-t»
m\
«-fit
yLL
HET TREKKEN VAN BLOEMBOLLEN.
mmm
dëjp
mm
mSm
Hp -
DE HELPENDE HAND
SCHOONHEID IN DE KERKEN
NEDERLAND EN BELGIE.
EEN NATIONAAL BEDRIJF AAN DEN
ONDERGANG PRIJSGEGEVEN.
DRAAIHARTIGHEID BIJ KOOL.
PLANTEN.
DE INTERN. TENTOONSTELLING
VAN GEWIJDE KUNST
TE ROME.
BIJ HET OVERLIJDEN VAN
MR. BIRRELL.
EEN FILOSOOF DIE VOOR
MINISTER GESPEELD
HEEFT.
-
lÉi
DOELMATIGE ADVERTENTsËN
t«<r
CHINEEZENSMOKKEL IN HAAIEN
Over de moeilijke kunst
bemiddelaar te zijn.
TWAALFDUIZEND GETEEKENDEN.
„Nu is de toestand zoo, dat de kunstenaar
moet „concurreeren" tegen het
fabrieksproduct
Het treft mij iedere maal, wanneer ik een
critiek of een artikel in de dagbladen lee
waaruit als overtuiging van den schrijver blijkt
dat we in Nederland, wat de religieuse kun
aangaat, in een welhaast paradijselijken tce
stand leven. Men denkt in sommige kringen
dat de duizendkoppige draak volkomen en vol
ledig verslagen ligt, en geen smakeloosheid ol
wanbegrip meer een rol speelt bij de versie
ring van onze kerken. In een tiental jaren tijds,
zou de strijd beslecht zijn, en wel ten volstrek
ten voordeele van de schoonheid en het goede
inzicht Deze optimisten vergeten dat juist
omdat de draak duizend koppen heeft en nog
meer klauwen, het nog wel even duren zal
voor het dier een lijk is, en zij die er tegen
vechten, tijd vinden om uit te blazen.
De strijd verlegt zich, het is waar. Niet al
leen het euvel van de ateliers voor Kerkelijke
kunst vraagt nog voortdurende bestrijding, daar
is nog de verschrikking van een al e haastig
quasi-modernisme bijgekomen en tusschen het
nieuw en als nieuw gebodene is ook alweer
zóóveel kaf en zóóveel looze vrucht
De critiek heeft 't op dit terrein gemak
kelijker dan de man die het zich tot taak heeft
gesteld daadwerkelijk werkzaam te zijn, door
overal waar een plaats vrij komt, deze op te
eischen voor het belangrijke en het goede
door overal waar 'n opdracht staat ve-geven te
worden, deze opdracht door een doeltreffend
en deskundig advies of door een nog doeltref
fender directe bemiddeling te doen belanden
bij de werkelijk '-ekwamen en de werkelijk
begaafden.
in 1931 werd te Amsterdam het instituut voor
Kerkelijke Kunst gesticht, met aan het hoofd
den heer Clemens Meuleman en boven diens
óirectorale bevoegdheid een aantal bekende en
belangrijke persoonlijkheden als raadgevers
en beheerders. Deze inrichting wilde -en werk
zaamheid waaro.j het volle pond gegeven zou
worden aan de waardeering van de kunstdaad
en het talent.
Nu dit instituut een paar jaar werkt en de
eerste moeilijkheden achter zich heeft, heb ik
me met een aantal vragen tot den directeur ge
wend in de hoop, dat diens vijfjarige ervaring
in de moeilijke kunst van het bemiddelaar-zijn
hem in staat zou stellen iets interessants te
vertellen over den stand van onze vaöerland-
sche religieuse kunst.
De heer Meuleman dan is van meening, dat
we pas op de tweede nog erg lage sport van
den ladder staan. Niemand, zei hij, kan in
ernst var. meening zijn en volhouden, dat we
er al of bijna zouden zijn. Ik /eet uit mijn
eigen dagelijksche practijk het tegendeel: wij
staan og ver, zéér ver van dat beloofde land,
waarin het belangrijke werkelijk belangrijk,
het schoone werkelijk schoon gevonden zal
worden.
Alleen wie een dagelijksch goed overzicht
heeft van wat er in alle kerken van het land
aan nieuws wordt bijgeplaatst en aangekocht
weet hoe veel leelijks en onwaardigs daar nog
tusschen is En dat is des te erger, vaar nie
mand zich er nu meer op beroepen kan dat hij
niet beter wist, of dat hem niets beters werd
aangeboden.
„Hoe is het dan te verklaren, dat men, wan
neer de keuze gaat tusschen het goede en het
banale, zoo vaak het verkeerde kiest?"
'Ik vraag dat uiteraard mezelf vaak af. En
ik geloof dat ik op deze vraag zoo kan ant
woorden: de keeren dat het niet door een vol
strekt gebrek aan goeden smaak komt, is altijd
het prijsverschil de schuld van de verkeerde
keuze. En dat prijsverschil het „duurder" zij i
van goede kunstvoortbrengselen, is toch zoo
gemakkelijk verklaarbaar. Zoolang een kunste
naar slechts een beperkte werkkracht heeft en
dus het aantal voortgebrachte kunstwerken be
trekkelijk gering zal blijven, zoolang zal zijn
werk duurder betaald moeten worden dan het
product van een of anderen fabrikant die een
aantal menschen aan het werk zet om een stuk,
dat, zoo het al in origineelen staat enkele kleine
kwaliteiten vertoonde, deze gaandeweg bij
een haastige multiplieatie verliezen moest, voort
te planten.
De prijzen van een kunstwerk voor de kerk
bestemd, moeten zoo laag mogelijk worden ge
houden zegt men. Goed, maar dan moet men
niet vergeten dat de ervaring leert, dat de
opdrachten voor het scheppen van profane
kunst toch al oneindig veel beter worden ge
honoreerd.
Als bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam een
of ander beeldhouwer een beeld doet maken,
dat een brugleuning of een gevel moet sieren,
is het gemeentebestuur gewend veel en veel
meer te betalen dan een bekwaam en begaafd
beeldhouwer ooit ontvangen zal voor een beeld,
dat in de kerk een plaats zal vinden.
„U moet daarbij niet uit het oog verliezen
dat, quantitatief, de kerk veel en veel meer
opdrachten verleent dan welke staat ook!"
Zeker, maar dat neemt niet weg dat, wil
len we die opdrachten doen uitvoeren door
kunstenaars van beteekenis, toch minstens het
werk, ik wil zeggen, de verwerkte tijd, be
hoorlijk beloond zal moeten worden.. Nü is de
toestand zoo, dat de kunstenaar moet „concur
reeren" tegen het fabrieksproduct, en dat vaak
alleen kan, als hij maar wil vergeten hoeveel
uren en dagen het werk en de schoonheid er
van, van hem vorderden. Neen, het is nog altijd
bitter moeilijk, het werk van een bemiddelaar.
Als men ziet hoe het overdonderend formaat en
het uiterlijk vertoon, de grofheid, het vele goud
en marmer, en al deze bijkomstigheden de
hoofdrol spelen, dan zou men er somtijds moe
deloos van worden. En moedeloosheid, voegt de
heer Meuleman hier lachend aan toe, moede
loosheid is wel het schrikkelijkst waartoe
iemand die dit werk moet doen, vervallen kan.
„Zou, wanneer men dus tegen bereikbaarder
Keuring der inzendingen op de nationale
Duivententoonstelling te Roermond.
prijzen iets goeds kon verkrijgen, dit toch nog
niet ten gevolge hebben dat de ieelijkheia
verdrongen werd?"
Ik geloof van niet. De leelijkheid verdrin
gen kost een voortdurenden, hardnekkiger
strijd die ons nog wel lang, héél lang zal bezig
houden. Maar wèl geloof ik. dat voor wat de
religieuse kunst in het gezin betreft, en met
name de kieinplastiek, het waar is, dat goede
en niet dure dingen .gemakkelijker de mon
struositeiten verdringen zouden. Het is zoo
jammer, dat schijnbaar nog geen enkele Hol-
landsche beeldhouwer een goed systeem ge
vonden heeft om goede werken gemakkelijker
te verspreiden. Ik gebruik met opzet hier niet
het woord vermenigvuldigen, omdat het iets
meer en iets anders moet zijn. Wanneer de
beeldhouwers, die somtijds en met goed gevolg
een religieus onderwerp kiezen, zich eens op de
techniek van het terra-cotta bijvoorbeeld wier
pen, dan zouden daarvan goede en goedkoope
beelden en beeldjes misschien het gevolg zijn.
Zelfs als zij dan van een enkel beeld meerdere
exemplaren in de wereld zonden, zouden deze
alle door het gekozen materiaal een'eigen ka
rakter en 'n eigen atmosfeer behouden. Maar
de beeldhouwkunst en zeker de religieuse, is
hier niet in een tijdperk van bloei. De Hollan
der is nu eenmaal van nature meer scnilder dan
beeldhouwer, hij ziet de dingen meer picturaal
dan plastisch. De enkele Nederlandsche beeld
houwer, die vroeger en nü belangrijke werken
voortbrengt, blijft werkelijk nie'ts anders dan
een gelukkige uitzondering.
En het lijkt wel of dit gebrek aan plastisch
zien ook bij den gewonen mensch van hier
een rol speelt. Hoe anders te verklaren dat in
het algemeen de Nederlander geien vriend
van beeldjes is?
„Zou dit niet eer op een nog voortlevende
angst om paapsche stoutigheden te bedrijven
geschoven moeten worden?"
Ik geloof het niet. Het is het Noordelijke
„platte zien" dat hiervan de schuld draagt.
„Mag ik U tenslotte nog vragen welke mid
delen U in de practijk doeltreffend zijn ge
bleken, waar het er om gaat het goede én
nieuwe onder de aandacht van het volk te
brengen?"
Ik geloof dat hierbij de pers en de ten
toonstellingen de beste middelen zijn. Wij heb
ben een grooten on'waardeerbaren steun in de
katholieke dagbladen die met een voorbeei-
digen ijver niet aflaten van het voeren van
propaganda en het geven van véelal uitmun
tende voorlichting. En daarnaast vangen de ten
toonstellingen de groeiende interesse op. Op de
tentoonstelling, die ik voor ons Instituut mocht
organiseeren in Nijmegen kwamen 12.000 men
schen een bezoek brengen, en zeker dl ie vierde
van dit drukke bezoek bestond uit eenvoudige
menschen. Daar is mij dan ook, voorzoover ik
deze overtuiging nog niet had, opnieuw geble
ken hoe een groot terrein er nog braak ligt,
en hoe dit vraégt om bewerkt te worden. Met
ijver en.... met volharding. Vele en herhaal
de teleurstllingen ten spijt...."
ALBERT KUYLE.
De opheffing der onzijdigheid.
Onze Brusselsche correspondent meldt ons
In een door staatsminister mr. dr. Frans van
Cauwelaert geredigeerd verslag over de be-
begrooting van Buitenlandsche Zaken, zegt
deze over de Nederlandsch-Belgische betrek
kingen o.a. het volgende:
„De commissie is eenparig bezield met het
verlangen zoodra mogelijk de meest hartelijke
en vriendschappelijke betrekkingen tusschen
beide volken te zien tot stand komen.
Naar aanleiding van verklaringen afgelegd
in den schoot van de commissie voor Buiten
landsche Zaken van de Nederlandsche Tweede
Kamer, wat de Belgische onzijdigheid betreft,
doet de verslaggever opmerken, dat deze op
heffing van de onzijdigheidniet ernstig kan
betwist worden door .de Nederlandsche regee
ring en dat deze er geen stof voor compensatie
in zou kunnen vinden.
België heeft zich" bij de vredesonderhande
lingen kunnen laeroepën op de bijzondere titels,
die zijn vroegere onzijdigheid aan het land gaf,
om zijn rechten inzake, vergoeding te doen gel
den, maar de afschaffing van deze onzijdigheid
voor de toekomst scheen aan al de medeon-
derteekenaars der verdragen van 1839 een na
tuurlijk gevolg van den oorlog. Nederland zelf,
bij monde van zijn minister van Buitenlandsche
Zaken en van zijn onderhandelaars, heeft des
tijds de juistheid van deze zienswijze erkend.
Nooit ook heeft Nederland eenig voorbehoud
gemaakt betreffende de voorwaarden, waar
onder België lid werd van den Volkenbond en
deelnam aan verschillende internationale ver
dragen, die onvereenigbaar zijn met een ver
plichte onzijdigheid, zooals wij die gekend heb
ben."
Aan een, ons uit vakkringen toegezonden,
artikel over de beteekenis voor ons land van
het bedrijf, dat zich bezig houdt met het trek
ken van bloembollen, en de groote moeilijk
heden, waarin het thans verkeert, ontleenen we
het volgende:
Vooral na den oorlog is de trekkerij van
bloembollen in korten tijd tot grooten bloei ge
komen. Toen in 1918 de grenzen voor het han
delsverkeer wederom open gingen, kwam uit
alle deélen van West-Europa vraag naar de
vroege bolbloemen. Het was lang niet zeldzaam,
dat op Duitsche en Engelsche markten tien a
twaalf cent voor één vroege tulpent loem werd
betaald.
In Rijnsburg en omgeving, in het Westland en
in enkele andere kweekcentra van ons land
werden telkenjare meer bollen voor de trekke
rij opgezet. Er kwamen bedrijven die meer dan
een millioen bollen per seizoen verwerkten, noe-
wél toch het trekken, naast een groote vakken
nis, een kostbare en zorgzame behandeling ver-
eischt.
Deze behandeling geeft aan velen arbeid en
brood, juist in het in den tuinbouw anders
stille seizoen. In vakkringen neeft men uitge
rekend, dat in het seizoen 1931, toen 300 mil
lioen bollen voor de trekkerij waren opgezet,
ongeveer zesduizend personen gedurende zes
maanden doorloopend werk in dit bedrijf heb
ben gehad. Zonder het bestaan der trekkerij zou
het meerendeel van deze arbeiders werkloos
zijn geweest.
Het buitenland kocht onze bolbloemen graag
en betaalde er grif goede prijzen voor. In het
seizoen 1830-'31 gingen meermalen vier- vijf
duizend kistjes bolbloemen per dag naar Lon
den, welke daar soms meer dan een pond ster
ling per stuk opbrachten. De exporteurs deden
alles wat mogelijk was om het afzetgebied te
verruimen.
Groote beteekenis heeft het trekkersbedrijf
voor de nationale welvaart. Het werkt mede ter
verkrijging van een gunstige handelsbalans
verschaft aan velen werk en heeft groote be
hoeften aan grondstoffen en materialen. Voor
het trekken van 300 millioen bollen b.v. is on
geveer 50.000 ton brandstof noodig, waarvan de
aankoopwaarde 600.000 bedraagt. Een gelijk
bedrag van zes ton moet worden besteed aan de
benoodigde vier millioen stuks trekkistje-» er.
ongeveer een millioen exportkistjes.
Het aantal arbeiders, werkzaam in de export
bedrijven van snijbloemen kan gesteld worden
op vierhonderd personen, die per jaar 175.000
aan loonen ontvangen.
Het veilingwezen te Rijnsburg en de cen
trale bloemenveiling in het Westland is meeren-
deels door de bolbloemen groot geworden De
veilingvereeniging „Flora" te Rijnsburg betaal
de het vorig jaar aan loonen 27.000 en de West-
landsche veiling 21.000.
Groote bedragen worden besteed aan het per
vrachtauto, spoor en schip vervoeren der m:l
lioenen bolbloemen naar het buitenland. Naa
de papierfabrieken hebben de ambachtsy
troons, zooals timmerlieden, smeden, schilde:
glazenmakers en bouwers van centrale verwn
mingen belang bij een goeden gang van tv.
trekkerijbedrijf.
Zeker niet in de laatste plaats dient te worde:
gewezen op het belang van het bollenkwe-..
kersbedrijf bij een gezonde ontwikkeling van C
trekkerij. Een afzet van eenige honderden mil
lioenen bollen, bestemd voor de trekkassen,
toch niet te versmaden! Voorts zijn de in Ho
land getrokken bolbloemen een levende recla
voor den verkoop van bloembollen in het 'm
tenland, terwijl de bolbloemen een gron.
stoot hebben gegeven aan het verbruik
snijbloemen in het algemeen.
De bolbloemen zijn de wegbereidsters gewet
voor de afzetvergrooting van onze bloembolle
Het trekkersbedrijf was gefundeerd op
gezonde vraag van het publiek; er waren g: n
afzetmogelijkheden en er zou voor de g
ceerde bolb'loem een groote toekomst weggel
kunnen zijn.
Het heeft niet zoo mogen zijnDe handel
belemmeringen hebben aan dit bedrijf gevoe
lige slagen toegebracht. De schuld zat niet bij
de crisis ,maar in de gevolgen daarvan
De omringende landen bouwden tolbarrières,
die ten slotte zoo hoog werden, dat de bolbloem
er bijna niet meer overheen kon komen.
Aangenomen mag worden, dat de totale ex
port over dit jaar niet veel meer dan der-tig
procent van dien van 1931 zal bedragen.
De honderden kleine kweekers, die in de trek
kerij van bolbloemen meerendeels hun bestaan
moeten vinden, bezitten niet de draagkracht om
de verliezen op te vangen. Velen konden de op
crediet geleverde bollen niet betalen; zij gaan
thans gebukt onder groote financieele zorgen.
Herhaalde pogingen van de veilingbesturen om
voor deze werkers steun te verkrijgen hebben
gefaald.
Er was tot heden niets te bespeuren van de
resultaten der pogingen, aangewend door de
veilingbesturen om de exportmogelijkheden
vpor bolbloemen en daarmede de bestaansmoge
lijkheden van het trekkersbedrijf te behouden.
Een verzoek om de trekkers vrij te stellen var:
de verplichting tot inlevering van hun lever
bare bollen werd weliswaar ingewilligd, maar
de toestemming kwam zóó laat, dat de meeste
trekkers reeds hadden ingeleverd. Alleen hij
die heeft getalmd met het nakomen van zijn
plicht tot die inlevering profiteert daar nu van.
Door dergelijke maatregelen wordt het toch
al reeds zoo zwaar getroffen trekkersbedrijf
aan den ondergang prijs gegeven.
Toch zou het zeer te betreuren zijn indien een
bedrijf, dat zich in korten tijd tot nationale
belangrijkheid ontwikkelde, dat de naam van de
Hollandsche kweekerskunst in. het buitenland
zoo uitnemend hoog hield en ongekende moge
lijkheden bezat voor de toekomst, mede door
gebrek aan belangstelling en hulp in eigen
land gedoemd werd te verdwijnen.
Een nieuw bestrijdingsmiddel.
Zooals men weet, kan het optreden van draai-"
hartigheid bij koolplanten somtijds ruïneuze
gevolgen hebben voor den oogst. De ziekte,
wordt veroorzaakt door de larven van de gal-
mug (contarinia torquens), dat is bekend, doch
de tot nü toe er tegen aangewende middelen,
zooals zeep, spiritus en naphtaline, bleken geen
van alle afdoende.
De N.V. Lijm- en Gelatinefabriek „Delft" te
Delft, meent nu, na jarenlange proefnemingen,
erin te zijn geslaagd het lang gezochte te heb
ben gevonden in een praeparaat, dat zij „Kollo-
kill" heeft gedoopt.
„Kollokill" is een melkachtige oplossing van
een colloïd, waarin een olie is geëmulgeerd.
De vloeistof laat zich gemakkelijk met water
mengen. Zij bezit de eigenschap eenmaal op
een plant gespoten, als een elastisch huidje
deze tijdens den groei te beschermen. Het ver
nuftige van deze vinding is, dat het elas
tische huidje met de groeiende plant mee
uitzet en ofschoon de plant er geheel mee
omgeven is, deze niet het minste hindert bij het
ademhalings- en groeiproces.
De praktijk heeft uitgewezen, dat de galmug
een met „Kollokill" bedekte plant mijdt en voor
het geval de mug haar eieren reeds vóór de
bespuiting op de kool heeft gelegd, de larven
door het er aan toegevoegde insecticide doodt.
Behalve tegen draaihartigheid is dit middel
ook met succes beproefd ter bestrijding van
vuur bij tulpen, luis bij zaden en rozen, luis en
spint bij vruchtboomen.
Patent is aangevraagd en met ingang van het
voorjaar 1934 is de fabriek voornemens het
middel in vloeibaren vorm in den handel te
brengen.
De openingsdatum opnieuw vastgesteld
Men zal zich herinneren, dat er groote plan
nen bestaan hebben voor een internationale
tentoonstelling van gewijde kunst te Rome tij
dens het Heilig Jaar. Deze zou gehouden wor
den in de zalen, die thans door de fascistische
tentoonstelling worden ingenomen, waarvan
de duur eenige malen werd verlengd. Daardoor
moest de opening van de expositie der gewijde
kunst naar een later datum worden verschoven
en toen nu onlangs bekend werd gemaakt, dat
Mussolini de succesvolle „Mostra della rivolu-
zione fascista" permanent had verklaard, zal
menigeen zich hebben afgevraagd, wat het
lot van de tentoonstelling voor gewijde kunst
zou worden onder deze omstandigheden.
Thans vernemen wij uit Rome, dat het uit
stel toch geen afstel zal beteekenen. De voor
zitter van het betreffende comité, graaf De
Vecchi di Val Cismon, de Italiaansche gezant
bij den H. Stoel, heeft na overleg met Musso
lini als datum voor de opening der tentoonstel
ling vastgesteld 11 Februari 1934, den verjaar
dag van het Lateraansch verdrag.
De laatste termijn voor inzending loopt nu op
20 December af. Reeds is zeer veel werk inge
komen, schilder- enbeeldhouwkunst, kunst
nijverheid en bouwkundige plannen. Waar de
tentoonstelling zal worden gehouden vermeldt
het bericht niet.
Hoogaltaar in de St. Franciscuskerk te Bleyerheide (L.), met beeldhouwwerk van
Mari Andriessen.
UIT HET NEOLITHISCH TIJDLERK.
PARIJS, 27 November (R.O.) In een zand
groeve nabij St. Germain en Laye hebben ar
beiders op 1 roeter diepte een steenen plaat
an 3 meter middenlijn en 60 c.M. dikte ge
vonden, waaronder zich een groot aantal
menschelijke schedels en beenderen bevonden.
Naar de meening van deskundigen dateert
deze vondst uit het neollthisch tijdperk, dus
2000 jaar v. Chr.
Het zijn overblijfselen van een groot slag
menschen, wier tanden bijzonder sterk ont
wikkeld zijn.
„Doen is de docd. Droonien is datgene,
waarop iiet aankomt".
(Van onzen correspondent).
LONDEN, November 1933
Mr. Birrell is gestorven, en ik heb zijn naam
niet kunnen vinden in de namenregisters, welke
gehecht zijn aan de biographieën van de vol
genden zijner tijdgenooten: Mr. Asquith (bio-
graphie door J. P. Alderson);- Lord Kitchener
(door Sir George Arthur); Lord Curzon (door
den Earl of Ronaldshay); Ramsay MacDonald
(door H. Hessell Tiltman). Ook niet in de me
moires van Kolonel House, en evenmin in
Winston Churchill's „Wereldcrisis".
Laat ons hopen, dat de overlëdene deze wer
ken nooit ingezien heeft. Maar zijn naam komt
voorin Sir Sidney Lee's standaard-biographie
van Edward VII zij het slechts op vijf plaat
sen, en in Marjoribanks schitterend „Life of
Lord Carson" wordt hij drie malen genoemd
Daarentegen wordt hij drie-en-dertig malen
genoemd of geciteerd in het Liberal Magazine
van 1911, en hiervan niet minder dan elf malen
in verband met Home Rule en zes malen in
verband met andere Iersche aangelegenheden.
Te oordeelen naar zijn naam, die dan ongeveer
Bjirrell zou moeten worden uitgesproken, was
hij een Ier, of althans van Ierschen bloede,
maar dit rechtvaardigde niet zijn accepteeren
van het staatssecretariaat (Chief Secretaryship)
van Ierland, toen hem dit in 1907 door Mr.
Asquith, wiens intieme vriend hij was, aange
boden werd. Zelfs het feit dat hij daarvoor een
zeer ondeugdelijk minister van onderwijs ge
weest was, kon hiervoor niet als verontschul
diging ingeroepen worden.
Mr. Birrel had twee eigenschappen, die nooit
zonder gevaar in één persoon vereenigd kun
nen zijn. Hij was non-conformist, (zooals de
meeste liberalen van zijn tijd) en niet van cy-
nischen humor ontbloot. Er is geen enkele re
den 'om te ontkennen, dat hij vaak zeer geestig
was, maar geest en non-conformisme kunnen
evenmin vermengd worden als twee verschil
lend samengestelde inkten. Zooals gij weten
zult, leveren dezen dan een drassig bezinksel en
een bleeke, onbestemd-gekleurde vloeistof on.
Met het bezinksel kan men niet schrijven, en
met de vloeistof ook niet.
Asquith óók een non-conformist hield
veel van Birrell. Asquith had geest; hij v/as een
groot man. Maar hij was geen humorist. Hij
was non-conformist. Hij waardeerde den hu
mor van Mr. Birel als een heerlijk verfrls-
schend gerecht, en hij beloonde hem door hem
te bevorderen tot Chief Secretary voor Ierland
toen dit gevaarlijke ambt vrij kwam door
Bryce's benoeming tot ambassadeur te Washing
ton. Als minister van onderwijs had hij den
beruchten zin gesmeed: „Minorities must suf
fer" minderheden moeten lijden. Zijn ver
ontschuldiging is, dat hij bloeide in de nada
gen van het epigram. De Katholieke minder
heid in Engeland lijdt op onderwijsgebied
nog steeds.
Na als minister van onderwijs mislukt te zijn,
werd hij chief secretary voor Ierland, en hij
bleef het negen jaren lang. De jammerlijke
ondiensten, die hij én Ierland én Engeland be
wezen heeft, hebben zelfs niet in den gebruike-
lijken vorm van een peerage erkenning gevon
den. Mr. Birrell's grootste gebrek als staats
man was, afgezien van de bij-omstandigheid
dat hij absoluut geen staatsman was, dat hij
elke geschiktheid miste om een verantwoorde
lijk ambt te bekleeden.
De Paasch-rebellen te Dublin maakten een
einde aan zijn loopbaan, of eigenlijk aan zijn
hinkelbaan. Mr. Asquith aanvaardde het ont
slag van zijn vriend „met eindeloos leedwezen'
en omtrent hetgeen Mr. Birrell zelf geschreven
heeft over zijn laatste onderhoud met don eer
sten minister blijkt op treffende wijze zijn vol
maakte ongeschiktheid om een hoog ambt te
bekleeden. „Ik herinner mij niet", schreef hij,
„wat hij (Mr. Asquith). zeide, maar ik weet dat
hij weende, en uit het venster stond te turen,
terwijl hij rammelde met eenige halve kronen
in zijn zak".
En zulk een man is negen jaren lang chief
i
ij ëi'V.:
j:
Eten met militaire assistentie. Soldaten van het Berlijnsche wacht.regiment voor
zien arme kinderen van een warm maal.
secretary, dat wil zeggen, minister voor Ierland
geweest! Dat hij zich niet herinnerde, wat mr.
Asquith zeide, is te vergeven, maar onvergeef
lijk is het dat hij durft schrijven dat de Premier
„rammelde met eenige halve kronen in zijn
zak".
Want hoe wist Mr. Birrell, dat 't halve kro
nen waren Hij hoorde rammelen. Uitgaande
van de veronderstelling, dat Mr. Asquith nóch
met zijn valsch gebit, nóch met knikkers in
zijn zak liep, mocht hij aannemen, dat de eer
ste minister rammelde met geld. Maar 't kon
den ook florins zijn. 't Konden pennies zijn.
't Kon een combinatie zijn van halve kronen
en shillingen, of van florins en pennies, of
van drie of vier of meer muntsoorten. Toch
schreef Mr. Birrell, dat 't halve kronen
waren, een lichtzinnigheid, die volmaakt on
duldbaar is in een man aan wien het welzijn
van een land is toevertrouwd.
Men voert als verontschuldiging voor Mr.
Birrell aan, dat hij een filosoof was. Men
zou het ook als verzwarende omstandigheid
tegen hem kunnen aanvoeren. Wanneer Mr.
Birrell geen filosoof, maar loodgieter geweest
was, zou men dan zeggen: „Het is waar, dat
hij den boel in Ierland afschuwelijk in het
honderd heeft laten loopen, maar als lood
gieter had hij een loodgieterlijk recht op onze
toegevendheid
Uit dit alles leide men niet af, dat Mr. Bir
rell niet een aangenaam en beminnelijk man
was. Alleen reeds het feit, dat hij de vriend
schap genoot van Asquith, spreekt voor zijn
karakter als mensch. Maar hij was een man
van te klein formaat dan dat hij het recht zou
hebben de zaken zoo formidabel in de war te
sturen. Een genie had in dit opzicht niet meer
kunnen prestoeren dan hij; erkend moet even
wel worden, dat Mr. Asquith hem dapper ge
holpen heeft.
Hij was in werkelijkheid een zeer beminne
lijk en geestig man. De Iersche nationalisten
hielden veel van hem. Zij waardeerden het,
dat hij de Orangisten van Ulster tot het voor
werp maakte van zijn hartelijken en hatelij-
ken spot. De doode ernst van de „Covenanters"
was hem een onuitputtelijke bron van vroo-
lijkheid, en zeer geestig was ongetwijfeld zijn
uitroep, iiT dén loop van èen der Home Rule-
debatten in het lagerhuis, dat hij „den Hemel
tot getuige nam, dat het eenige ding, dat on
mogelijk in Ierland zou kunnen gebeuren, was
dat men een Ulsterman dood zou vinden in
Ulster's laatste loopgraaf".
Maar het was dan ook alleen geestig, om
dat men toen dacht, dat het waar was. Het
was waarschijnlijk evenmin Waar, als dat zich
uitsluitend halve kronerf in den zak van Mr.
Asquith bevonden.
Evenmin als Mr. Birrell tot 1914 iets begreep
van het gevaar, dat Ulster opleverde, begreep
hij van 1914 tot 1916 iets van de Sinn Fein-
beweging. Het is waar, dat John Redmond en
andere nationalistische leiders die beweging
evenzeer onderschatten, maar hun beoordee
ling schoot gradueel te kort; die van Mr. Bir
rell was essentieel onjuist. Bovendien waren
Mr. Birrell en Mr. Asquith door hun benepen
politiek tegenover Redmond en de nationa
listen zelf oorzaak, dat dezen, aan wier loyau-
teit niet getwijfeld kon worden, in weinige
maanden tijds als het ware op de vlucht ge
slagen werden door het gewapende Sinn Fein.
Voor Mr. Birrel was de bewapning der
Orangisten in Ulster een prototype van de
latere fascistische bewegingen niets anders
dan bluf geweest. Wat de Valera en Sinn Fein
deden, was ook niets anders dan bluf
gelijk zich niets anders dan halve kronen in
de zakken van den Premier bevonden.
Een paar dagen voor het uitbreken van den
Paasch-öpstand sprak hij tot zijn vriend Ro
bertson Nicoll over plannen om zich uit het
politieke leven terug te trekken. „Dan gaat gij
zeker een dik boek schrijven vroeg Nicoll.
„Ik zal erover denken het te doen", antwoordde
Birrell. „Doen is' de dood. Droomen is datgene,
waarop het aankomt".
Negen jaren lang had hij zijn ministerschap
over Ierland gedroomd. Een paar dagen later
knetterde het geweervuur te Dublin. Sinn Fein
droomde niet. het deed. En dat doen was de
dood. de politieke dood van Mr. Birrell.
Wanneer de fabricatie, of
de voorraad uwer artikelen,
den omzet, den verkoop
overtreffen, geeft aan 'n serie
dan eena de kane U te
hel-en. den aftrek uwer
pioductên te vergrooten.
r
Situaties van filmsterren.
Wat is een delta, Elsje?
Wat heb ik hier aan mijn reehtartiand?
Wratten, juffrouw.
En het dragen van kleeren.
Oppervlakkig bekeken, behoort het spelen
voor de film tot de baantjes, die door menschen,
dewelke iets meer van het klassieke Latijn- af
weten dan alleen maar dat „dictator" in die
overleden taal dictator beteekent, een sinecure
worden genoemd. Gaat men de zaak echter wat
grondiger beschouwen, iets, wat men van men
schen, die een klassieke opvoeding hebben ge
noten verwachten mag, dan zullen zij weldra
volmondig toegeven, dat er van een sine cure
geen sprake is, doch dat men met een zekere
mate van cura habendi, zucht naar geld, behept
moet zijn, om de cura gravis, de zware zorgen,
van het filmleven te kunnen dragen.
De situaties, waarin de verschillende film
sterren tijdens hun loopbaan verwikkeld kun
nen raken, zijn vaak van zulk een onaangena-
men aard, dat men gerust kan zeggen, dat zij
hun boterhammen zuur verdienen.
Er zijn natuurlijk uitzonderingen, dat spreekt
vanzelf. Die zijn noodzakelijk, om den regel te
bevestigen, zooals de taalleeraar vroeger al wist
te vertellen. De Groote Sterren worden over
het algemeen met de noodige égards behandeld,
maar met de kleinere filmgoden wordt dat een
andere kwestie en met de figuranten of bijna-
figuranten is het heelemaal huilen.
Wat een onaangename karweitjes vaak voor
de figuranten zijn weggelegd, hebben eenige
Chineezen ondervonden bij de verfilming van
een spannend scenario, voor een film van de
„United Artists", dat een slimme smokkelaar,
alle argwanende douane-beambten ten spijt,
zijn smokkelwaar, bestaande uit springlevende
Chineezen, op een uiterst ondoorgrondelijke
manier Amerika liet binnensmokkelen. Het
hoogst eenvoudige middel, dat de vernuftige
smokkelaar hiervoor gebruikte, was, dat hij in
volle zee een paar haaien ving, de Chineezen
erin stopte en ze aldus verpakt op den wal de
poneerde. Hoe de Amerikaansche kustwacht ook
speurde, tot een arrestatie kwam het nooit. Ge
lukkig beschikte Amerika nog over een handi-
gen reporter handigheid is een typische
eigenschap van reporters in den persoon van
den Grooten Ster, Ben Lyon, wiens taak het
was alle gangen van den pseudo-visscher na te
gaan en het resultaat van zijn ontdekkingen
aan zijn blad te rapporteeren en deze handige
heer slaagde erin het haaiencomplot te ont
maskeren.
Het spreekt vanzelf, dat men bij het verfilmen
van een dergelijk fantastisch gegeven met dc
noodige moeilijkheden te kampen had.
Op de eerste plaats was het zaak aan een
voldoenden voorraad haaien te komen, beestjes,
welke men niet zoo maar met behulp van schep
net en jampot uit het water vischt. Een onder
nemende productie-leider voer daartoe aan
boord van een visschersvaartuig langs de Caii-
fornische kust, totdat hij een aardige s 'hooi
haaien ontdekte, welke van voldoenden omvang
waren, om een China-man te bevatten. Zijn
keuze viel op een aantal prachtige Ol-. "ants-
haaien, de grootste, welke in den Stillen Oceaan
voorradig zijn.
Na urenlang met hun instrumenten naar de
haaien te hebben geprikt, slaagden de dappere
harpoeniers, die daartoe speciaal waren afge
huurd, erin, een flink zoodje van deze beesten
aan boord te halen, waarop de buit in triomf
naar de haven werd getransporteerd. Daar wer
den de haaien met behulp van hijschkranen
opgeheschen, opengesneden en verder klaar
gemaakt, om hun tijdelijke gasten te ontvangen.
Nu zat men echter met een tweede moeilijk
heid het vinden van een aantal Chineezen,
dat bereid was, plaats te nemen in de wach
tende haaien. U moet namelijk niet licht denken
over de taak, welke de haaibewoners te wach
ten stond. Al bestaat er slechts een gering ver
schil tusschen hun rol in het wereldgebeuren
en die van Jonas een haai of een walvisch
maakt niet veel verschil uit zij konden toch
niet beschikken over de ervaringen, welke deze
laatste tijdens zijn tochtje heeft opgedaan, daar
hij reeds lang overleden is en nooit een reis
beschrijving het licht heeft doen zien. Boven
dien moesten de Chineezen, in tegenstelling tot
Jonas, die zijn vrijheid van beweging behield,
aan armen en beenen met ijzeren kettingen
worden gebonden.
De ademhaling tijdens het verblijf in de
haaien kon slechts geschieden met behulp van
gasmaskers. Van deze maskers liepen rubber
slangen naar den geopenden bqk van den haai.
Door middel van geld en goede woorden slaag
de men er tenslotte in een stelltje Chineezen
bij elkaar te trommelen, waarna met het maken
van de opnamen kon worden begonnen.
Schadelijke gevolgen hebben de rrjoderne Jo
nassen niet van hun avontuur gehad. Alleen
moesten ze na afloop van hun taak alle kleeren,
welke zij hadden aangehad, verbranden, terwijl
zij zichzelf zorgvuldig moesten afschrobben.
Gelukkig voor den regisseur was een her
opname niet meer noodig. Hij had in dat geval
niet meer over zijn Chineezen kunnen beschik
ken, daar dezen na afloop verklaarden wel van
haaienvinnen voor inwendig, doch niet van
heele haaien voor uitwendig gebruik te houden,
waarom zij in de toekomst voor dergelijke op
drachten zouden bedanken.
Nu we het toch over de hoogere en lagere
godheden in de filmwereld hebben, kunnen we
misschien meteen wel verklappen, dat Adolphe
Menjou, die door de reclame-makers is gepro
clameerd tot den best gekleeden filmartist, nooit
of te nimmer een spiksplinternieuw pak draagt.
Dit geheim is uitgelekt, toen zijn kleermaker
eenigen tijd geleden in de filmstudio kwam
met twee nieuwe pakken, die Menjou voor een
film had laten maken.
De acteur nam de costuums in ontvangst en
gelastte zijn huisknecht de pakken eenige dagen
te dragen, om de nieuwigheid „er af te halen".
„Ik heb er vreeselijk het land aan, om een
spiksplinternieuw pak te dragen", verklaarde
Menjou.
Menjou's huisknecht krijgt zoodoende per iaar
30 a 35 pakken voor zijn meester „in te dragen".