QUITTE. HET SLEUTELTJE. VERLOOFD. DE TWEE DOOF STOMMEN. WOENSDAG 6 DECEMBER 1933 -<>- vinden DE CORRESPONDENTIE-CLUB Kaiserdanim te Berlijm df teólj en de zeven geitjes gesaan was- r Nummer 34 V. X. van den contraspionnage- dienst legde met een bruusk gebaar den hoorn ■weer op den telefoonhaak en haalde dan zijn schouders op. De chef had getelefoneerd, dat zijn baby kinkhoest had en daarom verandering van lucht voor het jochie dringend noodzakelijk was. Jawel. Kinkhoest en verandering van lucht. Het beteekende in gewone taal, dat de geheime documenten vandaag nog over de grens moes ten, maar de chef had verzuimd er bij te ver tellen, hoe die verandering van lucht moest plaats vinden. Natuurlijk wist hij het zelf ook niet, want de bewaking aan de grens was sedert veertien dagen weer verscherpt en bovendien wist je nooit, hoe ver de andere kant al gevor derd was. Ze konden daar aan de grens wel staan wachten op 34 V. X. en wat baatte het dan, of de documenten ook nog zoo keurig tusschen de stof en de voering van je jas waren opgeborgen? Het bleef gevaarlijk. Intusschen was het toch de chef, die getele foneerd had en daarom dacht nummer 34 V. X. na, maar er viel hem niets in. Hoe langer hij nadacht, hoe moeilijker hij het geval vond en daarom was hij nog steeds uit zijn humeur, toen er door zijn typiste op de deur werd geklopt. Eerst twee korte tikjes, dan drie met korte tusschenpoozen. Geen gevaar, beteekende dat. Een kaartje. Een paar woorden met potlood er op gekrabbeld. „Je oude vriend, de dokter." Sedert jaren had 34 V. X. het glimlachen ver leerd, het zachte glimlachen, om fijne geestig heden, om 'n klein geluk. Lachen deed hij nog vaak, vooral als het vak het voorschreef, maar glimlachen, neen. En nu glimlachte hij toch. „De dokter", zei hij zacht. „Laat onmiddellijk boven komen". Vijftien tellen later stond bij 34 V. X. een man in de kamer, die hoewel reeds grijzend bij de slapen toch een zeldzaam jong gezicht had be houden, hoe vermagerd en vermoeid de man zelf ook leek. „Jij, jij!" herhaalde 34 V. X. verscheidene malen. „Jij weer hier? Ga toch zitten, kerel. Een sigaret? Een borrel?' De dokter glimlachte. Ook in dien glimlach lag moeheid. „Voor ik de grens over ga, wou ik je nog even goedendag zeggen," zei hij, terwijl hij zich een stoel onder de lange beer.en schoof. Hij steunde met zijn armen op de leuning- Die man was moe. Lichamelijk was de dokter nooit sterk ge weest, finantieel trouwens ook niet, maar ééns in zijn leven, nog in zijn studententijd, scheen het met hem afgeloopen. Zijn lichaam wou niet meer en finantieel was hij op. Het teek het einde en toen kwam 34 V. X. met een bank biljetje van honderd en een paar schoenen. Dat ■biljetje van honderd om alles te koopen en dat paar schoenen gaf 34 V. X. er bij, omdat ze hem t^-kle'/. waren, en omdat de dokter ze zoo goed gebruiken kon, jaren geleden. Het was zoo'n beetje de trots van den dokter geweest, dat hij er toch in geslaagd was, dat biljetje van honderd terug te geven, met moeite. En ze praatten en praatten, maar onder het spreken door werkten de hersens van 34 V. X Wat had de dokter ook weer gezegd? Hij moest de grens over. De grens. De dokter zag er niet best uit en het was ook onverantwoordelijk in dit gure weer zonder jas te loopen. Zonder jas. De jas van 34 V. X. zou den dokter wel passen, ze waren beiden even groot, zoo on geveer. Maar er zat gevaar in die jas, niemand wist dat beter, dan 34 V. X. Zijn hersens werk ten door. Hij ontwierp vlug een plan. Hij wist, dat het oneerlijk was, hij wist, dat hij het als vriend niet doen mócht, maar wat was hij nu eigenlijk vriend of 34 V. X? „Trek jij die Jas eens aan, voor de aardig heid", zei hij. „Die zal jou passen. Trek an. zeg ik. en geen smoesjes. Jij kunt die jas gebruiken en ik heb nog een pels en twee andere jassen. Nu. wat heb ik je voorspeld? Die jas past jou. Nee. nee, geen onnoodige praatjes. Jij houdt die jas aan. Vooruit! Het ga je goed! Misschien kom ik je in een paar dagen weï achterna. Geef me je adres maar. Het kan zijn. dat ik ook dc grens over moet, na een paar dagen." Het leek een oogenblik, of de dokter zou weigeren. Hij kon die jas gebruiken, natuurlijk, en toch scheen hij te trotsch om haar aan te houden. Totdat ineens die trots ineenzakte, als een molshoop, waarop wordt getrapt én het leek ook, of op den dokter was getrapt, want ineens scheen hij kleiner te worden, te krim pen. Misschien kwam het wel, omdat Jrij zijn hoofd boog, maar dat beteekende in elk geval, dat hij het aanbod accepteerde. Toen hij de deur achter zich had dicht gesla gen, wist 34 V. X., dat hij verbazend slim was geweest. Na een paar dagen ging hij eenvou dig den dokter achterna en het zou hem ge makkelijk vallen die jas onder een of ander voorwendsel in handen te krijgen, om er de documenten uit te halen, welke er in verborgen waren. De chef zou tevreden zijn en 34 V. X was het ook. Zes dagen later klopte 34 V. X. bij den dokter aan. Een verpleegster deed open. De dokter was ernstig ziek, maar een ouden vriend wilde hij wel ontvangen. En bij zijn bed zat 34 V. X. en liet zich door den dokter vertellen, wat hem aan de grens overkomen was. „Och, eigenlijk niets bijzonders,' glimlachte de dokter. „Het was alleen weer een kwestie van geld. Ik had niet genoeg bij me om verder te reizen. Ik wist zoo gauw niet. hoe ik er aan moest komen, totdat een van die grapjassen naar jouw jas keek. Hij vond haar mooi en je moet het me werkelijk niet kwalijk nemen, maar ik heb die jas verkocht. Ik had het geld zoo dringend noodig." Die jas verkocht! Aan een der commiezen. Het zcu spoedig afgeloopen zijn met 34 V. X. Die documenten werden wel gevonden.... Het was uit. „Dokter", zei 34 V. X„ „jij kunt het niet hel pen en je moet het mij zelfs vergeven, maar. De dokter hief zijn witte hand op. Het was de band van een, die niet lang meer leven zou. „Stil, stil," zei hij, „laat me nog even wat zeggen, ik heb niet zooveel tijd meer. Het gaat over dat bankbiljet van honderd, dat paar schoenen en die jas. Dat geld heb ik je terug kunnen geven en hier in het laatje van mijn lessenaar ligt het bedrag dat ik voor de jas kreeg. Een kleinigheid had ik bij mijn bank no" te goed. Het was precies voldoende, want ik "zal geen geld meer noodig hebben. En nu nog dat paar schoenen. Noem van mij het paar, da? onder mijn bed staat en als je tijd hebt, maak dan de zolen los, want daar zul je een paar documenten vinden Stil, stil nou maarik had immers alles begrepen en tus schen mijn zolen vond ik veiliger.... Nou.... nou zijn we quitte.... (Nadruk verboden), Dr. Peter Petersen, de bekende Zweedsche scheikundige, kreeg een gevoel of het bloed in zijn aderen verstijfde. Hij stond voorover gebogen over het breede marmeren blad van de experimenteertafel met in de linkerhand een retort, waarin zich een kwikkleurige vloei stof bevond. De electrische klok boven zijn hoofd zoemde enerveerend en .het geluid, waar van hij zoo geschrokken was herhaalde zich. Het was een zacht fluitend geluid, dat dr. Pe tersen kende. Hij had het een half jaar gele den in dit zelfde vertrek waar hij het grootste deel van zijn leven doorbracht, nog eens ge hoord en de herinnering aan het geluid deed een huivering van ontzetting langs zijn rug gaan. Het was een der vensters in het laboratorium, dat aan het scheikundelokaal grensde. Het ver dachte geluid beteekende onverwacht en on genood bezoek. Eén gedaehte schoot den scheikundige door het hoofd, een gedachte, die hem nog angstiger maakte. Er was niemand anders in het gebouw Hij was alleen; alleen in den nacht. Opkijkend zag hij in het glas van een schil derij tegen over hem, hoe de zware overgor dijnen van de tusschendeur flauw bewogen en tegelijkertijd voelde hij een kouden luchtstroom langs zijn beenen waaien. De jongeman, die op de teenen naar de tus schendeur sloop, glimlachte tevreden. Hij was zeker van zijn succes. Door de kier der gordijnen zag hij het grijze krullende haar van dr. Petersen en hij wist, dat de scheikundige verlamd zou zijn van schrik. Het was niet de eerste maal, dat hij den doctor overrompeld had. Hij maakte de kier tusschen gordijnen groo- ter, haalde de haan van zijn revolver over en kuchte eens. Toen dr. Petersen met een ruk omkeek was zijn gelaat aschgrauw. Met eenig leedvermaak zag de jongeman, hoe de retort in zijn hanct hevig beefde. Het was of dc oude man elk oogenblik door zijn knieën zou knikken. Hij hief beide handen in de hoogte en kreun de en een oppervlakkig toeschouwer zou ge dacht hebben, dat hij den inhoud van de retort tegen het licht in wilde bekijken. Ook goeden avond, zei de indringe- met een glimlach. We kennen elkaar, geachte doc tor, ik raad u aan zich bedaard te houden, Mag ik even den sleutel van de kluis? ikikhakkelde de scheikundige nerveus, ik zal den portier bellen. Ik zal de politie waarschuwen. Dat mag u, zei de jongeman goedig. Helaas is de portier niet aanwezig. Een uitgezochte nacht, doctor, bewolkte lucht en een motregen. Kom, mijn auto staat gereed, gêef me het sleu teltje, dan bent u Weer gauw van me af. De sleutel is niet in mijn bezit: ant woordde dr. Petersen en zijn stem klonk wat vaster. Ik verzeker je, die is niet in mijn bezit. De jongeman deed een stap naar voren en .plantte den loop van zijn wapen op de borst van den ouden man. Moet ik u opnieuw raken? vroeg hij lang zaam. Ik verzeker u dat u dan langer dan een week in het ziekenhuis zult liggen. Of ehzal ik het sleuteltje zelf uit uw zak halen? Als je me niet gelooft, kan je m» gerust fouilleeren, zei de geleerde moeilijk. Ik geef je één kans.... vertrek onmiddellijk en ik zal mijn mond houden. 11^ vertrouw u niet, antwoordde de innrin- ger. Gaat u daar eens tegen den muur staan, zoo. Handen omhoog Met de handigheid van een douanebeambte liet hij zijn vinger langs de zakken van het colbertje van den scheikundige glijden. Twee sleutels diepte hij op, doch het waren niet de sleutels van de kiuis. De kluis met den inhoud, die tienduizenden vertegenwoordigde. Er stond een looden kistje in met meer dan een gram radium, een onooglijk klein kistje, dat gemak kelijk in den jaszak van den jongeman zou kunnen. Ook de vestzakjes leverden geen resultaat op en het gelaat van den brutalen indringer verduisterde. Zooals meestal gebeurt werd de gedupeerde grof. Ik weet van geen pardon doctor, zei hij ruw. Verdraaid, ik moet dien sleutel hebben. Geeft u hem of geeft u hem niet? —Ik heb hem niet, zei de doctor kalm- Hij had zijn vroegere bedaardheid nu terugge kregen'. Zonder angst staarde hij zijn tegen- Stander aan. Ik heb hem niet. De sleutel bevindt zich in het bureau van dr. Holm, de directeur. In in 't- bureau in zijn landhuis liet hij er haastig op volgen. U liegt! riep de ander en onverwacht greep hij den scheikundige bij de schouders, zoodat de oude man bijna omtuimelde. Hij gaf een kreet van schrik en met groote ontzette oogen staarde hij voor zich op het linoleum, waar enkele druppels van de kwikkleurige vloeistof uit de retort gevallen waren. De druppels stol den onmiddellijk, Wees toch voorzichtig! zei hij boos, alsoi hij het doel van het ongenoode be mek ineens vergeten was. Deze vloeistof heeft mjj vier jaren van ingespannen arbeid gtekost. Elke druppel is een dag van hard werken. De jongeman bt zich op de lippen. Hij keek even naar den geleerde die angstig naar de re tort gluurde, alsof hij vreesde deze te laten vallen. Toen liep hij achteruit naar de kluis, bevoelde even het ingewikkelde slot en wist, dat hij zonder sleutel de zware deur niet open zou krijgen. Voor het laatst, doctor.... nep hij zacht maar dreigend. Waar is het sleuteltje? Ik zal niet aarzelen te schieten Doctor Petersen verloor ineens zijn geduld. Hij liep op den ander toe, drukte hem de retort in de linkerhand en met een woedende bewe ging haalde hij al zijn zakken leeg, Kijk dan, dwaas die je bent; waarom zou ik liegen? Dacht je dat ik niet wist, dat je in staat bent te schieten? Ik heb mijn leven te lief en ik zeg je nogmaals, dat ik het sleutel tje niet hier heb. Zoo, zet dat ding nu maar op tafel en hoepel op. De jongeman volgde dezen raad op en scheen te begrijpen, dat de oude man deri safesleutel inderdaad niet in zijn bezit had. Bovendien had het optreden van den geleerde hem over donderd. Hij mompelde een verwensching, dreigde den man met den dood, wanneer hij de politie zou waarscnuwen en was met drie stap pen achter de overgordijnen verdwenen. Vijf minuten later sprong hij in den wach tenden auto en reed hij snel weg in den nat ten donkeren winternacht. Als een beeld stond dr. Petersen naast de tafel waarop de retort glansde in het witte elec trische licht. Toen het fluitende geluid van het raam in het laboratorium ophield en de stilte weer intrad, luisterde hij enkele seconde naar het gezoem van de electrische klok. Het was half drie in den nacht. Eindelijk kwam er beweging in den ouden man. Hij wischte zich het voorhoofd af en greep de retort. Het volgende oogenblik goot hij de vloeistof in een flesch over. In den hals van den trechter bleef iets koperkleurigs ach ter. Het was het sleuteltje van de safe en in een niet ontevreden stemming stak dr. Petersen het weer voorzichtig in een zijner vestzakjes om zich vervolgens haastig te kleeden en jn het laboratorium de recherche op te bellen RIBO. EEN KEURIG NUMMER op het program van den „Wintergarten" in Berlijn: de Wallenda- 4 troep balanceert onder den „sterrenhemel De uitkomst. De kleine Paul wou gaarne buiten spelen en vroeg zijn vader om verlof, „Je blijft in huis", zei de vader streng, „Neem een boek en ga lezen." Paul zet zich in een hoek en leest. Plotseling zegt hij: „Pa, hier staat óver'een goeden man en°een slechten man. die beiden samen heel lang alleen op een eiland woonden- Maar wat nu komt, begrijp ik niet goed. Wordt nu de slechte man ook een goede man of de goede epn slechte, of worden aij beiden goede mannen of beide slechte mannen, of wordt nu de slechte man een goede, of de goede man een slechte? Wat denkt u er van, vader?" „Jongen", zei de vader, „ga maar gauw bui ten spelen!" -O- Pleite, Een paniek aan de New Yorker Beurs heeft vele speculanten arm gemaakt. Zij die plotseling zonder middelen waren ge komen beproefden alles wat ze nog hadden, ir baar geld om te zetten. Den anderen morgen verscheen er op de Vijfde Avenue een zeldzame parade van loutei luxe-auto's. Alle wagens hadden een duidelijk zichtbaar opschrift. Zoo las men: „Koop mij voor 100 dollars. Mijn eigenaar is failliet." „De beren hebben mijn meester het vel over de ooren gehaald. Voor eiken aannemelljken prijs ben ik te koop." „Deze wagen behoort aan iemand, die aan de beurs zijn leergeld heeft betaald. Spotgoed koop!" De sterkste. Twee heeren hebben 't over lichaamssterkte. „Ik," zei de een, kan met m'n armen twee honderd kilo beuren. „Ik kan met één hand een heelen trein stop zetten," beweerde de ander. „Man, schep niet zoo op!" „Doodeenvoudig is 't. Ik ben namelijk machinist." Een C.atechismusbriefje. „Heer Waarden" „Daar mijn zooje geen keieeren hep en ik Vin het hee goet Dat u mijn zocje Dat wil laat en leeren maar ik ben erug belij meeje maar hij hep nies geen keieeren hai wat hij hep is shijn halus aan shijn lijf en ik hep geen kon den stun tus wet er nu hale wou shie van pelen Mensu, Vrau N Ze waren verloofd, gingen geheel in elkaar op, harmonieerden buitengewoon. Toch toch was er een wolkje komen aandrijven, en dat wolkje, in den vorm van een onnoozelen brief, hield hen al eenige dagen gescheiden Zij had namelijk een lang en vurig epistel ont vangen van een oud-schoolvriend, die juist terug was uit Indië en haar graag wilde komen bezoeken., en hij zocht daar iets meer achter Och ja Zaoiets komt meer voor. Drie dagen hadden ze elkaar nu al niet ge- zien nadat ze in ruzie uiteen gegaan waren. Langer hield hij het niet uit: ap den vierden dag ging hij weer naar dc woning van zijp meisje, belde daar aan en vroeg naar haar. Met uitgestoken hand kwam ze naar hem toe. Alles scheen vergeten en vergeven. Leo, ben je daar weer Leo, wat heb ik je gemist •-*— Wijly riep hij ontroerd. Gerard, zeide zij, iets minder bewogen en Leo stond zich te verbijten. Retireerde dan Ik jou ook, zeide hij ietwat spijtig, volg de haar dan naar de serre, nam daar tegen over haar plaats, keek haar diep in de oogen Willy, vroeg hij zacht, terwijl zijn stem iets trilde.' Willyontvang je hem Wien Die die..., die ander Gerard Veenhoven Ja natuurlijk Waarom zou ik hem niet ontvangen Leo perst zijn lippen op elkaar. Hij was nu in ieder geval veèl kalmer, was in staat er behoorlijk over te denken. Toch: prettig vond hij het niet, dat zijn meisje bij haar plan ge bleven was. Weet hij, dat je verloofd bent vroeg hij opeens. Ik zou het je niet kunnen zeggen, Leo, maarin ieder geval kan ik hem dat dan vertellen. Enzou hij die mededeeling erg naar Kan ik ie ook niet zeggen. Je moet niet vergeten, Leo, ik heb hem in geen jaien ge zien. Hij is een oud-schoolvriend. Maar kom jij ook, dan kan ik je aan hem voorstel len en dan kun je zelf zien. hoe hij een en ander opvat. Dank je! klonk het bits en beiden zwe gen een oogenblik. Toen, plotseling, kwam een schittering in haar oogen. -w Leo, zeide ze hartstochtelijk, je ver trouwt mij niet.... dat misverstand moet mt den weg geruimd worden. Woensdagmiddag zou Gerard hier een kopje thee komen drin ken. Als jij nu een rose gestreept jasje aantrekt en doet, alsof je werkelijk de knecht bent. hij kent je toch niet.... dan kun je hem zelf opendoen en thee serveeren en alles afluiste ren wat er tusschen ons verhandeld wordt.... Toen viel hij haar om den hals. Liefste, stamelde hij, neem me niet kwa lijk, als ik misschien wat jalaersch ben en aan je getwijfeld heb. In ieder geval dank ik je voor het vertrouwen, dat je mij wilt schen ken enop dat plan zal ik heel graag in gaan. Woensdagmiddag kwam hij- Leo deed open en merkte al dadelijk op, dat hij bijzonder knap en innemend was, die Gerard Veenhoven. De juffrouw wacht U al, zeide hij be leefd. Zal ik maar voorgaan. Leo ging voor en Gerard volgde, stond even later tegenover Wiliy. Strekte bei zijn handen naar haar uit. naar de theetafel. Wat hebben wij eikaar in lang niet ge zien begon de bezoeker. Laat eens zien, Willy, ik ben nu 5 jaar in Indië geweest en dikwijls, heel dikwijls heb ik terug gedacht aan de schoolbanken en aan de heerlijke uurtjes, die we samen geweest zijn op de wandeling en in het bosch. Herinner je je dat nog, Wil Ga zitten Gerard, zeide zij koud. Mag ik je een kopje thee geven Heel graag, ja Jan, schenk je even thee comman deerde ze aan Leo. Onderwijl was Gerard Veenhoven gaan zit ten. keek Willy opvallend vriendelijk aan. Wilde juist woer wat zeggen, toen het mooie meisje hem voorkwam. Ik ben geëngageerd Gerard en ik gevoel mij toch o.... o.... zoo gelukkig. Tweemaal slikte hij, was even met stomheid geslagen. Dan kwam een goedmoedige, joviale lach over hem. Hij strekte' zijn hand uit. Wil, zeide hij hartelijk, het doet mij ge noegen te hooren dat je je zoo gelukkig voelt. Van harte gefeliciteerd hoor. Die verloofde van jou is werkelijk te benijden. Ik heb altijd wel samen bekeken ze die weer eens. Gerard zette daarvoor een lorgnet op en samen lachten en schaterden ze bij de herinnering aan al die oude gebeurtenissen. Onderwijl zorgde Leo voor de thee, serveerde volgens alle regelen der kunst. De middag verliep heel genoeglijk en toen Gerard eindelijk opstond om heen te gaan, be tuigde hij wel duizend maal, hoe heerlijk hij het" gevonden had, nu hij weer terug was in Holland, weer eens met een vroegere vriendin gespreken te hebben. Willy zeide ook zooiets dat het haar werkelijk goed gedaan had, dat hij aan haar gedacht had en dat ze erg blij was, dat het hem zoo goed ging, Toen belde ze en verseheen een werkelijke knecht, die hem zou uitlaten. Eerbiedig drukte hij een kus op haar hand, verzocht de groeien te willen doen aan haar gelukkigen, hoewel onbekenden, toekomstigen echtgenooten vertrok. Maar kwam twee minuten laten toch nog éven" binnen: had "zijn'lorgnet laten liggen. Zag toen. tot zijn groote verbazing, dat Willy den huisknecht omarmde. Met een scheel oog keek hij die twee even aap, pakte dan haastig zijn lorgnet op en maakte dat hij weg kwam. Buiten nam hij diep zijn hoed af, wischte met zijn zakdoek aan zijn voorhoofd. ..Als' ik dat nu toch ooit van Wil gedacht hadstamelde hij In zichzelf. „Dat zoo'n huisknecht haar uitverkorene zou worden En daarmee heb ik haar nog wel gefeliciteerd Ochochwat kun je je toch in die meisjes vergissen SIMSON. (NADRUK VERBODEN). lederen Dinsdag-morgen met de eerste post ontving mejuffrouw Amaiia van Dm ter een deftig grijze enveloppe; de afzender was John Higgins, Swannstreet, Londen (West). En iederen Dinsdag-avond zette zij zich dan voor haar bureautje om het schrijven te be antwoorden. Dit deed zij zoo al twee jaren lang met een regelmatigheid als van een goed-loopend uurwerk. Een vriendin had haar indertijd overgehaald om lid te worden van een correspondentie-club, en het noodlot had haar een jong Engelschman aangewezen om mede te correspondeeren. Al spoedig waren deze wekelijks terugkeerende brieven een gebeur tenis geworden in haar eentonig vaak droevig bestaan en zeven en dertig-jarig muurbloempje Zij bewonderde zijn mannelijken stijl zijn edel karakter dat zich in iederen brief meer en meer openbaarde en zijn schranderen geest. Hij op zijn beurt bewonderde haar frissqhen en echt vrouwelijken stijl, 't Genot dat zij in deze blie ven vond» zou volkomen geweest zijn, als zij niet af en toe door een kleine, wroeging geplaagd werd- Hij, John Higgins, dacht, dat zij «a jong-meisje was. De reden hiervan was ven foto, die zij hem gestuurd had. De foto was in derdaad van haar, maar zij had reeds meer dan fien jaren in hear album gezeten, in da brieven die hoe langer hoe vertrouwelijker werden, moest zij zich vaak geweld aandoen om 't bedrog niet te laten uitkomen, 't Was ech ter nog steeds goed gegaan, tot op dezen mor gen. John schreef haar, dat hij voor zaken in Amsterdam moest zijn en dolgraag eens per soonlijk met haar kennis zou maken. Zaterdag middag om drie uur zouden zij elkaar treffen in Carlton. Mejuffrouw Amalia van Dinter stond dien Zaterdag-morgen lang voor den sP'egel Z1J bestudeerde met bijzondere aandacht ie er trekje van haar gelaat; in haar hand hield 7,j de noodlottige foto van voor tien jaar geleden. Nee" bepeinsde zij dnn droev'.g, „het bedrog zal uilkomen en hij zal me gaan haten Hoe langer zij in den spiegel keek. hoe meer zij hiervan overtuigd werd. Begon niet heur naar eenige grijze stippeltjes te vertoonen? Er. was niet haar mond hard £n waren niet haar ju - beenderen scherp geworden? Geleek zij nog maar iets op het portret, (lat J'j Op een frta- aohen zomermiddag van zich had'laten maken. Haar besluit stond vast: John jnocht haar niet Een aardige, groef of de groote »i>eeigoed.*u,iiooi.*.>mug de Hallen aan den gedacht: die Willy, dat zou een heel goede huismoeder zijn. Nu: ik hoop, dat je 'n heerlijk leven tegemoet zult gaan. Aangedaan pakte zij zijn hand. Ik dank je, zeide ze eenvoudig Toen be gonnen ze heel gezellig te spreken over den goeden ouden tijd, zooals twee vrienden daar over spreken kunnen- WiUy had een oud al- bun opgeduikeld wet allerlei kiekjes ex in en Boer Lenders bezat een hoenderpark. Behalve dit hoenderpark had hij van zijn vader tevens een onaangenamen aanleg voor rheumatiek overgeërfd. Deze rheumatiek openbaarde zich gewoonlijk in het voorjaar, en wel het hevigst in de vingers. Deze werden vaak zoo stijf, dat hij ze nauwelijks kon verroeren. Daarbij kwam dan nog de hevige pijn, die hem het werken totaal onmogelijk maakte. Als eenig middel had de dorpsgeneesheer hem aangeraden de handen zoo warm mogelijk te houden en vingeroefe ningen te maken. Conform dit recept zat boer Lenders op een warmen voorjaarsmorgen voor zijn deur met zijn vingers te spelen. Hierin was hij zoo verdiept, dat hij niet eens bemerkte, hoe een groote auto voor het hek van zijn erf stopte, de chauffeur het portier opende en een heer uitliet, die regelrecht op hem afkwam. De vreemdeling stond reeds voor hem, en be schouwde aandachtig de vreemde vingei-mani pulaties, toen de boer zich zijn tegenwoordig heid eerst bewust werd. „De man schijnt doof-stom te zijn. dacht de heer van de auto; hij nam daarom een stuk papier en potlood en schreef hierop in keurige letters: „Bent U Lenders van het hoenderpark?" „Kijk," bepeinsde boer Lenders bij zijn eigen, „die heer is doof-stom!" Hij nam daarom het stuk papier aan en schreef er het antwoord op: „Ja. Wat wenscht U?" Dadelijk daarop schreef de vreemdeling: „Ik had graag een twintigtal broedeieren van echte Australische leghorns. Hoeveel kosten die?" „Kunt U hebben. Kosten tien cent per stuk, schreef de boer terug. „Goed! Geef maar op!" antwoordde de doof stomme heer weer. „Volg mij dan maar!" krabbelde de boer op papier. Hij nam hem mee in een klein schuurtje en begon naar een mandje te zoeken. Toen hij dit gevonden had, vulde hij het met een beetje gesneden stroo en begon hierin de eieren te verpakken. Nadat dit gebeurd was, maakte hij een beweging, dat hij nog iets wilde schrijven en de heer reikte hem potlood en papier over: „Het mandje kost dertig cent," schreef hij hierop. Na eenige oogenblikken verscheen op het papier in keurig-fijne letters: „Ik zal je voor alles twee gulden vijftig ge- ven." De boer knikte zeer volaan en op zijn gezicht verscheen een slimme uitdrukking. Deze ietwat ongewone manier van converseeren scheen hem bijzonder goed te bevallen; hierop wilde ruj nog wel even doorgaan. Hij nam daarom PaP*er en potlood weer aan en het volgende schrifte lijke gesprek ontwikkelde zich: „Mooi weer vandaag, niet?" „Buitengewoon mooi voor dezen tijd; als het zoo maar blijft." „Denk ik wei. Fijn om in zoon grooten wa gen te rijden!" „Och, ik geef er niet veel om; men went er zoo. gauw aan." „Ja, dat wel. maar met zoon weer is en blijft het toch altyd fijn." zien. Zij zou zich uitgeven voor hW oudere zuster en zeggen, dat Amalia plotseling op re*s Zooals in den brief stond, begaf zij ziph dien Zaterdag-middag naar het Carllonhe'te - en vroeg den portier naar mr. Higgms. Haar hart klopte wüd en angstig toen hij ha?1' voorginö naar een keurig-gemeubileerde suite «p de eer ste verdieping. Wanneer het mogely.i ge^cesï was, had zij zioh nu «og omgekeerd en ë.p.p zt) hard zijn wèggeloopen, zoo beangstigde haar deze ontmoeting. De portier klopte aan en na een forseh ,eome in" maakte hij tie deur^.yr h$ar open, Eer, heer van rond veertig jaar stond op en kvam met uitgestrekte handen op haar af Hij was gekleed in een lieht-grijs colbert-co 'uum en maakte een welgestelden indruk. Zijn. ha ren waren voor het grootste gedeelte door den storm des levens weggevaagd, dwh het ont sierde geenszins zijn echt mannelijk en forscn gelaat, ja, het deed er de intelligentie nog meer van uitkomen. Eenigszins onhandig W met een diepen blos op haar gelaat zeide zij het van buiten geleerde lesje op, hoe haar zusje, Amalia plotseling op reis had moeten gaan en dgt zij, Mary, daarom in haar plaats gekomen was, am hem in Holland te verwelkomen. Zij verwachtte een uitroep van teleurstelling, doch hij toonde hierover in het geheel geen split te hebben. Dit deed haar eerst een weinig pijn, doch latnr toen zij bemerkte, dat hij haar tegenwoordig heid zeer op prijs scheen te stellen, vervulde dit haar met een groote vreugde. Zij dronken gezellig thee op zijn kamer; daarna gaf hij zijn verlangen te kennen om de stad eens te be zichtigen. De middag vloog om. Zij praatten over alles en nog wat, en John scheen bijzonder in zijn nopjes te zijn. Het leek Amalia, of zij el kaar reeds jaren kenden; hun toon werd ieder uur vertrouwelijker en, toen zij ten slotte in een rustig hoekje zaten van een intiem café vatte John plotseling zonder veel plichtple gingen haar hand in de zijne. Zy schrok eerst en bloosde. Wat zal Amalia hiervan zeggen, wanneer zij dit hoort?" waagde zij te veronderstellen. John keek haar strak aan. „Ik weet 't niet!" zei hij nadenkend, „kan me trouwens ook niets schelen! Ik hou niet van Amalia, is veel te jong voor me. Mary, ik bemin je! Wil je mijn vrouw worden?" bekende zij bevend, „ik kan „John," want Amalia is niet jongik ben Amalia. John scheen in het geheel niet verwonderd te zijn hij begon zelfs geheimzinnig te lachen. „Amalia. «en vriend hier uit Amsterdam heeft me dat geschreven, en juist daarom, om dat je niet meer jong bent, ben Ik hierheen gekomen om je te halen. Wil je? Verschrikt keek Amalia naar John op, wiens rijzige figuur zich beschermend over haar heen boog. Toen, terwijl een diepe vreugde naar geheele wezen doortrilde, sloeg zij bare armen om John's hals en gaf hem een zoen. Dat was haar antwoord. J. G. (NADRUK VERBODEN.) U woont hier anders ook heerlijk; weinig last van het verkeer; zou ook te gevaarlijk voor U zijn." „Waarom te gevaarlijk. Toen verscheen in de deuropening de vrouw van den boer. „Wat ben je aan het doen, man? vroeg zy heel onnoozel. In duidelijk verstaanbare Hollandsche taal, antwoordde de boer met een knipoogje: Ik ben aan het praten met een doofstomme. Ik' heb hem zoo juist twintig rotte eieren ver kocht voor twee gulden vijftig cents." De heer keek eerst een oogenblik perplex, herstelde zich echter terstond en zette het schriftelijk gesprek verder: „Bent U dan niet doof-stom?" „Welnee, nooit geweest!" „Ik ook niet! Daarom zal ik zoo vrijzijn U de rotte eieren naar het hoofd te gooien. Verschrikt keek de eigenaar van het hoen derpark, na het. lezen van dezen zin op en maakte instinctmatig een afwerende beweging met zijn hoofd, maar het was te laat. Twintig rotte eieren vlogen hem in het gezicht. De boer liep hoestend en proestend naar binnen en de doof-stomme heer zette het ge sprek op een meer normale wijze voort met vrouw Lenders, die van schrik in werkelijkheid haar spraak scheen kwijt geraakt te zijn. (Nadruk verboden), i

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 4