IHQEZOITDEg^
ÓTUKKEM
UIT BIADEM Eli
TIJDSCHRIFTEn
FAILURE VAN EEN SCHOONE GESTE.
ZATERDAG 23 DECEMBER 1933
MUZIEKGESCHIEDENIS.
Een groote tentoonstelling in de
Nationale Bibliotheek te
Parijs.
Sggflgls
WETENSCHAPPELIJKE EXPEDITIE
NAAR ETHIOPIË.
DE „STERKE MAN" IN FRANKRIJK
HET EINDE DER PROHIBITIE.
Amerika is iveer nat, maar zóó,
dat het stuk voor stuk kan
worden drooggelegd.
TWEEDE INT. TENTOONSTELLING
VAN FILMKUNST TE VENETIE
LETTERKUNDIGE TIJDSCHRIFTEN.
DE „SOESTER GLORIA
VIER SCHAAPJES.
fc Aft
'GfJ
(Van onzen correspondent).
P a r ij s, 19 December.
De tentoonstellingen van de Nationale Biblio
theek hebben in de weinige jaren dat zij ge
houden worden, een groote vermaardheid ver
worven. Men komt ervoor uit Amerika en
andere werelddeelen.
De tentoonstellingen hebben plaats in een
weergaloos kader, in de kostbaar-gedecoreerde
„Galerie Mazarine". En zoo die uit den toon
zou vallen, dan heeft het rijke „Mobilier Na
tional" nog wel middelen om, onverschillig
waar, de atmosfeer te brengen, die gewenscht
wordt. Nu dezen keer de muziek van de middel
eeuwen en van den nieuwen tijd tot aan de
Fransche Revolutie een expositie oplevert,
waarvoor kunstzinnige vorschers jaren hebben
gewerkt, stond dat „Mobilier National" eenige
van de schoonste wandtapijten af, in de „Manu
facture des Gobelins" vervaardigd, terwijl
Henri de Rothschild zijn paleis tijdelijk ont
daan heeft van de onvergelijkelijke serie, „les
fragments d'Opéra", een der schoonste reeksen
gobelins, waarvoor Coypel de dessins leverde.
Ze zij nog nimmer geëxposeerd geweest.
Het is moeilijk aan de verleiding te weerstaan
om de aandacht te vragen voor dat kostbaar
meubilair, waaronder de koorlessenaars uit de
middeleeuwen even typeerend vertegenwoor
digd zijn als die van de renaissance. Een XVIIe
eeuwsche orgelbank heeft alle vertegenwoor
digers der beroemde dynastie der Couperin's
(meester Francois in het bijzonder) gedragen.
Daar zijn de oude instrumenten, slechts voor
sier gebruikt, waaronder de ivoren hoorn, die
aan de moeder van den H. Lodewijk heeft be
hoord, en een harp met' religieuse voorstellingen
en bloemen beschilderd en vorstelijke initialen
dragende.
Ook Terpsichore is niet vergeefs genoodigd
geweest en men weet wat hofbal en operaballet
voor al die snuisterijen beteekend hebben, die
aan een interieur de chic en den schalkschen
lach van de bewoonster leenen. Genoeg dus van
een decor, dat slechts de evocatie zijn wil van
Polyhymnia's woon. Om haar en haar zusteren
is het te doen, ten minste voor de profane wer
ken.
Wanneer wij dat zoo zeggen, dan is het maar
bij wijze van spreken, en geïnspireerd door het
somptueuse kleed, waarin deze expositie werd
gehuld. Sinte-Caecilia zal er geen bezwaar tegen
hebben. Want wat zij beschermt, heeft de eere
plaats.
Loop langs enkele vitrines, en ge volgt de
kerkmuziek in haar worden en uitgroeien en
geen langdurige studie in zware verhandelingen
kan u een geschiedenis van de gewijde muziek
geven, als de historische documentatie die hier
is bijeengebracht. Het „pièce de milieu" wordt
gedragen door een kunstvol gesmeden lessenaar,
waarvoor in de veertiende eeuw de monniken
stonden, en dat thans een opengeslagen gra-
duaal draagt, om voor te knielen. Figuurlijk
slechts, maar toch gemotiveerd door den weer-
galoozen rijkdom van kunnen, waarmee dit
kloosterschrift werd verlucht. Aan den puren
glans van het ingeklopte bladgoud bleef de
ongerepte kleurkracht van de miniaturen ge
lijk.
Een dozijn eeuwen muziekschrift wordt ons
voorgesteld in de kostbaarste werken, welke
de eeuwen voor ons hebben bewaard. De bi
bliotheken van Rome en Florence, van Parijs en
Londen, de nationale en particuliere musea, ook
Leiden en cnze Koninklijke, hebben een Gas-
toué, een abbé Leroquais, een Henri Expert,
een Henry Prunières, een André Pirro, en der
gelijke specialisten van de muziekgeschiedenis
geholpen om zulk een omvangrijk ensemble
bijeen te brengen, dat voor elke eeuw de litur
gische muziek, de gewijde en profane vocale
kunst, de instrumentale muziek, voor de latere
eeuwen, de opera en balletkunst omvat.
Men zal zich afvragen, hoe groot zulk een
tentoonstelling wel zal moeten zijn. In werke
lijkheid is zij maar in één enkele zaal onder-
.y".. fey
Ivoren sierhorens uit de Xle eemv.
gebracht, zij 't dan ook de immense „Mazarine".
Maar het is met haar waarde in overeenstem
ming haar een waar miniatuur te noemen.
Het oudste werk dat er open ligt, is het
Psalter van St. Germain, dat in de Vie eeuw
door den heiligen bisschop van Autun, van zijn
stiftskerk was overgebracht naar Parijs. Het is
bijna niet te gelooven, dat een werk zoo gaaf
bewaard kon blijven. De perkamenten pagina's
zijn met een purperen kleurstof bedekt, het
letterschrift is in zilver en goud. Het werk heeft
reeds zijn beteekenis om de lezing die het be
vat van de H. Schrift maar wat het een
eereplaats geeft in deze tentoonstelling, is het
primitief karakter van zijn muziekschrift. De
tekst geeft met juistheid de muzikale indeeling
der psalmen, overeenkomstig de htbreeuwsche
selah en de diapsalmata van Septante. De voor
naamste verzen komen overeen met de Wisigo-
thische psalters en met wat nog voortleeft in
mozarabische psalmodiën.
Een bijbel van de IXe eeuw, prachtig ma
nuscript van de abdij van St. Martinus van
Tours, heeft aan Karei den Kale behoord en
werd onder toezicht van den monnik Alcuinus
verlucht. In een tafereel van David, de harp
bespelend, treft de dooreenmenging van Byzan-
tijnsch-Christelijke en grieksch-latijnsche voor
stellingen.
Evangelieboeken van St. Denis, graduaals van
de kathedraal van Parijs of van de abdij van
St Germain, pontificalen en antiphonaria zijn
er, dikwijls met tachugrafische teekens, met
weinig verwachte illustraties tusschen den
tekst, met primitief, muziekschrift, bijvoorbeeld
bestaande in lettervergulding, wanneer de stem
zich heeft te verheffen, verzilvering voor de
stemdaling. En de intonatie werd zelfs zoo
nauwkeurig gevolgd dat we letter voor letter
de zwaarte der vergulding zien toe- of afne
men.
Eeuw voor eeuw worden aldus voor ons op
geslagen en de rijke psalters en brevieren der
Xe en Xle eeuw, de liturgische boeken der
Xlfle toonen de vorderingen in handschrift en
illumineering in zulk een aantrekkelijken vorm,
dat we de muziekgeschiedenis er bij zouden
vergeten vooral voor de XIVe en XVe eeuw, als
de miniatuurkunst haar hoogbloei heeft.
Reuter seint uit Boedapest:
Het Hongaarsche aardrijkskundige genoot
schap heeft besloten, een wetenschappelijke
expeditie te organiseeren naar de onbekende
gebieden van Ethiopië. Dr. Benda wordt met
ce voorbereidingen belast. De leden der expe
ditie worden uit jeugdige Hongaarsche geleer
den gerecruteerd. De expeditie zal de gebieden
van Tigre, Semien en Amhara bereizen.
In alle tijden hebben alle volken, zoodra zij
min of meer in het moeras terecht waren ge
komen, geroepen en zelfs gesmeekt om den
„sterken man", dien zij dan meestal, korten tijd
na zijn komst, weer naar allerlei minder aan
gename oorden wenschten.
Vooral in dezen met crisis en malaise gelar-
deerden tijd is de vraag naar „sterke mannen"
bijzonder gestegen. Italië en Duitschland zijn
in het bezit van een paar zeldzame exempla
ren van dit uitzonderlijke menschenras en heb
ben daardoor schijnbaar veel voor op de an
dere landen, die zooals bijvoorbeeld Frank
rijk langzaam naar hun ondergang lijken te
zakken tengevolge van het parlementaire stel
sel.
Hebben Duitschland en Italië echter inder
daad zooveel voor op Frankrijk?
Een antwoord op deze vraag kan ons meneer
George Thomson geven, die van dingen als
leiderschap en dictatuur bijna alles afweet. Wat
hij er niet van weet, is de moeite van het we
ten niet waard.
Volgens genoemden heer hebben de Fran-
schen ook een leider en een veel machtiger
leider dan b.v. Hitier, hoewel hij veel minder
populair is.
De Duitschers zullen alles doen, wat Hitier
hun beveelt, tot zelfs het liefhebben van de
Joden toe. De Franschen hebben echter het
zelfde voordeel. Hun leider weet bovendien,
hoe hij oorlog voeren moet, wat Hitier niet
weet. De leider der Franschen heet namelijk
maarschalk Maxime Weygand, een man vol
geheimzinnigheid, een man, rond wien legen
den zijn geweven, een man met vele hoedanig
heden van een dictator. Maar Weygand heeft
geen greep gedaan naar de dictatuur. Nog niet.
Weygand is in 1867 in Brussel geboren. Hij
is geen Franschman van geboorte evenmin
dus als Hitier doch door naturalisatie. Nie
mand in Frankrijk weet iets van zijn familie af.
Hij is katholiek. Hij en Foch plachten iederen
morgen samen in dezelfde kerk neer te knielen.
Hij is cavalerist en opperbevelhebber van het
Fransche leger. Hij is klein en beweeglijk en is
de geestelijke zoon van maarschalk Foch.
Op zijn sterfbed zeide maarschalk Foch nog
tot de omstanders: „Als Frankrijk in gevaar is,
roep dan Weygand".
Toen Weygand gekozen was voor de Fran
sche academie, kwam hij binnen in de acade
mische uniform van Foch. Een nieuw lid van
de academie moet, zooals gewoonte is, een lof
rede houden op den man, dien hij opvolgt.
Weygand's voorganger was Joffre, de rivaal
van Foch.
„Heeren", zei Weygand tot de academici, „ik
had een rede voorbereid, doch ik liet haar,
helaas, op mijn tafel liggen en mijn hond at
haar op".
De veertig „onsterfelijken" van de academie
schudden van een zeer ongebruikelijk lachen.
Toen de Russische legers Polen aan het ver
nietigen waren, stuurden de Polen in hun wan
hoop een boodschap naar Frankrijk en vroegen
om een leger. Foch stuurde hun Weygand en
vijf stafofficieren. Weygand legde zijn plannen
aan Pilsoedski voor en drong krachtig op een
spoedige uitvoering ervan aan. De Pool ver
loor zijn humeur:
„Ik ben maarschalk. Alleen maarschalk Foch
mag me op deze manier toespreken".
„Maarschalk Foch volgt mijn raad op", zei
Weygand. „Hij doet dat, omdat hij niet alleen
een groot generaal, doch ook een groot man is".
Pilsoedski staarde hem een oogenblik stom
verbaasd aan.
„Ga voort", zei hij.
Drie weken later waren de Russen volop aan
het vluchten.
Welk een militaire macht Weygand op het
oogenblik achter zich heeft?
De grootste van de wereld: het Fransche le
ger, in oorlogstijd zes millioen soldaten, schit
terend uitgerust. Een luchtvloot van driedui
zend machines. Tenslotte een reeks fortifica
ties, die ononderbroken doorloopt van Luxem
burg tot Zwitserland.
Foch heeft de plannen voor de tegenwoor
dige Fransche fortificaties, waarbij de Chinee-
sche muur in het niet verzinkt, ontworpen.
Weygand heeft de détails ervan uitgewerkt.
Heel de Fransch-Duitsche grens is als het ware
bezaaid met kleine forten. Ieder van deze for
ten is van staal en gewapend beton. Het is
voorzien van electrisch licht en verwarming,
heeft een eigen watervoorziening, een slaap
zaal en een keuken. De bezetting bestaat uit
twaalf man. Hier en daar zijn grootere forten,
o.a. te Hochwald bij den Rijn. Bij Metz is er
weer een: Hackenburg. Het ligt geheel onder
den grond. Er zijn kilometerslange ondergrond-
sche spoorwegen voor het vervoer van muni
tie en geweren. Er zijn gasvrije tunnels, ge
weldige ondergrondsche schuilplaatsen, keu
kens, een hospitaal en een volledige telefoon
centrale.
Verder beschikt het Fransche leger over tal-
looze machines voor het graven van loopgra
ven en het uitzetten van prikkeldraad. Indien
er een oorlog zou uitbreken, nemen deze ma
chines den soldaten het werk uit handen. Bin
nen drie dagen zou er een heel loopgraven-
systeem met schuilplaatsen en prikkeldraad
versperringen gereed zijn langs de geheele
grens.
Welke macht heeft Hitier achter zich?
De materieele sterkte kent niemand, behalve
de Duitsche generale staf en de Fransche
generale staf. Het menschenmateriaal kan door
ieder worden geschat, die de nazis wel eens
heeft zien marcheeren.
Op den dag van de verkiezingen, die Hitier
aan de macht hebben gebracht, zaten meneer
George Thomson en lord Beaverbrook, de
krantenman, op het balcon van hun kamer in
het „Adlon Hotel" te Berlijn. Voor hen defi-
leérden de nazi-bataljons. Hun officieren wa
ren forsch, overvoed, welvarend en preten
tieus. De manschappen waren van een armza
lige physiek, hadden een weinig soldatesk
voorkomen en marcheerden slecht.
Lord Beaverbrook maakte naar aanleiding
hiervan de opmerking ze mag hier gerust
herhaald worden, want ze werd gehoord en
aan de Duitsche regeering overgebriefd
„Als ik een Franschman was, zou dat schouw
spel me groot vertrouwen inboezemen".
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.)
DE JAVA-CELEBES MISSIELOTERIJ.
Het Comité der Java-Celebes Missieloterij ver
zoekt ons het volgende bekend té maken.
De trekking der loterij, welke zou plaats heb
ben op 10 December 1933 is uitgesteld tot eén
nog nader vast te stellen datum.
Daar er nog zeer veel loten bij den secretaris
penningmeester liggen, benut het Comité deze
gelegenheid gaarne U allen op te wekken deel
te nemen in deze loterij ten bate der Missionee
ring en Jeugdorganisatie op Java en Celebes.
Reeds hebben de Missionarissen van het H.
Hart successen mogen boeken. Maar een flinke
steun uit Nederland is op het oogenblik aller
noodzakelijkst.
■n zij aan U, die wilt medewerken
tot het welslagen der loterij, een boekje loten
toezenden zoodra U hun Uw adres hebt bekend
gemaakt. Mogen het er zeer velen zijn!
Het Comité:
MEVR. HENDRIKSE—KNAPEN, Utrecht.
MEVR. E. A. M. A. NOYONS, Utrecht.
MEVR. L. SCHMUTZER, Utrecht.
G. J. DEKKER, Oude Gracht 399, Utrecht,
secretaris-penningmeester,
(Van onzen H.-correspondent)
Amerika is weer nat. In deze simpele, maar
beteekenisvolle woorden ligt een tragedie be
sloten, de tragedie van een volk, dat zich zelf
niet kende.
Het beduidt heel wat meer dan het open
slaan van vaten bier en het inladen van kisten
sterken drank. Amerika is weer nat. Hier is de
failure van een schoone geste, de mislukking
van een moedig experiment.
Deze failure valt voor een niet gering deel
aan zelfoverschatting en gebrek aan voldoen
de zelfkennis te wijten. Het Amerika, dat de
z.g. Volstead wet (genoemd naar den ontwer
per er van) aannam en het achttiende amende
ment bij zijn grondwet deed voegen, volbracht
een mooi gebaar, maar het gaf er zich geen
rekenschap van, dat het de zedelijke kracht
miste, om dit mooie gebaar vol te houden.
De prohibitie in de Vereenigde Staten is
vooral een product van den oorlog geweest en
van den daaruit ontstanen overwinningsroes.
Het volk was er voorts met de idee der pro
hibitie sinds jaren en jaren vertrouwd. Al in
het jaar 1846 keurde de staat Maine de eerste
prohibitiewet in de States goed. Na den bur
geroorlog was de activiteit der geheelonthou
ders en ij veraars voor een algeheel droogleg
gen van Amerika zeer toegenomen. En ze had
den groote successen behaald. In 1909 waren
reeds tweederden van de republiek „droog".
En de bevolking van deze tweederden vormde
een percentage van vijftig procent in de totale.
De wet van 1917 leek slechts een logische
consequentie. Heel de Vereenigde Staten zou
den er droog door worden. En menigeen dacht,
zijn borrel toch wel te zullen krijgen. Want in
de „droge" staten behoefde men niet op een
droogje te leven, indien men dat niet wilde.
De begrippen „moonshine" en „booze", thans
internationaal bekend, dateerden reeds uit de
vorige eeuw.
Er waren nog verschillende andere factoren,
die de prohibitie er zonder veel strubbelingen
van de zijde van publiek en volksvertegen
woordiging door hielpen. Men was gedurende
den oorlog gewend geraakt aan het idee, een
offer te brengen voor de groote zaak. En zooals
men den oorlog had kunnen winnen, zou men
ook het drankmonster kunnen verslaan.
De drankkwestie was werkelijk een ernstig
probleem. Het misbruik van alcohol dreigde
de volksgezondheid te ondermijnen. Er heersch-
te vooral onder het volk de grootste ellende
door het alcoholisme, dat tallooze huisgezinnen
ongelukkig maakte.
Een andere factor was het feit, dat de mees
te, bij de drankindustrie geinteresseerde per
sonen Duitschers waren of van Duitsche ori
gine. Reden temeer, om voor de prohibitie te
zijn.
De senaat had slechts dertien uur noodig, het
huis van afgevaardigden niet meer dan een
dag, om de prohibitie via het achttiende amen-
dament te aanvaarden. En in Januari 1919,
twee maanden na den wapenstilstand, had drie
kwart van de staten het amendement aanvaard
en was dit aldus in de grondwet opgenomen.
De prohibitie, aanvankelijk een oorlogsmaat
regel, werd er blijvend door. En de „big joke",
de groote grap, zooals de Amerikanen later
haar zouden gaan noemen, nam er een aan
vang mede.
Geen mepsch evenwel twijfelde aan de mo
gelijkheid van het doorvoeren van de Volstead-
wet, die verbood, dranken met meer dan an
derhalf procent alcohol te maken.
De eerste commissaris voor de prohibitie.
John F. Kramer, begon zijn veldtocht met een
daverende redevoering. „Deze wet", zei hij,
„zal in de groote zoowel als de kleine steden
gehandhaafd worden. En in de dorpen en op
het platteland. En waar ze niet zal gehoor
zaamd worden, zal ze met kracht worden ge
handhaafd."
Hij was even optimistisch als het van nature
zoo optimistische Ameirikaan&che volk, dat
overigens door de dynamische ontwikkeling
van het land en een bijna eindelooze opeen
stapeling van rijkdommen en een algemeen
succes van groot en klein, voldoende reden had
voor optimisme.
Het hield er intusschen geen rekening mede,
dat het onderhouden van een zoo idealistische
wet als de Volstead-wet een sterk moreel ver-
eischte, een groote zedelijke kracht en een niet
minder groote zelfbeheersching.
Deze deugden echter had het Amerikaansche
volk zich gedurende zijn snelle ontwikkelings.
geschiedenis niet weten te verwerven. En het
nam een taak op zich waaronder zelfs veel
beschaafder en cultureel hooger staande volken
zouden bezwijken, laat staan het land van Uncle
Sam en den „Almighty Dollar", dat zich nooit
sterk heeft getoond in het oplossen van ethische
problemen.
Toen de Amerikanen zich er rekenschap van
begonnen te geven, wat ze aan de prohibitie
hadden en de onderdrukking van hun vrij
heid begonnen te voelen, kwam de Volstead-
wet in het centrum der belangstelling te staan.
En langzaam maar zeker groeide het verzet er
tegen. Bovendien voltrok zich ten zooveelste
male het drama van de verboden vrucht. Het
werd mode te doen, wat niet mocht en het
drinkeuvel verspreidde zich letterlijk onder
alle volkslagen en drong ook onder de school
jeugd door.
De ietwat naïeve en romantisch aangelegde
Amerikaan werd bekoord door al het geheim
zinnige, dat allengs meer rond het begrip „li
quor" (sterke dflank) ging hangen en zijn
neiging tot humbug deed hem „liquor" drinken,
omdat het zoo royaal en mannelijk stond. Ten
slotte was daar het instinctmatig verzet tegen
een fel puriteinisme, dat speciaal onder de
groote volksmassa's van het Oosten tot gelding
kwam. Deze volksmassa's, Ieren, Latijnen en
Slaven, Duitshers en Skandinaviërs stonden
door hun mentaliteit lijnrecht tegenover het
benepen protestantisme van Angel-Saksischen
oorsprong, waarin sommige Noordelijke Staten
en specciaal de z.g. Middle West sterk waren
en waarin de prohibitie haar felste verdedigers
vond.
Men lachte aanvankelijk om de „big joke".
Spoedig evenwel kwam de ernst van den toe
stand naar voren en men lachte niet meer. Men
zag de misdaad ongekende afmetingen aan
nemen. De prohibitie verstrekte het in alle
groote steden sterk vertegenwoordigde misda-
digersdom kapitalen, waarmede dit de corruptie
angstwekkende afmetingen deed aannemen.
Dit hoofdstuk in de geschiedenis der droog
legging is te algemeen bekend, dan dat we er
hier nader op in behoeven te gaan. Namen als
die van Al Capone en Jack Diamond zeggen wel
genoeg.
Het steeds toenemend verzet tegen de pro
hibitie en de daardoor teweeg gebrachte toe
standen nam zulk een omvang aan, dat de can-
didaten voor het presidentschap er rekening
mede dienden te houden. En zoo kwam het, dat
Alfred Smith zich in 1928 openlijk „nat" ver
klaarde.
De „droge" candidaat won. Smith verloor in
middels vooral omdat hij democraat was en..
Katholiek. Het was in de dagen der door de
republikeinen gemonopoliseerde „prosperity"
Sindsdien werd het verzet tegen de droog
legging steeds sterker. En bij de laatste ver
kiezingen stonden de democraten voor op
heffing, Dat Roosevelt won, lag intusschen lang
niet alleen aan zijn „natheid". De schoone da
gen van de „prosperity" waren voorbij.
De twee laatste jaren demonstreerden ech
ter telkens duidelijker, hoe de prohibitie de
sympathie van de groote massa verloren had.
De millitante, door fanatieke protestanten ge
leide „Anti-Saloon League" verloor steeds meer
haar vat op het volk.
Talrijke vooraanstaande drankbestrijders en
verdedigers van de prohibitie verklaarden zich
voor een gedeeltelijke opheffing. Geruchtma
kend was de bekeering van de Rockefellers,
die jaren lang de zaak der afschaffers hadden
gesteund, maar zich opeens aan den overkant
schaarden en een bemiddelingsvoorstel deden.
De voorstanders van de prohibitie hebben
tot het uiterste voor hun zaak gevochten. Se
nator Sheppard, groot-voorvechter van de
drooglegging, trok heel de Vereenigde Staten
door. Hij verkondigde dat „de millionnairs hun
belasting door de drinkers wilden laten be
talen, de brouwers en distillateurs ten koste
van het volk rijk wilden worden. Men geeft
het volk bier, inplaats van brood".
Staat op staat verklaarde zich desondanks
voor opheffing en soms met éclatante cijfers.
Met uitzondering van Noord en Zuid-Carolina,
waar de „drogen" overigens slechts een kleine
meerderheid behaalden, gingen de droge sta
ten naar den natten kant, tot de Mormonen-
staat Utah toe.
De prohibitie heeft geen eind gemaakt aan
het drinken van sterken drank. Dit integen
deel gestimuleera. Maar de opheffing van de
prohibitie beteekent nog niet dat het hek thans
van den dam is.
Feitelijk wordt er thans een soort controle
op de productie, den invoer en het verbruik
van sterken drank ingesteld. De „kroegen"
zullen niet meer terugkomen. En 'plaatselijke
keuze zal een sterk wapen blijken in de han
den der ijveraars van de Anti-Saloon League,
die hun ideaal van een droog Amerika niet
hebben opgegeven.
In Januari zal het Congres zijn goedkeuring
hechten aan het 21e amendement, waarbij het
achttiende en daarmede de prohibitie uit de
wereld geholpen wordt. Dan zullen de staten
zelf de regeling van de drankkwestie op zich
nemen en de drogen onder deze worden ge
steund door een bepaling in het 21e amendement
waarbij de federale regeering de opdracht ge
kregen heeft, hen tegen import uit „natte"
staten te beschermen.
Dat in de thans op invoering staande controle
nog talrijke gevaren schuilen en de dreiging
van smokkelaars en gangsters nog lang niet be
zworen wordt, heeft Roosevelt wel doen uit
komen in zijn oproep aan het Amerikaansche
volk om mede te werken in den strijd tegen de
belagers an recht en orde. Amerika is weer
nat. Maar het kan nu stuk voor stuk worden
drooggelegd
Een punt van samenkomst voor rle
Int. filmindustrie.
De directie van het Internationale Leerfilm-
instituut te Rome kon bij het organiseeren van
de tweede internationale tentoonstelling van
filmkunst te Venetië reeds belangrijke succes
sen boeken. De expositie, die in het a.s. jaar
annex met de békende Biennale voor schilder
kunst wordt gehouden, zal behalve een ten
toonstelling naar men hoopt, ook een centrum
worden, waar de kopstukken van de internatio
nale filmindustrie bijeen zullen komen.
In een te Parijs gehouden internationaal con
gres van filmproducenten en filmverhuurders
is op voorslag van den comité-voorzitter, de
Feo besloten, ook de laatste categorie naar
Venetië uit te noodigen, waardoor men hoopt,
een soort filmbeurs te stichten en in iedei ge
val de relaties tusschen beide categorieën be
langhebbenden te versterken.
Tot op heden hebben zich bij het secretariaat
te Venetië dertien landen laten inschrijven en
wel de Vereenigde Staten, Engeland, Rusland,
Japan, Duitschland, Frankrijk, Polen, Tsjecho-
Slowakije, Oostenrijk, Hongarije, Zwitserland,
Nederland en Engelsch Indië.
Er wordt momenteel nog met Spanje en
Argentinië onderhandeld. Italië heeft uiteraard
reeds ingeschreven, maar men is het er nog
niet over eens, welke filmen geëxposeerd zui
len worden.
Op de tentoonstelling komen diverse films
als premières. Zoo heeft de London Films, de
jonge, door Alex Korda en Ludwig Toeplitz
geleide Engelsche filmmaatschappij besloten,
een met Douglas Fairbanks te maken film, die
„De terugkeer van Zorra" heeten zal, voor de
Venetiaansche tentoonstelling te reserveeren.
Wat Italië betreft, men beschikt over weinig
films, die op de expositie een goed figuur zou
den slaan. De „Cines" produceert momenteel
niet en de compagnie van Forzano, die o.a.
"Camicia Nera" maakte, kan slechts „Campo di
Maggio" en „Cesare" aanbieden. Andere pro
ductie komt niet voor vertooning in aanmer
king, terwijl ze overigens nog heel beperkt is.
De „Corrière della Sera" toont zich dan ook
pessimistisch gestemd ten aanzien van 't figuur,
dat Italië op de tentoonstelling slaan zal. Dien
hoopt inmiddels nog in het begin van dit jaar
iets te produceeren, dat een vergelijking zal
kunnen doorstaan met wat de andere landen
brengen.
Zooals bekend, is de expositie alleen voor ge
luidfilms, wat het voor ons land niet gemak
kelijk maakt, behoorlijk voor den dag te komen.
Kleine landen als Tsjecho-Slowakije en Hon
garije zullen zich vooral met avantgardisnsche
films een behoorlijke positie trachten te ver
zekeren.
De Vereenigde Staten bereiden een speciale
inzending voor van de nieuwe, gekleurde tee-
kensfilms, waarvan hier te lande reeds een
enkele vertoond is, zooals „King Neptune".
Fleischer en Disney werken momenteel aan
dergelijke films, die eveneens te Venetië voor
het eerst zullen worden vertoond.
Door een speciaal nummer van haar tijd
schrift zal het Internationale Instituut voor
Leerfilms te Rome de belangrijkheid van de
tentoonstelling verhoogen. De bekendste per
soonlijkheden in de internationale filmwereld
hebben reeds bijdragen toegezegd.
B«.oe.u
't Huls dat gaat wel, maar je krijgt geen
cent van me voordat er een bosch achter staat,
zooals op de teekening. (Ric et Rac).
ol »*\nn
Cv *J-'J AV. 'yJ 'X
In „De Gids" nerdenkt dr. H. van Loon een
overleden dichter A. van Collem met een cri-
tisch gestemd „afscheid". De muziek borrelde
in Van Collem als een bron en zijn gedichten
werden er door tot liederen. De eene snelle
aandrift volgde op de andera, maar verder aan
tot een dikwijls ontróerenden aanloop zijn wei
nige gekomen. De adem, hei. geduld de bedre
venheid in het handwerk beletten hem een ge
dicht op de hoogte, waarop het werd ingezet,
tot het einde te voeren. Hi; was een man van
verrassende invallen
Het eigenaardige dubbelleven van den re-
volutionnairen dichter wordt aldus beschreven
„Met verwonderlijk gemak wist hij zich
bij de behoef: en van het dagelij ksche leven
aan te passen De ironie van het lot heeft
gewild, dat hii voor w,e nem slechts als
agent van handelshuizen zag in de gedaan.e
van een kleine burger verscheen.
Van deze taak kweet hij zich met ferme
opgewektheid. Eén ding nad hij niet gewild
zakelijke bemoeienissen met geld. Niet dan tus
schenpersoon verkoos hij daarin te zijn. Als
zoodanig wist hij den preciezen toon te tref
fen en te houden. Dit vak was hem zeer ver
trouwd en zoo ver verwijderd van het an
dere, dat het hem trouwens geen vak, maar
een reiniging in den helleenschen zin van
het woord was, dat gemeenschap tusschen
beide compartimenten uitgesloten was. Dit
behoedde hem voor de innerlijke tweespa!",
welke andere dichters teistert. Van Collem
bleef in 'deze sfeer een natuurlijk mensch. Het
gebrokene, cat hem, battend naar verbroe
dering moest kwellen wikkelde zich in een
atmosfeer af, welke met de andere geen doo
ier gemeen had. Zoo was er in hem gesple
tenheid noch tragiek.
Deze gescheidenheid behield er het bloeien
de door. Zijn dichtersdrang vroeg niet de
kunstmatige aandrijving van een generator
welke de noodzaak had Kunnen zijn, om den
broode zich aan de eischen van de samenle
ving gewonnen te geven. Hij bleef een intuï
tief mensch, wiens weerloosheid doeltreffend
ste wapen was."
E. du PeiTon schrijft met veel waardeering
over „Java in onze kunst"
„de lezer vergeet langzamerhand de voet
noten, voor wat er uit de bladzijden zelf tot
hem spreektde kunst van het groeperen
verstaat prof. Brom in hoge mate, zijn keuze
van bouwmateriaal is zeer goed, zijn stijl is
helder en hoe verder men komt, hoe meer
men zich met vertrouwen overgeeft aan net
beeld dat h ij zich vooraf van Java en onze
kunst aldaar heeft moeten vormen. Na lie
hoofdstuk over Multatuli heeft men geen
lust meer tot verzet, men weet, dat men met
te doen heeft met een geleerde alleen, maar
zonder enige twijfel met een man van smaak."
Hoe hoog Du Perron Multatuli ook stelt, hij
voelt zich door Brom „veroverd", wat in dit
geval nogal iets zeggen wil. „Dat een Neder
lands geleerde zó over deze figuur schrijft is
meer dan verheugendna de kleinerende
„kunsf'-uitspraken van na 30, en komend van
iemand, die ambtshalve een „bezonken oor
deel" hebben moet, werd net voor mij tiet
voornaamste bewijs voor de kwaliteit van de
geleerde, met wie ik te maken had." En ovtr
Tempo Doeloe heet het: „In 1899 geboren, dus
op de grens van de periode hier door hem be
handeld, maar uit een familie die sedert drie
generaties in Indië was. kan ik getuigen dat
het beeld door Prof. Brom gegeven naver
teld of uit eigen beschouwing precies en
levend isik kan niet beter uiting geven aan
mijn waardering dan door te zeggen dat ik
liet, al lezend, geheel terugvond."
In de „Stemmen des Tijds" gaat dr. C. Taze-
laar voort met de onuitgegeven brieven van
mevrouw Bosboom—Toussamt aan den heer
Mulder te publiceeren. Dr. J. W. Marmelstein
vervolgt zijn studie over het huwelijk in de
contemporaire Fransche letterkunde, thans met
de analyse van eenige romans van Francois
Mauriac.
HET NIEUWE LICHT
De Leidsche hoogleeraar in het staatsrecht
prof. mr. R. Kranenburg schrijft in „De Vrij
zinnig Democraat"
Onlangs werd mij „Volk en Vaderland".
Weekblad voor de nationaal-socialistische be
weging in Nederland, toegezonden, met een
blauw aangeschrapt hoofdartikel. Waarom dit
artikel bijzonderlijk was gemerkt, is mij niet
duidelijk geworden. Misschien om de ver
wachtingen betreffende de resultaten var.
academisch onderwijs vooral niet te hoog lc
spannen; het nadrukkelijk gemerkte hoofd
artikel bevatte n.l. een indrukwekkender.
„Afscheidsbrief aan dea hoogleeraar Aa -
berse" van den Leider zeiven, een oud-leer-
ling. De heer Aaiberse zal zich misschien
troosten met de gedachte, dat zelfs Plato le„i
lingen heeft gehad, die zich later tot wrec-ae
tvrannen hebben ontwikaeid. Dat zijn vtu
die teleurstellingen, die men met wijsgeer.ge
berusting moet trachten te dragen.
Hier is intusschen wél een wonderlijke
staatsrechtelijke en economische vogel ui
's heeren Aalberse's éi gekropenHet mij
zoo welwillend toegezonden blad verdei
doorbladerende, stuitte ik op blz. 6 op het
„Programma der Nationaal Socialistische Be
weging in Nederland". Met begrijpelijke be
langstelling zette ik mij aan de lezing. De
deelen van het Rijk in Europa, Azië en Ame
rika steunen elkaar zoo krachtig mogelijk er.
vormen naar buiten een geheel." A. 1.
Het klinkt waarlijk niet kwaad daar kan
men voorshands niet veel bezwaar tegen
hebben, zou ik zoo zeggen. Alleen een Nurks
kan naar een nadere aanduiding van e
staatsrechtelijke verhoudingen van de ge-
biedsdeelen vragen. „De verhouding tot de
deelen van den Diets chen stam buiten het
Rijksverband, dient zooveel mogelijk te be
naderen de verhouding tusschen de deelen
van het Rijk onderling." A. 2. Niet zóó eerste
klas inderdaad als A. 1, maar het ziet er to :n
wel flink uit. Dat een daarop gerichte politiek
ons morgen aan den dag met het Britsche
Rijk en België in conflict zou brengen, ver
hoogt natuurlijk voor een goed volksgenoot
en vaderlander slechts de aantrekkelijkheid.
Het is mij uiteraard niet mogelijk het pro
gramma op den voet te volgenik verwijs
de belangstellenden naar het nummer van
„Volk en Vaderland" van 25 November. Al
leen één programma-punt moet ik nog ver
melden, om zijn on gem t ene oorspronkelijk
heid. Het is A. 14 tweede lid„Bevrijding
van den Staat (en daarmee van het volk)
door kapitaalaflossing op Korten termijn, van
zijn rente-verplichtingen tegenover het groot
kapitaal. Uitoefening van de staatstaak zon
der geldleeningen" Dit ziet er, dunkt mij, wel
buitengewoon aantrekkelijk uit. Ik heb, na
dat ik dit had gelezen, begrijpelijkerwijze da
delijk gezocht naar de belastingparagrafen
van het programma. Ik heb ze niet gevonden.
De Nationaai-Sociaiistische Beweging in Ne
derland wil dus blijkbaar kapitaals-aflossing,
op korten termijn zonder belastingheffing
Wie dat geen opmerkelijke prestatie noemt,
is niet te bevredigen. Zeer ten onrechte sprak
de heer De Geer van „kwakzalvers"toove-
naars zjjn het, wonderdoeners! Uil bet
eenige milliarden te voorschijn tooveren om
onze drukkende staatsschuld af te lossen, wie
doet het hun na
Bij Erasmus, dit programma dient geloofd!
Is het wonder, dat de „intellectueelen" oij
escadrons toestroomen naar de nieuwe partij?
CONTACT MET DE CHRISTELIJKE
PARTIJEN
Uit een artikel van „Het Huisgezin", onder
bovenstaanden titel
Het is natuurlijk prachtig, dat wij (katho
lieken) straks kunnen verkondigen dat wij
voor zoover menschen dit kunnen zeggen
de oplossing van het vraagstuk, dat onzen tijd
benauwt, hebben gevonden.
Maar, indien wij voor die oplossing geen
medestanders vinden medestanders, die we
dan het liefst en het eerst onder de beide
christelijke groepen zoeken hebben we nog
weinig of niets bereikt.
Nu zijn er optimisten, die meenen, dat als
wij met onze corporatieve denkbeelden voor
het voetlicht treden, legioenen medehelpers
uit alle partijen, uit de nieuwe bewegingen
en uit de partij loozen ons zullen tegemoet ko
men en zich onder onze banier zullen scharen.
Gelooft dit niet te vlug: een katholieke
banier heeft voor vele andersdenkenden eer
een afstootend dan een aantrekkend ver
mogen.
Daarom is het zaak, indien men een prac-
tisch resultaat wil bereiken, andere partijen,
met name de christelijke, voor onze inzich
ten te winnen en met haar naar den triomf
der nieuwe, betere denkbeelden te streven.
Niet alleen voor wie politiek bij den dag
leeft, maar vooral voor wie in de toekomst
nog op een politieke taak, we zeggen liever
roeping, rekenen, is het zaak, het contact
met de christelijke partijen te herstellen en
aan te kweeken.
Zelfs al zouden de profeten, die den onder
gang van het parlementarisme in zijn tegen-
woordigen vorm als zeer nabij voorspellen,
gelijk krijgen, dan zal het nog van belang
zijn goede betrekkingen met de christelijke
partijen te onderhouden, want in de gewich
tigste vraagstukken denken wij eender, en
wij katholieken vormen nu eenmaal slechts
een minderheid.
VOOR HET GROOTE GEZIN
Het „Limburgsch Dagblad" gelooft, dat de
commissie-Romme terecht voorloopig genoegen
wil nemen met de instelling van kinderfondsen
of -kassen, niet met verplichte maar met be
perkt-vrij willige deelneming Het blad schrijft:
Wij gelooven, dat de Commissie hier den
juisten weg heeft ingeslagen: immers uit de
elders opgedane ervaring blijkt duidelijk, dat
de gezinstoelage een instelling is, die gelei
delijk, maar gestadig in omvang toeneemt,
naar gelang de groote gezinnen in aantal ver
minderen.
„C'est quand elle aura dispara, que nous
soutiendrons la familie nombreuse". (Eerst
als het verdwenen zal zijn, zullen wij het
groote gezin steunen) sprak de afgevaardig,-
de van het district „Pas de Calais" de heer
Grousseau, in de Fransche Kamer, toen na
den wereldoorlog met zijn gruwelijke ont
volking van het platteland, eindelijk de ge
zinsbescherming krachtig door de Regeering
der Republiek ter hand werd genomen.
En het valt helaas niet te ontkennen, dat
er in dit paradoxaal gezegde een ernstige en
droevige waarheid schuilt.
Immers zoolang in een land de bevolking
jaar in jaar uit met vele duizendtallen toe
neemt Nederland had in het afgeloopen
decennium een vermeerdering met gemid
deld ruim 100.000 zielen per jaar te boeken!
toont de openbare meening zich eerder
vijandig dan goedgezind ten aanzien van de
talrijke families.
Maar zoodra het leven niet meer opweegt
tegen den dood, zoodra het aantal doods
kisten dat der wiegen overtreft, wordt een
omkeer ijl de publieke opinie bemerkbaar en
leert men den kinderzegen wederom op prijs
stellen.
En dan komt men er tenslotte zelfs toe, om
de moeders van talrijke gezinnen te deco
reeren wegens haar groote verdiensten voor
volk.en vaderland. Zoo kent men in Frank
rijk „la médaille de la maternité franeaise",
die in brons wordt toegekend aan moeders
van vijf kinderen, in zilver aan moeders
van ten minste acht en in goud aan moeders
van tien en meer kinderen.
Vraagt men ons, of wij bewonderaars zijn
van deze zichtbaar te dragen onderscheiding,
dan zeggen wij hartgrondig: „Neen!"
ln het oude Soest, een der mooiste middel-
eeuwsche steden van Westfalen wordt van
oudsher de Kerstavond bijzonder plechtig ge
vierd. Om 7 uur klinkt van den toren van de
„Petrikirche" het door scholieren, metbege-
leiding van bazuinen, gezongen „Soester Glo
ria", een oud Latijnsch kerklied. Daarna wordt
een oud Duitsch kerstlied gezongen en, ter
wijl de lantaamtjes van muzikanten en zan
gers nog op den toren stralen, worden in de
huizen om de kerk de kaarsjes der kerstboo-
men aangestoken. Tegen middernacht trekt
de menigte, in feestelijke stemming, naar de
mooie Wiesenkirche", waar een Kerststuk
wordt opgevoerd. Het geeft de Kerstgeschiede
nis weer, van de verschijning van den engel bij
Maria tot de aanbidding van het Kind door
de herders en de koningin. Met brandende
kaarsen in de hand trekken de medewerkers
door de kerk naar het koor, waar de opvoe
ring begint. Brandende kerstboomen vormen
den achtergrond. De kaarsen van de kerstboo
men vormen den achtergrond. De kaarsen van
de kerstboomen en van de spelers zijn het
eenige licht in de kerk.
Hoe zie ik gaarne de schaapkens aan
Die stillekens hupp'lend naar 't stalleke gaan
Te groeten het Kindje, het goddelijk Wicht,
Dat schreiend en koud in het kribbeke ligt.
Een legt er vrijmoedig z'n kopke neer
Op 't hard-houten kribje van Jesus, z'n Heer.
Terwijl nu het goddelijk handje heel zacht
De schaapkens eens streelt over 't wollige vacht
Waarom toch die liefde voor schaapkens klein
Die d'eersten bij Jesukens krib' mochten zijn?,
En eens als een lammeke stil, zonder klacht
Heeft Jesus, z'n leven ter slachtbank gebracflfc