ALEXANDER DE GKOOTE OP HET
OOMLOGSPAD.
BALDER'S DOOD,
VOOR KNUTSELAARS.
1
ZATERDAG 4 NOVEMBER 1933
VAN TV KONING, DIE MET
T „MAGNIFICAT" SPOTTE.
LETTERRAADSEL.
s
Oplossing van 'den vorigen
rebws.
HOE NOEM JE
in.
Een puzzle.
'"/fv,
Wl
Oplossing vorig letterraadsel.
Koning Robert van Sicilië was een vorst, die
erg hoog van zichzelf dacht. Alles moest vooi
hem wijken en op iedereen keek hij met min
achting neer. Wanneer de menschen bij e
consecratie zich diep ter aarde ln e
besef van hun eigen nietigheid, bleef koJ11"8
Robert zoo recht zitten als een pijl, net of hij
zich als de gelijke van Onzen Lieven Heer
beschouwde.
Op zekeren dag begaf de vorst zich naar de
Vespers. Het koor deed zijn best om den plech
tigheden door schoone gezangen nog meer lus
ter bij te zetten. Het „Magnificat" ter eere van
Onze Lieve Vrouwe klonk zoo zuiver, als was
het een echo uit 's hemels opperzalen.
Daar hoorde de koning den regel:
„Deposuit potentes de sede et exaltavit hu-
miies".
Aanstonds liet hij den hofkapelaan bij zich
komen en vroeg hem:
„Wat beteekent die zin?"
„Machtigen heeft Hij van hun troon gestoo-
ten en de deemoedigen verhoogd!" antwoord
de de priester.
„O, dat slaat vast vast niet op mij, want mij
zullen ze niet zoo makkelijk van mijn troon
tillen en zéker kunnen dat de deemoedigen
niet!" hernam de verwaten prins.
De H. Dienst liep ten einde, maar Robert had
er geen eens erg in. Hij was aan 't knikkebollen
van belang en toen hij eindelijk wakker werd,
zag hij tot zijn niet geringe verbazing, dat de
kerk leeg was; alleen 'n ouë ziel lei de altaar
dwalen recht en doofde de kaarsen, die voor
het H. Sacrament 'n brandend braambosch had
den gevormd.
Dat was vreemd!
Waar waren zijn rijksgrooten? Waar was de
kardinaal, die den koninklijken stoet had be
geleid? Waar was zijn gouden kroon en zijn
hermelijnen ornaat?
En wat zagen zijn vingers eruit! Net vingers
Van 'n gewonen burgerman! Geen enkel juweel
flonkerde er meer aan! En wie had de eere-
teekenen weggenomen, waarmee zijn uniform
was bezaaid?
Hij trad op het altaar toe. Het oude moeder
tje kreeg 'n schrik!
Wat wou die rare man? Zeker het tabernakel
Openbreken!
„Help, help, dieven, dieven!" gilde ze, zoo
hard ze maar kon
„Ja, ik zal je, met je dieven! M'n paarden zul
len de dieven van mijn koningstooi aan hon
derd stukjes scheuren, snap je dat? Doe de
deur open van de kerk, in naam des konings!"
„In naam van de politie, bedoel je zeker!"
klonk 'n strenge stem daarbuiten. „Ik zie wel
hoe je staat te bibberen als 'n muis in de val!
We zullen je wel mores leeren, mannetje!"
Maar de koning gaf zoo'n geweldigen trap
tegen de poort, dat die uit het slot sprong. De
man van de harde stem kreeg het sluitijzer van
de deur tegen z'n kersepit en viel als 'n do
mino-steen tegen de wereld! Zijne Majesteit
Robert van Sicilië rende zoo hard naar zijn paleis
als hij kon, al viel het hem heel vreemd door
de straten te moeten gaan zonder door een
eere-wacht omgeven te zijn!
„Wat mot jij hier?" vroeg de schildwacht
vóór de vorstelijke woning.
„Loop naar de maan, kerel; laat me door!
Zie je dan niet met wien je te doen hebt?"
„En of! Met 'n idioot of met 'n gek; dat weet
ik niet precies! Grijp hem!"
Meerdere soldaten sprongen toe. 'n Officier
naderde.
„Kapitein Francavilla, zijn jullie stapel ge
worden? Opstandelingen? Voort, begeleidt mij
naar mijn vertrekken!" bulderde de vorst. Toe
vallig keek hij in een spiegel, die aan een zij
wand van het portaal hing. Hoe ontzettend was
zijn schrik: hij herkende zichzelf niet meer; het
was zijn eigen gezicht niet!
„Ik ben het slachtoffer geworden van too-
Venaars of van het booze oog. Die hebben mij
Veranderd!" verzuchtte hij
Door de lange gangen en spiegel-galerijen
stompten de barre soldaten den „gek" voort
naar de koninklijke opperzaal. Daar op den
troon, bevond zich 'n andere koning Robert, die
véél van den vroegeren weg had, alleen, zijn
gelaat was veel waardiger en drukte heel wat
meer majesteit uit!
„Zoo, leelijke oplichter! Bedrieger!" snauwde
Robert naar den nieuwen vorst!
De hovelingen schudden van 't lachen! Nee
maar, de gek nam geen blad voor z'n mond,
hoor! Die flapte het er maar uit!
Robert en de koning zagen elkaar aan. En de
eerste deinsde van schrik achterwaarts: hij had
in het gelaat van 'n Engel gezien. God had een
hemelschen gezant naar het koninkrijk van
Sicilië gezonden, om den spotter met het
„Magnificat" volledig beschaamd te maken. Er
Zat niets anders op, dan te gehoorzamen. Hoe
wel, het was erg, erg vervelend. Want Robert
zag hoe de lakeien met het narrenpak kwamen
aandragen, 'n Muts met schelletjes aan de punt
Werd hem op 't hoofd geduwd en die hem eerst
het hardst stroop om den mond gesmeerd had
den, gaven hem nu 'n marot in de hand, 'n stok
met 'n idioot beeldje, zooals de hofnarren ge-
Woon waren te dragen! Luide werd hij tot
overste der narren uitgeroepen. Hij moest voor
taan met de honden samen eten en 'n aap hield
hem gezelschap! Iedereen stak hem den gek aan
of veegde z'n schoenen aan hem af. „Hallo, Ko
ning", riepen ze dan, „hoe maakt Uwe Majes
teit t?" en mam schaterlachen, dat de wanden
Van 't paleis er zoo van dreunden!
Zoo gingen twee jaren voorbij. De Engel had
Veel veranderd, wat onder Robert deerlijk in
het honderd geloopen was. De armen van het
eiland werden niet langer in 'n hoek gezet, maar
met de onderscheiding behandeld, die hen als
de naaste bloedverwanten van Jezus toekwam.
Er liepen geen menschen meer zonder werk en
de ondragelijke belastingen werden zeer sterk
verminderd. Er was tijd voor gepast vermaak
en studie, 's Zondags rustte men uit van den
arbeid en waar de koning zich vertoonde, werd
hij door zijn onderdanen luide toegejuicht. Hij
gaf den kinderen 'n tikje tegen hun wang en
had altijd 'n vriendelijk woord over voor de
menschen met zilveren haren want „voor den
ouderdom zult gij opstaan" staat er geschreven.
Toen die twee jaar om waren, gaf de koning
zijn verlangen te kennen om zijn broeder, den
Paus van Rome, Urbanus, te gaan bezoeken.
Ook was hij uitgenoodigd door den Keizer zelf.
Dat was 'n stoet! Ik weet niet hoeveel schepen
er noodig waren om paarden, prachtkoetsen,
lakeien, generaals, rijknechten en wat niet
meer naar Italië over te zetten (Scilië is immers
'n eiland)! De menschen trapten mekaar de
teenen van de voeten om den schoonen optocht
te zien en ze lachten zich 'n kriek, toen ze den
hofnar zagen in z'n malle kleeding van vosse-
staarten! De aap was net eender gekleed en die
twee brachten heel wat vroolijkheid teweeg,
hoor! Doch toen de leden vernamen, dat deze
hofnar zoo brutaal tegen hun dierbaren koning
was opgetreden, dat hij hem voor oplichter en
bedrieger en voor alles wat maar mooi en lee-
lijk was, had uitgemaakt, kende hun woede
geen grenzen. Zij staken den vuist tegen hem
op en de kleine jongens mikten met eikels naar
zijn narrenkap! Robert dacht bij zich zelf: „Ik
zal alles wel tegen mijn broeder, den Paus, en
mijn vriend, den keizer, vertellen!" doch toen
hij voor deze hooge personen -stond, werd hij
niet door hen herkend! Zij waren zéér vrien
delijk en uiterst voorkomend jegens den Engel,
maar van hem namen ze haast geen notitie,
zoodat Robert troost ging zoeken bij zijn ka
meraad, den aap, met wien hij over één kam
geschoren werd!
Op 'n middag werden de Sicilianen uitgenoo
digd de Vespers bij te wonen in de kapel des
Pausen. De Heilige Vader had plaats genomen
op den troon. De koorzangers hieven het „Mag
nificat" aan.
„Machtigen heeft Hij van hun troon gestoo-
tenI" klonk het door de gewijde ruimte. De
Paus boog in deemoed het hoofd. Hij wist, als
de wijste man op aarde, hoe de grootheid en
de glans der wereld als een bosje brandend
hooi verdorren, 'n Gesnik werd gehoord. De
hofnar lag op den grond uitgestrekt in den
vorm van 'n kruis. Door zijn lichaam trilden
schokken van verdriet. De Engel zag het en
over zijn zeer mannelijk gelaat gleed een glimp
van voldoening.
Na afloop van den H. Dienst zond de hemel-
sche gezant de leden van zijn hofhouding weg;
alleen de nar mocht blijven. Rood van schaam
te stond hij voor zijn gebieder; nu en dan tin
kelden de zilveren schelletjes aan zijn zotskap.
De aap zat naast hem en keek niet-begrijpend
om zich heen.
„Ben je Koning?" vroeg de Engel.
„Nee, ik ben 'n dwaas, géén koning!" luidde
het antwoord.
„Wat zou je graag willen, Robert?"
„Hetzelfde wat Gij wilt, vreemdeling, naar
wien ik nauwelijks de oogen durf opslaan!"
Toen daalde de Engel van den troon en legde
met een gebaar van oneindige teederheid zijn
hand op Robert's schouder. Deze voelde een
siddering van geluk door zijn lichaam trillen
en hij durfde nauwelijks het hoofd op te hef
fen
„Dank U, dank U!" stamelde hij in de grootste
verwarring.
„Laat ons bidden!" beval de Godsgezant.
Beiden bogen zich diep ter aarde. Er viel een
licht in het vertrek als van zonnestralen, ge
zeefd door kleurige kerkruit. In dat licht ver
dween de Engel en Robert keerde weer tot zijn
vroegere waardigheid terug, maar geenszins tot
zijn ouden trots! Hij overleed na een voorspoe
dige regeerihg, diep betreurd door zijn rijks
grooten en zijn volk.
Mijn geheel bestaat uit elf letters en stelt Mid-
deleeuwsche speellieden voor.
1
2
3
4
6
7
8
9
10
11
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
1 Romeinsch letterteeken voor het getal 1000
2 Een schoone, zwarte delfstof, die zeer hard
is en voornamelijk gebezigd wordt tot het
vervaardigen van sieraden.
3 Indiaansche bootjes, schuitjes van boom
schors.
4 Riviervisschenopgeschoten jongens of
meisjes, die wel groot, maar niet zelfstan
dig zijn.
5 Door de inlanders met fraaie kleuren en
figuren versierde (stoffen, doeken, enz.).
6 Het te zoeken woord.
7 Naam eener befaamde vrouw, die een rol
vervulde in de belegering van Haarlem
door de Spaansche troepen.
8 Niet met andere metalen verbonden, zuiver
9 De beide punten van de as, waarom de
aarde in een etmaal schijnt te draaien.
10 Vrucht, wier zaden onder een stevig vlies
door een vleezig of saprijk vruchtmoes om
geven zijn.
11 Het tegengestelde van Zuiden.
Rust der ziel is het eenigste geluk, dat wij
gedurende onzen pelgrimstocht kunnen genieten.
Toen Philips van Macedonië gestorven was,
werd Alexander koning. Hij was nog slechts
twintig jaar en als jongen had hij gedroomd
het oude Troje te bezoeken, waar eens de dap
pere Achilles had gevochten. Ook wilde hij naar
Perzië toe, om daar koning Dareios te bestrijden,
tevens om zich te wreken wegens de invallen
van Xerxes. Hij bezócht Troje. Op het graf
van Achilles liet hij olie neerdruipen en, ter
Koning Xerxes van Perzië slaat zijn krij
gers gade. Toen de Grieken zijn vloot
vernietigden (bij Salamis, 480 v. Chr.),
liet de dwingeland de zee geeselslagen
toedienen l
eere van den held, liep hij met zijn vrienden
snel om het graf heen, naar de gewoonte dier
dagen. Toen stelde hij zich aan het hoofd zijner
troepen om Dareios (330 v. Chr.) tegemoet te
gaan. De Perzische vorst had óók niet stil ge
zeten en zijn leger in slagorde geschaard het
stond aan de overzijde eener rivier.
Alexander wou dadelijk op den vijand los,
maar een vriend wilde hem daarvan terughou
den, omdat de dag al te ver gevorderd was en
de oevers zéér ontoegankelijk waren.
„Wat", riep Alexander uit, „we zouden zeeën
en meren oversteken en voor zoo'n rivier blijven
staan Dat zal niet gebeuren
Meteen dreef hij zijn strijdros het bruisende
water in, gevolgd door zijn ruiters. De golven
dreigden nu en dan de dappere krijgers te ver
zwelgen en ze sloegen over de witte vederplui-
men van Alexander's helm heen, doch deze
wilde van wijken niet weten. De pijlen der
Perzen gonsden hem als snelle ijlboden des
doods om de ooren, doch hij hield strak op
den anderen oever aan. Daar ontwikkelde zich
een gevecht van man tegen man. Het paard van
Alexander niet Bucéphalus, dat de vorst, nog
zéér jong, getemd had werd onder hem weg
geschoten. Geen nood Hij streed onverminderd
verder en slaagde erin de Perzische troepen op
de vlucht te drijven.
Dareios zelf was bij dezen slag niet persoon
lijk tegenwoordig, doch hij brandde van ver
langen zich met zijn tegenstander te meten. Hij
marcheerde met zijn strijders mee, doch werd
van een gedeelte van zijn leger gescheiden door
de invallende duisternis. Alexander slaagde erin
hem in de engte te drijven en zoo vond het
tweede treffen plaats. De koning der Perzen
wist den vorst van Macedonië te kwetsen in een
gevecht van man tegen man, doch dit nam niet
weg, dat zijn leger het onderspit delfde, de
koninklijke *tent, de gemalin, de moeder, de
dochters van Dareios, schrijnen met goud en
edelsteenen vielen den overwinnaar ten deel.
De jeugdige Alexander temt het ros Buce
phalus, dat bang was voor zijn eigen
schaduw.
Het mooist van alles leek 'n kistje, dat kwistig
met kleinoodiën was versierd.
„Wat denken jullie wel, wat ik in dit kistje
wil bewaren vroeg Alexander aan zijn rijks-
groeten.
„Misschien juweelen of sieraden
„NeenEr ik maar één zaak, die goed genoeg
is voor dit schrijn: het verhaal van Troje's
ondergangDit zeggende, plaatste de vorst
het perkament in het fraaie meubelstuk.
Verder ging de tocht. Al dieper op het hart
van Perzië aan. Alexander's leger naderde de
plaats, genaamdhet huis van den dromedaris,
„Gaugamèla" (331), niet ver van de ruïnen van
Ninive. Deze plaats heette daarom zoo, wijl
eens 'n Perzische koning juist in die streken
op den rug van 'n dromedaris aan den greep
zijner vijanden was ontkomen. De bultenaar
werd nu voortaan door de inwoners vertroeteld
en verzorgd.
Dareios III Codomannus had de maatregelen
tot tegenweer niet verzuimd. De wagens-met
zeisen waren verbeterd, de bevelen verduide
lijkt onder het mengelmoes van Parthen en
Babyloniërs, Armeniërs, Meden en vele andere
volken meer, die den vorst moesten gehoor
zamen. De leider der Grieken vond een leger
tegenover zich, dat tien, wellicht twintig maal
zoo groot was als het zijne en dat op eigen
terrein strijden kon. Een uitgestrekte vlakte
was bezaaid met tenten, paarden en krijgswa
gens en het geroep der dappere soldaten klonk
als het rollen van de branding.
„Val de Perzen in den nacht aan I" aldus
rieden Alexander's generaals hun vorst.
„Ik wil geen overwinning wegstelen I" gaf
deze fier ten antwoord.
Den volgenden ochtend kleedde de aanvoer
der der Grieken zich in een schitterend harnas,
'n Zilver-glanzende helm zette hij ztch op het
hoofd, 'n Zwaard van het fijnste staal, het ge
schenk eens konings, droeg hij in de vuist. Plot
seling wiekte een arend aan en wees den Grie
ken den weg naar het vijandelijk kamp. Toen
de soldaten dat zagen, kende hun geestdrift geen
grenzen i
Persoonlijk leidde Alexander den aanval op
die Perzen, welke door Dareios zelf werden aan
gevoerd. De vorst stond in een strijdwagen,
omgeven door een eerewacht. De menner van
zijn paarden werd door een Grieksche pijl ge
troffen en aanstonds verspreidde zich het ge
rucht, dat Dareios gesneuveld was. Dit was
voldoende om de grootste verwarring in de
Perzische gelederen te stichten. De soldaten
zochten een goed heenkomen, achtervolgd door
de Grieken. De koning eveneens. De nederlaag
was volkomen. Aan de macht van den derden
Dareios was een einde gekomen (331). Hij
vluchtte naar het verre Oosten, wellicht om er
een nieuw koninkrijk te stichten, doch een
zijner rijksgrooten, de satraap Bessus, liet hem
verraderlijk vermoorden (330) de broeder van
den vorst, die hem later te pakken kreeg, deed
den verrader onder vreeselijke folteringen ter
dood brengen.
Te Susa liet Alexander zich als koning van
Perzië huldigenhier viel hem de staatsschat
in handen50.000 talenten goud en zilver. (Bij
de Grieken deed één talent ruim ƒ25.000). Twin
tig duizend muilezels en vijf duizend kameelen
waren noodig om alle kostbaarheden weg te
sleepen
Eindelijk werd Persèpolis bereikt, de stad des
koningsHier plaatste Alexander de Groote zich
op den troon, die door een gouden baldakijn
was afgedekt. Er werd een groot feest gegeven
in de cederhouten vertrekken, welke in de
nabijheid der Perzische grafkelders waren ge
legen. Na afloop van dit feest maakten de
veroveraars een rondgang door de luisterrijke
vertrekken en staken die met hun toortsen in
brand
Van nu af vertoonde de koning zich veelal
met de tiara des overwonnen vorsten op het
hoofd en ook zijn gewaad koos hij volgens
„Plotseling wiekte een arend aan
(Uit: „Mighty men" by E. Farjeon).
Perzischen snit. De Grieken en de meerderheid
zijner Macedonische rijksgrooten konden dit
echter moeilijk zetten de Perzen waren toch
maar halve wilden, barbaren, naar hun oordeel.
Zij konden het niet verdragen, dat Alexander
volk en volk, Griek en Oosterling, gelijk wou
stellen. Jonge edellieden spraken af den vorst
tijdens hun nachtwake te dooden, doch een
Syrische „heks" wist hun plan te verijdelen,
door den koning langer dan gewoonlijk aan
tafel te houdenDeze doodde in een vlaag van
drift zijn vriend Clitus, welke hem eens het
leven had gered.
In 326 v. Chr. heeft Alexander de Groote een
poging gedaan, om „het einde der wereld",
Indië, te bereiken, maar zijn soldaten dwongen
hem terug te keeren. Te Babyion overviel hem
een ziekte, die hem in enkele dagen wegrukte
hij was slechts 33 jaar oud. Er waren méér prin
sen van zijn familie zoo jong gestorven, en
daarom is het verhaal misschien niet waar, dat
zijn eigen landgenooten, boos wegens zijn op
treden als Oostersch heerscher, hem om het
leven gebracht zouden hebben.
In de godenleer der oude Scandinaviërs was
Balder of Baldur de god van het licht en van
de lente. Hij was de schoonste onder Odin's
zonen en ook de menschen hielden veel van
den goud-lokkigen jongen.
Zijn tweeling-broeder, Hoedur, was blind
geboren. De oorlog was aan hem gewijd, maar
méér nog wijdde de krijgsgod zich aan Balder.
Het huis, waarin zij woonden, had 'n dak
van klinkklaar zilver en werd gesteund door
gouden pilaren. Niets onreins, niets onzuivers
mocht de woning besmetten, waarin het broe
deren-paar huisde.
Balder kon de toekomst voorspellen, alleen,
zijn eigen lot hielden de Asen voor hem ver
borgen. „Asen" werden genoemd de achttien
godinnen en dertien goden, van Odin afstam
mend.
Nu gebeurde het, dat Balder door nare droo-
men werd gekweld, 'n Donkere, dreigende
wolk had zich voor de zon geschoven en be
dekte met sombere schaduw heel het land. De
lieflijkste bloesems en bloemen dorden en ver
welkten en de krachtigste stammen vielen rot
tend uiteen. Temidden van al deze duistere
vóórteekens deed zich 'n holle stem hooren:
„Wee, wee, wee! Balder, de schoone Balder
stierf!"
Niet zoodra had Odin, de oppergod en der
goden stamvader, van deze droomen gehoord,
of hij besteeg zijn raven-zwart ros, dat hem
langs menigen moeizamen en gevaarlijken weg
naar de onderwereld voerde; hier heerschte
Hella, de dochter van den boozen Loki, god
des vuurs en der vernietiging. Gróót was
Odin's verbazing, toen hij in de vóórzaal 'n
feestdisch zag aangericht. Alles blonk en flon
kerde van goud en de warme tinten der tapij
ten vertelden, dat 'n zéér aanzienlijke disch-
genoot verwacht werd. Aan het hoofd van de
tafel, de plaats der eere, stond één troon ledig.
Odin vervolgde zijn weg tot hij aan een spe
lonk kwam, waar een zeer wijze wichelares
woonde.
„Wie zijt ge en waar komt ge vandaan om
mij te storen in mijn rust?" vroeg de kol
met verre stem.
Odin durfde zijn naam niet noemen en zei
maar zoowat. Daarna vroeg hij:
„Voor wien heeft de so abere godin der
doodsvallei haar feestdisch aangericht?"
„Voor wien? Wel, voor Balder natuurlijk!
Voor wien anders? Weet je dan niet, dat Hoe
dur hem zal vermoorden?"
„En wie zal den dood des Lentegods wre
ken?"
„Dat zal de zoon der aard-godin doen. Hij zal
zijn raven-zwarte lokken niet kammen, eer hij
bij het lijk van Hoedur staat!"
De alvader Odin verliet treurig het hol van
de wichelares.
Doch in godenheim, Asgard, had Balder's
moeder niet stil gezeten! Heur knechten ver
vulden heel de aarde met het verzoek, de bede
aan alle levende en ieveniooze wezens, aaa
mensch en dier, aan plant en metaal, aan vuur
en water, aan boomen en krankheden, om haar
geliefsten zoon te willen sparen. Letterlijk
niets vergaten zij aan te loopenbehalve
den altijd groenen marentak, bloeiend op 'n
eikenstam, welke den toegang tot Walhalla
overschaduwde. Ja, wie zou daar ook aan ge
dacht hebben?
De dienaren keerden met vroolijk hart terug,
want zij hadden overal het prettigste onthaal
gevonden.
Balder's moeder zette zich, nu weer gerust
gesteld, aan haar spinnewiel en de overige go
den hervatten het ranke spel met den gouden
discus (werpschijf).
Ten laatste begon hun dit te vervelen. Zoo
plaatsten zij schertsend den jongen lentegod
in hun midden en wierpen hun messen en
knotsen naar hem. Toevallig was Loki even
eens in de buurt en die vond het bar vervelend,
dat het Asen-volk zoo'n schik had! Ze nam de
gedaante eener oude heks aan en ging tot Bal
der's moeder.
„Waarom" vroeg deze „hoor ik de go
den zoo hard lachen?"
„Wel, ze smijten met messen en stokken naar
den zonnegod, dien zij in hun midden hebben
geplaatst."
„O, dat kan geen kwaad! Alle zaken tusschen
hemel en aarde hebben plechtig bezworen den
god geen leed te doen!"
„Hoe zegt U? Alle zaken tusschen hemel en
aarde?"
„Ja, ja, alle, behalve dan dat onnoozele ma-
rentakje en dat kan niemand deren, waar?"
„Zoo, zoo, groote Moeder van goden en men
schen, dat kan niemand deren!"
Met deze woorden verwijderde Loki zich.
Hij brak 'n twijg van den marentak af en begaf
zich naar het speelveld der Asen. Daar stond
de blinde tweeling-broeder van Balder, Hoedur.
„Waarom speel je niet mee met de goden,
Hoedur?" aldus vroeg Loki valsch.
„Hoe kan ik dat? Ik ben immers blind en
weet niet eens waar ik gooien moet!"
„Dan zal ik je daarin les geven, dat kost
heelemaal geen moeite!"
„Maar ik heb niets om mee te werpen!"
„Hier is 'n werpspies. Gooi die naar je broer!
Je zult niet missen!"
Hoedus wierp met groote kracht naar Balder.
Inplaats van luid gejuich klonk een snerpende
gil over het zonnige veld: de marentak was
den Jongen God midden in *t hart gesneld!
Tevergeefs beweenden de overige goden den
jongen held. Tevergeefs omvatte Hoedur het
ontzielde lichaam De zonneglans over Balder's
gelaat kwam niet weerom; die was uitgebluscht
als het licht van 'n kaars op den kier van
'n venster. Met de grootste moeite slaagde Odin
erin de verhevenen tot bedaren te brengen;
zij begeleidden den doode naar den oever der
wijde zee.
Hoedur doolde intusschen langs de muren
van het godenverblijf, tot hij bij zijn moeder
kwam. Deze had haar troon beklommen en
aldus hoorde zij haar blinden zoon spreken:
„Zeg mij, o moeder, wat ik kan doen om
mijn broeder terug te brengen? Zou ik mijn
leven niet kunnen verruilen tegen het zijne?"
„De Dood heeft Balder aangeraakt en niet
gij, mijn zoon! Maar misschien vermogen wij
nog iets, alvorens alle hope op te geven! Daar
voert een geheime weg van hier naar de onder
wereld. Geen levend wezen heeft buiten den
alvader dit pad ooit betreden. Negen dagen en
negen nachten duurt de rit op Odin's ros
Sleipnir. Geen vallei, geen steilte, geen ijs,
geen duisternis noch koude mogen je stuiten
in je snelle vaart. Je zult Sleipnir nog moeten
dwingen het rooster over te stappen, dat den
weg dreigt te versperren. Eindelijk zul je het
verblijf van Balder bereiken en de godin mede-
deelen welk verdriet ons heeft getroffen door
zijn dood!"
„Maar moeder, dit is toch niet de weg, dien
'n blinde kan inslaan?" zeide Hoedur.
„Een ander zal dan voor je gaan en al
hem ongezien begeleiden!"
Onderwijl hadden de Asen groote
stammen geveld en er 'n brandstapel va:,
maakt; deze mutsas"d werd aan boord van
Balder's schip „Ringbom" gebracht. Met bloe
men en festoenen vervroolijkten de goden
het hout; met gouden vaatwerk en spangen
evenzeer. Dan droegen zij den doode op hun
schilden naar zijn vlammenbed. Maar zóó
zwaar was het schip beladen, dat de komst van
Hyrroken, de reuzin, noodig was om het in
het water te stuwen. Op 'n weerwolf kwam
zij aangerend; slangen dienden haar tot leidsels.
Het vaartuig stiet met zóó'n geweld van den
oever af, dat de aarde beefde en de goden als
riethalmen tegen elkaar knakten. Odin bracht
nu zijn tooverring aan boord, fluisterde zijn
dooden zoon geheimnisvolle woorden in het
oor, Thor stak den mutserd aan en in banieren
van vlammen gehuld koos de „Ringhorn" zee.
De vurige wimpels aan den brandstapel kleur
den het water rood als bij den ondergang der
zon.
Nimmer is het gelukt den doode uit het schim
menrijk terug te leiden. De godin eischte, dat
alles en allen ter wereld Balder moesten be-
weenen, dan zou hij pas herleven. Ijlings togen
Odin's dienaren heen om de tranen te verzame
len, die maar al te zeer vloeiden op het ver
nemen van des lentegods jammerlijken dood.
Alleen 'n ouwe kol ergens in 'n krocht wilde
niet schreien:
„Is Balder dood en komen jullie om tranen
te verzamelen? Daar zal ik m'n oogen niet nat
om maken! Laat janken wie wil, ik niet! Hij
blijve, waar hij is!"
Het was de booze Loki, die de gestalte van
'n heks had aangenomen. Zóó begrepen de
snelgewiekte boden, dat alle moeite vergeefsch
was geweest.
Roer noemde het „Misbruik der natuur" en
Bob noemae het,,'k Weet 't niet, hoor, dan
kunnen ze vast niet zeggen, dat ik het mis heb
Voor deze week nog een puzzle. Heel een
voudig te maken. De bovenste teekening bren
gen we over op karton of op triplex. Ge
bruiken wij karton, dan snijden we langs
de lijnen en bij triplex zagen we de stukken
uit. Hebben we deze elf stukjes, dan probeeren
we, om van deze stukjes de onderstaande fi
guren te leggen. Gemakkelijk zal het niet gaan,
maar met een weinig geduld kom je er best.
En., de lange winteravonden staan voor de
deur, dus tijd in overvloed,
„Ja", zei ik, „die slag is jou, maar dan óók niet
meeloten naar de drie prijzen
Weten jullie het wél Nog géén antwoorden
inzenden vóór het zesde prentje is geplaatst
De hazen moeten het thans onder de geweer
schoten der jagers wél ontgelden. De jacht is
„open" en menige langoor maakt 'n buiteling
onder het moordend schroot uit de tweeloops
wapens! De poelierszaken hangen het smake
lijke wild te kijk voor het publiek, dat aan het
inscheuren der ooren probeert te weten te ko
men, of het boutje malsch dan wel taai is.
scheurt de „lepel" gemakkelijk in, dan heeft
men met 'n jong dier te doen, dat niet al te
hooge eischen aan de kracht van de tanden zal
stellen.
Wat mij betreft, ik vind zoo'n uitstalling
altijd 'n zielig gezicht. De vochtige oogen,
waarover de dauw van het knollenveld nog
schijnt te zweven, verstard voor altijd. Mis
schien komt het ook, doordat ze open staan,
hetgeen dan weer tot de fabel aanleiding heeft
gegeven, dat 'n haas geen oogleden zou bezit
ten! Of hij ze heeft! De snelle „loopers" ver
stijfd, de eenige wapens, die 't dier bezit tegen
zijn tallooze belagers. Komt daar iets aan te
mankeeren, dan kan hij zijn testament wel ma
ken. Zijn zonderlinge loop valt dadelijk op aan
vossen en raven en die rusten niet, vóór ze aan
Lampe's leven een einde hebben gemaakt. Heel
het sportieve, dat dezen grooten sportsman
kenmerkt, zijn open leven buiten konijnenho
len, zijn steevaste paadjes, die hij dagelijks,
bijna op de minuut af omstreeks denzelfden
Nog 'n vijand van jonge haasjesde uil,
tijd passeert, en die alléén door hém gebruikt
worden, alles afgeloopen! Ook doet mij vreemd
aan het groote gezelschap hazen, die aan zoo'n
stang naast elkaar hangen. In de natuur is de
haas 'n echte kluizenaar, die heelemaal niet
van gezelschap houdt! Jaag twee hazen op in
het veld en zij zullen allebei 'n verschillenden
kant uithollen, telkens omziend, hoe het met
de snelheid van den vervolger staat.
Dat kluizenaars-bestaan zit het fraaie dier in
het bloed! Wanneer de jonge haasjes ergens
tusschen het hooge gras in een open veld ge
boren zijn dat gebeurt 'n keer of vier en
hangt ook van de hoeveelheid voedsel af, die
het dier kan vinden liggen ze heel knusjes
bij elkaar. De oogen zijn al aanstonds open, net
als bij jonge hertjes. Eer 'n week verstreken is,
heeft ieder jong z'n eigen legertje in de buurt
van moeder's leger. Deze roept ze gezamenlijk
aan den maaltijd en dan gaat ieder weer z'n
eigen weg. Maar goed ook, want stel je voor,
dat 'n koe met d'r plompe pooten al grazend
zoo'n nest zou vertrappen! Dan zou het met
alle vier of acht gedaan zijn, terwijl er nu maar
één sterfgeval mee gemoeid zou zijn! De moe
der-haas gaat erg voorzichtig te werk wanneer
zij haar kindertjes bezoekt. Ze maakt lange
omwegen, loopt de jonkies soms onverschillig
voorbij, springt over hen heen en verdwijnt
dan op geheimzinnige wij ze,om na enkele mi
nuten weer boven.gras te komen; juist in
die paar minuten heeft zij haar babies ver
zorgd! Ook doet zij moeite, om den reuk van
haar spoor te verbergen. Les in het vermijden
van gevaren geeft zij haar kroost niet. Ieder
moet maar op z'n eigen houtje aan den loeren
den dood zién te ontkomen en dat lukt won
derwel, gezien het scherpe instinct voor ge
varen, dat moeder Natuur aan deze dieren
heeft geschonken.
De achterpooten van den haas „het" haas
zeggen veel jagers! zijn reusachtig ontwik
keld en het dier kan er geweldige meppen
mee uitdeelen. In onderlinge gevechten, die
vooral man tegen man plaats vinden, vallen
soms rake tikken, zoodat de „wol" ervan af
vliegt! Maar ook stellen deze achterpooten het
dier in staat met 'n kolossalen sprong te ont
komen aan Reintje, die zijn leger tegen den
wind in is genaderd en plotseling in het
leege gras staat te turen. Ook 'n tegenvaller
voor den aartsschelm! Terwijl vos en das een
echtverbintenis voor het leven sluiten, doet
de haas dat niet en laat de verzorging der
kleintjes geheel over aan de moeder.
Het spoor van 'n haas is véél grooter dan
dat van 'n konijn. De vóórpooten komen het
eerst neer en daarvóór komt de „prent" der
achterpooten op kikvorschen-manier. De in-
druksels der vóór-„loopers" zijn klein, die de*
achter-„loopers" zijn veel langer en breeder.
Ontario-meer.
1. O, voor nul2. ons, voor hectogram3. veter
4. bedaagd5. verdragen6. Ontario-meer7.
vermogens 8. lebmaag9. geest10. fez1L
U voor-Réaumur.