ik Wmê m ff IIP V 8 VAN BARTJE EN BERTJE. i i» .nrjk DE KRUIWAGEN VAN SINT NICOLAAS. EEN ECHTE POP. ARME SINT RECEPTEN. TOCH NOG ST. NICOLAAS. Bartje en Bertje waren juist even oud. En te leken precies op elkaar. Bertje was net Bartje en Bartje was net Bertje. Bertje was braaf, en Bartje wasook braaf, zul je zeggen. Nee hoor, Bartje was dikwijls stout. Ze waren altijd bij elkaar. Overal waar Bertje was, was Bartje, en waar Bartje w&s, was Bertje ook. Jammer, dat Bartje zoo stout was. Moeder was bang, dat Bertje ook stout zou worden. Als Bartje stout was, kreeg hij klappen en als hij dan begon te schreien, schreide Bertje ook. Dat kwam, omdat hij zooveel van Bartje hield. Op een middag kwa men ze samen hand aan hand uit de be waarschool. De Zuster had verteld van Sin terklaas en den Zwarten knecht, en dat Sin terklaas voor de brave kindertjes altijd veel lekkers meebrengt, en dat hij de stouterts in een zak laat stoppen door Pieterman. O, wat was Bartje toen bang geworden! De Zuster hrl gezegd, dat Sinterklaas ook in school zou komen en dan zou hij Pieterman meebrengen, en die zou dan zeker wel een paar deugnie ten meenemen. En toen had de Zuster Chrisje Leem aangekeken en Toontje Kooien en Bartje ook. Maar misschien had de Zuster 't zoo maar gezegd, om ze bang te maken. Zo zouden 't moeder wel eens vragen. Moeder, vroegen ze toen ze thuis kwa men, komt Sinterklaas uit Spanje? Ja, zei moeder, de volgende week al. Nou wist Bartje het. Moeder vertelde het ook al; dus 't was zeker waar. En de traan tjes kwamen voor den dag. Nu had Bartje spijt, maar 't was te laat. Ja, zei moeder, dat komt er van, eerst Stout zijn en dan schrik hebben. Pieterman moet jou maar meenemen. Dan zul je wel nooit meer stout zijn. Dat had Sinterklaas gehoord. Want Sinterklaas hoort alles, wat de kinderen tegen de moeder zeggen en wat moeder tegen de kinderen zegt en hij zei: .Pieterman kom eens hier". En Pieterman kwam gauw aangeloopen. Hij boog heel dien voor Sinterklaas en zei: „Wat is er Heilige Man? En Sinterklaas zei: „Pieterman, ga eens gauw naar moeder van Dooremalen in de Bakkerstraat, daar moet je Bartje eens gaan halen, want die is dikwijls stout. Stop hem maar in den zak." „Goed Heilige Man" brom de Pieterman, „ik zal er voor zorgen". „Maar Je moet goed opletten, Pieterman, want an ders zou je misschien z'n broertje Bertje mee kunnen brengen. Die lijkt er sprekend op. Luister goed, als je ze vannacht gaat bezoeken, dan ligt Bartje achteraan in bed en Bertje vooraan. Haal er den deugniet maar uit en breng hem hier; verstaan! „Ja, Heilige Man". Pieterman ging heen met den grooten zak dien hij had. 'tWas pikdonker toen hij bij Bartje en Bertje in den schoorsteen kroop. Eventjes later sloop hij stil in 't kamertje van de twee jongetjes. Maar toevallig lag Bartje Vannacht vooraan en Bertje achteraan. Ze wa-* ren voor afwisseling maar aan 't verhuizen geweest. Alle twéé lagen ze te slapen met alleen het puntje van den neus boven de dekens uit. „Pak" zei Pieter en stilletjes stopte hij 't brave Bertje in z'n groote zak. Om den hals van Bartje hing hij een mooi lint met onderaan een groot hart van dikke borstplaat. Toen gauw 't kamertje af, den schoorsteen in, en zoo over het dak naar de straat. En toen op een drafje naar Sinterklaas. „Zoo", reide Sint, „is de deugniet daar?" Ja, Heilige Man, zei Pieterman en hij boog heel diep. Toen haalde hij 't slapend Bertje uit den zak en maakte hem wakker. O, wat schrok Bertje! „Moeder! Moeder, Bartje, Bartje!" schreide hij. Wat is dat? zeide Sint, roept hij Bartje? Pieterman zou je misschien den verkeerde meegenomen hebben? Breng hem eens hier bij de lamp. Bertje zei Sinterklaas vriendelijk, lag jij vannacht niet vooraan in bed? Nee, Sinterklaas, Bartje; maar mag ik weer naar moeder? „Zeker mag jij weer naar moeder, maar Pijtfrrman moet Bartje halen, die is altijd stout. t, !e, Bartje niet halen! Bartje moet 'bij mij blijven!" huilde Bertje; „hij zal zeker nooit meer stout zijn, want ik zal hem alles vertellen; och neem hem toch alstublief niet mee! en mag ik weer terug?" Nou, zei de Sint, dan mag hij voor de zen keer nog blijven. Pieterman zal jou weer terug brengen, maar Bartje moet beloven nooit meer stout te zijn. „Nee Pieterman niet mee!" huilde Bertje weer, „want dan neemt hij hem toch mee". „Nou zei de Sint, „dan zal Sjaak je weg brengen" en de Sint ram melde met z'n belletje. De deur ging open en Sjaak kwam binnen. Sjaak was niet zwart en hij keek heel vriendelijk; hij boog heel diep. Sjaak, zei de Sint, breng dit ventje even tjes naar huis, hij heet Bertje van Doore malen. O, ja, die ken ik wel, zei Sjaak, die is altijd braaf. Kom maar mee ventje. Bertje kreeg van de Sint een hand en nog een pak, en Pieterman lachte zelfs tegen hem. Toen gingen ze weg, en een tijdje later lag Bertje weer naast Bartje. Bartje had niets bemerkt en sliep nog rustig en zoo gauw Sjaak Bertje in bed legde, sliep die ook weer, met het pak in z'n hand. En toen ze 's morgens wakker werden, zag Bartje het mooie hart en hij zag het pak van Bertje. Dat zat vol choco- laadjes. En Bartje vroeg: ,Hoe zou dat kun nen?" En toen vertelde Bertje alles, en van dien dag af aan was Bartje net zoo braaf als Bertje. Piet, Karei en Jan liepen na schooltijd met z'n drieën naar huis. Dat deden ze altijd, omdat ze denzelfden kant uit moesten. Piet nam altijd 't eerst af scheid hij woonde 't dichtst bij. Karei en Jan liepen dan samen een paar straten verde tot aan 't huis van Karei. Van daar af moest Jan alleen loopen, maar dat gaf niet, want 't was maar een klein eindje. Sommige jongens wilden niet graag met Jan loopen, omdat hij er niet zoo netjes uitzag hij woonde op een hofje, zijn ouders waren arm en konden hem niet zulke mooie kleeren geven als ze wel wilden. Maar Piet en Karei waren niet zoo vervelend en onaardig. Ze mochten Jan wat grcng en als een van de andere jon gens hun vriend te na kwam, kon hij op een goed pak slaag rekenen. Dien middag liepen Piet en Karei druk over St. Nicolaas te praten. Jan zweeg. Wat moest hij zeggen? Hij zou wel niets krijgen. Hij werd zelfs een beetje kriebelig, als hij hoorde, wat zijn vrienden van St. Nicolaas verwachtten. Weet je wat ik vraag? zei Piet. Ik wil zoo'n schip hebben, als jij verleden jaar ge kregen hebt. Maar 'k weet niet, of ik het krijg! Moeder is bang, dat ik in 't water zal vallen, wanneer ik het in de vliet laat varen! Daar hoeft ze niet bang voor te wezen! lachte Karei. Jó, weet je nog wel hoe fijn we er eerverleden week mee gespeeld hebben? Of Piet zich dat herinnerde! Kreeg ik ei maar een, dacht hij. Jan zei niets. Hij wou minstens zoo graag een schip hebben als Piet, maar hij wist, dal hij er niet eens om hoefde te vragen. Zal ik je eens zeggen, wat ik vraag? zei Karei: „Zoo'n stoommachine als jij 't vorige jaar gekregen hebt. Dat is nog es een fijn ca deau! Rrrr!wat gaat die van jou lekker als hij op volle stoom staat! Maar daar wil mijn moeder weer niks van weten; ze zegt, dat het veel te gevaarlijk is met dat heete water. Ik mag er wel een, zte je, maar of ik 'em krijgen zal, dat moet ik afwachten;" 't Is al gauw Sinterklaas, hè? Overmorgen! zei Jan, om toch ook wat te zeggen, en om maar niet te veel aan een stoommachine te denken. Nou, fijn! zeiden zijn makkers. Piet was bij zijn huis gekomen, en spoedig nam ook Karei afscheid. Jan liep alleen naar huis. Hij was somber gestemd. Hij vond 't prettig, dat zijn vrienden zooveel moois konden krijgen, maar voor zichzelf zou hij blij zijn, als het Sinterklaasfeest maar weer goed en wel achter den rug was! Piet had onderweg een aardig plan opgevat. „Wie weet", dacht hij, „krijgt Karei zijn stoom machine niet eens en hij wil er toch zoo graag één hebben! Ik zal eens kijken wat ik doen zal. Misschien zet ik de mijne wel stiekum tegen zijn deur, bel hard aan, en loop dadelijk weg, Wat zal hij in zijn schik zijn, als hij de stoommachine ziet!" Maar Karei had óók een plan. „Op Sinter klaasavond wilde hij op dezelfde manier zijn schip naar Piet brengen. Hij lachte in zichzeli als hij er aan dacht, hoe verbaasd en blij Piet dan zou wezen! Om Jan dachten ze geen van beiden. Ze waren zoo met hun plannen en verwachtingen vervuld, dat ze voor iets anders geen gedach ten hadden. Als Jan maar iets gezegd had, dan hadden ze zeker wel om hem ook gedacht. Maar het was Jan onmogelijk geweest, hen te vertellen dat hij eigenlijk niets voor zijn St. Nicolaas verwachtte! Hij verborg zijn ver driet zoo goed als hij kon en hij was 't ook niet gewénd, met Sinterklaas wat te krijgen! Toen Piet en Karei elkaar den morgen na St. Nicolaasavond voor school ontmoetten, schudden ze elkaar hartelijk de hand. Dank je wel voor het schip! Dank je wel voor de stoommachine! klonk het. Maar moet je hooren! zei Piet, „nu heb ik twee schepen! Ik had er al een gekre gen, toen de jouwe kwam, en Maar Karei liet hem niet uitpraten. En ik heb twee stoommachines! Ik had juist de mijne uitgepakt, toen jij de jouwe bracht! Eerst keken de jongens elkaar verbaasd aan, maar toen barstten ze in lachen uit. Nee maar, die was goed! Nu hadden ze allebei ineens dubbel, waar ze dagen lang naar verlangd had den! Daar kwam Jan aan. Dadelijk vertelden ze hem de grappige gebeurtenis. Ook Jan moest er om lachen. „Dan hadden jullie elkaar even goed niets kunnen geven"! zei hij. „Enfin, als jullie elkaar ieder zijn cadeau weer terug geeft, kunnen jullie samen met de schepen en stoommachines spelen!" En wat heb jij gekregen? vroeg Piet. Karei stootte hem aan, maar te laat. De vraag was al gedaan. Piet schrok. Hoe had hij dat kunnen ver geten. Jan was immers arm! Wie weet, hoe klein zijn Sint-Nicolaascadeautje was. Misschien vond hij 't niet eens prettig, om het te vertellen Jan weifelde even. Ik heb niets gekregen, zei hij. Mijn vader is al zoo lang ziek. Op school kreeg Piet een briefje van Karei. Hij keek of de meester iets zag. Nee, die stond op 't bord een schrijfvoorbeeld te schrijven. Haastig frommelde hij het papiertje open, en las: „Vanavond schip en stoommachine naar Jan brengen. Goed?" Datzelfde had Piet ook al gedacht. Met zijn oog zocht hij Karei, die naar hem zat te kijken. Ja! knikte hij en wees met zijn vinger naar den rug van den niets vermoedenden Jan. Piet Verschuren, heb jij Sinterklaas nog in je hoofd? Doorwerken, hoor! Piet en Karei bogen hun hoofden diep over hun schrift en schreven zoo ijverig, als ze nog nooit van hun leven geschreven hadden! Twee jongens, ieder met een pak onder den arm, gingen dien avond naar het hofje, waar Jan woonde. Er was geen bel naast de deur. Ze wisten niets beters te doen, dan hun pakjes neer te zetten, de deur op een kier te openen en hard: „Jan"! naar binnen te schreeuwen. Tegelijk liepen ze hard weg. 't Was gelukkig tamelijk donker op 't hofje. Zie zoo! zei Piet, nu heeft hij ook wat. Hij zal wel blij wezen, denk je niet? En of! zei Karei. Maar weet je, eigenlijk hadden we al veel eerder om Jan moeten denken! Wat of Jan opkeek van die twee mooie pakkies! Dat is van Piet en Karei! lachte hij tegen z'n ouders, die niets van 't geheele geval be grepen. Maar zij genoten er niet minder van. Zoo was 't voor hun jongen toch nog Sint- Nicolaas geworden! I DIKKE SPECULAAS „Lieve Sint, geef pa'tje asjeblieft werk!" De brief moet op de post, maar Miepje is te klein. Bobbie licht haar op en met vereende krachten wordt het doel bereikt. Als de Sint nu maar geven kan wat gevraagd wordt.,.. 225 gram bloem; 75 gram boter; 20 gram amandelen 2 theelepels speculaas kruiden; 10 gram sucade; 1% eetlepel melk; 150 gram don ker bruine basterd suiker. Men begint met de suiker in de melk op te lossen; de sucade en de amandelen hakt men goed fijn en voegt deze bij de melk en de suiker. Bij dit mengsel komt de boter en de gezeefde bloem en nu kneedt men alles flink, doch vlug door elkander. Men neemt nu het met boter ingesmeerde bakblik en spreidt de massa hierop uit, waarna men het blik onge veer 15 a 20 minuten in een matig warmen oven plaatst. Wil men het nog eens extra versieren, dan drukt men hier en daar in het deeg wat grove stukken amandel. Het groote gezin mag natuurlijk niet vergeten worden. Acht peuters wachten hier elk op een verrassing en geen hunner wordt teleurgesteld. Als het nu maar in alle groote gezinnen zoo gaat.... Ze hadden maar één kindje ter wereld, hun klein, bleek Fritsje, het jongetje dat aan de tengere moeder zooveel had gekost. De beide echtelingen hadden het anders gewild, maar ze hadden toch een kindje. Hun knaapje was hun lief als hun oogappel en moeder en vader leefden voor hun jongetje. Wanneer Fritsje lachte, dan lachten vader en moeder; wanneer hij schreide, dan stonden beiden tranen in de oogen, en als hij ziek of ongesteld was, dan waren zijne ouders veel zieker dan het jon getje zelf. Fritsje was een uiterst vertroeteld kindje, en ware hij niet van aard een braaf ventje geweest, dan hadde uit Fritsje alles kunnen groeien, want hem wepd letterlijk niets ont zegd. 't Moederke van den jongen was een stil bescheiden menschje, en heur knaapje had heel en al heur aard geërfd, samen met hare zachte, blauwe, droomerige oogen en haar bestendigen glimlach. Zoo kwam het, dat Fritsje met weinig tevreden was, nooit huilde om iets te krijgen, glimlachte tegen goed we der en glimlachte tegen slecht weder en altijd zoo schoon met twee woorden sprak: „Ja, va der, neen, moeke". Toch gebeurde het vaak, dat vader en moe der zuchtten, wanneer ze het ventje aankeken De twee mooie kijkers schenen eiken dag wat grooter te worden en het fijne gezichtje wat smaller. De dokter had dit voorgeschreven en dat doen nemen, doch Fritsje fleurde maar niet op. Zoet jongetje als hij was, nam hij al toos zijn levertraan en zijn fleschje van „me neer den dokter", hoewel zijn snuitje dan, een paar minuten lang, in een grijns van afkeer vertrokken bleef. Wanneer hij echter zijne medicijnen" nam, bleef zijn eitje staan, en zijn boterhammeke liggen. En.... Fritsje kwam niet bij. „Meneer de dokter" was niet enkel een hee ler van het kranke lichaam, maar hij kende na eenige bezoeken de menschen naar lichaam en ziel. Hij had opgemerkt, dat Fritsje een fijnbesnaarde zieke was en al dadelijk was hij belang gaan stellen in het knaapje. 't Gebeurde wel eens, dat hij heimelijk een paar prentenboeken meenam van zijn eigen gezonde bengels, om ze dan het tengere knaapje te geven en „meneer de dokter" was, na vader en moeder, de grootste vriend van het jongetje geworden. Eenige dagen vóór Sint Nicolaas, kwam de geneesheer weer binnen, en, na het knaapje te hebben beluisterd en onderzocht, vroeg hij vriendelijk: Wat zal Sint Nicolaas ons Fritsje bren gen? Een treintje, meneer de dokter en een bouwdoos! De geneesheer keek moeder aan. En zou moeder aan Sint Nicolaas niet vragen, een kruiwagentje te brengen, een krui- wagentje met een schop. Er komen nog zoo vele dagen in den winter, dat Fritsje in den hof zal kunnen spelen, indien hij goed aan gekleed is. Maar hij wil niet alleen in den hof, klaag de het vrouwtje. Zonder kruiwagen is het triestig alleen in den hof maar met zijn kruiwagen van Sint Nicolaas, zal hij wel gaarne in den hof gaan niet waar Fritsje? Het jongentje knikte. Warme dikke kousen, klompjes, een war me jas, en Fritsje zal werken, zijn wagentje vol scheppen en een berg maken tegen den muur. Als de hoop zoo hoog is de dokter wijst ongeveer een meter dan is ons Fritsje een sterke jongen, die goed eet. Wanneer vader dien middag thuis kwam van zijn werk, liep moeder hem reeds tegen om woordelijk alles te zeggen, wat de genees heer had verteld. Hij zal zijn kruiwagentje. hebben, zei va der. En zijne» klompjes en zijn schopje ook voleinde moeder. Dien avond gingen ze samen naar de ouders van vader. Natuurlijk werd daar lang en breed alles verteld over den kruiwagen. Grootmoeder zei er niet veel op, tot groote verwondering van moeder, daar ze anders zóó met het knaapje was begaan. Grootmoeder had echter haar plan. Ze zou zelf den kruiwagen koopen en trachten de eerste te wezen. Wanneer de ouders van 't kind, laat in den avond, naar huis gingen, werd Fritsje warm ingepakt, met een sjaal voor den mond en op vaders arm gedragen. Zie ginder eens! riep moedertje eens klaps uit, en ze wees naar de uitstalling van een speelgoedwinkel. Een sierlijk en sterk kruiwagentje hing aan een koord te bengelen. Bloedrood van binnen en groen van buiten, moest het wel de aan dacht trekken der voorbijgangers. Fritsje kreeg het ook in 't oog. Hij klapte in de handen en riep blijde uit: Wat een schoon kruiwagentje. O moeke, zoo een moest Sint Nicolaas brengen! Het ding was niet goedkoop. Vader en moe der fluisterden eengie woorden in eikaars oor en toen het vrouwtje verzekerd had, dat ze de maand wel zou kunnen omkrijgen zonder die som, zette hij den jongen op haar arm en bleef wat achter. Hij kwam eenige minuten na de anderen binnen en zette zegevierend het kruiwagentja met een schop erop, in huis. Wanneer de kleine jongen te bed was haal de moeder, in den winkel op den hoek, een paar klompjes en wat verder kocht ze wollen kousen. Dien verderen avond werd er over niets meer gesproken, dan over kruiwagen, schop, klom pen enhet bergske in den tuin. 's Anderendaags, in den voormiddag, kwam grootvader bellen. Moeder liep naar de deur en was zeer ver baasd grootvader te zien. Maar vader toch, lachte ze. Ge doet ge lijk vreemde menschen. Kom maar langs het poortje. Ja maar, 't was voor den kleine ziet ge. Moeder wou niet aflaten of ik moest den krul wagen gaan koopen. Ze doen voor het kind al kositen genoeg zei ze zoo.... Hij droeg zijn kruiwagen het voorhuis in.. Ze schoten beiden in een luiden lach. Daags vóór het bezoek van den grooten Sint, kwam tante Suzanna, de eenige zuster van moeder, en meter van den jongen, volgens gewoonte heur Sint Nicolaasgeschenk bren gen. Wanneer ze aanbelde, sprong Fritsje zenuw achtig op. Misschien Sint Nicolaas! riep hij uit. Wel neen, lieve kalmeerde moeder, het is zijn uur nog niet. Blijf maar stil zitten. Ze zullen verkeerd gebeld hebben, 'k zal eens gaan zien. Tante Suzanna had een groot pak onder den arm. Moeder ging met hare zuster weer het voor ste plaatsje binnen. 'k Heb hier wat voor mijn petekind! zei ze en ze zette het kolossaal pak neder op de tafel. Eensklaps viel de blik van tante Suzanna op de twee kruiwagens. Ze sloeg de handen in elkaar. Here-mijn-tijd!.Ik ben ook hier met een kruiwagen. Nu heeft hij er drie! Toen gingen moederke en tante Zanna, on bedaarlijk aan 't lachen. Wel ja, zei tante na een poos. Ik kom voor eenige dagen, uw man tegen, en hij ver telde me, dat de dokter aanraadde een krui wagen te koopenHij zegt me niet dat hij er reeds een gekocht heeft of van plan was er een te koopen. Ik liet het niet koud worden, en 'k ging er terstond een koopen. Hier sta ik nu met mijn gebakken peren! Fritske heeft den raad van den geneesheer zoo goed gevolgd, dat hij eer het seizoen voor bij was zijne drie kruiwagen haast versleten had, te beginnen met den sterkste.... Sedert de drie kruiwagens binnen kwamen, bleef de geneesheer buiten en Fritske fleurde wonder op. Truitje had deze week op school al twee keer in den hoek moeten staan, omdat zij niet oplette. Ze moest ook al maar door aan Sint Nicolaas denken; voor het eerst in haar leven had zij van den goedheiligman gehoord, die alle zoetekindertjes wat bracht op zijn ver jaardag. 't Was iets heel nieuws voor haar en hij was nog nooit bij hen geweest. Hun huisje was zoo klein; hij wist natuurlijk niet, dat hij bij de groote fabriek dat donkere steegje in moest en dan bij baas Jan den hoek om. 'tWas wel erg moeilijk te vinden. Truitje zelf had, toen zij pas naar school ging, den weg naar huis terug ook niet geweten. Een tijd had moeder om vier uur bij den in gang van 't steegje gestaan en haar opge wacht. Maar nu kende zij den weg, ze werd groot, nu ze op school ging. Truitje zit niet te suffen, kwam het jon ge onderwijzeresje. Truitje zat met een rukje rechtop. Ze zou goed haar best doen, want Sint Ni colaas kwam alleen bij lieve kindertjes. Ze ging nu ook altijd 's avonds alleen naar bed; vroeger durfde ze dat donkere zoldertrapje alleen niet op, huilde ze eerst net zoo lang tot moeder zei: „Vooruit dan maar, schiet op, dan zal ik je brengen". Soms werd vader kwaad, dan pakte hij haar ruw bij den arm en duwde haar het trapje op. Den anderen dag had ze een blauwe plek op haar arm, die later groen en geel werd. Toch vond ze dat niet zóó erg als dat ze alleen moest gaan. Moeder vond, dat ze nu een groote meid werd. Den laatsten tijd leefde Truitje in een andere wereld. Om vier uur liep ze al op een holletje naar banketbakker Harmsen, waar een étalage was met allerlei lekkere dingen, borstplaatjes, banket en marsepein. Haar neus je plat tegen de ruiten gedrukt, keek ze naar al het lekkers, dat ze nog nooit geproefd had. En dan dat raam er' naast, waardoor je in een kamer kon kijken, waar allemaal lange, witte tafels stonden met heerlijkheden van chocola de er op. Wel een half uur stond Truitje er te kijken. Verbeeld je, dat ze eens zoo'n heel groot potlood van chocolade kreeg! 't Aller allerliefst zou ze een pop willen hebben. Zoo'n echte pop met kleertjes aan. Dan zou ze nooit meer bang zijn, die kon dan altijd bij haar slapen. En 's avonds in bed zou ze popje de verhaaltjes kunnen vertellen, die de juffrouw op school deed. Moeder had bijna nooit tijd en vader heelemaal niet. De juffrouw op school had Sint Nicolaas en zijn knechtje op het bord geteekend; uit den zak van zwarten Piet stak ook een poppe- kopje met bruine krulhaartjes. Misschien za ten er nog wel meer popjes in dien grooten zak; als ze nu eens héél, héél goed oppaste? Toen de juffrouw verteld had van Sint Ni colaas, die heelemaal uit Spanje kwam en die zoo'n erg zwarten knecht had, had zij op eens uitgeroepen: Juffrou, zoo zwart, zoo zwart asse, asse de poes van buurfrou? Alle kindertjes hadden gelachen en zij had in den hoek moeten staan. Waarom, wist ze niet. Maar 't was niks erg geweest hoor, o nee, ze stond toen heel dicht bij de juffrouw en had alles veel beter kunnen verstaan dan op de achtste bank. Den anderen dag kregen ze allemaal een mooi wit stukje papier; de juffrouw teekende Sint Nicolaas op het bord; zij mochten het nateekenen en later kleuren. Wat was dat fijn geweest. De teekening moch ten ze mee naar huis nemen. Truitje had het aan kleine Keesje laten zien, die drie huizen van hen afwoonde en in zijn donkerblauw jek- kertje met de gouden knoopen aan 't spelen v/as in het kleine voortuintje. Kijk Keessie, datte is Sinterklaas en datte Zwarte Piet. Sinterklaas zit op een paard, kijk maar. Heel verstandig keek Keesje naar het vuile papiertje met het warnet van lijnen. „Paardje"? zei hij, terwijl hij haar vragend aankeek. Ja paardje, daar zit ie op. Keesje greep al naar de mooie teekening. Nee Keessie, dat mag niet, ik mot het aan moeder laten zien. Eéns had Truitje onder 't avondeten ge vraagd, of Sinterklaas ook bij hen zou komen. Vader had met zijn vuist op tafel geslagen, héél hard. Wel verdraaid, daar durft dat kind zóó iets vragen, terwijl je al niet weet, hoe je aan een stuk droog brood moet komen. En dat nog wel, nou er weer.Hij zweeg, door een wenk van moeder. Snikkend was Truitje het donkere zolder trapje opgestommeld. Later kwam moeder haar nog even toestoppen. Gisteren hadden ze op school allemaal een briefje aan Sint Nicolaas mogen schrijven. Truitje had geen pop durven vragen, dat was zoo heel erg duur. Als ze nu eens zoo'n cho coladewiegje, vroeg? Daar lag ook een klein suikerpopje in Ze zou het nooit opeten, ook niet bij de kachel zetten, dan ging het smel ten. Ze had in het briefje wel geschreven over dien moeilijken hoek bij baas Jan, waar Sinterklaas rechts af moest. Vanmorgen wa ren alle briefjes weg geweest en ze hadden toch heusch allemaal boven op de bank ge legen. Op iedere plaats lag een speculaasje en een borstplaatje. Truitje was vuurrood van plezier geworden. Ze hadden alles op mogen eten, voordat ze aan de sommetjes moesten beginnen. Heel langzaam knabbelde Truitje haar koekje. Het borstplaatje legde zij voorzich tig in een hoekje, boven op de bank, bij den inktpot. Hou je niet van borstplaatjes, Truitje? Jewel juffrou, maar ik bewaar het voor Keessie. Is Keesje een broertje van je? Nee juffrou, Keessie van vrouw Willem- sen. Zoo. Weet je wat, eet jij maar gauw je borstplaatje op, dan mag je het mijne voor Keesje meebrengen. Langzaam zoog Truitje aan het rose fon dant. De juffrouw glimlachte. Soms scheen ze toch wel iets liefs te heb ben, dat vreemde kind, dat bijna altijd met een viezen neus op school kwam. Truitje ging vroeg naar bed op Sint Nico laasavond. Moeder moest weer strijken voor die eene mevrouw en dan had ze altijd Trui- tje's stoel noodig, om het goed op te leggen; het kind zat dan op een stoof, maar daar v/erd je zoo moe van. Haar ruggetje deed nog pijn, toen ze al wel een half uur op het harde stroomatrasje lag, onder de dakpannen. Zou Sinterklaas nu rijden op zijn witten schimmel, in zijn mooien mantel en met den gouden staf in de hand, en, er achteraan, die heelemaal zwarte Piet met zijn zak en Zouden ze de steeg kunnen vinden? 'tWas wel erg moeilijk De zon scheen al door het kleine dak raampje, toen het kind wakker werd. Buurvrouw stond voor haar bed. Truitje verbaasde er zich heelemaal niet over. Met haar kleine handjes wreef ze de verwarde gele piekharen uit haar oogen. Is Sinterklaas geweest? Ja hoor, ga maar gauw mee kijken. Een pop? zij durfde het bijna niet vra gen. Ja, een pop, een échte pop. O! Truitje klapte in haar handjes. Voorzichtig droeg buurvrouw het tengere kind in haar nachtponnetje het zoldertrapje af. Op de mat voor de deur naar het kleine kamertje, zette buurvrouw haar neer en vóór dat zij de deurkruk omdraaide, legde ze even haar vinger op de lippen. Zachtjes hoor, dat je moeder niet wak ker maakt. Midden in het kamertje stond een bruine mandenwieg met groene gordijntjes. Buur vrouw sloeg één der gordijntjes terug. Daar zag Truitje een klein kindje, dat rus tig lag te slapen. Een rose-rood kindje, met zwarte donshaartjes, in een helderwit truitje. De kleine handjes, tot vuistjes geknepén, la gen boven op het lakentje. Is dat van mij! fluisterde Truitje onge- loovig. Ja, hoor, dat is je eigen zusje, dat je later op moet passen en waar je mee mag spelen. Mijn zusje, zei Truitje met nadruk en lachte. Mag ik het wel een kusje geven? Arme Sint in d'étalage, Arme Sint in de courant! Van uw Sint-zijn zie 'k geen waasje. Daarvan heeft men geen verstand! Als U maar in de passage x Koopers lokt, dan is 't al goed; Men verlaagt U tot een aasje Voor 't publiek dat happen moet! Kijk, daar staat ge als aardig baasje Dat zelf chocolade snoept; Ginds als een die met een glaasje Echte proevers binnenroept: Wenscht u Bols of Hermitage? Sint je heeft ervan verstand! Zie, 't is eenmaal zoo d'usage: Sint is altijd d'eerste klant! Zoekt u 'n tafeltje of een vaasje Voor uw vrouw, of iets voor Jan: Fijne auto met garage! Radio voor alleman? Kijk, daar op een hoog stellage Lacht de Sint-Reclamepop; In de gekste entourage Steekt de Sint zijn vinger op! In 't paleis met meer étages In elk zaakje in iedere krant. Noemt Hij op een heel relaasje En offreert u gul, charmant: Wat u wilt! Een glimmend kaasje Of iets anders voor 't ontbijt? Of banket, een speculaasje Bij de thee? Het is een feit: Overal met Piet zijn page Ziet u onzen goeden Sint! En ja! 't druipt van zijn visage Dat ie 't zelf het lekkerst vindt!! Die sigaar? 't is z,n adage: 'k Rook ze zelf al jaren, hoor! Dat merk auto? Daarmee raas je Fijn als ik de wereld door! Oud, moderne Sinterklaasje Wat beduidt uw ring en staf? Ach! bij die reclamerage Gaat het waardige d'r af! BORSTPLAAT Zet 100 gram gewone suiker met ongeveer een halve d.L. water op en kook dit tot een dun stroopje. Voeg daarna de een of andere essence toe, wat marasquin, koffie-éktract of een lepeltje cacao en vervolgens bij niet al te groote hoeveelheden, en steeds roerende, 100 gr. poedersuiker. Giet alles daarna in kleine hoeveelheden uit op een vochtige plank en laat de borstplaat vervolgens hard worden. Bij chocolade-borstplaat verdient het aanbeveling de cacao direct mee te koken. Wanneer men room-borstplaat wil maken kan men op dezelfde wijze te werk gaan, alleen neme men dan in het geheel 150 gr. gewone suiker, benevens 2 lepels room een een beetje water. BANKET-LETTERS Bereid wat feuilletée deeg van boter, water, bloem en een tikje zout. Verdeel het in zooveel stukken als men letters wil maken. Voor 2 behoorlijke letters heeft men noodig: 250 gr. bloem, 175 gr. boter, 1 y, d.L. water, zout. Maak van de stukken reepen van ongeveer 16 c.M. breedte, overal even dik. Leg er het vulsel in, rol de stukken er om heen, sla de uiteinden om, geeft de letters vorm en leg ze op een met bloem gestrooid bakblik. Bestrijk hen van boven met een geklopt ei. Laat hen geheel in den oven ongeveer 20 minuten gaar worden en lichtbruin bakken. Niet uit het bak blik nemen voor zij bekoeld zijn. Voor het vulsel moet men gemalen gepelde amandelen vermengen met eieren, suiker, ge raspte citroenschil en wat water in de volgende hoeveelheden (voor 2 letters): 250 gr. amande len, 250 gr. suiker, 2 eieren, de geraspte schil van een halve citroen. Vorm er dan rolletjes van in de met bloem bestrooide hand. Het verdient aanbeveling het vulsel eenige dagen van te voren te maken. Jawel hoor, maar nou nog niet, dan wordt zusje wakker. Zacht streelde Truitje even over de heel kleine gamalenvingertjes ran zusje. Van blijd schap kon ze haar boterham, waar nog wel een dun laagje suiker over gestrooid was, niet eten. Vlug kleedde zij zich aan en ze was al bij de deur, om naar school te gaan, toen ze nog even terug kwam. Buurfrou, zusje heeft toch niet in dien zak gezeten van Zwarte Piet? vroeg ze met trillende lipjes. Nee hoor, Sinterklaas heeft haar zelf ge dragen, in een doek onder zijn wijden warmen mantel. O, dan is 't goed. Vroolijk huppelde zij naar school. (Alg. Hbl.) ZWARTE PIET, de eeuwige jeugdige, strooit op school zijn goede gaven rond.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 9