoos, in den omtrek van Odessa werd een vrouwelijke arts, die bij een zieke werd geroepen, geworgd en opgegeten. In de zelfde plaats^ vond men de overblijfselen van een kleinen jongen van tien jaar, vermoord en verslonden door onbekenden. Een Russische krant publiceert een brief uit de Oekraine, waar, zooals men weet, de hongersnood 't ergste heerscht„Wat hier gebeurt is aan God alleen bekend, want wij zijn van de rest van de we reld finaal afgesloten. De moeders dooden haar kinderen om zich te voeden. Onlangs werd een vrouw naar het ziekenhuis gebracht, die te veel van het vleesch van haar kind had ge geten. Hetzelfde feit deed zich voor te Ekste- rinoder, waar een vrouw werd veroordeeld, omdat zij haar kinderen had opgegeten. Op een andere plaats moest de poiitie een heele bende moordenaars arresteeren, die op de pu blieke markt handel dreven in stukken men schenvleesch. De gedachten aan de coteletten van men schenvleesch, schrijft Jean Jacoby, moet wel het gevoelig hart van onzen Herriot treffen, als hij daar ginds vroolijk feestviert in gezel - i schap van de nieuwe meesters in Rusland. Sir John Back had de partij groote diensten bewezen, diensten, die te zamen in een getal van vijf cijfers konden worden geformuleerd. Drie jaren geleden, na de algemeene verkie zingen was rr.r. John Back sir John Back ge worden, wegens „diensten aan den lande be wezen". Mrs. Back was lady Back geworden. Na drie jaren waren zij eraan gewend sir John en lady Back te zijn. De glans der nieuw heid gaat spoedig van zulke ornamenten af. Sir John had een landgoed gekoent niet ver van Buckingham. Het heette Montjoy, en een deel van het huis dateerde nog uit de vijftiende eeuw. Lady Back, wier wieg gestaan had boven een snoepwinkeltje in Camden Town, was bijna bang voor de sombere statie van de groote rid derzaal, en voor de geheimzinnige gewelven onder de statige eeretrap, waaraan griezelige legenden verbonden waren uit den bloeitijd v.an de graven van Montjoy. Maar ook dit wende. Op enkele mijlen van Montjoy strekte zich het iets kleinere en iets minder historische landgoed van lord Dormint uit. Lord Dormint was vroeger sir Charles Dormint, nog vroeger mr. Dormint, en nóg vroeger eenvoudig Dor mint geweest. Maar ook hij had, na rijkelijk in rubber gedaan te hebben, den lande belang rijke diensten bewezen toen de andere partij aan de macht was. En de andere partij had sir Charles Dortmint beloond met een peerage. Lady Back wist, dat lady Dormint de afstam meling was van een strijkinrichting te Merton. Maar lady Dormint was, ondanks iets minder verheven glorie van haar landgoed, de eerste dame var, het district, want zij was een pee ress, terwijl de Backs maar getitelde „commo ners" waren. Op zekeren nacht kon lady Back maar niet In slaap vallen. Onrustig woelde zij heen en weer in haar monumentaal bed, tot eindelijk sir John Back, voor de zooveelste maal uit zijn sluimering gewekt, haar toesnauwde: „Mensch, lig toch stil, en ga anders naar een andere ka mer 1" Hij hield veel van lady Back, en lady Back hield veel van hem, maar het monumentale bed kraakte en piepte als zij die minder slank was dan eertijds mrs. Back zich van de ee»e zijde op de andere wierp, en sir John hield er niet van in zijn nachtrust gestoord te worden. Lady Back, klaar wakker, antwoordde „Ik wil peeress worden." „Goedbromde John, en viel weer in slaap. Den volgenden morgen las hij in de „Ti mes", dat de regeering, in de hoop haar zwakke meerderheid te versterken, van een oogenblik gunstige constellatie gebruik hoopte te maken om een beroep op de kiezers te doen. „Dat zal mij weer een paar pond kosten zei hij, zelfvoldaan. Lady Back had van politiek geen verstand, maar zij herinnerde hem er aan, dat hij haar beloofd had, dat zij peeress zou worden. Tot zijn ontsteltenis bemerkte sir John, dat zij in hoogen ernst was. Hij lachte stupide, en zeide: „Ja, kind, als het van mij afhing" „Zou jij dan niet lord Montjoy willen zijn?" vroeg zij. „Hm. 't Klinkt goed, maar ik zie meer kans je een half millioen mee naar huis te brengen dan een peerage." „En die proleten dan?" Die proleten waren lord en lady Dormint. Ja, die proleten dan? Toen sir John zich op weg naar Londen bevond, kon hij niet ont kennen, dat de belooning voor de zeer „hooge" diensten, die hij den lande bewezen had, mis schien wat schraal geweest was. Dien middag, op zijn weelderig bureau in Queen Victoriastreet, kreeg hij bezoek van niemand minder dan mr. Williamson, den voor zitter der partij-organisatie. Had sir John de „Times" gelezen? Ja, zeker! Alle krachten moesten worden ingespannen, meende mr. Wil liamson. Ja, alle krachten, beaamde sir John. Zou sir John geen candidatuur ambieeren Dat zou geschikt kunnen worden. Een volmaakt veilig district Sir John schudde energiek het hoofd. Toen barstte hij in lachen uit „Zeg maar direct op hoeveel de P(rime) M(inister) van mij rekent!" grijnsde hij. „De P. M. weet, sir John, dat gij de partij zeer toegewijd zijt, en wij zuilen dankbaar zijn voor eiken steunEn, zooals ik zeide een zetel staat tot uw beschikking." Toen lachte sir John nog veel luider „Ik voel niets voor een candidatuur voor het lagerhuis, mr. Williamson. Ik stel mij candi- daat voor het hoogerhuis. A propos, over vijf weken is de koning jarig." Mr. Williamson was onthutst. Sir John vroeg veel meer dan hij beloven kon. Sir John vroeg meer dan de P. M. beloven kon. „Om op ons onderwerp terug te komen" zei mr. Williamson na eenige aarzeling, „wij zullen zeer dankbaar zijn voor eiken steunhm! natuurlijk de regeering vergeet haar vrienden de vrienden van het land niet," „O, U moet niets achter mijn woorden zoe ken, mr. Williamson. Wie de partij steunt, doet dit belangeloos. Maar U zinspeelde zelf op een candidatuur voor het lagerhuis, en ik zeg U ronduit, dat alleen het hoogerhuis mij aantrekt. Het moest eigenlijk verboden zijn, dat een kasteel-burgerman, zooals ik, woont in het kasteel van de lords van Montjoy." „Sinds twee eeuwen uitgestorven." merkte mr. Williamson droog op. „Maar voor reïncarnatie vatbaar!" lachte sir John. „Lord Montjoy't klinkt drommels- goed. Maar dat is natuurlijk slechts gekheid. Staat U toe, mr. Williamson, dat ik U een cheque stuur Ik beloof U bij voorbaat, dat de P. M. tevreden zal zijn." Toen mr. Williamson vertrokken was, haal de sir John zijn chequeboek te voorschijn. Be dachtzaam en plechtig, alsof hij een openbare ceremonie vervulde, schreef hij een cheque uit. Het bedrag zou de hoogstgespannen ver wachtingen van mr. Williamson overtroffen hebben. De kosten van anderhalf dozijn kies districten waren er dubbel en dwars door ge dekt. Den volgenden morgen belde mr. Williamson in groote opgewondenheid den eersten minis ter op. „Twintig duizend pond van sir. John Back!" riep hij uit. „Kan hij een peerage krijgen „Onmogelijkantwoordde de eerste minis ter. „U weet, mr. Williamson, dat wij het vo rige jaar te royaal geweest zijn. De „Times" heeft er toen een enkel artikel over geschre ven, en „Punch" heeft er een plaat op ge- teekend. Wij moeten voorzichtig zijn!" „Twintig duizendherhaalde mr. William son, en bekeek nogmaals de kostbare strook papier. Toen slaakte hij tot groote verbazing van den eersten minister een kreet. De cheque was geteekend „Montjoy". Vijf weken later, een dag na 's Konings ver jaardag, werd zij geind. [NADRUK VERBODEN.] B. Bij diet eind van het badseizoen. „Mijn haar is veel lichter geworden, dat komt van de zeelucht". „Het mijne is heelemaal wit geworden dat komt van de hotelrekeningen". Het zwakke punt. „Die mevrouw Jansen kan niets vertellen zonder te overdrijven". „Heb je ze dan al eens naar haar leeftijd gevraagd?" Etikette. Een Engelschman viel overboord in zee. Toen kwam een haai op hem af gezwommen. Zijn tegenwoordigheid van geest deed den Engelschman naar zijn mes grijpen. „Sir, visch mag U nooit met een mes aan raken", waarschuwde de haai. De lieve tante. „Moeder, heeft O. L. Heer alles en alles gemaakt?" „Zeker, mijn kind". „Ook tante Eulalie?" „Natuurlijk, jongen". „Nou, dat zal O. L. Heer ook tegen geval len zijn, toen Hij haar klaar had". DE PLECHTIGE OPENING van den nieuwen Pruisischen staatsraad te Berlijn. Goering inspecteert de troepen, Mevrouw de weduwe Brenninger was kin derloos, bewoonde een mooi degelijk huis en bezat een vermogen van ruim anderhalve ton. Daarbij was zij reeds op jaren en sinds eeni- gen tijd ziekelijk. Het spreekt vanzelf, dat zij daarom ernstig over haar testament begon te denken. Van haar man's kant telde zij eenige dozijnen candidaten, die allen snakten naar den titel van universeel erfgenaam. Zij brachten haar bezoeken, bedolven haar on der bloemen en andere kleine geschenkjes en stuurden haar op haar verjaardag de roe- rendste felicitaties. De familie van haar man had zij echter nooit goed kunnen uitstaan, zoodat deze weinig kans had. Zij zelf had een zuster en een broer. Haar broer was reeds eenigen tijd overleden en had zijn vrouw slechts een héél, héél klein pensioentje ach tergelaten, benevens een zoon, genaamd Bob, doch bij den burgerlijken stand heel gewoon ingeschreven als Johannes Franciscus Bren ninger. Hij was bankbediende en verdiende juist zooveel, dat hij en zijn moeder precies konden leven. Bob was anders een aardige en degelijke jongen. De zuster van mevrouw de weduwe Bren ninger maakte het zeer goed. Zij was getrouwd met een leeraar en had vijf kinderen, vier meisjes en één jongen. Deze jongen was offi cieel ingeschreven bij de Nijmeegsche Uni versiteit als Oscar, Louis, Clément van Tan keren. Hij was lang niet zoo degelijk als zijn neef Bob, alias Johannes Franciscus, doch veel aardiger. Er waren tenminste een hoop vriendinnen van zijn zusters die het daar roerend over eens waren. Dit nu waren de twee candidaten, die de weduwe Brenninger had uitgezocht, aan wie zij haar kapitaal wi'lde nalaten. Maar zij wilde een universeel erfgenaam hebben. Dat was een idée-fixe "van haar geworden. Twee universeele erfgenamen echter was een on mogelijkheid. Maar wie dan van de twee? Bob of Oscar? Kort en bondig verzocht zij de twee candidaten, die haar zelden kwamen be zoeken, bij haar te komen. De eerste, die kwam, was Bob. Hij gaf tante waardig een hand en deze vertelde hem, dat hij groot ge worden was. Daarna praatten zij nog wat over allerlei en zette tante haar bril af. „Pak mij die groene doos eens, jongen, daar ach ter je op de kast". „Welke groene doos, tante?" „Daar achter je." „O! U bedoelt die blauwe!" „Nee, ik bedoel die groene. Dat is eed groene en geen blauwe!" „Nee maar" zei Bob, „als die doos groen is ben ik een neger!" „Dan ben je een neger", zei tante, „want ze is groen". „Blauw!" zei bob. „Groen!" zei tante. „Blauw!" „Groen!" Blauw-groen-blauw-groen. Tante werd paars van kwaadheid. „Maar als ik wil hebben, dat zij groen is, is zij groen!" zei zij met een stem als van een dictator. „Het spijt me, tante, maar dan blijft zij nog blauw", zei Bob heel rustig. Tante dreigde met onterving, doch Bob gaf niet toe. Het was afgeloopen tusscnen hem en de suikertante. Finaal uit. Zij wilde hem niet meer zien. Een dag later kwam de student in de rech ten, die veel aardiger was dan Bob. Hij was ontroerend-hartelijk voor zijn lieve-oude tante. Ook hij praatte over van alles en nog wat, totdat zijn tante zei: Pak die groene doos eens, Oscar, daar achter je op de kast". „Welke groene doo\s, tante?" „Daar ach ter je!" „O, U bedoelt die blauwe?" „Nee, ik bedoel die groene; dat is een groene en geen blauwe!" zei tante gebiedend. „O, juist, juist", haastte zich het lieve neef je, „ik dacht eerst dat zij blauw was, maar dat doet natuurlijk de schijn van het licht. Zij is groen hoor, absoluut groen! Als 't u blieft, tante". Tante knikte tevreden. Neef Oscar en zij werden de beste vrienden. Neef Bob was een eigenwijs jongmensch, zei tante. „Hij is onuitstaanbaar!" zei de student. Ten huize van van Tankeren zei iedereen: „Onze Oscar wordt universeel erlgenaam!" „Je moet maar een handige vent zijn en een sui kertante altijd gelijk geven", zei Oscar, Marie, Louis, Clément Reeds drie maanden lang lag tante ziek te bed „Totaal versleten", zei de dokter. Zij kreeg veel bezoeken en veel bloemen, want men had nog steeds hoop. De aardige vlotte student kwam twee maal per week uit Nijmegen, alleen om zijn lieve-oude tante even te groeten. De overige dagen leefde hij er vroolijk op los, studeerde weinig en ging goed uit. „Waarom zou ik", redeneerde Oscar, „ik krijg den titel „universeel erfgenaam" en die is al heel wat meer waard dan „meester in de rechten". Ongeveel een jaar nadat zij haar twee ne ven verzocht had bij haar te komen, stierf de weduwe Brenninger. In angstige spanning wachtten allen op de opening van het tes tament. Onder de voorlezing van eenige kleine legaten aan het dienstpersoneel en stichtingen van liefdadigheid steeg de spanning tot zijn culminatie-punt. Daarna las de notaris duide lijk en langzaam: „Tot universeel erfgenaam benoem ik mijn neef Johannes Franciscus Bren ninger. Van hem weet ik met zekerheid, dat hij nooit ter wille van het geld iets, dat blauw is, groen zal noemen". J. C. (NADRUK VERBODEN.) Mary O'Rooke sukkelde reeds maanden met haar gezondheid, tot groote ongerustheid van haar man James. Buiten zijn angst over de mogelijkheid, dat hij zijn vrouw door den dood zou verliezen, kwelde hem zijn armoede. Hoe vlijtig hij ook was, hij was er nooit in geslaagd meer te ver dienen dan het strikt noodzakelijke voor hun levensonderhoud. Doch er was nog iets anders wat James kwelde. Hij en Mary waren nu drie jaar gelukkig getrouwd. Reeds voor zijn huwelijk wist hij. dat Mary vroeger met een ander verloofd was geweest. Zij had het hem openhartig verteld en James had het destijds absoluut geen be zwaar gevonden; langzamerhand was hij het feit zelfs geheel vergeten. Sergeant Gonzalez, de geestelijke vader der revolutie op Cuba, spreekt de marine troepen toe. Maar nu in haar ziekte, wanneer ze lag te ijlen, sprak ze over dien man, Lawrence Croft, een rijken karakterloozen nietsnut. En dat deed James pijn, meer pijn dan hij ooit mogelijk geacht had. Het pijnlijkste voor hem was de gedachte, dat, indien Croft het engagement niet had verbroken, Mary, de vrouw, die James boven alles liefhad, thans met dien man zou zijn getrouwd. Ook wist James, dat Mary een diamanten hanger, die Croft bij de verbreking van de ver loving beslist niet terug wilde hebben, be waarde. Toen Lawrence haar het sieraad schonk had hij nonchalant opgemerkt, dat het „maar 'n kleinigheid" was, 'n kwestie van negentig pond. Langzaam herstelde Mary en de dokter raadde haar aan, ter verkrijging van volledig herstel, een paar maanden aan zee door te brengen. James deed grimmig zijn tanden op elkaar. Waar moet hij het geld vandaan halen? „Het geeft niets James", zei Mary hartelijk, ,,ik zal thuis ook wel heelemaal beter worden." Toen opeens dacht James aan den diamanten hanger. „Als wij dien hanger eens verkochten of beleenden" opperde hij. „Dan kon jij voor dat geld naar zee gaan?" Doch direct toonde Mary zich verontwaar digd. „Uitgesloten", zei ze beslist. „Lawrence Cr t mag me dan ten slotte niet netjes behaodi 1 hebben, toch was hij altijd goed en hartel jk voor me. En meer dan eens heb ik je gezegd, dat, al houd ik alleen en met geheel mijn hart van jou, ik dien hanger wil bewaren als een herinnering aan mijn jonge meisjesjaren. Toe James laten we er nu niet meer over spreken. Heusch ik voel me al zoo goed als heelemaal beter, besloot ze met een opgewekt lachje. „Ik wil je geen verdriet doen Mary, dat weet je", antwoordde James opgewonden, „maar geloof mij, die Croft is altijd een schurk geweest en hoe je een herinnering aan zoo'n „James", snikte Mary, die nog erg zwak was, „heusch je beoordeelt hem verkeerd, toe laten we er nu niet meer over praten". Enkele dagen later zocht James een ouden jeugdvriend, wien het financieel erg meegeloo- pen was, op en vertelde hem over zijn zorgen en angst voor de gezondheid van zijn vrouw. Zijn vriend, die een goed hart bezat, was on middellijk bereid James te helpen. „En denk er om, oude jongen", zei hij, toen hij O'Rooke dertig pond had overhandigd, „je kunt het mij teruggeven, wanneer het je schikt, al is het over tien jaar". James wist, dat zijn vriend meende wat hij zei. Enkele dagen later vertrok Mary naar een rustige badplaats. Geheel hersteld kwam zij na twee maanden bij haar man terug. „James", zei ze den eersten avond, terwijl ze hem liefdevol aanzag, „ik weet, dat je het verschrikkelijk vindt om schulden te hebben en het zal nog een heelen tijd duren, voor je je vriend Jack kunt terugbetalen. Jij hebt zooveel voor mij gedaan en bent zoo echt lief en goed voor mij geweest, dat ik nu ook eens iets voor jou wil doen." James keek zijn vrouw vragend aan. „Iets voor mij doen?" vroeg hij. „Maar Mary je bent voor mij de beste vrouw, die een man zich wenschen kan, ik zou niet weten" „Ik ik zal dien hanger verkoopen", zei Mary zachtjes. „Ik heb de laatste maanden veel nagedacht en ik ben tot de conclusie ge komen, dat het eigenlijk idioot is om zoo'n herinnering te bewaren. Lawrence Croft heeft sedert wij getrouwd zijn absoluut niets meer voor me beteekend en het was een dwaze gril van me om dien hanger te bewaren. Ik zal hem morgen verkoopen." „Neen Mary", zei James, „dat moet je niet doen. ,,Ik vind het erg onzelfzuchtig van je, doch bewaar dien hanger maar, de zaken gaan de laatste weken veel beter en binnenkort kan ik Jack alles terugbetalen." Toen James den volgenden avond van zijn werk thuiskwam zag hij onmiddellijk, dat zijn vrouw gehuild had. „James", zei ze beschaamd, „ik moet je iets vertellen. Ik heb vandaag geprobeerd dien han ger te verkoopen „Ik heb- je toch gevraagd het niet te doen", zei James, die een kleur gekregen had. „Dat weet ik wel", zei Mary, „maar ik wilde je helpen. En o James, ik ben bij drie juwe liers geweest en alle drie zeiden, dat het imi tatie was. Dat vond ik zoo ellendig, maar toch ben ik ook erg blij want nu zie ik pas het ware karakter van Croft. James streelde liefkoozend de hand van zijn vrouw. „Liefste", zei hij, „tob niet langer over dien imitatiehanger of over dien imitatie man Croft. Ik wist het al zes weken, want ik heb zelf geprobeerd dien hanger te verkoopen." Mary keek haar man met groote oogen aan. Toen kwam er een gelukkige uitdrukking in haar oogen tn zij omhelsde James.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 5