QUITTE.
HET SLEUTELTJE.
VERLOOFD.
DE TWEE DOOF
STOMMEN.
WOENSDAG 6 DECEMBER 1933
-<>-
vinden
DE CORRESPONDENTIE-CLUB
Kaiserdanim te Berlijm df teólj en de zeven geitjes
gesaan was-
r
Nummer 34 V. X. van den contraspionnage-
dienst legde met een bruusk gebaar den hoorn
■weer op den telefoonhaak en haalde dan zijn
schouders op. De chef had getelefoneerd, dat
zijn baby kinkhoest had en daarom verandering
van lucht voor het jochie dringend noodzakelijk
was.
Jawel. Kinkhoest en verandering van lucht.
Het beteekende in gewone taal, dat de geheime
documenten vandaag nog over de grens moes
ten, maar de chef had verzuimd er bij te ver
tellen, hoe die verandering van lucht moest
plaats vinden. Natuurlijk wist hij het zelf ook
niet, want de bewaking aan de grens was sedert
veertien dagen weer verscherpt en bovendien
wist je nooit, hoe ver de andere kant al gevor
derd was. Ze konden daar aan de grens wel
staan wachten op 34 V. X. en wat baatte het
dan, of de documenten ook nog zoo keurig
tusschen de stof en de voering van je jas waren
opgeborgen? Het bleef gevaarlijk.
Intusschen was het toch de chef, die getele
foneerd had en daarom dacht nummer 34 V. X.
na, maar er viel hem niets in. Hoe langer hij
nadacht, hoe moeilijker hij het geval vond en
daarom was hij nog steeds uit zijn humeur, toen
er door zijn typiste op de deur werd geklopt.
Eerst twee korte tikjes, dan drie met korte
tusschenpoozen. Geen gevaar, beteekende dat.
Een kaartje. Een paar woorden met potlood
er op gekrabbeld. „Je oude vriend, de dokter."
Sedert jaren had 34 V. X. het glimlachen ver
leerd, het zachte glimlachen, om fijne geestig
heden, om 'n klein geluk. Lachen deed hij nog
vaak, vooral als het vak het voorschreef, maar
glimlachen, neen. En nu glimlachte hij toch.
„De dokter", zei hij zacht. „Laat onmiddellijk
boven komen".
Vijftien tellen later stond bij 34 V. X. een man
in de kamer, die hoewel reeds grijzend bij de
slapen toch een zeldzaam jong gezicht had be
houden, hoe vermagerd en vermoeid de man
zelf ook leek.
„Jij, jij!" herhaalde 34 V. X. verscheidene
malen. „Jij weer hier? Ga toch zitten, kerel. Een
sigaret? Een borrel?'
De dokter glimlachte. Ook in dien glimlach
lag moeheid.
„Voor ik de grens over ga, wou ik je nog
even goedendag zeggen," zei hij, terwijl hij zich
een stoel onder de lange beer.en schoof. Hij
steunde met zijn armen op de leuning- Die
man was moe.
Lichamelijk was de dokter nooit sterk ge
weest, finantieel trouwens ook niet, maar ééns
in zijn leven, nog in zijn studententijd, scheen
het met hem afgeloopen. Zijn lichaam wou niet
meer en finantieel was hij op. Het teek het
einde en toen kwam 34 V. X. met een bank
biljetje van honderd en een paar schoenen. Dat
■biljetje van honderd om alles te koopen en dat
paar schoenen gaf 34 V. X. er bij, omdat ze hem
t^-kle'/. waren, en omdat de dokter ze zoo goed
gebruiken kon, jaren geleden. Het was zoo'n
beetje de trots van den dokter geweest, dat hij
er toch in geslaagd was, dat biljetje van honderd
terug te geven, met moeite.
En ze praatten en praatten, maar onder het
spreken door werkten de hersens van 34 V. X
Wat had de dokter ook weer gezegd? Hij moest
de grens over. De grens. De dokter zag er
niet best uit en het was ook onverantwoordelijk
in dit gure weer zonder jas te loopen. Zonder
jas. De jas van 34 V. X. zou den dokter wel
passen, ze waren beiden even groot, zoo on
geveer. Maar er zat gevaar in die jas, niemand
wist dat beter, dan 34 V. X. Zijn hersens werk
ten door.
Hij ontwierp vlug een plan. Hij wist, dat het
oneerlijk was, hij wist, dat hij het als vriend
niet doen mócht, maar wat was hij nu eigenlijk
vriend of 34 V. X?
„Trek jij die Jas eens aan, voor de aardig
heid", zei hij. „Die zal jou passen. Trek an. zeg
ik. en geen smoesjes. Jij kunt die jas gebruiken
en ik heb nog een pels en twee andere jassen.
Nu. wat heb ik je voorspeld? Die jas past jou.
Nee. nee, geen onnoodige praatjes. Jij houdt die
jas aan. Vooruit! Het ga je goed! Misschien kom
ik je in een paar dagen weï achterna. Geef me
je adres maar. Het kan zijn. dat ik ook dc grens
over moet, na een paar dagen."
Het leek een oogenblik, of de dokter zou
weigeren. Hij kon die jas gebruiken, natuurlijk,
en toch scheen hij te trotsch om haar aan te
houden. Totdat ineens die trots ineenzakte, als
een molshoop, waarop wordt getrapt én het
leek ook, of op den dokter was getrapt, want
ineens scheen hij kleiner te worden, te krim
pen. Misschien kwam het wel, omdat Jrij zijn
hoofd boog, maar dat beteekende in elk geval,
dat hij het aanbod accepteerde.
Toen hij de deur achter zich had dicht gesla
gen, wist 34 V. X., dat hij verbazend slim was
geweest. Na een paar dagen ging hij eenvou
dig den dokter achterna en het zou hem ge
makkelijk vallen die jas onder een of ander
voorwendsel in handen te krijgen, om er de
documenten uit te halen, welke er in verborgen
waren. De chef zou tevreden zijn en 34 V. X
was het ook.
Zes dagen later klopte 34 V. X. bij den dokter
aan. Een verpleegster deed open. De dokter
was ernstig ziek, maar een ouden vriend wilde
hij wel ontvangen.
En bij zijn bed zat 34 V. X. en liet zich door
den dokter vertellen, wat hem aan de grens
overkomen was.
„Och, eigenlijk niets bijzonders,' glimlachte
de dokter. „Het was alleen weer een kwestie
van geld. Ik had niet genoeg bij me om verder
te reizen. Ik wist zoo gauw niet. hoe ik er aan
moest komen, totdat een van die grapjassen
naar jouw jas keek. Hij vond haar mooi en
je moet het me werkelijk niet kwalijk nemen,
maar ik heb die jas verkocht. Ik had het geld
zoo dringend noodig."
Die jas verkocht! Aan een der commiezen.
Het zcu spoedig afgeloopen zijn met 34 V. X.
Die documenten werden wel gevonden.... Het
was uit.
„Dokter", zei 34 V. X„ „jij kunt het niet hel
pen en je moet het mij zelfs vergeven, maar.
De dokter hief zijn witte hand op. Het was
de band van een, die niet lang meer leven zou.
„Stil, stil," zei hij, „laat me nog even wat
zeggen, ik heb niet zooveel tijd meer. Het gaat
over dat bankbiljet van honderd, dat paar
schoenen en die jas. Dat geld heb ik je terug
kunnen geven en hier in het laatje van mijn
lessenaar ligt het bedrag dat ik voor de jas
kreeg. Een kleinigheid had ik bij mijn bank
no" te goed. Het was precies voldoende, want
ik "zal geen geld meer noodig hebben. En nu
nog dat paar schoenen. Noem van mij het paar,
da? onder mijn bed staat en als je tijd hebt,
maak dan de zolen los, want daar zul je een
paar documenten vinden Stil, stil nou
maarik had immers alles begrepen en tus
schen mijn zolen vond ik veiliger.... Nou....
nou zijn we quitte....
(Nadruk verboden),
Dr. Peter Petersen, de bekende Zweedsche
scheikundige, kreeg een gevoel of het bloed
in zijn aderen verstijfde. Hij stond voorover
gebogen over het breede marmeren blad van
de experimenteertafel met in de linkerhand
een retort, waarin zich een kwikkleurige vloei
stof bevond. De electrische klok boven zijn
hoofd zoemde enerveerend en .het geluid, waar
van hij zoo geschrokken was herhaalde zich.
Het was een zacht fluitend geluid, dat dr. Pe
tersen kende. Hij had het een half jaar gele
den in dit zelfde vertrek waar hij het grootste
deel van zijn leven doorbracht, nog eens ge
hoord en de herinnering aan het geluid deed
een huivering van ontzetting langs zijn rug
gaan.
Het was een der vensters in het laboratorium,
dat aan het scheikundelokaal grensde. Het ver
dachte geluid beteekende onverwacht en on
genood bezoek.
Eén gedaehte schoot den scheikundige door
het hoofd, een gedachte, die hem nog angstiger
maakte. Er was niemand anders in het gebouw
Hij was alleen; alleen in den nacht.
Opkijkend zag hij in het glas van een schil
derij tegen over hem, hoe de zware overgor
dijnen van de tusschendeur flauw bewogen en
tegelijkertijd voelde hij een kouden luchtstroom
langs zijn beenen waaien.
De jongeman, die op de teenen naar de tus
schendeur sloop, glimlachte tevreden. Hij was
zeker van zijn succes. Door de kier der
gordijnen zag hij het grijze krullende haar van
dr. Petersen en hij wist, dat de scheikundige
verlamd zou zijn van schrik. Het was niet de
eerste maal, dat hij den doctor overrompeld
had.
Hij maakte de kier tusschen gordijnen groo-
ter, haalde de haan van zijn revolver over en
kuchte eens.
Toen dr. Petersen met een ruk omkeek was
zijn gelaat aschgrauw. Met eenig leedvermaak
zag de jongeman, hoe de retort in zijn hanct
hevig beefde. Het was of dc oude man elk
oogenblik door zijn knieën zou knikken.
Hij hief beide handen in de hoogte en kreun
de en een oppervlakkig toeschouwer zou ge
dacht hebben, dat hij den inhoud van de retort
tegen het licht in wilde bekijken.
Ook goeden avond, zei de indringe- met
een glimlach. We kennen elkaar, geachte doc
tor, ik raad u aan zich bedaard te houden,
Mag ik even den sleutel van de kluis?
ikikhakkelde de scheikundige
nerveus, ik zal den portier bellen. Ik zal de
politie waarschuwen.
Dat mag u, zei de jongeman goedig. Helaas
is de portier niet aanwezig. Een uitgezochte
nacht, doctor, bewolkte lucht en een motregen.
Kom, mijn auto staat gereed, gêef me het sleu
teltje, dan bent u Weer gauw van me af.
De sleutel is niet in mijn bezit: ant
woordde dr. Petersen en zijn stem klonk wat
vaster. Ik verzeker je, die is niet in mijn
bezit.
De jongeman deed een stap naar voren en
.plantte den loop van zijn wapen op de borst
van den ouden man.
Moet ik u opnieuw raken? vroeg hij lang
zaam. Ik verzeker u dat u dan langer dan een
week in het ziekenhuis zult liggen. Of
ehzal ik het sleuteltje zelf uit uw zak
halen?
Als je me niet gelooft, kan je m» gerust
fouilleeren, zei de geleerde moeilijk. Ik geef
je één kans.... vertrek onmiddellijk en ik zal
mijn mond houden.
11^ vertrouw u niet, antwoordde de innrin-
ger. Gaat u daar eens tegen den muur staan,
zoo. Handen omhoog
Met de handigheid van een douanebeambte
liet hij zijn vinger langs de zakken van het
colbertje van den scheikundige glijden. Twee
sleutels diepte hij op, doch het waren niet de
sleutels van de kiuis. De kluis met den inhoud,
die tienduizenden vertegenwoordigde. Er stond
een looden kistje in met meer dan een gram
radium, een onooglijk klein kistje, dat gemak
kelijk in den jaszak van den jongeman zou
kunnen.
Ook de vestzakjes leverden geen resultaat
op en het gelaat van den brutalen indringer
verduisterde. Zooals meestal gebeurt werd de
gedupeerde grof.
Ik weet van geen pardon doctor, zei hij
ruw. Verdraaid, ik moet dien sleutel hebben.
Geeft u hem of geeft u hem niet?
—Ik heb hem niet, zei de doctor kalm- Hij
had zijn vroegere bedaardheid nu terugge
kregen'. Zonder angst staarde hij zijn tegen-
Stander aan.
Ik heb hem niet. De sleutel bevindt zich
in het bureau van dr. Holm, de directeur. In
in 't- bureau in zijn landhuis liet hij er haastig
op volgen.
U liegt! riep de ander en onverwacht greep
hij den scheikundige bij de schouders, zoodat
de oude man bijna omtuimelde. Hij gaf een
kreet van schrik en met groote ontzette oogen
staarde hij voor zich op het linoleum, waar
enkele druppels van de kwikkleurige vloeistof
uit de retort gevallen waren. De druppels stol
den onmiddellijk,
Wees toch voorzichtig! zei hij boos, alsoi
hij het doel van het ongenoode be mek ineens
vergeten was. Deze vloeistof heeft mjj vier
jaren van ingespannen arbeid gtekost. Elke
druppel is een dag van hard werken.
De jongeman bt zich op de lippen. Hij keek
even naar den geleerde die angstig naar de re
tort gluurde, alsof hij vreesde deze te laten
vallen. Toen liep hij achteruit naar de kluis,
bevoelde even het ingewikkelde slot en wist,
dat hij zonder sleutel de zware deur niet open
zou krijgen.
Voor het laatst, doctor.... nep hij zacht
maar dreigend. Waar is het sleuteltje? Ik zal
niet aarzelen te schieten
Doctor Petersen verloor ineens zijn geduld.
Hij liep op den ander toe, drukte hem de retort
in de linkerhand en met een woedende bewe
ging haalde hij al zijn zakken leeg,
Kijk dan, dwaas die je bent; waarom zou
ik liegen? Dacht je dat ik niet wist, dat je in
staat bent te schieten? Ik heb mijn leven te
lief en ik zeg je nogmaals, dat ik het sleutel
tje niet hier heb. Zoo, zet dat ding nu maar
op tafel en hoepel op.
De jongeman volgde dezen raad op en scheen
te begrijpen, dat de oude man deri safesleutel
inderdaad niet in zijn bezit had. Bovendien
had het optreden van den geleerde hem over
donderd. Hij mompelde een verwensching,
dreigde den man met den dood, wanneer hij de
politie zou waarscnuwen en was met drie stap
pen achter de overgordijnen verdwenen.
Vijf minuten later sprong hij in den wach
tenden auto en reed hij snel weg in den nat
ten donkeren winternacht.
Als een beeld stond dr. Petersen naast de tafel
waarop de retort glansde in het witte elec
trische licht. Toen het fluitende geluid van het
raam in het laboratorium ophield en de stilte
weer intrad, luisterde hij enkele seconde naar
het gezoem van de electrische klok.
Het was half drie in den nacht.
Eindelijk kwam er beweging in den ouden
man. Hij wischte zich het voorhoofd af en
greep de retort. Het volgende oogenblik goot hij
de vloeistof in een flesch over. In den hals
van den trechter bleef iets koperkleurigs ach
ter.
Het was het sleuteltje van de safe en in een
niet ontevreden stemming stak dr. Petersen het
weer voorzichtig in een zijner vestzakjes om
zich vervolgens haastig te kleeden en jn het
laboratorium de recherche op te bellen
RIBO.
EEN KEURIG NUMMER op het program van den „Wintergarten" in Berlijn: de Wallenda-
4 troep balanceert onder den „sterrenhemel
De uitkomst.
De kleine Paul wou gaarne buiten spelen en
vroeg zijn vader om verlof,
„Je blijft in huis", zei de vader streng, „Neem
een boek en ga lezen."
Paul zet zich in een hoek en leest. Plotseling
zegt hij: „Pa, hier staat óver'een goeden man
en°een slechten man. die beiden samen heel
lang alleen op een eiland woonden- Maar wat
nu komt, begrijp ik niet goed. Wordt nu de
slechte man ook een goede man of de goede epn
slechte, of worden aij beiden goede mannen of
beide slechte mannen, of wordt nu de slechte
man een goede, of de goede man een slechte?
Wat denkt u er van, vader?"
„Jongen", zei de vader, „ga maar gauw bui
ten spelen!"
-O-
Pleite,
Een paniek aan de New Yorker Beurs heeft
vele speculanten arm gemaakt.
Zij die plotseling zonder middelen waren ge
komen beproefden alles wat ze nog hadden, ir
baar geld om te zetten.
Den anderen morgen verscheen er op de
Vijfde Avenue een zeldzame parade van loutei
luxe-auto's. Alle wagens hadden een duidelijk
zichtbaar opschrift. Zoo las men:
„Koop mij voor 100 dollars. Mijn eigenaar is
failliet."
„De beren hebben mijn meester het vel over
de ooren gehaald. Voor eiken aannemelljken
prijs ben ik te koop."
„Deze wagen behoort aan iemand, die aan de
beurs zijn leergeld heeft betaald. Spotgoed
koop!"
De sterkste.
Twee heeren hebben 't over lichaamssterkte.
„Ik," zei de een, kan met m'n armen twee
honderd kilo beuren.
„Ik kan met één hand een heelen trein stop
zetten," beweerde de ander.
„Man, schep niet zoo op!"
„Doodeenvoudig is 't. Ik ben namelijk
machinist."
Een C.atechismusbriefje.
„Heer Waarden"
„Daar mijn zooje geen keieeren hep en ik
Vin het hee goet Dat u mijn zocje Dat wil
laat en leeren maar ik ben erug belij meeje
maar hij hep nies geen keieeren hai wat hij
hep is shijn halus aan shijn lijf en ik hep geen
kon den stun tus wet er nu hale wou shie van
pelen Mensu,
Vrau N
Ze waren verloofd, gingen geheel in elkaar
op, harmonieerden buitengewoon. Toch
toch was er een wolkje komen aandrijven, en
dat wolkje, in den vorm van een onnoozelen
brief, hield hen al eenige dagen gescheiden
Zij had namelijk een lang en vurig epistel ont
vangen van een oud-schoolvriend, die juist
terug was uit Indië en haar graag wilde komen
bezoeken., en hij zocht daar iets meer achter
Och ja Zaoiets komt meer voor.
Drie dagen hadden ze elkaar nu al niet ge-
zien nadat ze in ruzie uiteen gegaan waren.
Langer hield hij het niet uit: ap den vierden
dag ging hij weer naar dc woning van zijp
meisje, belde daar aan en vroeg naar haar.
Met uitgestoken hand kwam ze naar hem
toe. Alles scheen vergeten en vergeven.
Leo, ben je daar weer Leo, wat heb ik
je gemist
•-*— Wijly riep hij ontroerd.
Gerard, zeide zij, iets minder bewogen
en Leo stond zich te verbijten. Retireerde dan
Ik jou ook, zeide hij ietwat spijtig, volg
de haar dan naar de serre, nam daar tegen
over haar plaats, keek haar diep in de oogen
Willy, vroeg hij zacht, terwijl zijn stem
iets trilde.' Willyontvang je hem
Wien
Die die..., die ander
Gerard Veenhoven Ja natuurlijk
Waarom zou ik hem niet ontvangen
Leo perst zijn lippen op elkaar. Hij was nu
in ieder geval veèl kalmer, was in staat er
behoorlijk over te denken. Toch: prettig vond
hij het niet, dat zijn meisje bij haar plan ge
bleven was.
Weet hij, dat je verloofd bent vroeg
hij opeens.
Ik zou het je niet kunnen zeggen, Leo,
maarin ieder geval kan ik hem dat dan
vertellen.
Enzou hij die mededeeling erg naar
Kan ik ie ook niet zeggen. Je moet niet
vergeten, Leo, ik heb hem in geen jaien ge
zien. Hij is een oud-schoolvriend. Maar
kom jij ook, dan kan ik je aan hem voorstel
len en dan kun je zelf zien. hoe hij een en
ander opvat.
Dank je! klonk het bits en beiden zwe
gen een oogenblik. Toen, plotseling, kwam een
schittering in haar oogen.
-w Leo, zeide ze hartstochtelijk, je ver
trouwt mij niet.... dat misverstand moet mt
den weg geruimd worden. Woensdagmiddag
zou Gerard hier een kopje thee komen drin
ken. Als jij nu een rose gestreept jasje aantrekt
en doet, alsof je werkelijk de knecht bent.
hij kent je toch niet.... dan kun je hem zelf
opendoen en thee serveeren en alles afluiste
ren wat er tusschen ons verhandeld wordt....
Toen viel hij haar om den hals.
Liefste, stamelde hij, neem me niet kwa
lijk, als ik misschien wat jalaersch ben en aan
je getwijfeld heb. In ieder geval dank ik je
voor het vertrouwen, dat je mij wilt schen
ken enop dat plan zal ik heel graag in
gaan.
Woensdagmiddag kwam hij- Leo deed open
en merkte al dadelijk op, dat hij bijzonder knap
en innemend was, die Gerard Veenhoven.
De juffrouw wacht U al, zeide hij be
leefd. Zal ik maar voorgaan.
Leo ging voor en Gerard volgde, stond even
later tegenover Wiliy. Strekte bei zijn handen
naar haar uit.
naar de theetafel.
Wat hebben wij eikaar in lang niet ge
zien begon de bezoeker. Laat eens zien, Willy,
ik ben nu 5 jaar in Indië geweest en dikwijls,
heel dikwijls heb ik terug gedacht aan de
schoolbanken en aan de heerlijke uurtjes, die
we samen geweest zijn op de wandeling en in
het bosch. Herinner je je dat nog, Wil
Ga zitten Gerard, zeide zij koud. Mag ik
je een kopje thee geven
Heel graag, ja
Jan, schenk je even thee comman
deerde ze aan Leo.
Onderwijl was Gerard Veenhoven gaan zit
ten. keek Willy opvallend vriendelijk aan.
Wilde juist woer wat zeggen, toen het mooie
meisje hem voorkwam.
Ik ben geëngageerd Gerard en ik gevoel
mij toch o.... o.... zoo gelukkig.
Tweemaal slikte hij, was even met stomheid
geslagen. Dan kwam een goedmoedige, joviale
lach over hem. Hij strekte' zijn hand uit.
Wil, zeide hij hartelijk, het doet mij ge
noegen te hooren dat je je zoo gelukkig voelt.
Van harte gefeliciteerd hoor. Die verloofde van
jou is werkelijk te benijden. Ik heb altijd wel
samen bekeken ze die weer eens. Gerard zette
daarvoor een lorgnet op en samen lachten en
schaterden ze bij de herinnering aan al die
oude gebeurtenissen. Onderwijl zorgde Leo
voor de thee, serveerde volgens alle regelen
der kunst.
De middag verliep heel genoeglijk en toen
Gerard eindelijk opstond om heen te gaan, be
tuigde hij wel duizend maal, hoe heerlijk hij
het" gevonden had, nu hij weer terug was in
Holland, weer eens met een vroegere vriendin
gespreken te hebben. Willy zeide ook zooiets
dat het haar werkelijk goed gedaan had, dat
hij aan haar gedacht had en dat ze erg blij
was, dat het hem zoo goed ging, Toen belde
ze en verseheen een werkelijke knecht, die
hem zou uitlaten. Eerbiedig drukte hij een kus
op haar hand, verzocht de groeien te willen
doen aan haar gelukkigen, hoewel onbekenden,
toekomstigen echtgenooten vertrok.
Maar kwam twee minuten laten toch nog
éven" binnen: had "zijn'lorgnet laten liggen. Zag
toen. tot zijn groote verbazing, dat Willy den
huisknecht omarmde. Met een scheel oog keek
hij die twee even aap, pakte dan haastig zijn
lorgnet op en maakte dat hij weg kwam.
Buiten nam hij diep zijn hoed af, wischte
met zijn zakdoek aan zijn voorhoofd.
..Als' ik dat nu toch ooit van Wil gedacht
hadstamelde hij In zichzelf. „Dat zoo'n
huisknecht haar uitverkorene zou worden
En daarmee heb ik haar nog wel gefeliciteerd
Ochochwat kun je je toch in
die meisjes vergissen
SIMSON.
(NADRUK VERBODEN).
lederen Dinsdag-morgen met de eerste
post ontving mejuffrouw Amaiia van Dm ter
een deftig grijze enveloppe; de afzender was
John Higgins, Swannstreet, Londen (West).
En iederen Dinsdag-avond zette zij zich dan
voor haar bureautje om het schrijven te be
antwoorden. Dit deed zij zoo al twee jaren
lang met een regelmatigheid als van een
goed-loopend uurwerk. Een vriendin had haar
indertijd overgehaald om lid te worden van een
correspondentie-club, en het noodlot had haar
een jong Engelschman aangewezen om mede
te correspondeeren. Al spoedig waren deze
wekelijks terugkeerende brieven een gebeur
tenis geworden in haar eentonig vaak droevig
bestaan en zeven en dertig-jarig muurbloempje
Zij bewonderde zijn mannelijken stijl zijn edel
karakter dat zich in iederen brief meer en meer
openbaarde en zijn schranderen geest. Hij op
zijn beurt bewonderde haar frissqhen en echt
vrouwelijken stijl, 't Genot dat zij in deze blie
ven vond» zou volkomen geweest zijn, als zij
niet af en toe door een kleine, wroeging geplaagd
werd- Hij, John Higgins, dacht, dat zij «a
jong-meisje was. De reden hiervan was ven
foto, die zij hem gestuurd had. De foto was in
derdaad van haar, maar zij had reeds meer
dan fien jaren in hear album gezeten, in da
brieven die hoe langer hoe vertrouwelijker
werden, moest zij zich vaak geweld aandoen
om 't bedrog niet te laten uitkomen, 't Was ech
ter nog steeds goed gegaan, tot op dezen mor
gen. John schreef haar, dat hij voor zaken in
Amsterdam moest zijn en dolgraag eens per
soonlijk met haar kennis zou maken. Zaterdag
middag om drie uur zouden zij elkaar treffen
in Carlton.
Mejuffrouw Amalia van Dinter stond dien
Zaterdag-morgen lang voor den sP'egel Z1J
bestudeerde met bijzondere aandacht ie er
trekje van haar gelaat; in haar hand hield 7,j
de noodlottige foto van voor tien jaar geleden.
Nee" bepeinsde zij dnn droev'.g, „het bedrog
zal uilkomen en hij zal me gaan haten Hoe
langer zij in den spiegel keek. hoe meer zij
hiervan overtuigd werd. Begon niet heur naar
eenige grijze stippeltjes te vertoonen? Er. was
niet haar mond hard £n waren niet haar ju -
beenderen scherp geworden? Geleek zij nog
maar iets op het portret, (lat J'j Op een frta-
aohen zomermiddag van zich had'laten maken.
Haar besluit stond vast: John jnocht haar niet
Een aardige, groef of de groote »i>eeigoed.*u,iiooi.*.>mug
de Hallen aan den
gedacht: die Willy, dat zou een heel goede
huismoeder zijn. Nu: ik hoop, dat je 'n heerlijk
leven tegemoet zult gaan.
Aangedaan pakte zij zijn hand.
Ik dank je, zeide ze eenvoudig Toen be
gonnen ze heel gezellig te spreken over den
goeden ouden tijd, zooals twee vrienden daar
over spreken kunnen- WiUy had een oud al-
bun opgeduikeld wet allerlei kiekjes ex in en
Boer Lenders bezat een hoenderpark. Behalve
dit hoenderpark had hij van zijn vader tevens
een onaangenamen aanleg voor rheumatiek
overgeërfd. Deze rheumatiek openbaarde zich
gewoonlijk in het voorjaar, en wel het hevigst
in de vingers. Deze werden vaak zoo stijf, dat
hij ze nauwelijks kon verroeren. Daarbij kwam
dan nog de hevige pijn, die hem het werken
totaal onmogelijk maakte. Als eenig middel had
de dorpsgeneesheer hem aangeraden de handen
zoo warm mogelijk te houden en vingeroefe
ningen te maken. Conform dit recept zat boer
Lenders op een warmen voorjaarsmorgen voor
zijn deur met zijn vingers te spelen. Hierin was
hij zoo verdiept, dat hij niet eens bemerkte,
hoe een groote auto voor het hek van zijn erf
stopte, de chauffeur het portier opende en een
heer uitliet, die regelrecht op hem afkwam. De
vreemdeling stond reeds voor hem, en be
schouwde aandachtig de vreemde vingei-mani
pulaties, toen de boer zich zijn tegenwoordig
heid eerst bewust werd.
„De man schijnt doof-stom te zijn. dacht de
heer van de auto; hij nam daarom een stuk
papier en potlood en schreef hierop in keurige
letters:
„Bent U Lenders van het hoenderpark?"
„Kijk," bepeinsde boer Lenders bij zijn eigen,
„die heer is doof-stom!"
Hij nam daarom het stuk papier aan en
schreef er het antwoord op:
„Ja. Wat wenscht U?" Dadelijk daarop schreef
de vreemdeling:
„Ik had graag een twintigtal broedeieren van
echte Australische leghorns. Hoeveel kosten
die?"
„Kunt U hebben. Kosten tien cent per stuk,
schreef de boer terug.
„Goed! Geef maar op!" antwoordde de doof
stomme heer weer.
„Volg mij dan maar!" krabbelde de boer op
papier.
Hij nam hem mee in een klein schuurtje en
begon naar een mandje te zoeken. Toen hij
dit gevonden had, vulde hij het met een beetje
gesneden stroo en begon hierin de eieren te
verpakken. Nadat dit gebeurd was, maakte hij
een beweging, dat hij nog iets wilde schrijven
en de heer reikte hem potlood en papier over:
„Het mandje kost dertig cent," schreef hij
hierop.
Na eenige oogenblikken verscheen op het
papier in keurig-fijne letters:
„Ik zal je voor alles twee gulden vijftig ge-
ven."
De boer knikte zeer volaan en op zijn gezicht
verscheen een slimme uitdrukking. Deze ietwat
ongewone manier van converseeren scheen hem
bijzonder goed te bevallen; hierop wilde ruj
nog wel even doorgaan. Hij nam daarom PaP*er
en potlood weer aan en het volgende schrifte
lijke gesprek ontwikkelde zich:
„Mooi weer vandaag, niet?"
„Buitengewoon mooi voor dezen tijd; als het
zoo maar blijft."
„Denk ik wei. Fijn om in zoon grooten wa
gen te rijden!"
„Och, ik geef er niet veel om; men went er
zoo. gauw aan."
„Ja, dat wel. maar met zoon weer is en blijft
het toch altyd fijn."
zien. Zij zou zich uitgeven voor hW oudere
zuster en zeggen, dat Amalia plotseling op re*s
Zooals in den brief stond, begaf zij ziph dien
Zaterdag-middag naar het Carllonhe'te - en
vroeg den portier naar mr. Higgms. Haar hart
klopte wüd en angstig toen hij ha?1' voorginö
naar een keurig-gemeubileerde suite «p de eer
ste verdieping. Wanneer het mogely.i ge^cesï
was, had zij zioh nu «og omgekeerd en ë.p.p zt)
hard zijn wèggeloopen, zoo beangstigde haar
deze ontmoeting. De portier klopte aan en na
een forseh ,eome in" maakte hij tie deur^.yr
h$ar open,
Eer, heer van rond veertig jaar stond op en
kvam met uitgestrekte handen op haar af Hij
was gekleed in een lieht-grijs colbert-co 'uum
en maakte een welgestelden indruk. Zijn. ha
ren waren voor het grootste gedeelte door den
storm des levens weggevaagd, dwh het ont
sierde geenszins zijn echt mannelijk en forscn
gelaat, ja, het deed er de intelligentie nog meer
van uitkomen. Eenigszins onhandig W met een
diepen blos op haar gelaat zeide zij het van
buiten geleerde lesje op, hoe haar zusje, Amalia
plotseling op reis had moeten gaan en dgt zij,
Mary, daarom in haar plaats gekomen was, am
hem in Holland te verwelkomen. Zij verwachtte
een uitroep van teleurstelling, doch hij toonde
hierover in het geheel geen split te hebben.
Dit deed haar eerst een weinig pijn, doch latnr
toen zij bemerkte, dat hij haar tegenwoordig
heid zeer op prijs scheen te stellen, vervulde
dit haar met een groote vreugde. Zij dronken
gezellig thee op zijn kamer; daarna gaf hij zijn
verlangen te kennen om de stad eens te be
zichtigen. De middag vloog om. Zij praatten over
alles en nog wat, en John scheen bijzonder in
zijn nopjes te zijn. Het leek Amalia, of zij el
kaar reeds jaren kenden; hun toon werd ieder
uur vertrouwelijker en, toen zij ten slotte in
een rustig hoekje zaten van een intiem café
vatte John plotseling zonder veel plichtple
gingen haar hand in de zijne. Zy schrok eerst
en bloosde.
Wat zal Amalia hiervan zeggen, wanneer
zij dit hoort?" waagde zij te veronderstellen.
John keek haar strak aan.
„Ik weet 't niet!" zei hij nadenkend, „kan
me trouwens ook niets schelen! Ik hou niet
van Amalia, is veel te jong voor me. Mary, ik
bemin je! Wil je mijn vrouw worden?"
bekende zij bevend, „ik kan
„John,"
want Amalia is niet jongik ben Amalia.
John scheen in het geheel niet verwonderd te
zijn hij begon zelfs geheimzinnig te lachen.
„Amalia. «en vriend hier uit Amsterdam
heeft me dat geschreven, en juist daarom, om
dat je niet meer jong bent, ben Ik hierheen
gekomen om je te halen. Wil je?
Verschrikt keek Amalia naar John op, wiens
rijzige figuur zich beschermend over haar heen
boog. Toen, terwijl een diepe vreugde naar
geheele wezen doortrilde, sloeg zij bare armen
om John's hals en gaf hem een zoen.
Dat was haar antwoord.
J. G.
(NADRUK VERBODEN.)
U woont hier anders ook heerlijk; weinig
last van het verkeer; zou ook te gevaarlijk voor
U zijn."
„Waarom te gevaarlijk.
Toen verscheen in de deuropening de vrouw
van den boer.
„Wat ben je aan het doen, man? vroeg zy
heel onnoozel.
In duidelijk verstaanbare Hollandsche taal,
antwoordde de boer met een knipoogje:
Ik ben aan het praten met een doofstomme.
Ik' heb hem zoo juist twintig rotte eieren ver
kocht voor twee gulden vijftig cents."
De heer keek eerst een oogenblik perplex,
herstelde zich echter terstond en zette het
schriftelijk gesprek verder:
„Bent U dan niet doof-stom?"
„Welnee, nooit geweest!"
„Ik ook niet! Daarom zal ik zoo vrijzijn U de
rotte eieren naar het hoofd te gooien.
Verschrikt keek de eigenaar van het hoen
derpark, na het. lezen van dezen zin op en
maakte instinctmatig een afwerende beweging
met zijn hoofd, maar het was te laat. Twintig
rotte eieren vlogen hem in het gezicht.
De boer liep hoestend en proestend naar
binnen en de doof-stomme heer zette het ge
sprek op een meer normale wijze voort met
vrouw Lenders, die van schrik in werkelijkheid
haar spraak scheen kwijt geraakt te zijn.
(Nadruk verboden), i