SCHAPER'S HERINNERINGEN.
ei
JUSTITIE IN DE TWEEDE KAMER.
DONDERDAG 23 NOVEMBER 1933
„EEN HALVE EEUW VAN STRIJD".
Een eerlijk boek van een eerlijk
man.
DE LEIDER DER N. S. B.
ELGAR AAN DE BETERE HAND.
MINISTER VAN SCHAIK
VERDEDIGT ZIJN BELEID.
Strijd tegen Zedenontaarding.
Avondvergadering van Dinsdag.
DE VOORGESTELDE ACCIJNS-
VERHOOGING OP SIGAREN.
NEDERLANDSCHE RIJNVAART-
BELANGEN.
Activiteit der Ned. K. v. K. in Duitscliland
MALVERSATIES OP DE AMSTER-
DAMSCHE GROENTENMARKT.
INDISCHE POSTVLUCHTEN.
I.
In November 1929 schreef Schaper aan
Troelstra: „Misschien sla ik ook nog eens
aan 't schrijven van -herinneringen, al zul
len ze niet zóó belangrijk zijn als - die van
jou".
Inderdaad: voor iederen Nederlandschen
socialisten-leider, die herinneringen te boek
gaat stellen, is het werkelijk een handicap,
dat de groote voorman, Troelstra, de
zijne reeds aan het publiek heeft aangebo
den. Zóó interessant als die van Troelstra
zijn dan ook inderdaad de mémoires van
Schaper niet. Voor een deel hebben ze voor
niet-socialisten slechts een matig belang.
Maar daar staat tegenover, dat zij op be
paalde onderdeelen de herinneringen van
den grooten leider in belangrijkheid haast
geheel evenaren. Dit komt door de rol, door
Schaper in zijn partij gespeeld, waarbij hij
vaak op voorname punten juist Troelstra's
tegenstrever was, zoodat de beschouwingen
van den oppersten aanvoerder de aanvul
ling van dezen onderbevelhebber zelfs drin
gend noodig hebben.
De rol, door Schaper gespeeld, hangt ge
heel samen met het open, rondborstig, eer
lijk en flink karakter van dezen oud-schil
dersgezel, eigenschappen, die op haar beurt
zijn herinneringen te aantrekkelijker ma
ken en het belang ervan in stevige mate
verhoogen. Zij vormen een onopgesmukt,
natuurlijk relaas van een eerlijk man over
strijd en leed „der werkende klasse en van
mij zelf", zooals de schrijver in zijn inlei
ding getuigt. Dit laatste was grootendeels
het gevolg, juist van zijn oprechtheid, waar
aan ook iemand als de oud-minister Bos
boom, die allesbehalve aangename herinne
ringen heeft aan Tweede Kamerleden, en
ook aan Schaper, in zijn pas verschenen
boek, zijn waardeering niet onthoudt.
De persoonlijkheid van Schaper spreekt
al aanstonds uit de wijze, waarop hij zijn
dienstplicht vervulde: een tijd, dien hij la
ter in de Kamer vaak niet onvermakelijk
in herinnering bracht.
Dat zijn geestdrift voor 's Konings wapen
rok slechts 'n zeer bescheidene was, spreekt
van zelf, maar hij trachtte zoo goed moge
lijk te volbrengen, wat de dienst van hem
eischte: „Van saboteeren of bambouchee-
ren hield ik nietAlles dóórmaken, was
de leus. Voor dienstweigering heb ik nim
mer gevoeld." Hij houdt vol, ook wanneer
„kerels als boomen" aêmechtig uitvallen:
„dat leek mij intusschen kinderachtig". Hij
waardeert onomwonden het goede in den
militairen dienst, maar: hij bleef meteen
socialist, die ook de kazerne als propagan-
da-terrein benutte en al de voor hem on
aangename gevolgen daarvan had te accep
teeren. Zijn geheele leven lang echter zal
hij een oprechten afkeer blijven koesteren
van alle „volksmisleiding", die hij als „gees
telijken zwendel" brandmerkt. Als jonge
man liep hij in Groningen een oogenblik te
zoeken naar een terrein om zijn barricades
op te richten, maar als leider zal hij steeds
een afkeer hebben van alle dol revolution-
nair gedoe..
Schaper en Troelstra.
Van een man als Schaper was het niet
anders te verwachten, dan dat hij ook on
vervaard zou getuigen en optreden tegen
alles, wat hem in eigen partij niet aan
stond of dat naar zijn meening tegen het
reëele belang van de partij inging. Dit
bracht hem als vanzelfsprekend in botsing
met de leiding en leiders, met name met
Troelstra. Dat heeft zijn strijd vaak zwaar
gemaakt, al bleef de strijd, alleen reeds als
zoodanig, voor hem zijn aantrekkelijkheid
houden: „Het was toch heerlijk, dat ik
streedIk min den strijd met al zijn
leed", zoo zong reeds in 1896 deze strijder,
die zijn felle gemoed ook gaarne in dicht
regelen uitstortte, en die steeds een min
naar is gebleven van oude strijdliederen en
oude strijd-caricaturen, al voldeden zij niet
aan alle eischen van de kunst. Op dit punt
handhaaft hij zijn smaak tegen de critiek
van den fijneren Polak.
De botsingen met Troelstra: deze vooral
hebben dezen strijder het leven vaak zwaar
gemaakt ook tot zekere hoogte het schrij
ven van zijn boek, „geprovoceerd", als hij
zich voelde door „een hoogstaanden mede
strijder en vriend". Maar hij troost zich; er
valt in ieder geval iets uit te leeren: een
waarschuwing tegen „persoonsvergoding en
persoonsverguizing".
Schaper ziet in Troelstra een betrouwbaar
stuurman, behalve in buitengewone omstan
digheden, „wanneer zijn zenuwen hem wel
eens de baas waren." Als redenaar schat hij
hem hoog: „Zijn redevoeringen in de Ka
mer over de algemeene politiek waren bijna
steeds meesterstukken, die vaak maanden
te voren waren voorbereid om er „„iets van
te maken" In het debat, in een openbare
vergadering, was hij minder sterk. Het was
alsof hij te veel fiducie had in het begrips
vermogen der toehoorders en daarom met
alle tegenargumenten zorgvuldig ontzenuw
de. Toch wist hij door een goede peroratie
de vergadering grootendeels op zijn hand
tG krijgen".-
In het derde deel van Troelstra's „Ge
denkschriften", blz. 230231, verwijt de
schrijver aan Schaper de bewering, gedaan
op een partij-conferentie, dat Troelstra „te
gen de groote momenten niet opgewassen
was gebleken", zonder daarvoor „eenige na
dere motiveering aan te voeren". En, wat
het nog erger maakt aldus Schaper, Troel
stra voegde daaraan toe: „Van Schaper ver
wacht men nu eenmaal niet allereerst bil
lijke en goed-gemotiveerde oordeelen over
personen". Schaper schrijft hierover:
,Hoe hij aan deze laatste felle beoordeeling
van mijn persoon kwam, is mij niet duide
lijk. Wel duidelijk is, dat hij dit bittere von-
Próf. Stom ps opent de tentoonstelling
Decoratieve Blocmsierlamst" in het Am-
stelhotel te Amsterdam,
nis over mij velde, zonder er eenige nadere mo
tiveering voor aan te voeren! Ik vlei niet
gaarne, en begeer niet te worden gevleid.
Maar ik kan zeer wel waardeeren de perso
nen met wie ik verkeer. Ik meen hen altijd
billijk te behandelen, al heb ik mij zeker wel
eens scherp uitgelaten over sommige mede
strijders en tegenstanders, die mij in hun ge
dragingen wat oprechtheid, waarheidsliefde
en intègriteit teleur stelden. Troelstra is door
mij steeds zeer gewaardeerd, al was ik niet
blind voor zijn fouten en moest ik hem wei
eens bestrijden in het openbaar. In al zijn
moeilijkheden in de Partij met de extrèmisten
heb ik hem steeds zooveel mogelijk trouw
verdedigd. Zoo maakte ik voor het eerst vij
andschap met mevr. Holst, toen deze hoog
staande vrouw in een polemiek Tr. mede
door slecht citeeren verweet, dat hij het be
ginsel „wilde daarlaten" en ik hem daartegen
in een artikel „Het begint weer" (in „Het
Volk" van 19 Maart 1902) in bescherming
nam. Voorzoover ik mij herinner, heeft hij
mij nimmer verdedigd tegen lage aanvallen,
ook als hij het geheel met mij eens was. Men
heeft mij dan ook resp. in brochures en cou
ranten (zoo in de Haagsche Post van 23 No
vember 1928) zijn „schoothondje" en „schild
knaap" genoemd.
Wat moest ik, wat moest Vliegen die
ook aangevallen werd doen, toen onze oude
strijdmakker vanaf zijn ziekbed zulke din
gen over ons schreef? Moest ik mij verweren?
Maar bij de teergevoeligheid van Troelstra
op dit gebied liep ik veel gevaar, hem bij dat
verweer te kwetsen. Wie weet of er zijn laat
ste sprankje gezondheid niet mee gemoeid
zou geweest zijn. Onmogelijk kon ik de ver
antwoordelijkheid daarvan op mij nemen.
Schaper antwoordde Troelstra voorloopig
slechts met een brief in het „Volk", waarop
deze reageerde met een particulier schrijven
aan Schaper, waarin hij dankte voor de
„echt-vriendelijke en hoogstaande manier",
waarop hij zijn meening had ingekleed.
Later ontving Schaper nog een schrijven
van Troelstra, welks „hartelijke ontboeze
mingen" hem echter niet mogen verhinde
ren, zich thans in zijn boek nader te ver
dedigen.
Eerst geeft hij dan de omstandigheden,
waaronder hij de voor Troelstra pijnlijke
woorden sprak:
Een ieder zal gevoelen, dat ik de voor Troel
stra grievende woorden n.l. dat hij tegen
groote momenten in het politieke leven niet
opgewassen was niet maar uitsprak om
hem onaangenaam te zijn of om hem te be-
leedigen. Wat was echter het geval? We gin
gen in den zomer van 1913 op ter konferentie
in een bizonder pijnlijke en moeilijke situa
tie. Men had ons, als politiek gevolg eener
verkiezing, drie minister-portefeuilles aange
boden. De houding van Troelstra had naar
mijn oordeel, waarop ik nader terugkom
ons in zulk een netelig parket gebracht, dat
er een geweldige ophitsing in de groote en
kleine burgerpers tegen ons het gevolg van
was. Ik wist, dat Troelstra ter partijkonferen-
tie zou voorstellen, de ministerportefeuilles
botweg af te wijzen. Hij ging echter met het
gezag van iemand, die ondanks oppositie en
kritiek onbetwist de hoofdleiding had in de
Partij, en als iemand, aan wiens woorden
zeer veel gewicht zou worden gehecht. En ik
had de innige overtuiging, dat wij op deze
wijze een kapitale fout zouden begaan, na
alles wat was geschied. Daarbij had ik de
overtuiging, dat Troelstra elk verzet tegen
zijn houding als „tegenleiding" zou beschou
wen. Dat werd meer en meer zijn gewoonte.
En evenzeer herinnerde ik mij uit de dagen van
de werkstaking van 1903, zoowel als uit den
tijd van de behandeling van het ontwerp-
Arbeidskontrakt, dat hij in groote momenten
niet vast in de schoenen stond. Wilde ik de
te vreezen fout voorkomen, dan moest ik het
geloof van de konferentie in Troelstra's on
feilbaar gezag wegnemen. Terwille van onze
groote zaak dus, moest ik zeggen wat ik zei-
de en misschien heb ik het wat te abrupt
gezegd, in de spanning van het oogenblik en
wegens het gebrek aan tijd, dat in zulke kon-
ferenties dikwijls een rol speelt. Het was bo
vendien in een kleine besloten vergadering.
Men kan soms betreuren, dat men zulke din
gen moet zeggen, het is desniettemin plicht
om ze niet te verzwijgen, wegens de hooge
belangen, die er mee gemoeid zijn. De publi-
katie van het incident is overigens uitsluitend
aan hemzelf te danken.
Naar motiveering vroeg toen Tr. niet, er
was ook geen tijd voor om die te geven.
Thans echter moet ik motiveeren, waarom ik
de toen geuite bewering moet volhouden. Had
Troelstra er niet over geschreven, althans op
deze wijze, ik zou er waarschijnlijk niet op
zijn teruggekomen, althans niet zóó. Doch had
Troelstra een reputatie te verliezen, ik toch
ook! En ik mag èn voor de geschiedenis èn
voor de beoordeeling van mijn persoon, deze
kwestie niet laten rusten. Troelstra noemt
mijn woorden (blz. 231 Gedenkschriften III)
„een klakkelooze beschuldiging," die „een
streep door (zijn) gansche levenswerk" trok.
Dit is een gansch verkeerde en te sombere,
opvatting! Zijn levenswerk als voornaamste
stichter en aanvoerder der S. D. A. P. staat
hoog genoeg om kritiek op sommige punten
te kunnen doorstaan!
Onderteekening van den zieken Troelstra in
een brief aan Schaper 6 Januari. 1930.
Eventueele keuze van den heer
Mussert.
Naar aanleiding van de mededeeling, dat
ir. Mussert onder protest ontslag zou nemen,
indien men hem van hoogerhand zou dwingen
te kiezen tusschen fascisten-leider of het hoofd
ingenieurschap van den Utrechtschen Provin
cialen Waterstaat, deelt men aan de „Volks
krant" mee, dat die keuze den heer Mussert
wel niet al te zwaar zal vallen, omdat hij
tij dig gezorgd zou hebben, dat een fonds is
gevormd waardoor hij voor zijn leven finan
cieel schadeloos zal worden gesteld voor het
geval hij bovengenoemde keuze zou moeten
doen.
LONDEN, 22 November. (N.T.A.) In den
toestand van den bekenden componist Sir
Edward Elgar, die, zooals men weet, zes we
ken geleden een ernstige buikoperatie heeft
ondergaan, is een beslissende verbetering in
getreden. Hij had gisteren een goeden dag
en de verbetering in zijn toestand houdt aan.
„DE DAG DIE KOMT"
Reeds werd „de dag, die komt", modern too-
neelspel in zes tafreelen van George Kettmann
Jr., in studie genomen. De regie is in handen
van Jan C. de Vos.
DE OUDE GARDE STERFT.
In den ouderdom van 84 jaar is te Delft over
leden de heer L. G. H. Krapels, de laatste
Pauselijke zouaaf aldaar.
Was Minister Donner zoo ongeveer enfant
chéri in de Kamer, zijn opvolger heeft er wer
kelijk een entrée joyeuse gemaakt. Wel zelden
zal een Minister van Justitie in zulke vleiende
bewoordingen reeds per Voorloopig Verslag de
Kamer zijn binnengeleid dan mr. van Schaik en
de vriendelijke verwelkomingen ontbraken he
denavond al evenmin uit de verschillende frac
ties. Dit is wel te verklaren, omdat mr. van
Schaik een zeer gezien kamerlid en vier jaren
lang voorzitter was, al valt de sympathie op,
omdat deze politicus eerder aan den stillen kant
is en zichzelf zoo juist typeerde, toen hij in
het holle van den nacht aan mr. Westerman half
ironisch zei: „Ik ben altijd matig. Als men on
matig is, loopt men gevaar meer te beloven dan
men kan geven." Ook nu heeft mr. van Schaik
deze matigheid betracht, niet in den omvang
van zijn rede, waarin hij tallooze vraagstukken
besprak, maar wel in de rustige en duidelijke
manier, waarop hij zich uitte. Matigheid, die
zoo wel past aan een Minister van Justitie, be-
teekent echter volstrekt geen goedaakkigheid of
zoetsappigheid. Dat mr. van Schaik weet wat
hij wil en zich ook in zeer krasse termen kan
uitdrukken hebben de dominees van der Heide
en Lingbeek ondervonden en dat bemerkte de
communist de Visser ook. Zoo zachtmoedig is
mr. van Schaik niet en niet zoo koel juridisch,
of waar het principes betreft, trekt hij de
scheidslijnen zeer scherp en als iets zijn ver
ontwaardiging gaande maakte, laat deze be
windsman dit ook ongezouten merken.
Zoo had dominee Lingbeek het over de be
voorrechting van katholieken bij de rechterlijke
macht en maakte aanmerking op de benoeming
van mr. baron Speyart van Woerden als advo
caat-generaal bij het O.M. te 's Gravenhage.
Daarmee werd, volgens hem, „het Roomsche
recht" in Nederland maar weer versterkt. De
Minister protesteerde niet slechts met allen na
druk tegen de valsche bewering, dat er in Ne
derland niet uitsluitend volgens de Nederland-
sche wet recht zou worden gesproken, maar hij
vernietigde den anti-papist, die overigens niet
van den gang van zaken bij benoemingen op de
hoogte bleek met zijn veronderstelling, dat an
ciënniteit dé factor was, door de simpele op
merking, dat er van de 12 procureurs- en ad
vocaten-generaals in Nederland 1 practiseerende
katholiek was en dat, zou hij uitsluitend op
anciënniteit hebben gelet, nu net toevallig toch
een katholiek benoemd had moeten worden.
De heer de Visser, die meende, dat de Minister
te streng tegen revolutionnaire vreemdelingen
optrad, kreeg de duidelijke waarschuwing, dat
alle vreemde elementen, die hier de rust en orde
komen verstoren, onverbiddelijk en met spoed
uitgeleid zullen worden. De revolutionnaire
broeders, zelfs ds. v. d. Heide, maken zich erg
bezorgd over het dezer dagen te verwachten
wetsontwerp tegen excessieve uitingen, maar
de Minister zei: De vrijheid van drukpers is
in mijn handen veiling, maar wie er misbruik
van maken, zal ik laten opbergen.
Zoo is de Minister ook krachtig uitgevaren
tegen de zedenverwildering, in 't bijzonder tegen
de excessen aan strand en in baden. Van de
vergoelijkingen van ds. v. d. Heide moest mr.
van Schaik niets hebben. Z.Exc. zal naar het
hart van duizenden rechtgeaarde Nederlanders
hebben gesproken toen hij die buitensporighe
den brandmerkte alt „grove en weerzin
wekkende vermaken" en als „platte vertoonin
gen", die hem meermalen bij zichzelf hadden
doen zeggen: „Tot welk een laag peil moeten
zulke menschen gezonken zijn door zich aldus
te gedragen". Deze woorden zullen allen wei
denkenden uit het hart gegrepen zijn en het is
te hopen, dat de plaatselijke autoriteiten de aan
maningen tot diligentie van den Minister ter
harte zullen nemen. Hier en daar vreezen wij
daarvoor wel een beetje en daarom verheugde
het ons, dat zoowel mr. Goseling, die ook ds.
Lingbeek even a faire had genomen, als mr.
Terpstra, beiden o.a. met een beroep op de
wakkere werkzaamheid van de Gooische
Actiegroep, regeeringsmaatregelen vroegen
tegen, wat de katholeke spreker, die zich over
het verzet der jeugd verheugde, de collectieve
vergiftiging van de zedelijke sfeer noemde.
De antithese vertoonde zich trouwens van
avond meermalen, al wordt zij dan telkens dood
verklaard. Niet alleen liet links de rechterzijde
staan in haar strijd voor maatregelen tegen de
verontzedeling van ons volksleven, maar ds. van
der Heide verdedigde alreeds de castratie op
verzoek en de heer Drop vond het noodig de
doodstraf principieel af te keuren. Laatstge
noemde spreker nam daarbij de gelegenheid te
baat ds. Zandt, die de doodstraf onmiddellijk
ingevoerd wel zien, te attaqueeren. Nu bewon
deren wij de wijze van dominee Zandt's optre
den niet, maar vanavond zei de predikant over
de bestrijding van de onzedelijkheid zeer ver
standige dingen, waarmee elke christen zal in
stemmen. Dat hij de bibliotheken ook die der
leeszalen niet ongevaarlijk vindt, zijn wij
ook heelemaal met hem eens en de Minister ziet
de gevaren van de obscure bibliotheekjes ook.
Het behoeft niet betoogd, dat zoowel mr. Gose
ling als mr. Terpstra principieel het hunne
hebben gezegd over castratie en doodstraf. De
anti-revolutionnaire spreker, die een werkelijke
aanwinst blijken zal voor zijn fractie, heeft o.a.
met verwijzing naar de nazi-wet zoowel de
questies van castratie als sterilisatie besproken
op een wijze, waarmee elke christen hartelijk
zal instemmen. Hij deed het sober, maar gear
gumenteerd. Mr. Goseling, die een scherpe on
derscheider is, heeft de quaestie eveneens kort
maar krachtig afgewezen als praematuur en,
zooals ds. v. d. Heide haar introduceerde, ook
gevaarlijk. Dat Minister van Schaik de door den
sociaal-democratischen predikant verdedigde
verminking stempelde als een „schending van
het volkomen menschelijke" beteekende ook,
dat hij meteen verklaarde „er geen oogenblik
aan te denken ook maar een stap in die richting
te doen". De Minister wees daarbij trouwens
tevens naar wetenschappelijke bezwaren. Zoo
herinnerde hij eraan, hoe in de laatste afleve
ring van het Duitsche Strafrechtmaandschrift
herinnerd werd aan een gecastreerde, die een
gevaarlijke homosexueel werd. Men had ook nog
kunnen wijzen op prof. Taverne, die in de
laatste aflevering van ons „Tijdschrift voor
Strafrecht" belooft de sterilisatie met kracht
te zullen bestrijden.
Over de doodstraf denken christenen en niet-
christenen al evenzeer verschillend. Zijn de
laatsten er principieel tegen, katholieken en ge
reformeerden erkennen, dat de Overheid zoo
noodig de doodstraf mag invoeren, al is zij voor
de katholieken een quaestie van doelmatigheid
en meenen dezen, dat de doodstraf momenteel
niet in ons strafwetboek behoeft opgenomen.
Er zijn nog een reeks kleinere onderwerpen
behandeld. Zoo drong mr. Goseling op spoedige
voorziening in ons executierecht aan, al erkende
hij met mr. Terpstra, dat men hier voorzichtig
moest zijn. Dat vond de Minister ook; vandaar
dat hij er nog niet is met zijn ontwerp, dat ove
rigens vooral bestemd zal zijn. om preventief op
te treden ("gen massa-executie-gevaar bij even-
tueeien corjunctuuromslag. Wel heeft tic Mi
nister een wetsontwerp klaar voor inning van
kleine vorderingen, omdat hij meent hiermede
den kleinen middenstand te kunnen helpen.
Omdat de zaak echter eenige tonnen aan het
Rijk kan kosten, overweegt Z.Exc. een proeve
in een of ander kantongerechtsgebied. Zoo noodig
wil de Minister ook een eind maken aan de
onnoodige formaliteiten der rolzittingen. De
arbeidsovereenkomst voor schepelingen, waar
aan hij zelf als Kamerlid con amore meewerkte,
zou de Minister graag invoeren, maar voegde
hij den heer Brautigam toe, ik voer de
wet niet in, als de reederijen er de lasten niet
van kunnen dragen en de schepelingen dus
juist de dupe zouden worden van het grootere
sociale recht. Evenmin wil de Minister weten
van een verzachting der Vreemdelingenwet en
ook de actie van vreemde nazi-propagandisten,
waarop de heeren Henri Hermans en Drop ge
wezen hadden, wordt scherp in het oog gehou
den. In verband met de gezagshandhaving en
de economische tijdsomstandigheden zal ook de
preventieve controle blijven op de goedkeuring
van vereenigingen en N.V.'s, al is niet uitgeslo
ten, dat ook voor vereenigingen de dikwijls ver
keerd begrepen positieve vorm van koninklijke
bewilliging in de negatieve, maar wezenlijk het
zelfde beteekenende „verklaring van geen be
zwaar" zal worden veranderd.
Principieele wetten als de Zondags- en Begra
feniswet, alsmede het Huwelijksvermogens
recht blijven buiten de parlementaire arena,
maar de dames Bakker en Katz zullen waar
schijnlijk een wetsontwerp beleven, dat de
Haagsche overeenkomst inzake de nationaliteit
der gehuwde vrouw zal introduceeren in ons
familierecht. Evenwel met gebruikmaking van
de reserves en dus, kreeg mevr. Bakker te hoo-
ren, niet als „vooruitbetaling" op de gelijke
rechten van man en vrouw.
Toen de Voorzitter, oud-minister van Dijk, die
edelmoedig jhr. Ruys in de avondzittingen ver
vangt, nu de heer Schaper ongesteld is, de ver
gadering verdaagde, was de tweede afdeeling
reeds aan de orde van de begrooting, die ook
het offer aan de bezuiniging moest brengen en
met bijna een millioen is verlaagd, al kon de
Minister tot dusver de subsidies voor het ver
waarloosde kind redden.
Froteslvergadering van de kleiu-
fabrikanten.
De Eerste Ned. Bond van Kleinfabrikanten
in de sigarenindustrie te Amsterdam had in
samenwerking met de Kleinfabrikantenveree-
niging te Utrecht een openbare vergadering
belegd.
De heeren W. Goubitz, bondsvoorzitter, en
S. Ossendrijver, 2e voorzitter van het hoofd
bestuur, hebben in deze bijeenkomst gespro
ken over de voorgestelde accijns verhooging op
sigaren van 10 op 22% pet.
Aan het eind der vergadering werd een
motie aangenomen, waarin de vergadering
onder het oog ziende, dat al zware lasten aan
het sigarenbedrijf zijn opgelegd, als gevolg
van het huidig belastingsysteem, de vrees
koestert, dat door het voortduren van de alge
meene malaise de vraag naar rookartikelen
hoe langer hoe meer gaat afnemen, wat ten
gevolg heeft, dat de prijzen der producten
sterk worden gedrukt. De vergadering zeide
in deze motie met ontsteltenis kennis te heb
ben genomen van het feit, dat door de regee
ring een verhooging der accijnzen op sigaren
in uitzicht is gesteld, wetend, dat daardoor,
speciaal aan de klein-industrie, de genadeslag
zal wqrden toegebracht, hetgeen de werkloos
heid wederom in erge mate zal vergrooten.
Ten slotte deed de vergadering een ernstig en
dringend beroep op de regeering om alsnog de
bewuste plannen terug te nemen, opdat een
groot aantal nijvere burgers voor algeheelen
ondergang wordt behoed.
Naar aanleiding van de vragen van den heer
Duymaer van Twist in de Tweede Kamer der
Staten Generaal op 16 dezer, inzake de achter
uitzetting van Nederlandsche bij Duitsche
schippers in de Rijnvaart deelt de Neder
landsche Kamer van Koophandel voor Duitsch-
land mede, dat dadelijk nadat zij heeft verno
men, dat door Duitsche Kamers van Koop
handel aan den Rijn een circulaire was verzon
den, waarin werd aanbevolen zooveel mogelijk
van Duitsche scheepsruimte gebruik te maken,
zij zich met de betrokken Duitsche Kamers van
Koophandel in verbinding heeft gesteld.
Het door de Kamer ingenomen standpunt,
dat een dergelijke aanbeveling geen betrekking
mocht hebben op de Rijnvaart is door de be
doelde Duitsche Kamers van Koophandel aan
vaard. De Kamer heeft aan de Duitsche Ka
mers van Koophandel waarvan haar bekend
was, dat zij een dergelijke circulaire hadden
verzonden, verzocht de circulaire in dezen geest
te rectificeeren, aan welk verzoek verschil
lende Duitsche Kamers van Koophandel blijken
hun mededeeling inmiddels reeds gevolg heb
ben gegeven.
BESLECHTING VAN GESCHILLEN
TUSSCHEN NEDERLAND EN TURKIJE.
Het Ministerie van Buitenlandsche Zaken
maakt bekend, dat op 4 November 1933 te An
kara de uitwisseling heeft plaats gehad van de
akten van bekrachtiging van het op 16 April
1932 te Genève tusschen Nederland en Turkije
gesloten verdrag tot beslechting van geschillen
door rechtspraak, arbitrage en verzoening, goed
gekeurd bij de wet van 9 December 1932 (Staats
blad no. 598).
UITVOER POOTAARDAPPELEN NAAR DE
CANARISCHE EILANDEN.
De Minister van Economische Zaken heeft
bepaald, dat als soorten of rassen, bedoeld in
het tweede lid, onder a, van artikel 2 der Poot-
aardappelenwet 1932, tot en met 28 Februari 1934
worden aangewezen de aardappelrassen „King
Edward VII" en „Wilde Due (Evergood)", voor
zooveel betreft den uitvoer of het ten uitvoer
aanbieden met rechtstreeksche bestemming naar
de Canarische eilanden, indien bij den uitvoer
of het ten uitvoer aanbieden een certificaat
wordt overgelegd, dat is ingericht overeenkom
stig het bij deze beschikking behoorende model.
DE TENTOONSTELLING VAN DEN NEO
MALT. BOND TE HILVERSUM.
Naar aanleiding van de gehouden Tentoon
stelling van den neo malthusiaanschen bond,
die door den Burgemeester niet is verboden,
heeft de K. J. M. V. „St. Martinus" te Hilver
sum, naar aanleiding van een besluit, in leden
vergadering genomen, een schrijven gezonden
aan den R. I£. Bond v. Groote Gezinnen te Hil
versum, waarin verwondering erover wordt
uitgesproken, dat de bond zich tot dusverre
buiten deze aangelegenheid heeft gehouden en
een adhaesiebetuiging aan de Gooische Actie-
Groep tegen Volksverwildering.
NED. EDITIE VAN HET BRUINBOEK.
Prof. Van Embden verzoekt ons, mede te
deelen, dat hij zich aansluit bij de verklaring
van mevrouw B. BakkerNort e. a., in welke
deze comitéleden uitspreken, dat zij voor den
inhoud van de Nederlandsche editie van het
Bruiriboqk geen verantwoordelijkheid op zich
nemen.
Twee veiling-exploitanten voor
de rechtbank.
De Amsterdamsche rechtbank zette gisteren
de behandeling voort van de strafzaak tegen de
twee veiling-exploitanten van de Amsterdam
sche groentenmarkt, die terecht staan wegens
valschheid in geschrifte.
Zij zouden in Januari 1932 als ontvanger van
bloemen verklaringen van aanvoer opzettelijk
valschelijk te laag hebben ingevuld en dus te
weinig marktgeld hebben betaald. Hetzelfde
zouden zij met formulieren voor groenten en
appelen hebben gedaan.
In het geheel zijn 34 getuigen opgeroepen.
Vrijdag is hiervan reeds een gedeelte gehoord.
Uit dit verhoor is gebleken, dat theoretisch de
opgaven door'het marktpersoneel gecontroleerd
hadden moeten worden; in de praktijk is hier
van echter weinig gekomen.
Inspecteur Posthuma, die de politieverhooren
heeft geleid, verzoekt nog eenige verklaringen
te mogen afleggen, naar aanleiding van wat de
heer Claassen, directeur van de veilingen op de
vorige zitting heeft gezegd.
De heer Posthuma verklaart, dat de heer
Claassen tot hem gezegd heeft: „Ik neem de
verklaringen van aanvoer tot grondslag voor
de bepaling der marktgelden
De verdediger, Mr. de Vrieze: Ten aanzien
van de beteekenis van het woord „grondslag"
schijnt een misverstand te bestaan.
Getuige Claassen wordt voorgeroepen.
Zeker 50 pCt. van de bezigheden, door het
marktpersoneel verricht, is controle, al wordt
dat ook niet zoo genoemd. De chef-marktmees
ter houdt weer toezicht op die controle.
De Officier, mr. de Blécourt: Getuige Renz
heèft gezegd, dat de directeur tegen hem, Renz,
heeft gezegd: „Als je maar volhoudt, dat er ge
regeld wordt gecontroleerd, maken ze ons niets".
Dit gesprek had plaats in de tram, Renz was
door den directeur ontboden bij een tramhalte.
Een vreemde plaats voor een afspraak tusschen
directeur en ondergeschikte!
De heer Claassen geeft toe, dat hij met getui
ge Renz een gesprek in de tram heeft gehad na
het politieverhoor. Renz was toen zenuwachtig
en hij voelde zich door het politieverhoor be-
leedigd. Getuige ontkent met klem, te hebben
gezegd: „Als je maar volhoudt dat er gecontro
leerd wordt, maken ze ons niets".
Het verhoor van marktopzichter. H. Vrij
geeft een zeer merkwaardigen kijk op de toe
standen aan de Amsterdamsche markt. Aanvan
kelijk geeft getuige maar aarzelend antwoord;
en is hij weinig positief. De president mr. Boas
weet getuige echter te overtuigen, dat het van
belang is, dat hij openhartig spreekt.
„Wij hadden bittere ervaringen, edelacht
bare", zoo begint hij zijn verhaal.
„Had U den indruk, dat get. Renz niet op
Uw klachten inzake onjuiste opgaven zou in
gaan?"
„Ik geloof, dat er niets zou gebeuren, als ik er
mee bij Renz was gekomen".
Getuige Renz, die de chef van getuige is,
wordt naar de getuigenkamer gestuurd.
Pres.: „Zoo, nu is Uw chef naar de getui
genkamer en nu kunt U openhartig praten".
Uit de verklaringen van getuige blijkt, dat
in 1924 een rapport aan den directeur is ge
stuurd over de onjuiste opgaven.
„Het was algemeen bekend", aldus get., „dat
de opgaven onjuist waren en er veel te wei
nig werd aangegeven, bepaalde feiten waren
moeilijk aan te wijzen. Na dien tijd waren
getuige Jochems en ik de zwarte schapen. Renz
heeft b.v. van mij gerapporteerd, dat ik den
gang van zaken aan de groentenmarkt door
mijn irriteerend gedrag ophield."
Pres.: „Dat rapport aan den directeur in 1924
werd dus niet door U persoonlijk uitgebracht?"
Get.: „Neen, dat rapport ging via de organi
satie, waarvan ik lid was. Ik durfde niet, het
had me mijn betrekking kunnen kosten. Een
directeur is een machtig man en hij had me al
ver vóór 1924 aangezegd op te houden m#t dat
gepraat over de veilinggelden."
Officier mr. Blécourt: „Dus U wist voor en in
1924 al, dat de gemeente te weinig marktgelden
kreeg?"
Getuige: „Zeker, edelachtbare."
Getuige vertelt dan, dat hij samen met
Jochems eenigen tijd een geheime controle
heeft gehouden.
Getuige Jochtems wordt weer voorgeroe
pen. Hij bevestigt de verklaringen van zijn
collega.
Pres. (tot get. Jochems): „Hebt U vroeger
ook al den indruk gehad dat er te weinig
marktgelden werden betaald?"
Getuige: „Ja! In 1921 had ik een zeer langen
diensttijd. Toen stelde directeur Claassen voor
het kantoor om vijf uur te sluiten inplaats van
te zeven uur. Ik verzette me tegen dit voor
stel, omdat ik wist dat van 5 tot 7% dik
wijls het meest werd aangevoerd. Het kantoor
werd toch gesloten."
Daarna wordt de heer Renz weer binnen
geroepen om nog eenige verklaringen af te leg
gen. Bij dit verhoor blijven de getuigen Jochems
en Vrij er bij, dat zij samen van 1425 Maart
hebben gecontroleerd.
Get. Renz merkt op, dat dit onmogelijk
is, daar Jochems op 14 en 21 Maart de con
trole in de stad had, dus niet op de markt kon
zijn geweest.
Get. Jochems: „Als ik niet telde, telde Vrij,
als Vrij niet telde, deed ik het, we telden sa
men!"
De Officier: „We kunnen als vaststaand aan
nemen, dat de cijfers in het overgelegde con.
trolestaatje juist zijn en berusten op tellingen.
Get. Gottmar, ex-kantoorbediende bij de
gemeenteveilingen, had in December 1931 ge
merkt, dat er veel te weinig werd gegeven en
dat de gemeente te weinig marktgelden ont
ving.
Pres.: „Hebt U nooit eerder iets gemerkt?''
Get.: „Nooit?"
Pres.: „U was toch werkzaam op het kantoor,
had U dan gelegenheid om te controleeren?"
Getuige: „Ik nam die gelegenheid maar".
Getuige verklaart vervolgens, dat hij een
brief aan den wethouder heeft geschreven over
de malversaties.
Verdediger: Waarom hebt U dat gedaan?
Get.: Ik vond het niet noodig, dat de heeren
op die manier geld in de la kregen.
Na de pauze werd een getuige gehoord, die
ook vroeger op het bureau der beide verdachten
werkzaam was. Hij bevestigt de verklaringen
van zijn collega.
Een der verdachten: Deze getuige heeft zeker
geen tijd gehad om te tellen, daarvoor had hij
het op het kantoor veel te druk.
Get.: Dat tellen ging dikwijls heel gauw;
soms vroeg ik het ook wel eens aan de chauf
feurs van de vrachtauto's en die vertelden het
dan.
President (tot get.): Is het niet mogelijk,
dat U zich vergist hebt, het verschil is bijna
50 pet.
Get.: Vergissing is buitengesloten.
Verd. K.: Ik heb nooit de bedoeling gehad
de gemeente te benadeelen; als er onjuist is
opgegeven, berust dit op een vergissing.
Pres.: Maar hoe zit het met al die opgaven,
waarbij sch. (per schip aangevoerd) werd ge
plaatst door u? De president noemt een groot
aantal plaatsen in Noord- en Zuidholland op.
Officier: „Als er maar water in de buurt
was, maakte u er „per schip aangevoerd" van.
Verd.: Vergissingen zijn....
Officier: Ja, 32 vergissingen op 1 dag!
Tenslotte werden nog enkele ambtenaren ge
hoord met betrekking tot hun werkzaamheden
op de 'mar -
De rechtbank besloot het getuigenverhoor
a.s. Maandag voort te zetten.
De ..Oehoe" (thuisreis) is uit Cairo vertrok
ken en te At.henc aangekomen.
De „Kwartel" (uitreis) is gisteren uit Ujask
vertrokken en te Jodhpur aangekomen.