tu
UH
TE LAAT
<F
cU
jc
LJ[
DE ENGEL.
DE ONVERBETERLIJKE
ULEVEL.
JOHAN.
S. O. s.
WOENSDAG 22 NOVEMBER 1933
STATION SQUARE
1
1
l
1
A
l
h
1
HAJO.
(Nadruk verboéwê'
ROAD
ABER DEEN
*p|0HU|1KnT
I
1
t
w
VERKOOPSTERS VAN VLAGGETJES.
Algemeene straatcollecte te Londen.
Mr. Ephraim McPherson verliet zijn woning,
8 Aberdeen road, hoek Station square, om
zich per ondergrondschen trein naar de City
te begeven.
Ofschoon hij zijn huis stipt op tijd verliet,
kwam hij drie kwartier te laat op kantoor aan.
(NADRUK VERBODEN.) B.
In Patrick O'Roorke's atelier hangt het Botti-
cellische engelenportret niet meer, dat zijn
vrienden vijf-en-twintig jaren lang bewonderd
hebben en waarover nooit gesproken werd.
Weinigen wisten, dat het 't portret was van
een kind van de straat. Patrick had het steeds
aangeduid als „angel", en oudere vrienden her
innerden zich, dat het iets had uit te staan met
zijn eigen jong gestorven kind.
Alleen mrs. Gummings, de bejaarde huis
houdster, had het origineel van het portret,
waarover een tijdlang veel gesproken was ge
worden, en waaraan de Dublinsche kunstwe
reld tenslotte gewend geraakt was, gekend.
Zij had het kleine schooiertje met als het
gewasschen en gekamd was - het engelenkopje,
in gezelschap van de moeder, Patrick O' Roor-
ke's atelier binnengeleid, heel lang geleden.
Dat was geweest vele maanden na den dood
van zijn eigen vierjarig kind. O'Roorke, we
duwnaar van den dag af, waarop zijn eenige
zoon ter wereld was gekomen, was, ondanks
zijn rijkdom en ondanks zijn kunst, berooid en
troosteloos achtergebleven. Hij had zijn vrucht
baar palet begraven, en leidde het leven van
een kluizenaar in zijn groot huis in een der
buitenwijken. Tot hij, op zekeren dag dwalend
door de armste wijken van Dublin, dat kind zag,
dat, vuil en gehavend als het was, zoo sprekend
geleek op zijn eigen vroeg gestorven zoon. Hij
had zonder moeite de moeder gevonden, een
arme hard-werkende strijkster, die den hemel
te rijk was, toen O'Roorke haar de fabelachtige
som van 50 aanbood, indien zij hem het kind
voor eenige zittingen als model wilde afstaan.
Mrs. Gumming was opgetogen geweest, toen
de vrouw zich den volgenden morgen met den
mooien jongen aanmeldde. Mooier nog dan den
armen kleinen James had zij hem gevonden,
maar dat had zij wijselijk voor zich gehouden
en zij had de waarheid niets tekort gedaan,
toen zij verklaarde dat Willy Mac Flarin op
James O'Roorke leek als een tweelingbroeder.
Maar die gelijkenis, die de schilder zich nog
volmaakter voorstelde dan zij in werkelijkheid
was, schonk hem geen voldoening. Integendeel.
Zijn zwaarmoedigheid werd er veeleer door
aangewakkerd. Hij wilde naar het levende
leven het portret maken van zijn gestorven
kind, maar hij zou het als heiligschennis ge
voeld hebben, wanneer hij een anderen jongen
de liefde geschonken had, waarop alleen James,
in leven en in dood, recht had. En zoo was hij
blijde, toen de laatste zitting geëindigd was.
Daar waren meer dan vijf-en-twintig jaren
over heen gegaan. Patrick O Roorke was een
kluizenaar gebleven.... een kluizenaarschap,
dat niet begrepen werd door de jongeren, die
hem in de dagen van zijn verdriet niet gekend
hadden. Na het portret van Willy Mac Flarin
geschilderd te hebben, verviel hij opnieuw in
een staat van diepe zwaarmoedigheid. Dagen
achtereen kwam hij de deur niet uit, behalve
's morgens vroeg als hij naar de eerste Mis
«ing. Uren lang kon hij op het portret zitten
staren. De geneesheer, die hem als vriend op
zocht, en al zijn raadgevingen in den wind ge
slagen zag, begaf zich ten slotte in wanhoop
naar den pastoor.
Mijnheer de pastoor", zeide hij, „onze kerk
«a'at er langzamerhand heel mooi uitzien, maar
die Kruisweg van goedkoope gekleurde prent
jes valt wel wat erg uit het kader.
„Mijn waarde dokter," riep de pastoor uit, „gij
verteit mij niets nieuws. Brengt gij mij mis
schien ook het geld om een betere te koopen,
of er een te laten schilderen?"
„Neen," antwoordde de dokter ernstig. „Ik
kom in het belang van Patrick O Roorke. Geef
hem opdracht tot het schilderen van een kruis
weg!"
„Ik begrijp nietzei de pastoor.
„Patrick O'Roorke", hernam de dokter, „moet
werken. Ik ken voor hem geen ander medicijn.
Geef hem een opdracht, waaraan hij zich geheel
wijden kan. Gij zijt misschien de eenige^die niet
allen invloed op hem verloren heeft."
En zoo kreeg die kleine, thans aanzienlijk ver-
groote kerk in een der Westelijke buitenwij
ken dien prachtigen Kruisweg, die de redding
werd van Patrick O'Roorke. Nooit vergat hij het
verreden; nooit werd hij een man van de we
reld; hij werd hoog geëerd door zijn kunst
broeders, maar had weinig vrienden, doch- de
melancholie, die gedreigd had hem ten verder-
ve te voeren, was geweken voor een vrome se
reniteit.
En in de eenzaamheid van zijn atelier zag
Angel glimlachend op hem neer niet de bijna
vergeten straatjongen, maar de eigen jong ge
storven zoon, dien hij nooit vergeten kon.
Maar toen gebeurde het, dat hij in een der
achterbuurten een kind zag dartelen, zoo schoon
en onschuldig als angel zelf, en zijn oud hart
snakte plotseling naur de levend-wording van
het portret, dat een kwarteeuw lang zijn huis
genoot geweest was.
„Breng mij naar je moeder," zei hij tot het
kind, en. g-hjk hij vijf-en-twintig jaren geleden
gedaan had, bood hij een arme, brave volks
vrouw een groot bedrag aan, opdat hij het por
tret van haar kind zou mogen schilderen."
Het zou een pendant worden van „angel",
maar zonder de engelenvleugels, zonder het
Botticellisch cachet; sober zou het worden als
de herinnering aan een oud leed en tevens een
hulde aan het levende leven.
„Een mooi kind," zeide hij, toen de moeder
den volgenden dag met den jongen op het ate
lier kwam. „Gij moogt er trotsch op zijn. En
een lief kind óók, mag ik hopen. Verwen hem
niet, wat ik u raden mag. Menig mooi Kind
„In onzen stand hebben wij met veel om
mooie kinderen te verwennen, mijnheer. Ik ben
een hardwerkende vrouw."
„Zijn de verdiensten van uw man te scüiaal
Toch niet werkloos?"
„Mijn man .is ziek, hij is op reis voor zijn ge
zondheid", zei de vrouw mat en stram, en knip
oogde in de richting van den jongen.
Na de eerste zitting verzocht Patrick mrs.
Grimmins den jongens mee naar de keuken te
nemen en hem daar een glas melk te laten
drinken.
„En wilt u ons koffie op het atelier laten
brengen?" vervolgde hij, en toen de jongen het
vertrek verlaten had, vroeg hij:
„Kan ik iets voor u doen Kan ik u op een
of"andere wijze helpen? Een jongen, c geen
Vader heeft...."
„U bent heel goed", zei de vrouw.
„Een groote, heerlijke troost."
„Een eeuwigdurende angst, mijnheer1"
En zij keek star voor zich uit, en plotseling
opende zich haar mond in onuitsprekelijke ver
bazing, en zij wees op het portret van „angel"
*n gilde;
„Dat is zijn portret, dat ik gezien heb bij zijn
moeder, die zei: ,,'t Was 'n engel!"
P,
(NADRÜK VERBODEN). i
Mr. Alfred Wipples, rentenier van beroep en
van roeping, leidde, sinds hij zichzelf gepen-
sionneerd had, met mrs. Wipples een rustig
leven in een kleine cottage aan Teddington
road, Hammersmith.
Teddington road. Dit punt is van belang.
No. 42, Teddington road.
Evenals personen, die in detective-geschiede
nissen vermoord worden gevonden, ontving
mr. Alfred Wipples zelden brieven, en het
bracht dus eenige sensatie teweeg, toen mrs.
Wipples op zekeren Dinsdag in April een brief
in de bus vond, op welks couvert de magische
woorden „British Broadcasting Corporation"
gedrukt waren. Haastig scheurde zij de enve
loppe open, snelde naar het kleine kamertje,
waar mr. Wipples zijn renteniersbezigheden
placht te verrichten, en wierp den brief, dien
zij reeds uit de enveloppe gehaald had, op
den lessenaar.
„Van de B.B.C., Alf" zei ze opgewonden.
„Lees vlug wat er in staat".
Mr. Wipples las. Hij las met zichtbare aan
doening. Toen zei hij, mrs. Wipples toespre
kend met den zoeten en ongemotiveerden
naam dien hij haar 34 jaren geleden als huwe
lijksgeschenk gegeven had:
„Ulevel, je echtgenoot heeft een uitnoodiging
van de B.B.C. ontvangen om een spreekbeurt
te vervullen".
Zij rukte den brief uit zijn handen en las:
„Geachte Heer. Zoudt gij bereid zijn een
spreekbeurt te vervullen in de serie letter
kundige talks, welke wij in Juni denken te
geven, en waarvoor wij ons van de medewer
king van een aantal notabele schrijvers ver
zekerd hebben? In dit geval verzoeken wij u
ons te willen berichten, wanneer het u ge
legen komt eens met ons te praten, Wij stellen
een der beide volgende onderwerpen voor:
„Pleonasmen in Shakespeare" of „Chaucer als
proza-schrijver".
„Wel heb ik van mijn leven!" riep mrs.
Wipples uit. „Dat is een heele eer, Alf".
Zij was er heelemaal opgewonden van.
„Hoe komen ze erbij", voegde zij er met
vrouwelijk gebrek aan consequentie aan toe.
„Nou, nou", zei hij, een beetje in zijn eer
gekwetst.
„Ik bedoel", verklaarde zij zich nader, „dat
je van die dingen toch niets afweet".
„Dat maakt de uitnoodiging des te vereeren-
der", meende mr. Wipples.
„Wat zijn", vroeg mrs. Wipples, den blik
strak gevestigd houdend op den brief, „wat
zijn ple-o-nasmen
„Dat zul je de volgende maand wel hooren,
Ulevel, als ik mijn talk houd. Zou ik nu maar
niet de B.B.C. opbellen
Een kreet van mrs. Wipples onderbrak hem.
„Als ik 't niet gedacht had", riep ze uit.
,,'t Is een vergissing. De brief is niet voor
jou bestemd. Kijk
Ze overhandigde hem het schrijven en de
enveloppe.
„Ulevelzei hij verstoord, „had toch beter
uitgekeken vóór je den brief geopend hadt.
Dit is nu al de derde maal. En den vorigen
keer je weet wel, met dien maanbrief van
den wijnhandelaar was hij al zoo woedend
en verdacht hij ons van boos opzet".
Mr. Wipples woonde op no. 42, Teddington
road. Mr. Francis woonde op no. 42, Tedding
ton terrace. Mr. Francis schreef boeken en
was leeraar in het een of ander. En dit was
nu al de derde maal; en den tweeden keer,
met dien maanbrief van den wijnhandelaar,
was mr. Francis woedend geweest.
„Vernietig den brief, Alf", zei mrs. Wipples
bedremmeld.
In overeenstemming met dit advies werd
gehandeld, en hiermede zou deze geschiedenis
afgeloopen en dus in het geheel geen geschie
denis geworden zijn, indien niet vier dagen
later de post opnieuw een brief van de B.B.C.
gebracht had.
Het was de bestelling van 11 uur. Mr. Wipp
les was uitgegaan en de werkster had den
brief aangenomen en aan mrs. Wipples ter
hand gesteld.
„Van de B.B.C.", had ze met grooten eerbied
gezegd.
Mrs. Wipples was gaan beven als een riet.
Daar, in dat geweldige gebouw aan Langham-
place, waren zij er zeker achter gekomen, dat
die vorige brief verkeerd bezorgd was, en nu
werd Alf vast ter verantwoording geroepen
wegens schending van het briefgeheim en ver
nietiging van een niet voor hem bestemden
brief.
In paniek scheurde zij de enveloppe open,
zich erop voorbereidend haar doodvonnis te
zullen lezen. Maar de brief bevatte niets anders
dan een verzoek om antwoord op het eerste
schrijven, en was natuurlijk gericht aan mr.
Francis, van Teddington terrace.
Het duurde evenwel eenigen tijd, alvorens
het tot mrs. Wipples doordrong, dat zij op
nieuw een voor dezen heer bestemden brief
onherstelbaar geopend had. Zij vreesde, dat
haar echtgenoot zeer ontstemd zou zijn. Hoe
moesten zij zich uit deze impasse redden? Mr.
Francis zou zeker aan kwade trouw gelooven.
,,'t Is al te gek", jammerde zij.
Zij overwoog verschillende plannen om zich
uit de perikelen te redden. Als zij den brief
in een andere enveloppe stak, en dan per post
van Londen uit aan mr. Francis toezond
Maar dat kon gevaarlijk zijn. Want, als mr.
Francis dan naar de B.B.C. ging, en zei:
„Heeren, ik heb uw eersten brief niet ont
vangen", en dan den tweeden brief toonde, dan
zou de B.B.C. antwoorden: „Maar mr. Francis,
die enveloppe is niet van ons. Daar is iets
gebeurd, dat niet in don haak is. Uw brieven
worden blijkbaar onderschept".
En dan zou mr. Francis 't eerst denken aan
mr. en mrs. Wipples, van No. 42, Teddington
road.
Neen, het beste zou zijn ook dezen brief te
vernietigen; zelfs mr. Wipples behoefde er
nooit iets van te vernemen.
Het schrijven werd dus in het vuur gewor
pen. Maar den heelen dag was mrs. Wipples
overstuur van het gebeurde, en dien avond
ontlastte zij haar geweten en haar zenuwen
door mr. Wipples deelgenoot te maken van
het vreeselijke geheim.
En mr. Wipples was erg boos, maar later
kreeg hij toch medelijden met mrs. Wipples
en zei: „We zullen er nu verder niet over
spreken, maar neem je voor, eindelijk eens
wat bedachtzamer te worden. Je bent daarvoor
nu toch langzamerhand oud genoeg, Ulevel".
Maar, hoewel hij zijn vrouw vergaf, hinderde
het gebeurde hem toch hevig, en twee dagen
lang was hij uit zijn humeur.
Den derden dag was hij gaan golven, en
mrs. Wipples bevond zich alleen thuis, toen de
post een brief bracht. Zij was op dit punt nog
altijd erg zenuwachtig, maar het was in ieder
geval een geruststelling voor haar, dat de
enveloppe een andere was dan die, welke de
B.B.C. gebruikte. Ook kwam de hand haar bij
den eersten oogopslag nogal bekend voor, en
zij opende den brief eenigszins gejaagd er
hadden tusschen haar en haar man nooit ge
heimen bestaan. Zij las:
„Waarde heer. Ik moet mij verontschuldigen
wegens een kleine vergissing, waarvan ik de
onvrijwillige oorzaak geweest ben
„Ik ken die hand", mompelde mrs. Wipples.
„Eenige dagen geleden
Mrs. Wipples las verder met oogen, die
steeds grooter werden.
„Ik moet u nogmaals mijn verontschuldi
gingen aanbieden, en verzeker u, dat derge
lijke onregelmatigheden niet weer zullen voor
komen. Ik heb mijn vrouw, die mij door haar
onnadenkendheid reeds vaak in moeilijkheden
gebracht heeft, strenge orders gegeven nauw
keurig acht te slaan op het adres, alvorens een
bij ons afgeleverden brief te openen, en ik
spreek de hoop uit, dat u eenige consideratie
zult willen hebben met een man, die de onaan
gename taak volbrengt zich te verontschuldi
gen wegens de domheden van zijn vrouw".
„Wel, heb ik van mijn levenriep mrs.
Wipples uit. „Dat moois is van AlfWat
bedoelt hij ermee
Plotseling werd ze vuurrood. Haastig nam
ze de enveloppe op, en sloeg een blik op het
adres: John Francis Esq., 42 Teddington ter
race.
,,'t Beste zal zijn", prevelde ze, „dat ik den
brief vernietig".
B.
(Nadruk verboden).
Leekenapostolaat.
Wij lezen in een prijscourant van een maker
van priesterkleeding:
,,'t Zal niet noodig zijn U de verzekering te
geven, dat ons Priesterwerk in alle opzichten
aan de hoogste eischen voldoet."
Kind van zijn tijd.
Kleine Jan vraagt aan zijn moeder:
„Moeder rijdt Sint Nicolaas van 't jaar veel?"
Moeder: „Nou ik denk van niet, want 't is
malaise."
„Maar, moeder, krijgt hij dan geen steun
van het Crisis-comité?"
Ook symptoom des tijds.
„Maar, mijnheer", zei de jonge boekhouder
tot zijn patroon, ik zie daar toch niets onge
oorloofds in, dat ik om salarisverhooging
vraag, U hebt 't mij toegezegd".
„Zeker, dat heb ik", meende chef, „maar al
leen als ik onvoorwaardelijk tevreden over
je was".
„En is U dat dan niet?"
„Hpe kun je denken, jongeman, dat je mij
erg tevreden stelt, als je nu in zulk een tijd
om salarisverhooging vraagt."
Gevaarlijke gelegenheid.
„Wat 'n weer! En mijn vrouw is zonder pa-
rapluie uitgegaan
„Nou, ze zal wel ergens ln 'n winkel schui
len."
„Dat is juist 't ergste, dat ik vrees."
Van den dag der officieel gevierde verloving
van mejuffrouw Leonore, de dochter van zijn
meesteres, mevrouw de weduwe Van Loven-
dael, af, was Johan nog zwijgzamer en stiller
geworden dan vroeger.
Johan was al den tijd het type geweest van
den rustigen, zwijgzaam zijn plichten verrich
tenden huisknecht. Tegenover de keukenmeid
en het overige vrouwelijke dienstpersoneel had
hij de met zijn waardigheid overeenkomenden
afstand steeds weten te bewaren. Het was een
van jongsaf in hem vastgeroest begrip, dat
men zich met trouwen over het algemeen zoo
weinig mogelijk diende in te laten; anderzijds
was er een vanzelfsprekend overwicht, een min
of meer hautaine waardigheid, waarmede hij
de- in den dienst van het statige heerenhuis
noodige werkzaamheden dirigeerde. Er was een
groot verschil, er was afstand tusschen hem
en de meiden, daar bestond geen mogelijkheid
voor vertrouwelijke gesprekken tusschen hem
en de boden. Hij stond als 't ware tusschen de
dames en het personeel in, hij was eenvoudig
Johan, en zooals hij het bij zichzelf placht uit
te drukken, natuurlijk aan den kant van de
dames.
Johan was bereids tientallen van jaren in
dienst van de familie Van Lovendael. Hij had
mijnheer William nog „gereden", den wijd
en zijd bekende doctor Van Lovendael, die in
en door de bestrijding van een cholera-epidemie
zelf gevallen was als slachtoffer van zijn beroep
en menschlievendheid. Hij, Johan van den
dokter, en niemand anders had al die jaren
lang, dag en nacht, mijnheer William „gereden",
en zijn vader had mijnheer Williams' vader
gereden en zijn grootvader mijnheer Williams'
grootvader.
En nu was Johan de huisknecht van wijlen
mijnheer Williams weduwe en dochter; hij was
véél meer dan een huisknecht, hij was de ver
persoonlijking van een generatie, die de gene
raties der Van Lovendaels gediend had, ge
diend in den besten zin van het woord. Zijn
hart en zijn ziel waren verknocht aan zijn
meesters als de tak aan den stam van den boom.
Men zou met geweld den tak van den stam
kunnen afhouwen, dan zou hij afgevallen en
gestorven zijn, maar leven zonder dien stam
zou voor hem onmogelijk geweest zijn.
Van den dag der officieel gevierde verloving
van mejuffrouw Leonore af, was Johan nog
stiller en zwijgzamer geworden dan vroeger.
De weinige woorden, waarmede hij zijn
dienstorders placht te geven, waren nog kariger
geworden, veelal werden ze nog slechts uitge
deeld door" middel van een wenk en een ge
baar. Zijn mond stond strak en stroef in de
vierkante trekken van een onbeweeglijk gelaat,
waarin een paar staalblauwe oogen naar een
ver-verwijderd punt schenen te staren. En zelfs
in den omgang me^ mevrouw en juffrouw
Leonore was een duidelijk merkbare verande
ring gekomen ;hij hield met hen zoo kort mo
gelijk de noodige besprekingen van huishou
delijke]! aard, na afloop waarvan hij geheel
tegen zijn gewoonte in onmiddellijk met een
„Tot uw orders, mevrouw" zich terugtrok. En
het uitspreken van den naam van Mijnheer
Otto, den verloofde van juffrouw Leonore,
scheen hij zelfs met opzet in het geheel te ver
mijden.
Het lag voor de hand, dat dit ongewone op
treden van Johan aan Leonore en mevrouw
van Lovendael moest opvallen. In den begin
ne trachtten zij deze houding te verklaren door
eene mogelijke oneenigheid met het overige
personeel, wellicht de een of andere aangele
genheid in zijn familie of anderszins, doch
toen na eenige weken zijn in-zichzelf-gekeerde
terughoudendheid en aanhoudend zwijgen aan
hield, besloot Leonore's moeder hem op den
man af te vragen, wat er aan scheelde.
De gelegenheid deed zich nog dienzelfden
avond voor, toen er een defect aan mijnheer
Otto's wagen bleek te zijn, en Johan dus de
aangewezen man was, om hem in Leonore's
twoseater huiswaarts te begeleiden. Mevrouw
van Lovendael had zich een oogenblik in haar
vertrekken teruggetrokken, en liet Johan bij
zich ontbieden. Johan stond als altijd kaars
recht voor zijn meesteres, toen deze hem de
vereischte opdracht gaf:
„Johan, er schijnt iets aan mijnheer Otto's
wagen te mankeeren. Wil je dus om elf uur
met de twoseater van mijn dochter voorkomen,
dan kun je mijnheer even naar huis rijden. Na
afloop doe je dan wel je gewone ronde. Maar
nu je toch hier bent, Johan, moest je me toch
eens eerlijk vertellen, hoe het komt, dat je den
laatsten tijd zoo vreemd doet. Is er iets aan de
hand, Johan? Of spreek je er liever niet over?"
„Met mij is er niets aan de hand, mevrouw,
en ik zou er liever niet over spreken, maar ik
weiger mijnheer Otto te rijden".
„Wat zeg je daar, Johan?"
Johan stond onbeweeglijk voor zijn mees
teres. Zijn opeengeknepen lippen stonden streng
in de vierkante trekken van zijn stoeren man
nenkop, en zijn staalblauwe oogen waren strak
op die van Mevrouw Van Lovendael gericht.
„Ik weiger mijnheer Otto te rijden, me
vrouw!"
Mevrouw Van Lovendael werd zenuwachtig;
ze keek Johan een oogenblik bijna hulpbehoe
vend aan, ze trok haar wenkbrauwen omhoog,
sloeg een vragend gebaar met de handen:
„Maar Johan.... Johan, hoe kom je daar bij?
Geen mensch heeft dit nog gehoord en ik zal
er verder over zwijgen.Maar Johan.
„Mevrouw, ik móet nu wel spreken. Mijn
heer William heeft me altijd voorgehouden, in
alles zooveel mogelijk de vrouwen er buiten
te laten. En mijnheer William had daar gelijk
aan. Ik heb er ook lang over nagedacht de zaak
met mijnheer Otto zelf uit te vechten. Maar
dit zou niet in den geest van mijnheer William
geweest zijn. Mijnheer William hield niet van
zachte heelmeesters. Mijnheer William zou er
óók het mes in gezet hebben, mevrouw".
Johan zweeg een oogenblik, ging toen verder,
wat zachter, bijna vertrouwelijk:
„Ik heb mijnheer William gereden, mevrouw,
en mijn vader mijnheer Williams vader, en
mijn grootvader mijnheer William's grootvader.
Mijn vader en grootvader en ik zelf hebben ge
leerd te zwijgen, te doen zonder vragen wat
hun werd opgedragen en zich niet in te laten
met de gedragingen van hun meester. Dit zou
ook geen pas gegeven hebben, en hun gedrag
trouwens was voor ons een voorbeeld tot het,
zwijgend volbrengen van onze plichten. MrSi-
ik heb nu den plicht om te spreken, en ik heb
het recht te weigeren om den man te rijden,
waarmee mijnheer William's en uw Leonoortje
haar ongeluk tegemoet gaat".
En toen bracht hij een kort en sober verslag
van wat hij gezien en beleefd had. Vóór de
verloving had hij meerdere malen mijnheer
Otto in gezelschap van dames en heeren, „die
hier niet tliuishooren" een lokaal zien binnen
gaan, waarvan het hem bekend was, dat er
Het „Kölner Abendblatt" bracht onder Laat
ste Nieuws het volgende sensationeele bericht:
Hedenmiddag omstreeks twee uur heeft in
het kantoorgebouw van de Berliner-Bankverein
aan de Komödiënstrasse alhier een brutale
overval plaats gegrepen. Op het oogenblik, dat
de kassier aan een der loketten een check ten
bedrage van twee-en-veertig duizend Myrk uit
betaalde en het geld in bankbiljetten vtdi dui
zend mark voor zijn cliënt neertelde, loste
plotseling een tot nu toe onbekend gebleven
individu, welke zich in de nabijheid van ge-
genoemd loket bevond, kort achtereen twee
revolverschoten in de lucht, greep de gereed
liggende bankbiljetten, en wist zich, gebruik
makend van de ontstane paniek, ijlings uit de
voeten te maken. Vooraleer het bankpersoneel
of het publiek zich bewust geworden was, wat
er gebeurde, is de dader in een voor het bank
gebouw parkeerende huur-auto gesprongen, en
was in een oogwenk uit het gezicht verdwenen.
Wij vernemen, dat de kassier, die het geld
uitbetaalde, in staat is, een vrij nauwkeurig
signalement van den dader op te geven: Lengte
1.70 a 1.75 M„ mager postuur, vale, geelachtige
gelaatskleur, sterk vooruitstekende kin,, leeftijd
30 a 35 jaar. Hij was gekleed in een bruine,
breed-uitvallende ulster, droeg een donker-
grijzen deukhoed, dikken wandelstok met ronden
haak, bruine glacé-handschoenen en een groote
zwartlederen actetasch. De commissaris van
politie verzoekt dengenen, die in staat zijn ter
zake dienende inlichtingen te verstrekken, zich
ten spoedigste te vervoegen aan het hoofdbu
reau van politie, alhier.
Nader vernemen wij, dat de recherche het
spoor volgt van eenige gegevens, welke er op
zouden wijzen, dat de dader vermoedelijk af
komstig is uit Barmen-Wupperthal, in welke
stad den laatsten tijd meerdere soortgelijke
overvallen hebben plaats gegrepen.
Dienzelfden avond, omstreeks half tien, zat
aan de leestafel van een weinig-bezocht restau
rant in een der buitenwijken van Rotterdam een
heer te luisteren naar het Brahms-concert, uit
gezonden door het radio-station Langenberg.
De muziek scheen hem echter slechts matig te
boeien; althans, terwijl zijn gelaat vrijwel ge
heel achter een languitgestrekte courant schuil
ging, bestudeerde hij aandachtig in een zak-
spiegeltje, waarin hij achter de courant her
haaldelijk blikken wierp, een zorgvuldig ge
soigneerd grijzend puntbaardje. Hij plaatste
nu de courant tegen de koperen stangen van
het tijdschriftenrek, sloeg eenige zijdelingsche
blikken links en rechts als om zich ervan te
overtuigen, dat niemand hem gadesloeg, en nam
toen uit zijn binnenzak een pasformulier, dat
hij voor zich legde en waaruit hij vlug de
opgeplakte pasfoto losmaakte.
Het Brahms-concert werd plotseling onder
broken:
„Dames en heeren, het concert wordtfeen
oogenblik onderbroken voor uitzending van
het volgende S.O.S.-bericht:
Te Elberfeld-Wupperthal heeft zoo juist een
botsing plaats gehad tusschen twee auto's,
waardoor een ernstig ongeluk ontstaan is. In
een der auto's bevonden zich drie Nederlanders,
de heer en mevrouw Ledinga en mevrouw
Scholten, allen uit Den Haag, in de tweede auto
Frau Witwe Karl Mayer geboren Schülter uit
Barmen-Wupperthal. De toestand der drie Ne
derlanders is zorgwekkend, hoewel niet hope
loos. Frau Witwe Mayer verkeert in levensge
vaar en vraagt bericht aan haar zoon Hein-
rich, zonder bekende woonplaats".
Bij het vernemen van dit bericht werd de
heer aan de leestafel doodsbleek. Hij staarde
een oogenblik wezenloos voor zich uit, wenkte
toen de kellner en verzocht hem om opgave
van het telefoonnummer van de bestgerenom-
meerde garage van de stad.
Omstreeks middernacht schoot een luxe
auto op den rijksweg Nijmegen-Cleve in razen
de vaart in Duitsche richting de grens over,
zonder op de halt-signalen der grenswacht acht
te geven.
De vrouw was stervende.
De verpleegster gaf den man een wenk, fluis
terde hem toe, dat het weldra gedaan zou zijn,
en trok zich terug.
De stervende sloeg de oogen op, herkende
haar zoon, en bewoog de lippen. De man boog
het hoofd, bracht zijn oor tot vlak bij den mond
van zijn moeder, en ving haar laatste woorden
op:
„Goddank, m'n jongenGoddank, dat ik
je nog gezien heb.... bid veel, m'n jongen....
voor je trouwen, eerlijken vader.... en....
voor mij
Toen gaf zij den geest.
Het „Kölner Abendblatt" bevatte den vol
genden dag het volgende bericht:
De dader van den roofoverval bij de Berli
ner Bankverein aan de Komödiënstrasse, alhier,
heeft zich hedenmorgen bij de politie aange
meld. Op last van den officier van justitie zal
hem verlof gegeven worden, de teraardebestel
ling bij te wonen van zijn moeder, die in den
afgeloopen nacht aan de gevolgen van een
auto-ongeluk overleden is.
HAJO.
(Nadruk verboden).
grof gespeeld werd. Maar hij had hierover ge
zwegen en gedacht, dat hieraan na de verlo
ving met Leonoortje wel een einde zou komen.
Doch ook na de verloving had hij het zich tot
plicht gerekend een waakzaam oog te bewaren,
en er was in mijnheer Otto's levenswijze geen
verandering gekomen. En, mevrouw...."
Johan pinkte kwaadaardig een traan uit het
oog.
„Het ergste moet er nog uit, mevrouw. U
herinnert zich, nu Dinsdag voor veertien dagen,
dat Leonoortje's bracelet, U weet wel met di»
pareltjes, zoek geraakt was. We hebben er eerst
een van de meiden nog valschelijk van ver
dacht, en ik heb het den volgenden dag ook
teruggevonden.... Ten minste, dat denken ze..
Hij wees met de hand in de richting van de
keuken.
„De zaak is, mevrouw, dat ik den volgenden
morden Ttuinhppr Otto den juweliers winkel van
•pgT-cJjJ sag binnengaan. Door de ramen van
de étage zag ik, dat hij het bracelet aan den
juwelier overhandigde. Toen wist ik genoeg,
mevrouw. Een kwartier later heb ik het van
den juwelier, zonder namen te noemen, weer
teruggekocht en het zoo gauw mogelijk aan
Leonoortje teruggegeven. Dat geld komt wel in
orde, mevrouw, en nooit zal een sterveling er
iets van hooren. Kiaar ik weiger, mevrouw, om
vanavond mijnheer Otto te rijden".
DAT BELOOFT"WAT TE WOP.DEN! VT^leegsters van het Qnz-en Mary's Hospital te Stratfoi'd trainen zich onder leiding va» eea
Öckend professional voor het hospitaal-toumooi