n 4 d 1 DE MAGISCHE KAST OP DE VOORSTE RIJ. HM ZIJN MEESTERWERK. HET GEHEIM. WOENSDAG 27 SEPTEMBER im MIJN NEEF HANS. HOUDT DEN GOEDEN KOERS J: - - - "A- I WIW - 1 -«w - CIRCUS HAGENBECK VERNIETIGD. Het beroemde circus, dat een wereldtournee maakte en zijn tenten te Kukuoka in Japan had opgeslagen, werd door een storm overvallen en vernietigd. De resten van de groote tent. Zelden, helaas al te zelden, want wij hiel den veel van hem, kwam neef Hans bij ons. Hij woonde in een stad, die een beetje klei ner dan de onze en in een uurtje met den trein te bereiken was. Hij was destijds een slanke, blonde jongen met Kniebroek en een hoekige kin. In lengte stak hij slechts een handbreedte boven ons uit. Altijd, wanneer hij kwam, droeg hij een gekleurde schoolpet met een zwarte klep, die geheel en al rond was en waarin de stijve rand niet. opzij in geknepen was, zooals wij de onze gewoonlijk droegen. Dit hoofddeksel zat onbeholpen en geweldig stijf op zijn blonde haren en was bo vendien nog voorzien van een zwart elastiek, dat zeer zichtbaar en leelijk om zijn achter hoofd gespannen zat. Daar dit in zijn stad zoo gewoon was, droeg Hans zijn pret met waardigheid, wij echter, zelfbewuste en ver waande jongens uit de grootstad konden ons maar nooit aan dezen aanblik wennen'. Wan neer wij met den niets vermoedenden neef over straat gingen, keken wij vaak naar zijn hoofdbedekking en lachten stiekum metdat steedsche, dat wij er onmiskenbaar in zagen. Hans bleef altijd maar één dag 's avonds en meestal nog niet eens met den laatsten trein, vertrok hij weer. Tijdens de uren echter, die wij samen waren, was hij, dat is vast en ze ker, onder ons het middelpunt, want hij had het hoofd altijd vol met allerlei spelen, die hij zelf verzonnen had en die wij na den- mid dag zouden spelen met z'n drieën. Dat vond zijn reden hierin, dat hij, het eenig kind van een strengen vader, die het land had aan alle spelen, thuis altijd op zich zelf aangewezen was en alle invallen voor spelen, waarbij hij vrienden noodig had, zoolang onder zich hou den moest, tot hij en bij het eerstvolgend be zoek met zijn neefjes spelen kon. Altijd wan neer hij bij ons was, voelden we zijn drin gend verlangen naar hartelijkneid, ofschoon hij dat steeds vol schaamte trachtte te ver bergen. We gingen, vooraf reeds gewonnen door zijn geheime vreugde, op al zijn voor stellen in, die noch hem noch ons ooit teleur gesteld hebben. Op een keer, toen wij hem aan z'n bellen, waaraan geen eind scheen te komen her kend hadden en vol vreugde over zijn onver wachte komst tegemoet liepen, bestormde hij ons nog op den trap met den wensch, dat wij vandaag treintje zouden spelen en dat wij den trein zoo vlug mogelijk in elkaar zouden zet ten. Hij zei dit zóó, dat wij direct de groote doos onder den divan te voorschijn haalden, waarin de trein met alle toebehooren verpakt was. Wij hadden een langen trein, met een locomotief, verschillende soorten wa- _gens en zelfs een echten O-trein wagen, waarin men wanneer men het llcntgrijze dak c'met de ventilatie-klep opklapte, tafeltje en stoelen kon zien en een klein keukentje met kachel en aanrecht, precies zooals in den trotschen Mitropa-wagen die in alle voorna me groote treinen meerollen en die voor me nigeen pas het waar begrip van reizen uitma ken. Wij schoven de rails uit elkander, maakten een wijden kring, die zelfs de tafel insloot, vergaten ook niet een wissel ln te lasschen, die naar een tweede, kleinere kring voerde en plaatsen ten slotte een langen personen trein met pas opgedraaide locomotief op de blanke rails, zoodat de reis kon beginnen.... Maar Hans, die reeds als jongen het ver langen koesterde, later een betrekking aan 't spoor te krijgen, en alles wat op het spoorweg verkeer betrekking had, nauwkeurig bekeek, toonde weinig lust met ons treintje mee te reizen. Hij bekeek de miniatuur-trein aan zijn voeten zeer wantrouwend, wendde zich, ofschoon wij meenden, dat alles voor de reis gereed was, ontevreden af, haalde zijn leeren reiskoffer, dat hij nog niet opengemaakt had in de kamer en pakte, terwijl hij den inhoud Voorloopig nog achter zijn rug verborg, een complete Signaal-inrichting uit, die hij in de laatste weken thuis van hout en karton ge maakt had. Het waren die witte borden met zwarte diagonaal-strepen er op, die de aan dacht van den machinist trekken en op later volgende signalen wijzen, een prachtig functio- neerend voorsignaal, dat uit 'n oranje-kleurige schijf met witten rand bestond en bovendien een machtig hoofdsignaal, dat zijn langen arm dreigend hoog boven den trein uitstrekte en tenslotte ook nog een paar kleine lampen, die hij van zwart karton geplakt en met perka mentpapier doorzichtig gemaakt had. Deze laat sten dienden om de rails te verlichten. Alles had hij zorgvuldig met liniaal en passer ont worpen en naar de groote voorbeelden met waterverf beschilderd, zoodat de voorstelling volmaakt was. Voor de wachtende trein echter Vertrekken kon, stelde Hans zijn signalen voor bij de rails in nauwkeurig afgemeten afstan den op en verbond ze onderling met garen, waardoor hij van uit een bepaalde plaats de heele installatie kon bedienen. Nu moesten wij, die binnen den wijden kring op handen en knieën gezeten waren de locomotief laten rij den en ons volgens de voorschriften precies naar de signalen richten, waardoor deze tel kens weer het binnenrijden van het station weigerde en den snellen trein tot stilstaan bracht, ofschoon het verkeer op de heele lijn toch eigenlijk slechts door dezen eenen loco motief uitgevoerd werd en dat logge gevaarte dus nooit bij een of ander kruispunt zich zelf ln den weg kon komen Hans werd dezen dag niet moe met signalen geven en met de stem den gillenden twee klank van een seinklok na te bootsen; hij was zoo verdiept in het spel, dat niets er hem van kon afleiden en 's avonds toen moeder ons riep om te eten, kon hij slechts zeer moeilijk van alles scheiden, de seinmasten en de kleine lantarens liet hij echter staan en hij wilde ze ook niet weer meenemen, toen we hem er bij het afscheid aan herinnerden. Ik kan er toch niets meer mee doen, zei hij, ik geef ze jullie! en met weemoedigen trots keek hij nog eens naar de installatie, op wier eerste in bedrijf stellen hij zich reeds wekenlang verheugd had, omdat hij thuis geen trein had, die hij door zijn betrouwbare sig nalen voor ongelukken had kunnen bewaren. Wanneer gü verkouden zijt, neem U dan in acht, zoodat gij deze lastige kwaal niet op anderen overbrengt. Bedenk, dat zij gevaarlijk kan worden en dit altijd is voor jonge kinde ren en ouden van dagen. Hoest en nies niet in het rond, maar houd den zakdoek voor neus en mond en wanneer gij het onverwacht moet doen, de linkerhand. Wasch uw handen dikwijls. GEZONDHEIDSRAAD. In het paviljoen aan het einde van de pier van Westport maakte Noel Baldwin met zijn „magische kast" veel opgang. Er zal onder de duizenden badgasten, die zijn voorstelling in den loop van het seizoen hadden bijge woond, wel niet één zijn geweest, die dacht, dat hij werkelijk het „medium", dat in de kast opgesloten werd, deed verdwijnen om het vervolgens weder „terug te tooveren", maar de ondoorgrondelijkheid van de truc boezem de het publiek evenveel belangstelling in als „heusche toovenarij" zou gedaan hebben. Op zekeren avond bevond ook ik mij onder zijn toeschouwers, niet voor de eerste maal trouwens want verscheidene andere nummers van het variété program waren veranderd en wat belangrijker was, buiten stormde het on barmhartig. Naast mij zat een dier uiterlijk volmaakt onbelangwekkende medeburgers, wiens tegen woordigheid ik in het geheel niet opgemerkt zou hebben, of anders reeds lang vergeten zou zijn, indien hij niet de hoofdfiguur van deze geschiedenis was geworden. Klein en schraal, met een costuum dat hem te ruim zat, een bolhoedje dat demonstratief geen pet was, en een borstelig kneveltje mistroostig afhangend over een mond, welke nog van machtelooze eigenwaarde getuigde! Een pensionhouder waarschijnlijk of juister: een allerobscuurste echtgenoot van een pen sionhoudster, die hem een avondje vrijgesteld had van het wasschen der borden. En in ieder geval, zoolang het tegendeel niet onomstoote- lijk bewezen was: de tamste burger van het Britsche Rijk. En deze sukkel stond, toen Noel Baldwin zijn „magische kast" geopend had, en het „me dium" aan het publiek voorstelde, plotseling op, en begaf zich met korte, driftige pasjes in de richting van het tooneel. En toen Noel Bald win vier leden van het gehoor uitnoodigde op het podium te komen en het medium in de kast vast te binden, snelde de kleine man het trapje naar het tooneel op, en tot groote verbazing van allen bleek hij geheel vrij te zijn van de linksheid, die het onmiskenbare symptoom van tooneelkoorts is. Integendeel: hij trad haastig op Noel Baldwin toe en wij waren getuigen van een opgewonden discussie, waarvan wij even wel geen woord verstaan konden. Ten slotte wendde Noel Baldwin zich tot het publiek en zeide: Dames en heeren, deze heer heeft het verlangen te kennen gegeven in de magische kast opgesloten te worden inplaats van het medium. Het spreekt vanzelf, dat ik dien wensch niet behoef in te willigen. Maar daar hij aandringt en ik mijn begunstigers gaarne ter wille ben, zal ik aan zijn verzoek voldoen. Ik waarschuw u en hem evenwel dat het ex periment, dat alleen met een bevoegd medium kan worden uitgevoerd, geen enkel resultaat zal hebben. Hierop noodigde hij nogmaals vier personen uit, op het tooneel te komen en belangstelling m mijn zonderlingen buurman, was oorzaak dat ook ik mij aanmeldde. Wij vieren moesten eerst de kast van binnen en buiten onderzoeken om ons ervan te over tuigen, dat er geen dubbele wanden, spiegels of andere goochel-faciliteiten in warenf vervol- nW V?rZ°Cht N°el Baldwin den onbekende plaats te nemen op het bankje, dat zich in met t bevond- Wij bonden hem en deden dit de W °,VeïtUiglng.en ambitie- waarop Noel de kast sloot, terwijl het medium met een zekere minachting de schouders ophaalde Bij vorige opvoeringen, die ik bijgewoond had, was de kast steeds een minuut lang ge sloten gebleven - een tijdsruimte die voor het publiek verdreven werd met allerlei spook achtige geluiden, zooals kloppen, fluiten, pie pen, miauwen en nog spookachtiger tusschen- poozen van doodsche stilte. Nauwelijks was ook ditmaal de kast gesloten, of een eentonig kloppen deed zich hooren. Baldwin en zijn eigen medium keken elkaar verwonderd aan; daarna wendde eerstgenoemde zich lachend tot het publiek en zeide: Die heer schijnt het vak te kennen. Maar hij was toch zenuwachtig en poogde dit te verbergen door nog eenige kwinkslagen. Eén daarvan, werkelijk zeer gevat, deed de toeschouwers in lachen uitbarsten een ge lach, dat plotseling onderbroken werd door een korten scherpen knal. Het kwam uit de kast. Ik zag, dat Baldwin doodsbleek, de kastdeur opende; het medium en wij, vier leden van het publiek verdrongen ons achter hem. Leeg! fluisterde Baldwin heesch. De man kent de truc natuurlijk, zei ik. Waarschijnlijk een oud-collega van u. Sluit de kast en hij zal weer terugkomen en de huldi ging van het publiek in ontvangst nemen. Onmogelijk, antwoordde de man hoofd schuddend. Alleen wie de letters net als bij een letterslot kent, zou de kast- kunnen verlaten. Plotseling gaf een der getuigen een luiden schreeuw. Bloed gilde hij en wees op een rooden straal, die van onder de kast langzaam over den vloer van het tooneel sijpelde. Het publiek werd onrustig. Gordijn, riep Baldwin en terwijl het in de zaal zeer rumoerig werd, zakte het scherm. De gérant van het paviljoen en verscheidene artisten waren ondertusschen door de coulissen eveneens op het tooneel gekomen. De grootste verwarring heerschte. Niemand wist wat hij doen moest, en allen schreeuwden door elkaar. Misschien, zei het medium, heeft hij den vloer toch geforceerd. Baldwin bukte zich. Ja, zei hij, het slot is geforceerd en wij zagen hoe hij den vloer der kast oplichtte. En het luik? vroeg het medium. Wij zullen eerst de kast verplaatsen, ant woordde Baldwin en met een tooneelknecht gaf hij aan dit voornemen gevolg. Wij merkten thans op, dat er in den vloer een luik was, dat om twee scharnieren draaiend, kon opge licht worden. Op 't luik lag 'n plas bloed, uitloopend ln een groot aantal straaltjes. Het luik is dus geopend geweest, meen de ik. Baldwin opende het opnieuw. Wij keken ln volmaakte duisternis, maar in die duisternis raasde de branding. Dat is een zaak voor de politie, zei de gérant. Wij moeten de toegevendheid van het publiek inroepen. Een tooneelknecht kwam aanloopen. Wij vonden dit in een hoek van de kast, zei hij en overhandigde een opengescheurde enveloppe aan Baldwin. Zij vertoonde het post stempel van Birkenhead en was geadresseerd aan mr. John Barclay, 18 Church End Road, Bolton. Zelfs de Londensche bladen hielden zich met het geheimzinnige geval bezig. Dagenlang was het 't onderwerp van gesprek. John Barclay van Bolton, was inderdaad spoorloos verdwenen. Dit was gemakkelijk genoeg na te gaan. Was hij het slachtoffer geworden van een dwaze poging om de kunst met de magische kast na te bootsen? In elk geval was hij niet onbe dreven. Hij had zich zonder moeite van zijn boeien ontdaan. Hij had het letterslot gefor ceerd. Die scherpe knal was misschien niets anders geweest dan een truc om het publiek te imponeeren. En de bloedplas. Hij kan in de duisternis zijn neus gestooten hebben. Maar die woedende branding in een stormachtigen nacht, een kwart mijl van de rotskust.... want de^ pier van Westport is na die van Southend de langste van Engeland. Zij'n lijk was niet aangespoeld. Tenslotte vergat het publiek de geheimzin nige verdwijning van John Barclay. Maar ik zelf werd er eenige weken geleden plotseling aan herinnerd, doordat een kellner te Antibes aan de Rivièra een escalope de veau op mijn knieën liet vallen, toen ik hem vroeg, of hij niet in. Engeland in betrekking geweest was, daar hij mij bekend voorkwam. Ik had er geen flauw begrip van wie hij was, maar ik had gezien dat de man mij herkende, nog vóór ik mijn vraag gesteld had. Toen de escalope en mijn knieën onder veel excuses en geschetter van den Franschen „pa tron" opgeredderd waren en de kellner, bevend en ootmoedig een anderen schotel voor mij neerzette, fluisterde hij in het Engelsch: WestportJohn Barclaysst! Toen hij het nagerecht aandroeg, maakte hij van de gelegenheid gebruik om te fluisteren: Schatrijke oom van mrs. Barclay. Drie en tachtig. Kinderloos. Mrs. Barclay onterfd! Om mij! Toen wij trouwden was ik mystificateur van beroep. Mrs. Barclay's oom noemde het bedrog. Is 't ook! Sst! Bij het inschenken van de koffie zei de kellner. Bleef niet langer mystificateur. Terwille van mrs. Barclay's oom. Hielp niets. Werd groentenkoopman, ging failliet. Hielp niets. Mrs. Barclay's oom zei: zoolang jij leeft, geen cent. Mrs. Barclay uit testament geschrapt Sst! De kellner reikte mij mijn hoed en stok aan: Sst! Ben nu dood. Heel Engeland weet het. Testament herzien. Mrs. Barclay erfgename. Blijf dood tot mrs. Barclay's oom sterft. Mrs. Barclay weet het, Sst! B. (NADRUK VERBODEN). PLAATST REGELMATIG UW KABOUTE RTJEI Neen, Ronnie Jones was niet erg te spreken over de architectuur van het Planeet-theater. Hier zat hij op de vierde rij stalles. En op de voorste rij zat dat aardige meisje, dat hij dage lijks, op weg naar kantoor tegen kwam en alles wat hij van haar kon zien, was haar achter hoofd. Het gevolg van Ronnie's ontevredenheid was dat het aardige meisje, Maggie Smith, tegen het einde van de pauze eensklaps een sympa thiek uitzienden jongen man naast zich zag staan. „Pardon, juffrouw, mijn hoed vroeg hij. „Wat bedoelt U zei Maggie. „Ik geloof, dat mijn hoed ergens onder uw stoel moet liggen. Toen ik straks opstond, gaf ik er per ongeluk een schop tegen. Ik had heur naast me op den grond gelegd en Maggie keek Ronnie ondeugend glimlachend aan. „Niet erg handig, vindt U wel „Neen, en het spijt me wel, dat ik U moet lastig vallen, maar ik kan toch slecht naar huis gaan zonder mijn hoed." „Natuurlijk niet, wacht U maar even." Maggy bukte zich en zocht met haar hand de ruimte onder haar stoel af. Plotseling slaakte zij een kreet van voldoening en bracht een stoffigen bolhoed te voorschijn. „Astublieft en weest U er nu wat voorzich tiger meelachte zij, Ronnie den hoed over handigend. De jonge man betuigde zijn dank, doch maakte geen aanstalten zich te verwijde ren. Juist op dat oogenblik gingen bovendien de lichten uit, een teeken, dat de pauze was gëeindigd. „Wel allemachtigbromde Ronnie in het donker, „dat tref ik. Nu struikel ik over min stens twintig beenen en voeten voor ik mijn plaats bereikt heb. Maarmag ik U eens vragen, is deze plaats vrij 1" „Neen, deze niet. Maar hier aan mijn linker hand wel. De meneer, die er gezeten heeft is naar de foyer." „Hebt U er iets op tegen, dat ik zoo lang naast U kom zitten tot de lichten weer aan gaan? Het zou me nietmeevallen mijn eigen plaats te vinden en ik erger de menschen maar" vroeg Ronnie. „Wel neen, heelemaal nietverzekerde Mag gie hem opgewekt. „Bovendien hebt U toch zeker recht op elke leege plaats „Dank U welzei Ronnie dankbaar en nam plaats aan haar linkerzijde. Toen het tweede bedrijf ten einde liep, scheen hij zijn voornemen om terug te gaan naar zijn eigen plaats absoluut vergeten te zijn. In plaats daarvan waren Maggie en hij in een levendig gesprek gewikkeld over het tooneelstuk, dat werd opgevoerd. Tegen het einde van de voorstelling werd Ronnie zichtbaar onrustig. „Ehehjuffrouw Smith.... ik......" begon hij tenslotte. Ja „Ehdie hoed" „Ja, wat is daar mee „Het is maar beter, dat ik U de waarheid zeg. Die hoed is niet van mij." „Is die hoed niet van U vroeg juffrouw Smith verwonderd. „Neen. Ikde kwestie is, dat ik al een plaatsje had gezocht op de vierde rij, toen ik U plotseling hier zag zitten. Ik heb me suf ge dacht over een excuus omvan plaats te verwisselen en toen op eens dacht ik aan dat trucje van den wegrollenden bolhoed. Maar nu wilde het ongeluk, dat ik mijn hoed in de vestiaire had afgegeven en daar zat ik met mijn goede gedrag! Bij het begin van de eer ste pauze stond mijn buurman op om naar de foyer te gaan entoen heb ik zijn hoed maar zoo lang geleend." „O, juistantwoordde Maggie, vol bewon dering over dit ingenieus uitgevoerde plan. „Als we nu straks weggaan, zal ik het ding hier op mijn stoel laten liggen, dat lijkt me het beste. Als U er dan maar aan denkt, dat U mij niet bij vergissing er aan helpt herin neren, dat ik mijn hoed laat liggen. Dan krijg ik misschien last met mijn gewezen buurman op de vierde rij." „Goedik zal er denken en mijn mond hou den antwoordde Maggie ernstig. „Heel graag 1" mompelde Ronnie. „U was me anders net voorlachte Maggie. „De kwestie is, dat de hoed, dien U daar in uw hand hebt, niet dezelfde is als de hoed, dien U van uw buur man geleend hebt, die moet ergens anders heen gerold zijn, want toen ik er naar zocht onder mijn stoel kon ik hem niet vinden. Maar ik vond het zoo jammer U te moeten teleurstellen na alle moeite, die U zich getroost had. En omdat die meneer aan mijn linkerzijde naar de foyer gegaan was en zijn hoed onder zijn stoel gelegd had" eindigde Maggie fluisterend, „heb ik de zijne maar zoo lang geleendS. NADRUK VERBODEN - T'.i £2?* v i t - - Enieder weet, dat sinds de jongste tentoon stelling van Esoterische kunst in de Oepstein- salon in Bondstreet, Godfrey Marshal een erken de plaats inneemt in de voorste gelederen der Engelsche modernisten. Zijn doek „Logos", was de sensatie der season. Alle bladen reprodu ceerden het op hun fotopagina, behalve de „Morning News", die de reproductie abusieve lijk plaatste bij de advertentie van een niersteen pillen-fabrikant, en het voor deze advertentie bestemde, eenigszins anatomisch gedachte cliché afdrukte op de fotopagina. Kortom: Godfrey Marshal was door dat eene doek plotseling beroemd geworden, en hieruit blijkt, dat het diep-gewortelde geloof, volgens hetwelk een zwarte kat geluk aanbrengt, geen dom bijgeloof is. Zelfs Godfrey Marshal is hiervan overtuigd geworden. Vóór de voltooiing van zijn „Logos" had hij nooit in zwarte katten geloofd. Ten eerste om dat hij geen ander bijgeloof kende dan dat in zijn eigen genie, en ten tweede omdat hij niet van zwarte katten hield. Zij waren hem een artistieke gruwel. Hij had bruine honden, witte paarden, grijze konijnen en bonte koeien ge schilderd, en de esotérische voldoening gesmaakt dat niemand dan hij er bonte koeien, grijze konijnen, witte paarden en bruine honden in herkennen kon. Maar hoe hij zich ook inspan de, zijn zwarte katten hadden toch altijd iets dat sterk aan zwarte katten herinnerde. Hij slingerde dien dieren dus zijn eeuwigen kun- stenaarsvloek naar het hoofd, en besloot zon der hun toestemming en medewerking be roemd te worden. Maar dit was zoo gemakkelijk riet. Er waren zooveel kunstenaars, die koeien, paarden, hon den, bloemenverkoopsters en Londensche herfstdagen schilderden, waarvan niemand wist, dat het Londensche herfstdagen, bloe menverkoopsters, honden, paarden en koeien waren. Velen hunner waren blijkbaar nog veel knapper kunstenaren dan hij, of hadden betere inlijsters, en in den harden concurren tiestrijd tusschen de geniëen zijner eeuw bleef Godfrey allerjammerlijkst achteraan sukkelen. Maar mrs. Marshal geloofde in zijn genie en in zijn miskendheid, Zij geloofde bovendien in zwarte katten. En op zekeren dag kwam zij, tot Godfrey's niet gering afgrijzen, met een pikzwart lid van het geslacht Felix thuis. ,„Hij zal ons geluk aanbrengen, Godfrey", zeide zij, zijn artistieke verbolgenheid sussend. „Onzin!" riep hij uit. „Artistiek is een zwarte kat een ketterij. Logisch is je geloof in een zwarte kat niets anders dan een dom bijge loof. Ga weg met dat beest! Ik kan het niet zien". Wij geven hier niet zoozeer zijn woorden als wel de algemeene strekking zijner woorden in zeer milde termen weer. „Godfrey", drong zij aan, „ik voelde, dat het een zwarte kat is, die je ontbreekt. Een kat, Geoffrey, is als een sfinx, vol geheimzinnige inspiratie in het holst van de woestijn der geestelijke eenzaamheid Ondanks dit allergruwelijkste argument bleef het mormel in zijn nieuwe positie van artistiek inspirator gehandhaafd, en Godfrey Marshal zette zich aan het schilderen van zijn „Logos" voor de a.s. tentoonstelling van esoterische kunst in Bondstreet. Mrs. Marshal Was vol hoop. Betty zoo heette de zwarte kat zou zeker geluk aanbrengen; door haar tegenwoor digheid zou zij Godfrey inspireeren tot presta ties, die de wereld versteld zouden doen staan. Onbewust natuurlijk, hetgeen wil zeggen, dat zoowel Godfrey als de kat zich niet ervan bewust zouden zijn. Maar tot mrs. Marshal's groot verdriet vlotte het werk slecht. „Zie je er Logos in, of zie je er Logos niet in?" vroeg Godfrey, met wanhoopsgebaar naar het vermoedelijk nog onvoltooide meesterwerk wijzend. Mrs. Marshal was in haar meisjesjaren cassa- juffrouw in een goedkoop restaurant geweest, en, ofschoon zij, met zulk een man, aanmer kelijk in algemeene beschaving toegenomen was, had zij nog geen Grieksch geleerd en geen flauw begrip ervan wat of wie Logos was. Ze antwoordde: „Logos er in zien? Dèt misschien niet. Dat zal ook zeker niet je bedoeling zijn. Maar IK voel Logos erin. Ja, voelen, aanvoelen, als een sfinx Ze waren pas geabonneerd op een wereld geschiedenis in wekelijksche afleveringen, en tot Egypte gevorderd. Hij liet zich moedeloos op een divan neer vallen. ,,'t Is heel lief van je, kind", zei hij, „maar ik voeldathet mis is. Ik misluk!" Hij verborg het gelaat in de handen. Zij was aan zulke scènes gewend, maar werd er altijd opnieuw door ontroerd. Meestal troostte ze het groote kind, waarmee ze getrouwd was, met een bord dikke tomatensoep uit een bus, waarop hij verrot was, omdat hij er de esoterische mutatie van een herfstbosch bij zonsondergang in zag. Alvorens zij zich aan den maaltijd zetten, bracht mrs. Marshal heimelijk Betty naar het atelier. Zij had dit in de twee weken, dat het dier bij hen in betrekking was, steeds gedaan op crisis momenten. Vrouwen zijn zoo dapper; zij vechten met zooveel onverschrokkenheid tegen alle hoop in voor het geluk harer man nen. Terwijl zij aten, werd er gebeld. Zij hoor den, dat de werkvrouw, die juist op vertrek ken stond, de voordeur opende. „Wie is dat?" vroeg Godfrey. „Waarschijnlijk de een of andere leveran cier", rrfêende mrs. Marshal. Neen, toch niet. Iemand trad het atelier binnen. Ze hoorden een uitroep: „Overweldigend! Super-subliem!" En even later werd de deur der eetkamer opengewor pen, en Fred Gillibrand, de veel besproken neo-antlstrephonist, stormde met uitgestoken handen op Godfrey toe. „Man je bent er! Dat is „het"! Ik heb nooit aan je getwijfeld! Ik wist, dat je er komen zoudt! Maar dèthij vloog nu op Mrs. Marshal toe en omarmde haar in phoronomi- sche extase,„dèt had i k zelfs niet ver wacht!" Groote vreugde heerschte in het gezin- Marshal, en de oogen der huisvrouw schitter den van liefde en trots, en Fred. Gillibrand at een bord tomatensoep mee. Tegelijk met hem was Betty, de poes, binnengeslopen, en toen mrs. Marshal haar zag, zei ze streelend: „Goeie lieve Betty! Zie je wel, dat zij geluk aan brengt". Godfrey vond dit eigenlijk een tekort-doen aan zijn eigen onloochenbare verdiensten, maar hij wilde niet verwaand zijn, en zei niets. Betty sprong op mrs. Marshal's schoot, bij in geving voelend,, dat aty i|É een of andere Bep voelde er veel voor om aan tante Bertha te schrijven over het geval. Toen Karei en zij gingen trouwen hadden ze elkaar plechtig be loofd geen geheimen voor elkaar te zullen hebben en nu, zes maanden later, hield Karei al iets voor haar verborgen. Soms, wanneer zij onverwachts in zijn studeerkamer kwam, merkte zij duidelijk, dat hij geheimzinnig deed. Bep was van nature niet achterdochtig, maar dat geheimzinnige gedoe van haar jongen echtgenoot, hinderde haar geweldig. Ja, zij zou tante Bertha, die de damesrubriek van „De Nieuwsbron" verzorgde, om raad vragen. Als zij 'savonds die rubriek eens een enkelen keer nalas, verbaasde zij zich dikwijls over de meest onmogelijke vragen, die tante Bertha te beantwoorden had. Adviezen over het verwijderen van vetvlekken wisselden af met raadgevingen over het huwelijksleven. Tante Bertha moest een dame zijn met veel ondervinding, meende Bep. En ongetwijfeld zou zij haar kunnen raden wat te doen met een echtgenoot, die geheimen voor zijn vrouw had. Zij zou het maar direct doen. Karei was uit en daarom ging zij aan de schrijftafel van haar man zitten. Toen zij haar brief af had en hem nalas, be viel hij haar niet. Neen, zij was lang niet dui delijk genoeg geweest. Bep zocht een nieuw velletje briefpapier in het vloeiboek van haar man en plotseling week de kleur uit haar gelaat. Was dat niet het schrift van haar man? Ja, waarachtig, dien brief had hij geschreven en blijkbaar was hij bij dat schrijven gestoord, toen Bep 's morgens zijn studeerkamer was binnengekomen. Zou ze hem lezen? Eigenlijk kwam zoo iets niet te pas, vond Bep, maar.waarom deed Karei dan ook zoo geheimzinnig? Zij gooide het met zich zelf op een accoordje en besloot alleen maar te lezen aan wien haar man geschreven had. „Beste Elly", luidde het opschrift. „Lieve hemel", hijgde Bep", zou Karei me bedriegen? Schreef hij brieven aan andere vrouwen? Hoe was het mogelijk, zes maanden waren ze pas getrouwd!" Dat opschrift hief haar laatste bezwaren op en zij las verder. Beste Elly, Met veel genoegen heb ik je laatsten brief ontvangen en gelezen, dat je mijn raad op gevolgd hebt. Ik ben het volkomen met je eens,- dat liefde het mooiste is, wat er in ons leven kan komen en daarom deed het mij leed...." Hier eindigde de brief. Karei had blijkbaar geen tijd gehad hem af te maken. Bep echter had er absoluut geen behoefte aan nog meer te lezen. De wreede waarheid was haar eindelijk onthuld! Karei, haar man, die haar dagelijks betuigde, dat zij de eenige vrouw voor hem op de wereld was, schreef minnebrieven aan andere vrouwenl Bep zat als een steenen beeld voor zich uit te staren. Wat nu? En ze was pas drie en twintig. Zou ze haar heele verdere leven on gelukkig moeten zijn? En zij had zich haar huwelijk juist als een leven in het paradijs gedacht. Zou ze naar haar ouderlijk huis terug gaan? Of zou ze Karei eens flink door elkaar rammelen en hem een verklaring vragen? Toen haar man een uur later thuiskwam, had zij nog geen beslissing genomen. „H'm, het ruikt lekker daar in de keuken", merkte Karei op, toen hij de kamer binnen kwam. „Ik heb het ook op dat gebied erg met mijn schattevrouwtje getroffen. Je bent de beste kokkin in de wereld". „Op Elly na", antwoordde Bep koel. Karei keek haar stom verbaasd aan. „Op wie na?" vroeg hij. „E-elly!" snikte Bep. „Elly? Wie is Elly?" wilde Karei weten. „O, houd je maar niet van den domme", be gon Bep. „Ik had al lang gemerkt, dat je iets voor me verborg. En nu weet ik eindeljjk wat het is.. Het is Elly en je schrijft haar minne brieven. Neen, ontken het maar niet, want ik heb het zelf gelezen. Daar in je vloeiboek! En het is niet de eerste keer, dat blijkt duidelijk uit dien brief en Karei stond te schudden van het lachen. „Moet je daarom lachen, jjj.. jij.." snikt» Bep. „O vrouwtje, wat een mop!" lachte Karei". Op dien brief, dien jij gelezen hebt, zal je een inktvlek gezien hebben? Daarom heb ik hem overgeschreven. In die lade rechts ligt de goede, die ik vanavond zal posten, lees hem alsjeblieft. Bep nam den brief en met open mond las zij het slot: deed het mij leed te hooren, dat je neus zoo glimt. Ik zou je raden hem 's ochtends en 's avonds met regenwater te betten. tante Bertha" „Maarmaarstamelde Bep. „Ik probeerde het voor je geheim te houden", legde Karei uit, „omdat ik er niet bepaald trotsch op was. Maar de zaken gaan niet al te best en, toen mijn vriend Pennert van „De Nieuwsbron" mij het voorstel deed, nam ik het met beide handen aan, want het levert behoorlijk wat op. Die brief is een van mijn adviezen aan de lezeressen van de damesru briek. Ik ben tante Bertha van „De Nieuws bron". Berouwvol legde Bep haar armen om zijn hals. G. (NADRUK VERBODEN.) wijze verdienstelijk gemaakt had, en op een belooning aanspraak kon maken. „Ik moet nog eens naar dat meesterstuk kij ken!" riep Gillibrand, en sprong van zijn stoel overeind. „Wij komen mee", riep de opgetogen mrs. Marshall, en schudde Betty van zich af. „Wat is dat!" Haar schot vertoonde de sporen van katte- klauwen, in vele kleuren en schakeeringen, en nu merkte ze ook cp, dat Betty's neus zinober, haar linkeroor groen en mauve, haar „O hemel!" gilde ze. „Betty heeft je schil derij bedorven!" Ze snelden naar het atelier, Ja, „Logos" was onherkenbaar geworden doordat een zekere Betty, van de kast op den ezel gesprongen, aan het doek was blijven hangen en, alvorens op den beganen grond te komen, verwoed gesparteld had. „O, Godfrey", jammerde mrs. Marshal. Maar op eenigen afstand van het doek stond in geestesvervoering de groote meester Fred Gillibrand, en prevelde: „Intens-subliem! Eenig-innig! Eudaemonisch- akrotistisch!" B. (NADRUK VERBODEM,

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 4