jj- t
m
m
HET ERFGOED.
HET ALIBI.
WOENSDAG 8 NOVEMBER 1933
MUNKO'S WRAAK.
f,
JtltS
In het vroege morgenuur van een heerlijken
zomerschendag zwom Munko de otter heel
zachtjes en behoedzaam door het moeras, de
groene heesters en het riet. Hij wilde naar den
slootkant om zich dan in een klaverveld te
verstoppen. Hier bleef hij een poosje onbe
weeglijk liggen om zijn weg verder door het
ie te groen voort te zetten. Achter hem en
Doven hem zongen de vogels, hij hoorde het
zac te kirren van de houtduiven en de riet-
snippen, het kwaken van de kikvorschen ergens
in een sloot. Het was verrukkelijk weer, over
et veld lag een sluier van nevel. Heel in de
verte klonk heel duidelijk de langgerekte roep
van wilde ganzen die naar zee togen, dat kon
je goed hooren, omdat het zoo stil was. De
otter verlangde naar zijn vrouw en kinderen.
Ze lagen in het hol. Langzaam kroop Munko
voort, het ging niet gemakkelijk met zijn korte
kromme beenen en zijn logge lijf maar hier
in het klaverveld was hij ten minste beschut
tegen onbescheiden blikken, want de otter
mocht niet gezien worden. Hier waren lekkere
haasjes of patrijsjes te bemachtigen: otters heb
ben een onverzadigbaren eetlust die aan vraat
zucht grenst. Hij was een voorzichtig gerouti
neerde reiziger en hij was ook een beetje
vreesachtig, maar daar bestond op het oogen
blik eenige reden voor. Immers aan het geluid
van de vogels kon men hooren dat er onraad
was, want de dieren waren solidair, ze waar
schuwden elkander. O hij wist het al, opeens
yook hij de scherpe lucht van honden. Hij her
innerde zich jaren geleden een afschuwelijken
strijd met die monsters. Hij moest eens even
het terrein gaan verkennen en plotseling ont
stak hij in drift, ja, werkelijk, daar waren
honden en ze waren hem op het spoor hoe
veel dat wist hij niet.
Zoo snel als zijn plompe, korte pooten 't toe
lieten kroop hij terug in de sloot en zakte tus-
schen het dichtbegroeide groen ongemerkt in
het water terug. Daar konden ze hem ten
minste niet ruiken, want het water maakt
reukeloos. Munko voelde er niets voor om te
gaan vechten, hij was niet laf, maar als huis
vader had hij plichten en moest hij om zijn
kroost denken. De weg naar huis toe was niet
gemakkelijk, daar moest je den tijd voor ne
men. Het otterwijf was zoo gewikst in het be
denken van listen en streken om de menschen
op een dwaalspoor te brengen, dat die het wel
niet zouden kunnen vinden. Maar daar had hij
zelf op het oogenblik niets aan. Hij had een
doodelijken haat aan die lamme honden bezwo
ren, tegen een groot aantal van hen moest hij
het afleggen. Hij wist dat ze niet konden
zwemmen en daarom was hij veilig in water.
De wind blies kleine rimpelende golfjes in
het slootwater. In het riet borrelde het, het
hout knarste en toen viel er iets met een har
den plons in het water, zoodat het van alle
kanten opspatte. Tegelijkertijd hoorde hij hard
loopen en snuiven; nu begon de zaak toch een
ernstiger aanzien te krijgen. Hij rekte zijn lijf
uit tot een lange smalle streep en wachtte
bij een vooruitstekende punt klei totdat het
weer rustig zou worden. In de nabijheid was
een esch, die zijn takken ver over het water
had uitgestrekt en op een van die takken liepen
warempel twee of drie van die honden Ze
maakten hoorbare geluiden met hun neus, wat
zeker verbeelden moest, dat ze hem geroken
aden en blaften daarbij opgewonden.
Maar hij had ze in de gaten, zonder dat ze
em zagen. Toen riep de jager, hun baas, iets,
waardoor ze nog zenuwachtiger werden. Maar
Munko lachte hen uit, ze hadden watervrees,
B' w.ls* hjJ- M dat lawaai van die bende was
fvr slot maar humbug!
W^!el,V,°frzichtig stak hij ziJn neus boven de
terviakte, om wat frissche lucht te happen.
dool kZ0° 3 hij Z3g' dat 26 naar hem keken,
tie v Weer onder- Dat werd een leuk spelle-
htin renden ze als bezetenen, zoodat ze over
iaee.eig?f P°°ten duikelden. Toen ging de
staan °P den vooruitstekenden boomstam
Ze w' W1J i de honden dat water inioeg.
lend w8n gelukkig; draaiend en kronke-
water ze Jn een draaikolk terecht. Het
het vocht vf °m heen' terwijl als fonteinen
schend Mn °°ren en neus SP001- Intus-
zijn ho^n Jfw°/edUldig te wachten achter
lieven hun li' -3t het zijn belagers zou be-
in doodeliikperV° gmg te staken. Hij verkeerde
terwijl hij d °ngerustheid °ver zijn familie en
ken deed hii dlePzlnhig over zat na te den-
Er was een ntf onaangename ontdekking,
kelijk, het was vijand op de kust, wer-
^unk° was bang veI. te springen.
hond, een stiek^°d0dden tbrUinharig®
men. Van drift puildè Ultstekend kon zwem-
P: de otter za<i er 1L r,onde oogen uit zijn
uit met die ronde afscbrikwekkend
men die ronde ^schrikwekkend
bovenlip verachtelijk nnl°Tande kogels, de
fijn gebit kon zien da?S !°kken' z°odat je
bestond. Zoo zag hij eruit =1 s^herPe naalden
en driftig was. Hij kon ziin 'S hl-> opgewonden
jachthond afhouden. Deze k niet van den
tusschen het riet met de be<WP behoedzaam
deren. Nu, hij wist zich wel te v '"5J?cm te na-
dit ondier, haar hoe stond het tegen
kroost? Zou hij de verblijfp]aatsnu met zijn
milie te weten komen, het' werd amfr de fa"
de bruine hield ziin zotten, harigen V§' Want
in die richting. Dat moest verhoed w„
Munko liet een zacht gebrom hooren d
mede trok hij de attentie van den hond
luisterend bleef staan. Ook zijn baas scheen
^at gehoord te hebben: hij riep iets en keek
u gauw het water in en dan wachten wat er
h°u gebeuren; de list gelukte, de hond sprong
a'0m na, terwijl de man aan den oever met de
zwaaide. Dat beteekende dat de andere
onden ook moesten komen, maar hij lachte
Ze g'ngen a!s gekken te keer, terwijl ze
te U? ,tong uit bun bek in het water lagen
pci,.ra.!'te Het was een onordelijke bende
Wee^r C",- l^uuko zou niet beducht zijn ge
rust ier ln 'en, e iacbihond niet zwiigend en
hadden TS jyven doorzwemmen. Eindelijk
de strhrf anderen ket °Pgegeven en nu ging
hachSi ZX*7Je brUine al'een. Dat werd
eneujk, er moest iets gebeuren.
^Ch en kroop onder de bladeren. Ziezoo" nu
Sr Lm00* dr°fg terWi'] ziin «hteiwoi-
zoli n0g op den bodem van de slont
ocht. Maar het was of het alles stiller werd-
Van d Zl Wf d6n doordrmgenden geur
a den jachthond, maar het was of het seblaf
ook de stem van den jager hoe langer hol
wakker werden, als klinkend van verweg
De otter kon voorloopig uitrusten het
ook een vermoeiende dag geweest. -Een
"Warm kraaien, die zich op de top van een
populier had gewiegd, vloog heen, het werd
hoe langer hoe stiller in de omgeving. Nu hij
ze die poets gebakken had, wilde hij maar,
dat ze hem zouden vergeten. Na een poosje
waagde hij zijn schuliplaats te verlaten en
ging op de steenen liggen. Daar placht Munko
zijn zonnebaden te nemen en terwijl de zon
lekker op zijn huid inwerkte, kreeg hij slaap.
Neen, dat mocht niet; hij moest zijn oogen
open houden en niet toegeven aan het verlan
gen van een middagdutje. Hij rekte zich eens
uit, keek oplettend naar alle kanten en voelde
zich op zijn kromme beenen staande als een
overwinnaar! Zou hij een wandeling naar zijn
villa durven ondervangen. Er behoort bij den
jager veel vernuft en geduld toe, wil hij suc
ces hebben. Men beweert dat een otter in
staat is een half dozijn honden van uitputting
te doen sterven als de jager Het niet zou be
letten.
Maar van de rust mocht onze otter niet
lang genieten, daar kwamen die ondieren
weer terug, hadden ze er nu nog niet ge
noeg van gehad? Nu verzon Munko een truc,
probeerde zich het air te geven, alsof hij een
stuk drijfhout was, dan trachtte hij zoo snel
mogelijk tusschen de pooten van zijn vervol
gers door te schieten. Maar wat hoorde hij
daar? Het bloed stolde hem van schrik ln de
aderen.
Daar hoorde hij een schot; hij viel bijna
van schrik van zijn boomstam in het water.
Even aan de oppervlakte komen om te zien
wat het is. Daar begroette een hagelregen
van kogels hem, dat hooren en zien verging,
Neen, daar moest hij niets van hebben
eerst wat op adem komen vóórdat hij weer
aan de oppervlakte ging neuzen. Hij zocht
nu een plek, waar het riet op manshoogte
stond het moeras had hier een tamelijke
uitgestrektheid. Voorzichtig, met zijn neus in
de wind, verstoorde hij eerst een zwerm
eenden, die verschrikt opvlogen. Verder waag
de hij zich niet ze moesten hem eens kun
nen ruiken. Nu bedacht hij de volgende list.
Hij kroop naar <Sin kant va»» ee sloot, rende
zoo vlug als zijn kromme beenen het toelieten
een honderd meter den vijand tegemoet. Dan
gleed hij vlug in het water en liet zich stroom
afwaarts drijven. Dit kunststukje herhaalde hij
twee of driemaal, zorgdragende dat de sporen
flink in de weeke eklei werden gedrukt.
Kwam hij op een plek waar rde honden zaten,
dan sprong hij gauw het water in of slingerde
zich in een boom. Driemaal had hij dit bra-
vourstukje uitgevoerd. Hij zag dat de honden
met hun neus op den grond liepen. Ze wa
ren ijverig aan het zoeken, en töen ze het twee
de spoor vonden werden ze razend. Hun baas
dacht dat hij minstens met twee of drie ot
ters te doen had. Hij merkte niet, dat de «po-
ren alle in dezelfde richting liepen.
Munko was na zijn laatste Krachttoer rus
tig in zijn vuistje, want hij had ze heerlijk in
de war gebracht.
Het geblaf verstomde en het werd weer stil.
Dien middag en den volgenden morgen ge
beurde er niets en Munko zou het heele
avontuur hebben vergeten, als hij niet zoo
erg naar vrouw en kinderen had verlangd.
De jager was echt uit zijn humeur. Hij
vloekte als een Turk en wilde natuurlijk voor
zichzelf niet bekennen dat hij zich schaamde
dat hij met een half dozijn honden nog geen
kans had gezien één otter te vangen. Ook ver-
zweeg hij, dat hij tallooze malen mis had ge-
schoten. De mensch wil nu eenmaal zijn on- j
gelijk niet bekennen. De otter was intusschen
verdwenen, niettegenstaande de honden als
dwazen snuffelden met hunne neuzen op den
grond. Misschien waren hier massa's otters en
roofden de visch weg dat hij die veelvra
ten toch maar niet te pakken kon krijgen! De
bruine jachthond stond een beetje beteuterd
te kijken, hij deed heel deemoedig en kwis
pelde met zijn staart alsof hij wilde zeggen:
„ik kan het niet helpen".
Het was laat geworden, de jager had
gloeiend het land over den verloren dag.
Opeens begon de bruine jachthond onrustig
te worden en te janken dat was een bewijs
dat hij wild rook. Zijn baas stopte de pijp
haastig in zijn weitasch, en richtte het geweer
op het water, maar wijl hij niets zag, schoot
hij niet. Maar zijn hond scheen heel zeker
van de zaak te zijn; opeens sprong hij in het
water. Dat was het teeken voor de andere
honden om hem na te sprnigen en de geheele
troep zwom in zijn kielzog.
Arm otterwijfje! het gold haar. Ze was zoo
onvoorzichtig geweest om ontijdig haar veilige
schuilplaats te verlaten. Te laat bemerkte ze
het gevaar. Ze trachtte zich in het moeras te
verstoppen en liet een zacht gebrom hooren.
Maar door die plotselinge verschijning waren
de honden dol geworden. Ze sloten haar van
alle kanten in. Nergens kon ze hen ontkomen,
de oever was stijl en het water ondiep. Toch
waagde ze nog een pognig voor haar levens
behoud. In diepe doodsverachting sprong ze
midden tusschen de blaffende huilende troep,
draaide en wentelde haar lichaam zoo vlug als
een aal en maakte een sprong in het water,
dat ze hoog deed opspatten en verdween. Maar
in haar buiteling had ze niet bemerkt, dat ze
juist in een school visschen terecht was geko
men. De ongelukkigen die daar rustig zaten,
begonnen te spartelen. Het otterwijf dat om
haar leven vocht beet als een razende met
haar scherp gebit. Het baatte niet, want hoe
langer hoe meer geraakte ze verward in de
touwen van de fuik. Het was een strijd en
het einde was nabij.
De jager had niets anders te doen dan de
fuik op te trekken en ondersteund door zijn
handen had hij na korten tijd het glinsterende
visch volkje aan land. Het otterwijf dat in de
ouwen verward zat werd met een knuppel
doodgeslagen. Heel heldhaftig kon dit niet be
paald genoemd werden.
,ai. de 3ager had tenminste de voldoening,
eer? ,van..de vischroovers onschadelijk
ti'irie bekeek haar aandachtig en
..°j? or" haar van onder te bekijken.
- Zij schijnt ook jongen te hebben, dat moest
er nu nog bijkomen, zei hij grimmig. Die rak
kers maken mijn heele visscherij kapot
Kort daarop had de bruine jachthond ook 't
hol ontdekt. Met een gevoel van vreugde ge
mengd met overmoed nam hij de jonge dieren
bij hun nekvel en de jager stopte ze in zijn
weitasch. Hij stak zijn piip weer aan en liep
te peinzen wat hij met hen zou aanvangen.
De doode moeder had hij vergeten, ook zijn
honden waren te uitgeput om naar haar om te
kijken.
Twee dagen later deed de jager een merk
waardige ontdekking. Hij herinnerde zich dat
hij het lijk van het otterwijfje had laten lig
gen en hij besloot naar de plek te gaan, waar
hij de heldendaad had verricht. Maar ze was
,,k\ <->.•
NIEUWE RENSPORT. De kelnerinnen van de twee grootste restaurants van Tokio hielden dezer
dagen paardenrennen, waarbij de omstandigheid te zien was, dat de meisjes de paarden droegen.
er niet, hij zocht den heelen omtrek rond, met
honden en zoeklichten maar nergens was de
doode otter te vinden. Zeker was ze een prooi
geworden voor een of ander roofdier. Het was
jammer voor het otterbont maar hij legde er
zcih bij neer. Hij zou zijn troost maar in het
visschen zoeken. Het was juist heerlijk weer.
Het was wat nevelig en dat maakte dat ze
gretig aan het lokaas beten. Hij had zich voor
genomen met een dikke vette snoek thuis te
komen, ten minste als die veelvraten van ot
ters hem niet alle visch hadden ontroofd.
Maar niet ver van hem zat zijn doodsvijand.
Die bespiedde den nietsvermoedenden jager.
Toen Munko zijn doode vrouw daar zoo zie
lig liggen vond, sleurde hij het lijk naar zijn
schuilplaats:, waar hij doodewacht bij haar
hield. De bruine jachthond had hem wel ge
roken van daar dat hij zich zonderling aan
stelde. Vermaning noch redeneeren van zijn
baas hielp. Deze was veel te veel verdiept in
zijn visscherij. De doode otter zat hem dwars
en op het oogenblik interesseerden hem die
veelvraten niet. Maar de wraak zou verschrik
kelijk zijn. Een mensch beseft nauwelijks wat
hij in zijn wreedheid een dier pijn kan aan
doen. Hij had Munko beroofd van het dier
baarste wat hij op aarde had de haat was
hem door het bloed geslagen.
Er gebeurde iets zeer ongewoons, op het
oogenblik dat de jachthond zich gereed maak
te hem te bespringen was de otter hem voor.
Met een forsche beweging sprong hij op den
niets vermoedenden hengelaar, die onhandig
door zijn groote waterlaarzen in de sloot te
recht kwam, liefst mdiden op de fuik. Hij
spartelde nu juist zooals de visschen kort ge
leden gedaan hadden en met behulp van zijn
jachthond krabbelde hij met moeite op het
droge. De vettige klei kleefde aan zijn klee-
ren en aan zijn handen. In het oogenblik van
verwarring was de otter ontsnapt. Thans had
het dier den mensch overwonnen. Maar de
jager liet het er in zijn woede niet bij zitten.
Hij zocht dagen, weken, maanden lang en
misschien wel het geheele jaar. Maar Munko
de otter is nooit meer in die omgeving ge
zien geworden.
Ongezellige huisgenooten.
Gelezen in het Avondblad van 23 Oct. j.l.:
„gevaarlijke kruipende dieren, giftige slan
gen, die in de lange wintermaanden rondom
het vuur gezeten
O-
Nog wel uit Haarlem.
In „de Kathedraal", parochieblad van de St.
Bavo stond onder den „maaltijdenkalender"
van vorige week voor Dinsdag Vigiliedag:
JZalfsfricadeau met spruitjes en aardappelen.
De landbouwer Fritz Siepman had na den
vroegen dood van zijn vrouw een tweede boerin
op den hof gebracht. Van beide vrouwen bad
hij een zoon. August heette de zoon uit net
eerste en Fritz, die uit het tweede huwelijk.
De oudste zoon had, naar boerenrecht, na oen
dood van den vader de boerenhofsteê moeten
erven, maar de tweede vrouw had den ouden
Stepman dag en nacht gesmeekt, dat haar Fritz
met August gelijk op moest deelen. Aan dezen
drang had de boer eindelijk toegegeven en het
kantongerecht schriftelijk meegedeeld, hoe het
met zijn nalatenschap moest gaan.
Vele jaren verliepen. August was getrouwd
en er speelde reeds een kleinzoon in den hof
en Fritz liep ook al naar de 25, toen, kort na
elkander, de boerin en de oude boer den hof
voor eeuwig verlieten.
De beide zonen werden bekend gemaakt met
hun vaders laatsten wil, August schrok, ter-
wijd Fritz nauwelijks zijn vreugde kon be
dwingen; de boerderij zou eerlijk getaxeerd
worden naar grondwaarde en opbrengst.
August was de voorkeur geschonken, doch
moest, als hij daarvan wenschte gebruik te
maken, het aandeel van Fritz tegen een matige
rente als hypotheek op land en boerderij ne
men; deze som kon echter eerst over twintig
jaar in contanten opgeëischt worden. Voor
het geval August van de voorkeur afzag,
werden huis en hof en land onder dezelfde
voorwaarden eigendom van Fritz.
„Dat kan de boerderij nooit dragen!" was
August's beslissing, „wij zouden beiden ten
gronde gaan, de boerderij en ik!"
Fritz echter was bereid het erfgoed te aan
vaarden. Hij rekende niet. Hij zag slechts zich
zelf als heer en meester.
„Nu, dan keeren wij de rollen maar om!'
zei hij blij tot August, „dan ben jij knechten
ik baas!"
Maar deze hoon bracht August niet in de
war; hij liet huis en hof aan zijn broer en be
trok een schamele keuterboerderij. Hij be
werkte zijn schralen akker en had genoeg aan
wat de grond hem verschafte.
Stipt op tijd, toen het eerste trimester om
was, verscheen Fritz en betaalde hem in harde
thalers de hypotheekrente. Dat was zijn triomf:
Hij kon het wel!
August zweeg: „Mijn molen maalt lang
zaam," zei hij tegen zijn vrouw, „maar hij
maalt goed." Het geld bracht hij den volgen
dag naar de bank.
Zoo ging er een jaar met zaaien en oogsten
voorbij en toen kreeg August op voorspraak
van den inspecteur de betrekking van beheer
der van een gedeelte van het grafelijke land
goed. Nu had hij een warm en zeker onder
dak en kon rustig het oog houden op het „ma
len van zijn molen".
Fritz had inmiddels ook geleerd wat er op
het spel stond. Het ging om meer dan de boer-
NIEUWE HUISGENOOTEN. Viscout en Viscountess Downe van Wykeham Abbey
(Eng.) zjjn in het bezit gekomen van twee Russische beertjes, Bruin en Teddy. Een
der jonge gasten klimt in een boom van het buitengoed.
derij, het ging om de eer. Hij ging trouwen. Zijn
vrouw bracht ettelijke duizenden mee, en zoo
kon hij gedurende eenige jaren den meneer
spelen en zijn broer de rente betalen. En dat
deed hij precies op den bepaalden dag. Deze
vier dagen in het jaar waren ook de eenige,
waarop de broers elkaar goeden dag zeiden
om een tot weerziens te wenschen. Toen zij
zich den toestand bewust waren geworden,
staken ze hun vijandschap niet onder stoelen
of banken en koude haat stond als een berg-
hooge muur tusschen de beide mannen.
Zoo snelden de jaren heen. August was tot
inspecteur bevorderd en zijn zoon bezocht de
landbouwschool en Frits had een dochter, die
langzamerhand den huwbaren leeftijd tegemoet
ging. En weer na een jaar diende de landbouw
scholier onder zijn vader.
Alle boeren verwonderden er zich over, dat
Fritz niet reeds lang den kamp had opgege
ven. Maar geen hunner wist, dat het geld van
zijn vrouw reeds tot den laatsten cent verteerd
was niet alleen, maar dat hij zich in de schuld
stak bovendien. Snel naderde de dag, waarop
August zijn erfenis kon opeischen. Maar ner
gens kon Fritz geld opnemen.
Fritz begon te murmereeren. Daarvoor had
hij zich nu twintig jaar lang afgebeuld en zich
geen rust gegund, dat hij nu zijn broer moest
bekennen: „Ik heb verloren, daar, neem je erf
deel, neem de heele boerderij!" Als een bede
laar zou hij naar den vreemde trekken. Een
groote bitterheid kwam over hem.
Zoo naderde de vooravond van den gevrees-
den dag. August zat aan zijn secretaire en
schikte zorgvuldig zijn bankkwitanties. Nu kon
hij de molenwieken laten stilstaan. Zij hadden
lanzaam, maar goed hun arbeid vericht.
„Morgen zal ik weer de boer zijn op onze
oude boerderij!" zei hij lachend tot zijn jongen.
„En ge wilt uw geld opeischen?" vroeg deze
ontzet.
„En ge weet, dat uw broer het u niet kan
geven en dat de boerderij dan onder den ha
mer komt?"
De oude klopte op zijn papieren. „Die zal
ik morgen, met alle schulden, overnemen!"
„En uw broer tot den bedelstaf brengen, om
uw wraak te koelen. Dat wil ik niet meebele
ven!"
De inspecteur keek zijn zoon met vragende
oogen aan en zei: „Wat moet dat beteekenen?"
De zoon keek zijn vader vast in de oogen en
antwoordde: „Ik heb het tot nog toe verzwe
gen, maar nu moet ik wel zeggen; ik ben met
Marie in stilte verloofd en wanneer u haar en
haar vader nu ellende over ons wilt brengen,
dan moet ik u verlaten, want Marie blijf ik
trouw!"
Het bloed van den inspecteur kookte. „Je
wilt dus tegen je vader partij trekken? Ken
je dan het vierde gebod niet?"
De jongen staarde een oogenblik verlegen
op den grond, maar vatte weer moed: „Het ge
bod dat u bedoelt, is mij heilig, maar uw dorst
naar wrok is zondig. Liefde is grooter dan
haat!"
Langzaam ging de jonge man naar de deur
om heen te gaan. Maar eer hij die bereikt bad
wendde hij zich tot zijn vader en zeide: „En
nu ga ik mijn bundel pakken!" Töen ging hij
heen.
De oude was alleen. Zwaar zette hij zich ne
der, als een vermoeide, geslagen man. Daar
zat hij en zon en sprak met zichzelf. Eerst
laat in den nacht wierp hij zich op zijn leger
stede. Daar vond hij eindelijk het licht, dat hij
zooveel jaren had gemist.
In de vroegte van den komenden dag ging
de inspecteur op weg naar zijn vaders boer
derij. Met opgeheven hoofd ging hij over den
deel en door de keuken naar zijn broeders ka
mer. Een oogenblik stonden de beide broers
tegenover elkaar. Toen waagde de jongste het
eerste woord, maar de andere weerde hem af:
„Ik heb je wat te zeggen. Twintig jaar geleden
heb ik je de boerderij gelaten, omdat ik wist,
dat je haar niet houden kon. Ik heb den grond
verlaten waarop ik geboren was. Dat was mij
bitter. Maar toch ging alles gedurende twintig
jaar wèl met mij en al dien tijd heb ik- mij
verheugd op het uur, waarin ik je zeggen kon:
„Geef mij nu mijn grond terug."
„Waarom zeg je me dit alles?" sprak Fritz
trotsch, „dat wist ik allang!"
„Omdat ik het woord niet spreken wil! Om
dat ik een jongen heb, die mijn meester ge
worden is!"
„Wat heeft jouw jongen met onze zaken te
maken?"
„Dat zal jouw Marie je wel vertellen! Moet
ik je zeggen, dat wij, ouden, dwazen zijn ge
weest en dat liefde den haat bestrijden en
overwinnen moet. Dat heb ik dezen nacht ge
leerd, nadat ik met mijn geweten te rade ben
gegaan En laten wij nu onze zaken in
vrede bespreken!"
Toen hebben de broers zich neergezet, en de
goede wil van den een overwon den trots van
den ander. En nu leven op de hofstede een
jonge boer en een jonge boerin en goed ver
zorgd, rustig en kalm zitten daar de beide
vaders als twee getrouwe wakers over het ge
luk der bewoners.
(Nadruk verboden.)
In den nacht van den 19den December werd
Gijs Thien, reiziger in oliën en vetten, te
Utrecht, door twee politie-agenten uit zijn bed
gelicht en daar hij zich verzette, gevankelijk
naar het hoofdbureau van politie gevoerd. Hem
werd ten laste gelegd den vorigen avond, te
11 uur, tusschen Zeist en De Bilt een aanrijding
te hebben veroorzaakt, en zonder zich em het
slachtoffer te bekommeren, te zijn doorgere
den. Zijn wagen, waarvan het linkerspatbord,
alsmede de linkerkoplamp waren ingedeukt,
had hij te half 12 in Utrecht naar een garage
gebracht, met de opdracht ten koste van alles
deze vernieling vóór den volgenden morgen
9 uur te herstellen. Politie-agenten, die reeds
van het ongeluk gehoord hadden, hoorden des
nachts om één uur, toen zij voorbij een ga
rage kwamen, dat hier nog gewerkt werd zij
verlangden binnengelaten te worden en kon
den nog juist de beschadiging vaststellen. Na
eenige informatie bleek, dat Gijs Thien dien
avond te half 11 in Zeist gezien was en te half
12 den gehavenden wagen in Utrecht naar een
garage gebracht had. Er was dus voldoende
bezwarend materiaal aanwezig om tot een ar
restatie over te gaan.
De verdachte ontkende ten stelligste iets
van een aanrijding af te weten. Hij was inder
daad te half 11 uit Zeist vertrokken, doch had,
daar er tusschen Zeist en De Bilt een druk
verkeer heersehte en de asphaltweg door zijn
gladheid het had een weinig geijzeld ge
vaarlijk was, een omweg gemaakt over Bun-
nik eerst in De Bilt was hij wederom op den
grooten weg gekomen en van daaruit naar
Utrecht gereden. Het ongeluk verklaarde hij
aldusIn de buurt van Bunnilt was hij ten
gevolge van de gladheid van den weg geslipt
en met zijn linkerspatbord tegen een boom
aangereden, waardoor dit, alsmede de linker
koplamp lichtelijk beschadigd werd. Daar de
auto het eigendom was van zijn firma in Am
sterdam en hij den volgenden morgen naar het
hoofdkantoor moest, wilde hij ten koste van
alles, vóór dien tijd, de sporen van deze aan
rijding laten uitwisschen. Dat was de ware toe
dracht der zaak. Daar de man overreden was
tusschen Zeist en De Bilt, was het dus abso
luut onmogelijk, dat hij dit ongeluk kon heb
ben veroorzaakt.
„Hoe kan ik een ongeluk veroorzaken waar
ik niet geweest benschreeuwde Thien woe
dend. De politie-commissaris maande hem tot
kalmte en zei hem recht in het gezicht, dat
hij deze verklaring heel handig vond, doch er
niets van geloofde. Toch zond hij, daar de
verdachte de plaats, waar de aanrijding tegen
den boom heette geschied te zijn, nauwkeurig
wist te bepalen, twee rechercheurs naar Bun-
nik om de zaak te onderzoeken. ;,.q
Na eenige uren kwamen zij terug en juist
hetgeen Gijs gevreesd had bij geen enkelen
boom hadden zij ook maar eenig spoor ge
vonden van een aanrijding. Dit verwonderde
hem niet, daar de wagen ongeveer stil stond,
toen hij den boom raakte en de schok zeer
licht geweest was. Ieder bewijs van zijn aan
wezigheid op die plaats ontbrak dus. Door de
duisternis en het late uur had men hem slechts
in Zeist gezien en toen hij wederom in Utrecht
terugkwam, 't Zag er dus zwart voor hem uit.
Het bewijsmateriaal was zóó bezwarend, dat
zijn schuld voor iedereen vaststond. Indien hij
nu nog maar tegen zijn vriend, den sigaren
winkelier Vermeulen, in Zeist, gezegd had
dat hij zou omrijdenDat zou tenminste
eenigszins als bewijs kunnen dienen, dat hij
de waarheid gesproken had. Nu zat hij reeds
vanaf den ongeluksnacht in voorarrest, en wie
weet, wat nog volgen zou. Het weer was om
geslagen en de regen drupte naargeestig langs
zijn getralied venster. De idee, dat hij als een
misdadiger beschouwd werd, werkte depri-
meerend op hem, en een groote droefheid en
neerslachtigheid maakte zich van hem meester.
Tegen 3 uur in den namiddag werd hij we
derom bij den commissaris van politie ont
boden. Tot zijn verwondering presenteerde
deze hem vriendelijk een stoel en een der re
chercheurs gaf hem zoowaar een vertrouwelijk
knikje.
„U bent dus" sprak de commissaris, „giste
renavond te half 11 bij Vermeulen in Zeist
weggereden, waar U een sigaar gerookt hebt
„Waar is deze sigaar gebleven
Een straal van hoop brak door de somber-
dreigende toekomst en plotseling herinnerde
Gijs zich, dat hij deze, toen hij na het onge
luk uit zijn wagen stapte, op den grond had
gegooid. Die moest dus daar nog te vinden
zijn. „Dat klopt" zei de commissaris opge
wekt. „Een der rechercheurs heeft haar ge
vonden. Daarna is hij naar Zeist gegaan, waar
de winkelier verklaard heeft U gisteren, kort
voor dat U wegreed, een sigaar van hetzelfde
merk gepresenteerd te hebben. Sindsdien heeft
hij uit dat kistje geen sigaren meer verkocht.
Herkent U dit kistje en is dit de sigaar, welke
U hebt weggegooid?"
„Dat zijn zij zei Gijs opgewonden, „ik kan
mij onmogelijk vergissen. De belastingbande-
rolle zat er nog om
„Welnuzei de commissaris, „dan is dit een
alibi en een zeker bewijs, dat U de waarheid
hebt gesproken En geheimzinnig wenkte hij
Gijs naderbij te komen. Hij ontdeed het eindje
sigaar van de banderolle en aan den binnen
kant hiervan stond V-B 072364. Daarna nam
hij een sigaar uit de kist en deed hiermede
hetzelfde. Het schemerde Gijs een beetje voor
zijn oogen, maar hij kon het toch duidelijk
lezen. Deze sigaar droeg het nummer V-B
072365. J. C.
INADRUK VERBODEN.]
Geen compliment voor
onze jeugd.
„Wintertijd is levertraantijd", lezen wij in
een reclame.
„In de wintermaanden is Levertraan het beste
voorbehoed- en versterkingsmiddel voor uw
kinderen.
Mogen wij U eens een proefflesch laten be
zorgen?
Veevoederfabriek Alphen a. d. Rijn.
O—
Ook een vacantie.
„Ik dacht dat juffrouw Muller deze week
vacantie had", vroeg de chef.
„Dat heeft ze ook", werd hem geantwoord,
„maar ze komt toch op de zaak. 's Morgens
komt ze een uur later, 's middags blijft ze een
uur langer weg en 's avonds gaat zij ook een uur
vroeger naar huis, en heel den dag heeft zij
pleizier, dat, de anderen zich daarover ergeren.
O-
De goede oude tijd.
„Vader, wat was er vroeger, toen er nog
geen radio en automobielen bestonden?"
„Toen, jongen was er nog rust".