jj- t m m HET ERFGOED. HET ALIBI. WOENSDAG 8 NOVEMBER 1933 MUNKO'S WRAAK. f, JtltS In het vroege morgenuur van een heerlijken zomerschendag zwom Munko de otter heel zachtjes en behoedzaam door het moeras, de groene heesters en het riet. Hij wilde naar den slootkant om zich dan in een klaverveld te verstoppen. Hier bleef hij een poosje onbe weeglijk liggen om zijn weg verder door het ie te groen voort te zetten. Achter hem en Doven hem zongen de vogels, hij hoorde het zac te kirren van de houtduiven en de riet- snippen, het kwaken van de kikvorschen ergens in een sloot. Het was verrukkelijk weer, over et veld lag een sluier van nevel. Heel in de verte klonk heel duidelijk de langgerekte roep van wilde ganzen die naar zee togen, dat kon je goed hooren, omdat het zoo stil was. De otter verlangde naar zijn vrouw en kinderen. Ze lagen in het hol. Langzaam kroop Munko voort, het ging niet gemakkelijk met zijn korte kromme beenen en zijn logge lijf maar hier in het klaverveld was hij ten minste beschut tegen onbescheiden blikken, want de otter mocht niet gezien worden. Hier waren lekkere haasjes of patrijsjes te bemachtigen: otters heb ben een onverzadigbaren eetlust die aan vraat zucht grenst. Hij was een voorzichtig gerouti neerde reiziger en hij was ook een beetje vreesachtig, maar daar bestond op het oogen blik eenige reden voor. Immers aan het geluid van de vogels kon men hooren dat er onraad was, want de dieren waren solidair, ze waar schuwden elkander. O hij wist het al, opeens yook hij de scherpe lucht van honden. Hij her innerde zich jaren geleden een afschuwelijken strijd met die monsters. Hij moest eens even het terrein gaan verkennen en plotseling ont stak hij in drift, ja, werkelijk, daar waren honden en ze waren hem op het spoor hoe veel dat wist hij niet. Zoo snel als zijn plompe, korte pooten 't toe lieten kroop hij terug in de sloot en zakte tus- schen het dichtbegroeide groen ongemerkt in het water terug. Daar konden ze hem ten minste niet ruiken, want het water maakt reukeloos. Munko voelde er niets voor om te gaan vechten, hij was niet laf, maar als huis vader had hij plichten en moest hij om zijn kroost denken. De weg naar huis toe was niet gemakkelijk, daar moest je den tijd voor ne men. Het otterwijf was zoo gewikst in het be denken van listen en streken om de menschen op een dwaalspoor te brengen, dat die het wel niet zouden kunnen vinden. Maar daar had hij zelf op het oogenblik niets aan. Hij had een doodelijken haat aan die lamme honden bezwo ren, tegen een groot aantal van hen moest hij het afleggen. Hij wist dat ze niet konden zwemmen en daarom was hij veilig in water. De wind blies kleine rimpelende golfjes in het slootwater. In het riet borrelde het, het hout knarste en toen viel er iets met een har den plons in het water, zoodat het van alle kanten opspatte. Tegelijkertijd hoorde hij hard loopen en snuiven; nu begon de zaak toch een ernstiger aanzien te krijgen. Hij rekte zijn lijf uit tot een lange smalle streep en wachtte bij een vooruitstekende punt klei totdat het weer rustig zou worden. In de nabijheid was een esch, die zijn takken ver over het water had uitgestrekt en op een van die takken liepen warempel twee of drie van die honden Ze maakten hoorbare geluiden met hun neus, wat zeker verbeelden moest, dat ze hem geroken aden en blaften daarbij opgewonden. Maar hij had ze in de gaten, zonder dat ze em zagen. Toen riep de jager, hun baas, iets, waardoor ze nog zenuwachtiger werden. Maar Munko lachte hen uit, ze hadden watervrees, B' w.ls* hjJ- M dat lawaai van die bende was fvr slot maar humbug! W^!el,V,°frzichtig stak hij ziJn neus boven de terviakte, om wat frissche lucht te happen. dool kZ0° 3 hij Z3g' dat 26 naar hem keken, tie v Weer onder- Dat werd een leuk spelle- htin renden ze als bezetenen, zoodat ze over iaee.eig?f P°°ten duikelden. Toen ging de staan °P den vooruitstekenden boomstam Ze w' W1J i de honden dat water inioeg. lend w8n gelukkig; draaiend en kronke- water ze Jn een draaikolk terecht. Het het vocht vf °m heen' terwijl als fonteinen schend Mn °°ren en neus SP001- Intus- zijn ho^n Jfw°/edUldig te wachten achter lieven hun li' -3t het zijn belagers zou be- in doodeliikperV° gmg te staken. Hij verkeerde terwijl hij d °ngerustheid °ver zijn familie en ken deed hii dlePzlnhig over zat na te den- Er was een ntf onaangename ontdekking, kelijk, het was vijand op de kust, wer- ^unk° was bang veI. te springen. hond, een stiek^°d0dden tbrUinharig® men. Van drift puildè Ultstekend kon zwem- P: de otter za<i er 1L r,onde oogen uit zijn uit met die ronde afscbrikwekkend men die ronde ^schrikwekkend bovenlip verachtelijk nnl°Tande kogels, de fijn gebit kon zien da?S !°kken' z°odat je bestond. Zoo zag hij eruit =1 s^herPe naalden en driftig was. Hij kon ziin 'S hl-> opgewonden jachthond afhouden. Deze k niet van den tusschen het riet met de be<WP behoedzaam deren. Nu, hij wist zich wel te v '"5J?cm te na- dit ondier, haar hoe stond het tegen kroost? Zou hij de verblijfp]aatsnu met zijn milie te weten komen, het' werd amfr de fa" de bruine hield ziin zotten, harigen V§' Want in die richting. Dat moest verhoed w„ Munko liet een zacht gebrom hooren d mede trok hij de attentie van den hond luisterend bleef staan. Ook zijn baas scheen ^at gehoord te hebben: hij riep iets en keek u gauw het water in en dan wachten wat er h°u gebeuren; de list gelukte, de hond sprong a'0m na, terwijl de man aan den oever met de zwaaide. Dat beteekende dat de andere onden ook moesten komen, maar hij lachte Ze g'ngen a!s gekken te keer, terwijl ze te U? ,tong uit bun bek in het water lagen pci,.ra.!'te Het was een onordelijke bende Wee^r C",- l^uuko zou niet beducht zijn ge rust ier ln 'en, e iacbihond niet zwiigend en hadden TS jyven doorzwemmen. Eindelijk de strhrf anderen ket °Pgegeven en nu ging hachSi ZX*7Je brUine al'een. Dat werd eneujk, er moest iets gebeuren. ^Ch en kroop onder de bladeren. Ziezoo" nu Sr Lm00* dr°fg terWi'] ziin «hteiwoi- zoli n0g op den bodem van de slont ocht. Maar het was of het alles stiller werd- Van d Zl Wf d6n doordrmgenden geur a den jachthond, maar het was of het seblaf ook de stem van den jager hoe langer hol wakker werden, als klinkend van verweg De otter kon voorloopig uitrusten het ook een vermoeiende dag geweest. -Een "Warm kraaien, die zich op de top van een populier had gewiegd, vloog heen, het werd hoe langer hoe stiller in de omgeving. Nu hij ze die poets gebakken had, wilde hij maar, dat ze hem zouden vergeten. Na een poosje waagde hij zijn schuliplaats te verlaten en ging op de steenen liggen. Daar placht Munko zijn zonnebaden te nemen en terwijl de zon lekker op zijn huid inwerkte, kreeg hij slaap. Neen, dat mocht niet; hij moest zijn oogen open houden en niet toegeven aan het verlan gen van een middagdutje. Hij rekte zich eens uit, keek oplettend naar alle kanten en voelde zich op zijn kromme beenen staande als een overwinnaar! Zou hij een wandeling naar zijn villa durven ondervangen. Er behoort bij den jager veel vernuft en geduld toe, wil hij suc ces hebben. Men beweert dat een otter in staat is een half dozijn honden van uitputting te doen sterven als de jager Het niet zou be letten. Maar van de rust mocht onze otter niet lang genieten, daar kwamen die ondieren weer terug, hadden ze er nu nog niet ge noeg van gehad? Nu verzon Munko een truc, probeerde zich het air te geven, alsof hij een stuk drijfhout was, dan trachtte hij zoo snel mogelijk tusschen de pooten van zijn vervol gers door te schieten. Maar wat hoorde hij daar? Het bloed stolde hem van schrik ln de aderen. Daar hoorde hij een schot; hij viel bijna van schrik van zijn boomstam in het water. Even aan de oppervlakte komen om te zien wat het is. Daar begroette een hagelregen van kogels hem, dat hooren en zien verging, Neen, daar moest hij niets van hebben eerst wat op adem komen vóórdat hij weer aan de oppervlakte ging neuzen. Hij zocht nu een plek, waar het riet op manshoogte stond het moeras had hier een tamelijke uitgestrektheid. Voorzichtig, met zijn neus in de wind, verstoorde hij eerst een zwerm eenden, die verschrikt opvlogen. Verder waag de hij zich niet ze moesten hem eens kun nen ruiken. Nu bedacht hij de volgende list. Hij kroop naar <Sin kant va»» ee sloot, rende zoo vlug als zijn kromme beenen het toelieten een honderd meter den vijand tegemoet. Dan gleed hij vlug in het water en liet zich stroom afwaarts drijven. Dit kunststukje herhaalde hij twee of driemaal, zorgdragende dat de sporen flink in de weeke eklei werden gedrukt. Kwam hij op een plek waar rde honden zaten, dan sprong hij gauw het water in of slingerde zich in een boom. Driemaal had hij dit bra- vourstukje uitgevoerd. Hij zag dat de honden met hun neus op den grond liepen. Ze wa ren ijverig aan het zoeken, en töen ze het twee de spoor vonden werden ze razend. Hun baas dacht dat hij minstens met twee of drie ot ters te doen had. Hij merkte niet, dat de «po- ren alle in dezelfde richting liepen. Munko was na zijn laatste Krachttoer rus tig in zijn vuistje, want hij had ze heerlijk in de war gebracht. Het geblaf verstomde en het werd weer stil. Dien middag en den volgenden morgen ge beurde er niets en Munko zou het heele avontuur hebben vergeten, als hij niet zoo erg naar vrouw en kinderen had verlangd. De jager was echt uit zijn humeur. Hij vloekte als een Turk en wilde natuurlijk voor zichzelf niet bekennen dat hij zich schaamde dat hij met een half dozijn honden nog geen kans had gezien één otter te vangen. Ook ver- zweeg hij, dat hij tallooze malen mis had ge- schoten. De mensch wil nu eenmaal zijn on- j gelijk niet bekennen. De otter was intusschen verdwenen, niettegenstaande de honden als dwazen snuffelden met hunne neuzen op den grond. Misschien waren hier massa's otters en roofden de visch weg dat hij die veelvra ten toch maar niet te pakken kon krijgen! De bruine jachthond stond een beetje beteuterd te kijken, hij deed heel deemoedig en kwis pelde met zijn staart alsof hij wilde zeggen: „ik kan het niet helpen". Het was laat geworden, de jager had gloeiend het land over den verloren dag. Opeens begon de bruine jachthond onrustig te worden en te janken dat was een bewijs dat hij wild rook. Zijn baas stopte de pijp haastig in zijn weitasch, en richtte het geweer op het water, maar wijl hij niets zag, schoot hij niet. Maar zijn hond scheen heel zeker van de zaak te zijn; opeens sprong hij in het water. Dat was het teeken voor de andere honden om hem na te sprnigen en de geheele troep zwom in zijn kielzog. Arm otterwijfje! het gold haar. Ze was zoo onvoorzichtig geweest om ontijdig haar veilige schuilplaats te verlaten. Te laat bemerkte ze het gevaar. Ze trachtte zich in het moeras te verstoppen en liet een zacht gebrom hooren. Maar door die plotselinge verschijning waren de honden dol geworden. Ze sloten haar van alle kanten in. Nergens kon ze hen ontkomen, de oever was stijl en het water ondiep. Toch waagde ze nog een pognig voor haar levens behoud. In diepe doodsverachting sprong ze midden tusschen de blaffende huilende troep, draaide en wentelde haar lichaam zoo vlug als een aal en maakte een sprong in het water, dat ze hoog deed opspatten en verdween. Maar in haar buiteling had ze niet bemerkt, dat ze juist in een school visschen terecht was geko men. De ongelukkigen die daar rustig zaten, begonnen te spartelen. Het otterwijf dat om haar leven vocht beet als een razende met haar scherp gebit. Het baatte niet, want hoe langer hoe meer geraakte ze verward in de touwen van de fuik. Het was een strijd en het einde was nabij. De jager had niets anders te doen dan de fuik op te trekken en ondersteund door zijn handen had hij na korten tijd het glinsterende visch volkje aan land. Het otterwijf dat in de ouwen verward zat werd met een knuppel doodgeslagen. Heel heldhaftig kon dit niet be paald genoemd werden. ,ai. de 3ager had tenminste de voldoening, eer? ,van..de vischroovers onschadelijk ti'irie bekeek haar aandachtig en ..°j? or" haar van onder te bekijken. - Zij schijnt ook jongen te hebben, dat moest er nu nog bijkomen, zei hij grimmig. Die rak kers maken mijn heele visscherij kapot Kort daarop had de bruine jachthond ook 't hol ontdekt. Met een gevoel van vreugde ge mengd met overmoed nam hij de jonge dieren bij hun nekvel en de jager stopte ze in zijn weitasch. Hij stak zijn piip weer aan en liep te peinzen wat hij met hen zou aanvangen. De doode moeder had hij vergeten, ook zijn honden waren te uitgeput om naar haar om te kijken. Twee dagen later deed de jager een merk waardige ontdekking. Hij herinnerde zich dat hij het lijk van het otterwijfje had laten lig gen en hij besloot naar de plek te gaan, waar hij de heldendaad had verricht. Maar ze was ,,k\ <->.• NIEUWE RENSPORT. De kelnerinnen van de twee grootste restaurants van Tokio hielden dezer dagen paardenrennen, waarbij de omstandigheid te zien was, dat de meisjes de paarden droegen. er niet, hij zocht den heelen omtrek rond, met honden en zoeklichten maar nergens was de doode otter te vinden. Zeker was ze een prooi geworden voor een of ander roofdier. Het was jammer voor het otterbont maar hij legde er zcih bij neer. Hij zou zijn troost maar in het visschen zoeken. Het was juist heerlijk weer. Het was wat nevelig en dat maakte dat ze gretig aan het lokaas beten. Hij had zich voor genomen met een dikke vette snoek thuis te komen, ten minste als die veelvraten van ot ters hem niet alle visch hadden ontroofd. Maar niet ver van hem zat zijn doodsvijand. Die bespiedde den nietsvermoedenden jager. Toen Munko zijn doode vrouw daar zoo zie lig liggen vond, sleurde hij het lijk naar zijn schuilplaats:, waar hij doodewacht bij haar hield. De bruine jachthond had hem wel ge roken van daar dat hij zich zonderling aan stelde. Vermaning noch redeneeren van zijn baas hielp. Deze was veel te veel verdiept in zijn visscherij. De doode otter zat hem dwars en op het oogenblik interesseerden hem die veelvraten niet. Maar de wraak zou verschrik kelijk zijn. Een mensch beseft nauwelijks wat hij in zijn wreedheid een dier pijn kan aan doen. Hij had Munko beroofd van het dier baarste wat hij op aarde had de haat was hem door het bloed geslagen. Er gebeurde iets zeer ongewoons, op het oogenblik dat de jachthond zich gereed maak te hem te bespringen was de otter hem voor. Met een forsche beweging sprong hij op den niets vermoedenden hengelaar, die onhandig door zijn groote waterlaarzen in de sloot te recht kwam, liefst mdiden op de fuik. Hij spartelde nu juist zooals de visschen kort ge leden gedaan hadden en met behulp van zijn jachthond krabbelde hij met moeite op het droge. De vettige klei kleefde aan zijn klee- ren en aan zijn handen. In het oogenblik van verwarring was de otter ontsnapt. Thans had het dier den mensch overwonnen. Maar de jager liet het er in zijn woede niet bij zitten. Hij zocht dagen, weken, maanden lang en misschien wel het geheele jaar. Maar Munko de otter is nooit meer in die omgeving ge zien geworden. Ongezellige huisgenooten. Gelezen in het Avondblad van 23 Oct. j.l.: „gevaarlijke kruipende dieren, giftige slan gen, die in de lange wintermaanden rondom het vuur gezeten O- Nog wel uit Haarlem. In „de Kathedraal", parochieblad van de St. Bavo stond onder den „maaltijdenkalender" van vorige week voor Dinsdag Vigiliedag: JZalfsfricadeau met spruitjes en aardappelen. De landbouwer Fritz Siepman had na den vroegen dood van zijn vrouw een tweede boerin op den hof gebracht. Van beide vrouwen bad hij een zoon. August heette de zoon uit net eerste en Fritz, die uit het tweede huwelijk. De oudste zoon had, naar boerenrecht, na oen dood van den vader de boerenhofsteê moeten erven, maar de tweede vrouw had den ouden Stepman dag en nacht gesmeekt, dat haar Fritz met August gelijk op moest deelen. Aan dezen drang had de boer eindelijk toegegeven en het kantongerecht schriftelijk meegedeeld, hoe het met zijn nalatenschap moest gaan. Vele jaren verliepen. August was getrouwd en er speelde reeds een kleinzoon in den hof en Fritz liep ook al naar de 25, toen, kort na elkander, de boerin en de oude boer den hof voor eeuwig verlieten. De beide zonen werden bekend gemaakt met hun vaders laatsten wil, August schrok, ter- wijd Fritz nauwelijks zijn vreugde kon be dwingen; de boerderij zou eerlijk getaxeerd worden naar grondwaarde en opbrengst. August was de voorkeur geschonken, doch moest, als hij daarvan wenschte gebruik te maken, het aandeel van Fritz tegen een matige rente als hypotheek op land en boerderij ne men; deze som kon echter eerst over twintig jaar in contanten opgeëischt worden. Voor het geval August van de voorkeur afzag, werden huis en hof en land onder dezelfde voorwaarden eigendom van Fritz. „Dat kan de boerderij nooit dragen!" was August's beslissing, „wij zouden beiden ten gronde gaan, de boerderij en ik!" Fritz echter was bereid het erfgoed te aan vaarden. Hij rekende niet. Hij zag slechts zich zelf als heer en meester. „Nu, dan keeren wij de rollen maar om!' zei hij blij tot August, „dan ben jij knechten ik baas!" Maar deze hoon bracht August niet in de war; hij liet huis en hof aan zijn broer en be trok een schamele keuterboerderij. Hij be werkte zijn schralen akker en had genoeg aan wat de grond hem verschafte. Stipt op tijd, toen het eerste trimester om was, verscheen Fritz en betaalde hem in harde thalers de hypotheekrente. Dat was zijn triomf: Hij kon het wel! August zweeg: „Mijn molen maalt lang zaam," zei hij tegen zijn vrouw, „maar hij maalt goed." Het geld bracht hij den volgen dag naar de bank. Zoo ging er een jaar met zaaien en oogsten voorbij en toen kreeg August op voorspraak van den inspecteur de betrekking van beheer der van een gedeelte van het grafelijke land goed. Nu had hij een warm en zeker onder dak en kon rustig het oog houden op het „ma len van zijn molen". Fritz had inmiddels ook geleerd wat er op het spel stond. Het ging om meer dan de boer- NIEUWE HUISGENOOTEN. Viscout en Viscountess Downe van Wykeham Abbey (Eng.) zjjn in het bezit gekomen van twee Russische beertjes, Bruin en Teddy. Een der jonge gasten klimt in een boom van het buitengoed. derij, het ging om de eer. Hij ging trouwen. Zijn vrouw bracht ettelijke duizenden mee, en zoo kon hij gedurende eenige jaren den meneer spelen en zijn broer de rente betalen. En dat deed hij precies op den bepaalden dag. Deze vier dagen in het jaar waren ook de eenige, waarop de broers elkaar goeden dag zeiden om een tot weerziens te wenschen. Toen zij zich den toestand bewust waren geworden, staken ze hun vijandschap niet onder stoelen of banken en koude haat stond als een berg- hooge muur tusschen de beide mannen. Zoo snelden de jaren heen. August was tot inspecteur bevorderd en zijn zoon bezocht de landbouwschool en Frits had een dochter, die langzamerhand den huwbaren leeftijd tegemoet ging. En weer na een jaar diende de landbouw scholier onder zijn vader. Alle boeren verwonderden er zich over, dat Fritz niet reeds lang den kamp had opgege ven. Maar geen hunner wist, dat het geld van zijn vrouw reeds tot den laatsten cent verteerd was niet alleen, maar dat hij zich in de schuld stak bovendien. Snel naderde de dag, waarop August zijn erfenis kon opeischen. Maar ner gens kon Fritz geld opnemen. Fritz begon te murmereeren. Daarvoor had hij zich nu twintig jaar lang afgebeuld en zich geen rust gegund, dat hij nu zijn broer moest bekennen: „Ik heb verloren, daar, neem je erf deel, neem de heele boerderij!" Als een bede laar zou hij naar den vreemde trekken. Een groote bitterheid kwam over hem. Zoo naderde de vooravond van den gevrees- den dag. August zat aan zijn secretaire en schikte zorgvuldig zijn bankkwitanties. Nu kon hij de molenwieken laten stilstaan. Zij hadden lanzaam, maar goed hun arbeid vericht. „Morgen zal ik weer de boer zijn op onze oude boerderij!" zei hij lachend tot zijn jongen. „En ge wilt uw geld opeischen?" vroeg deze ontzet. „En ge weet, dat uw broer het u niet kan geven en dat de boerderij dan onder den ha mer komt?" De oude klopte op zijn papieren. „Die zal ik morgen, met alle schulden, overnemen!" „En uw broer tot den bedelstaf brengen, om uw wraak te koelen. Dat wil ik niet meebele ven!" De inspecteur keek zijn zoon met vragende oogen aan en zei: „Wat moet dat beteekenen?" De zoon keek zijn vader vast in de oogen en antwoordde: „Ik heb het tot nog toe verzwe gen, maar nu moet ik wel zeggen; ik ben met Marie in stilte verloofd en wanneer u haar en haar vader nu ellende over ons wilt brengen, dan moet ik u verlaten, want Marie blijf ik trouw!" Het bloed van den inspecteur kookte. „Je wilt dus tegen je vader partij trekken? Ken je dan het vierde gebod niet?" De jongen staarde een oogenblik verlegen op den grond, maar vatte weer moed: „Het ge bod dat u bedoelt, is mij heilig, maar uw dorst naar wrok is zondig. Liefde is grooter dan haat!" Langzaam ging de jonge man naar de deur om heen te gaan. Maar eer hij die bereikt bad wendde hij zich tot zijn vader en zeide: „En nu ga ik mijn bundel pakken!" Töen ging hij heen. De oude was alleen. Zwaar zette hij zich ne der, als een vermoeide, geslagen man. Daar zat hij en zon en sprak met zichzelf. Eerst laat in den nacht wierp hij zich op zijn leger stede. Daar vond hij eindelijk het licht, dat hij zooveel jaren had gemist. In de vroegte van den komenden dag ging de inspecteur op weg naar zijn vaders boer derij. Met opgeheven hoofd ging hij over den deel en door de keuken naar zijn broeders ka mer. Een oogenblik stonden de beide broers tegenover elkaar. Toen waagde de jongste het eerste woord, maar de andere weerde hem af: „Ik heb je wat te zeggen. Twintig jaar geleden heb ik je de boerderij gelaten, omdat ik wist, dat je haar niet houden kon. Ik heb den grond verlaten waarop ik geboren was. Dat was mij bitter. Maar toch ging alles gedurende twintig jaar wèl met mij en al dien tijd heb ik- mij verheugd op het uur, waarin ik je zeggen kon: „Geef mij nu mijn grond terug." „Waarom zeg je me dit alles?" sprak Fritz trotsch, „dat wist ik allang!" „Omdat ik het woord niet spreken wil! Om dat ik een jongen heb, die mijn meester ge worden is!" „Wat heeft jouw jongen met onze zaken te maken?" „Dat zal jouw Marie je wel vertellen! Moet ik je zeggen, dat wij, ouden, dwazen zijn ge weest en dat liefde den haat bestrijden en overwinnen moet. Dat heb ik dezen nacht ge leerd, nadat ik met mijn geweten te rade ben gegaan En laten wij nu onze zaken in vrede bespreken!" Toen hebben de broers zich neergezet, en de goede wil van den een overwon den trots van den ander. En nu leven op de hofstede een jonge boer en een jonge boerin en goed ver zorgd, rustig en kalm zitten daar de beide vaders als twee getrouwe wakers over het ge luk der bewoners. (Nadruk verboden.) In den nacht van den 19den December werd Gijs Thien, reiziger in oliën en vetten, te Utrecht, door twee politie-agenten uit zijn bed gelicht en daar hij zich verzette, gevankelijk naar het hoofdbureau van politie gevoerd. Hem werd ten laste gelegd den vorigen avond, te 11 uur, tusschen Zeist en De Bilt een aanrijding te hebben veroorzaakt, en zonder zich em het slachtoffer te bekommeren, te zijn doorgere den. Zijn wagen, waarvan het linkerspatbord, alsmede de linkerkoplamp waren ingedeukt, had hij te half 12 in Utrecht naar een garage gebracht, met de opdracht ten koste van alles deze vernieling vóór den volgenden morgen 9 uur te herstellen. Politie-agenten, die reeds van het ongeluk gehoord hadden, hoorden des nachts om één uur, toen zij voorbij een ga rage kwamen, dat hier nog gewerkt werd zij verlangden binnengelaten te worden en kon den nog juist de beschadiging vaststellen. Na eenige informatie bleek, dat Gijs Thien dien avond te half 11 in Zeist gezien was en te half 12 den gehavenden wagen in Utrecht naar een garage gebracht had. Er was dus voldoende bezwarend materiaal aanwezig om tot een ar restatie over te gaan. De verdachte ontkende ten stelligste iets van een aanrijding af te weten. Hij was inder daad te half 11 uit Zeist vertrokken, doch had, daar er tusschen Zeist en De Bilt een druk verkeer heersehte en de asphaltweg door zijn gladheid het had een weinig geijzeld ge vaarlijk was, een omweg gemaakt over Bun- nik eerst in De Bilt was hij wederom op den grooten weg gekomen en van daaruit naar Utrecht gereden. Het ongeluk verklaarde hij aldusIn de buurt van Bunnilt was hij ten gevolge van de gladheid van den weg geslipt en met zijn linkerspatbord tegen een boom aangereden, waardoor dit, alsmede de linker koplamp lichtelijk beschadigd werd. Daar de auto het eigendom was van zijn firma in Am sterdam en hij den volgenden morgen naar het hoofdkantoor moest, wilde hij ten koste van alles, vóór dien tijd, de sporen van deze aan rijding laten uitwisschen. Dat was de ware toe dracht der zaak. Daar de man overreden was tusschen Zeist en De Bilt, was het dus abso luut onmogelijk, dat hij dit ongeluk kon heb ben veroorzaakt. „Hoe kan ik een ongeluk veroorzaken waar ik niet geweest benschreeuwde Thien woe dend. De politie-commissaris maande hem tot kalmte en zei hem recht in het gezicht, dat hij deze verklaring heel handig vond, doch er niets van geloofde. Toch zond hij, daar de verdachte de plaats, waar de aanrijding tegen den boom heette geschied te zijn, nauwkeurig wist te bepalen, twee rechercheurs naar Bun- nik om de zaak te onderzoeken. ;,.q Na eenige uren kwamen zij terug en juist hetgeen Gijs gevreesd had bij geen enkelen boom hadden zij ook maar eenig spoor ge vonden van een aanrijding. Dit verwonderde hem niet, daar de wagen ongeveer stil stond, toen hij den boom raakte en de schok zeer licht geweest was. Ieder bewijs van zijn aan wezigheid op die plaats ontbrak dus. Door de duisternis en het late uur had men hem slechts in Zeist gezien en toen hij wederom in Utrecht terugkwam, 't Zag er dus zwart voor hem uit. Het bewijsmateriaal was zóó bezwarend, dat zijn schuld voor iedereen vaststond. Indien hij nu nog maar tegen zijn vriend, den sigaren winkelier Vermeulen, in Zeist, gezegd had dat hij zou omrijdenDat zou tenminste eenigszins als bewijs kunnen dienen, dat hij de waarheid gesproken had. Nu zat hij reeds vanaf den ongeluksnacht in voorarrest, en wie weet, wat nog volgen zou. Het weer was om geslagen en de regen drupte naargeestig langs zijn getralied venster. De idee, dat hij als een misdadiger beschouwd werd, werkte depri- meerend op hem, en een groote droefheid en neerslachtigheid maakte zich van hem meester. Tegen 3 uur in den namiddag werd hij we derom bij den commissaris van politie ont boden. Tot zijn verwondering presenteerde deze hem vriendelijk een stoel en een der re chercheurs gaf hem zoowaar een vertrouwelijk knikje. „U bent dus" sprak de commissaris, „giste renavond te half 11 bij Vermeulen in Zeist weggereden, waar U een sigaar gerookt hebt „Waar is deze sigaar gebleven Een straal van hoop brak door de somber- dreigende toekomst en plotseling herinnerde Gijs zich, dat hij deze, toen hij na het onge luk uit zijn wagen stapte, op den grond had gegooid. Die moest dus daar nog te vinden zijn. „Dat klopt" zei de commissaris opge wekt. „Een der rechercheurs heeft haar ge vonden. Daarna is hij naar Zeist gegaan, waar de winkelier verklaard heeft U gisteren, kort voor dat U wegreed, een sigaar van hetzelfde merk gepresenteerd te hebben. Sindsdien heeft hij uit dat kistje geen sigaren meer verkocht. Herkent U dit kistje en is dit de sigaar, welke U hebt weggegooid?" „Dat zijn zij zei Gijs opgewonden, „ik kan mij onmogelijk vergissen. De belastingbande- rolle zat er nog om „Welnuzei de commissaris, „dan is dit een alibi en een zeker bewijs, dat U de waarheid hebt gesproken En geheimzinnig wenkte hij Gijs naderbij te komen. Hij ontdeed het eindje sigaar van de banderolle en aan den binnen kant hiervan stond V-B 072364. Daarna nam hij een sigaar uit de kist en deed hiermede hetzelfde. Het schemerde Gijs een beetje voor zijn oogen, maar hij kon het toch duidelijk lezen. Deze sigaar droeg het nummer V-B 072365. J. C. INADRUK VERBODEN.] Geen compliment voor onze jeugd. „Wintertijd is levertraantijd", lezen wij in een reclame. „In de wintermaanden is Levertraan het beste voorbehoed- en versterkingsmiddel voor uw kinderen. Mogen wij U eens een proefflesch laten be zorgen? Veevoederfabriek Alphen a. d. Rijn. O— Ook een vacantie. „Ik dacht dat juffrouw Muller deze week vacantie had", vroeg de chef. „Dat heeft ze ook", werd hem geantwoord, „maar ze komt toch op de zaak. 's Morgens komt ze een uur later, 's middags blijft ze een uur langer weg en 's avonds gaat zij ook een uur vroeger naar huis, en heel den dag heeft zij pleizier, dat, de anderen zich daarover ergeren. O- De goede oude tijd. „Vader, wat was er vroeger, toen er nog geen radio en automobielen bestonden?" „Toen, jongen was er nog rust".

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 5