IHQEZOITDEg^ ÓTUKKEM UIT BIADEM Eli TIJDSCHRIFTEn FAILURE VAN EEN SCHOONE GESTE. ZATERDAG 23 DECEMBER 1933 MUZIEKGESCHIEDENIS. Een groote tentoonstelling in de Nationale Bibliotheek te Parijs. Sggflgls WETENSCHAPPELIJKE EXPEDITIE NAAR ETHIOPIË. DE „STERKE MAN" IN FRANKRIJK HET EINDE DER PROHIBITIE. Amerika is iveer nat, maar zóó, dat het stuk voor stuk kan worden drooggelegd. TWEEDE INT. TENTOONSTELLING VAN FILMKUNST TE VENETIE LETTERKUNDIGE TIJDSCHRIFTEN. DE „SOESTER GLORIA VIER SCHAAPJES. fc Aft 'GfJ (Van onzen correspondent). P a r ij s, 19 December. De tentoonstellingen van de Nationale Biblio theek hebben in de weinige jaren dat zij ge houden worden, een groote vermaardheid ver worven. Men komt ervoor uit Amerika en andere werelddeelen. De tentoonstellingen hebben plaats in een weergaloos kader, in de kostbaar-gedecoreerde „Galerie Mazarine". En zoo die uit den toon zou vallen, dan heeft het rijke „Mobilier Na tional" nog wel middelen om, onverschillig waar, de atmosfeer te brengen, die gewenscht wordt. Nu dezen keer de muziek van de middel eeuwen en van den nieuwen tijd tot aan de Fransche Revolutie een expositie oplevert, waarvoor kunstzinnige vorschers jaren hebben gewerkt, stond dat „Mobilier National" eenige van de schoonste wandtapijten af, in de „Manu facture des Gobelins" vervaardigd, terwijl Henri de Rothschild zijn paleis tijdelijk ont daan heeft van de onvergelijkelijke serie, „les fragments d'Opéra", een der schoonste reeksen gobelins, waarvoor Coypel de dessins leverde. Ze zij nog nimmer geëxposeerd geweest. Het is moeilijk aan de verleiding te weerstaan om de aandacht te vragen voor dat kostbaar meubilair, waaronder de koorlessenaars uit de middeleeuwen even typeerend vertegenwoor digd zijn als die van de renaissance. Een XVIIe eeuwsche orgelbank heeft alle vertegenwoor digers der beroemde dynastie der Couperin's (meester Francois in het bijzonder) gedragen. Daar zijn de oude instrumenten, slechts voor sier gebruikt, waaronder de ivoren hoorn, die aan de moeder van den H. Lodewijk heeft be hoord, en een harp met' religieuse voorstellingen en bloemen beschilderd en vorstelijke initialen dragende. Ook Terpsichore is niet vergeefs genoodigd geweest en men weet wat hofbal en operaballet voor al die snuisterijen beteekend hebben, die aan een interieur de chic en den schalkschen lach van de bewoonster leenen. Genoeg dus van een decor, dat slechts de evocatie zijn wil van Polyhymnia's woon. Om haar en haar zusteren is het te doen, ten minste voor de profane wer ken. Wanneer wij dat zoo zeggen, dan is het maar bij wijze van spreken, en geïnspireerd door het somptueuse kleed, waarin deze expositie werd gehuld. Sinte-Caecilia zal er geen bezwaar tegen hebben. Want wat zij beschermt, heeft de eere plaats. Loop langs enkele vitrines, en ge volgt de kerkmuziek in haar worden en uitgroeien en geen langdurige studie in zware verhandelingen kan u een geschiedenis van de gewijde muziek geven, als de historische documentatie die hier is bijeengebracht. Het „pièce de milieu" wordt gedragen door een kunstvol gesmeden lessenaar, waarvoor in de veertiende eeuw de monniken stonden, en dat thans een opengeslagen gra- duaal draagt, om voor te knielen. Figuurlijk slechts, maar toch gemotiveerd door den weer- galoozen rijkdom van kunnen, waarmee dit kloosterschrift werd verlucht. Aan den puren glans van het ingeklopte bladgoud bleef de ongerepte kleurkracht van de miniaturen ge lijk. Een dozijn eeuwen muziekschrift wordt ons voorgesteld in de kostbaarste werken, welke de eeuwen voor ons hebben bewaard. De bi bliotheken van Rome en Florence, van Parijs en Londen, de nationale en particuliere musea, ook Leiden en cnze Koninklijke, hebben een Gas- toué, een abbé Leroquais, een Henri Expert, een Henry Prunières, een André Pirro, en der gelijke specialisten van de muziekgeschiedenis geholpen om zulk een omvangrijk ensemble bijeen te brengen, dat voor elke eeuw de litur gische muziek, de gewijde en profane vocale kunst, de instrumentale muziek, voor de latere eeuwen, de opera en balletkunst omvat. Men zal zich afvragen, hoe groot zulk een tentoonstelling wel zal moeten zijn. In werke lijkheid is zij maar in één enkele zaal onder- .y".. fey Ivoren sierhorens uit de Xle eemv. gebracht, zij 't dan ook de immense „Mazarine". Maar het is met haar waarde in overeenstem ming haar een waar miniatuur te noemen. Het oudste werk dat er open ligt, is het Psalter van St. Germain, dat in de Vie eeuw door den heiligen bisschop van Autun, van zijn stiftskerk was overgebracht naar Parijs. Het is bijna niet te gelooven, dat een werk zoo gaaf bewaard kon blijven. De perkamenten pagina's zijn met een purperen kleurstof bedekt, het letterschrift is in zilver en goud. Het werk heeft reeds zijn beteekenis om de lezing die het be vat van de H. Schrift maar wat het een eereplaats geeft in deze tentoonstelling, is het primitief karakter van zijn muziekschrift. De tekst geeft met juistheid de muzikale indeeling der psalmen, overeenkomstig de htbreeuwsche selah en de diapsalmata van Septante. De voor naamste verzen komen overeen met de Wisigo- thische psalters en met wat nog voortleeft in mozarabische psalmodiën. Een bijbel van de IXe eeuw, prachtig ma nuscript van de abdij van St. Martinus van Tours, heeft aan Karei den Kale behoord en werd onder toezicht van den monnik Alcuinus verlucht. In een tafereel van David, de harp bespelend, treft de dooreenmenging van Byzan- tijnsch-Christelijke en grieksch-latijnsche voor stellingen. Evangelieboeken van St. Denis, graduaals van de kathedraal van Parijs of van de abdij van St Germain, pontificalen en antiphonaria zijn er, dikwijls met tachugrafische teekens, met weinig verwachte illustraties tusschen den tekst, met primitief, muziekschrift, bijvoorbeeld bestaande in lettervergulding, wanneer de stem zich heeft te verheffen, verzilvering voor de stemdaling. En de intonatie werd zelfs zoo nauwkeurig gevolgd dat we letter voor letter de zwaarte der vergulding zien toe- of afne men. Eeuw voor eeuw worden aldus voor ons op geslagen en de rijke psalters en brevieren der Xe en Xle eeuw, de liturgische boeken der Xlfle toonen de vorderingen in handschrift en illumineering in zulk een aantrekkelijken vorm, dat we de muziekgeschiedenis er bij zouden vergeten vooral voor de XIVe en XVe eeuw, als de miniatuurkunst haar hoogbloei heeft. Reuter seint uit Boedapest: Het Hongaarsche aardrijkskundige genoot schap heeft besloten, een wetenschappelijke expeditie te organiseeren naar de onbekende gebieden van Ethiopië. Dr. Benda wordt met ce voorbereidingen belast. De leden der expe ditie worden uit jeugdige Hongaarsche geleer den gerecruteerd. De expeditie zal de gebieden van Tigre, Semien en Amhara bereizen. In alle tijden hebben alle volken, zoodra zij min of meer in het moeras terecht waren ge komen, geroepen en zelfs gesmeekt om den „sterken man", dien zij dan meestal, korten tijd na zijn komst, weer naar allerlei minder aan gename oorden wenschten. Vooral in dezen met crisis en malaise gelar- deerden tijd is de vraag naar „sterke mannen" bijzonder gestegen. Italië en Duitschland zijn in het bezit van een paar zeldzame exempla ren van dit uitzonderlijke menschenras en heb ben daardoor schijnbaar veel voor op de an dere landen, die zooals bijvoorbeeld Frank rijk langzaam naar hun ondergang lijken te zakken tengevolge van het parlementaire stel sel. Hebben Duitschland en Italië echter inder daad zooveel voor op Frankrijk? Een antwoord op deze vraag kan ons meneer George Thomson geven, die van dingen als leiderschap en dictatuur bijna alles afweet. Wat hij er niet van weet, is de moeite van het we ten niet waard. Volgens genoemden heer hebben de Fran- schen ook een leider en een veel machtiger leider dan b.v. Hitier, hoewel hij veel minder populair is. De Duitschers zullen alles doen, wat Hitier hun beveelt, tot zelfs het liefhebben van de Joden toe. De Franschen hebben echter het zelfde voordeel. Hun leider weet bovendien, hoe hij oorlog voeren moet, wat Hitier niet weet. De leider der Franschen heet namelijk maarschalk Maxime Weygand, een man vol geheimzinnigheid, een man, rond wien legen den zijn geweven, een man met vele hoedanig heden van een dictator. Maar Weygand heeft geen greep gedaan naar de dictatuur. Nog niet. Weygand is in 1867 in Brussel geboren. Hij is geen Franschman van geboorte evenmin dus als Hitier doch door naturalisatie. Nie mand in Frankrijk weet iets van zijn familie af. Hij is katholiek. Hij en Foch plachten iederen morgen samen in dezelfde kerk neer te knielen. Hij is cavalerist en opperbevelhebber van het Fransche leger. Hij is klein en beweeglijk en is de geestelijke zoon van maarschalk Foch. Op zijn sterfbed zeide maarschalk Foch nog tot de omstanders: „Als Frankrijk in gevaar is, roep dan Weygand". Toen Weygand gekozen was voor de Fran sche academie, kwam hij binnen in de acade mische uniform van Foch. Een nieuw lid van de academie moet, zooals gewoonte is, een lof rede houden op den man, dien hij opvolgt. Weygand's voorganger was Joffre, de rivaal van Foch. „Heeren", zei Weygand tot de academici, „ik had een rede voorbereid, doch ik liet haar, helaas, op mijn tafel liggen en mijn hond at haar op". De veertig „onsterfelijken" van de academie schudden van een zeer ongebruikelijk lachen. Toen de Russische legers Polen aan het ver nietigen waren, stuurden de Polen in hun wan hoop een boodschap naar Frankrijk en vroegen om een leger. Foch stuurde hun Weygand en vijf stafofficieren. Weygand legde zijn plannen aan Pilsoedski voor en drong krachtig op een spoedige uitvoering ervan aan. De Pool ver loor zijn humeur: „Ik ben maarschalk. Alleen maarschalk Foch mag me op deze manier toespreken". „Maarschalk Foch volgt mijn raad op", zei Weygand. „Hij doet dat, omdat hij niet alleen een groot generaal, doch ook een groot man is". Pilsoedski staarde hem een oogenblik stom verbaasd aan. „Ga voort", zei hij. Drie weken later waren de Russen volop aan het vluchten. Welk een militaire macht Weygand op het oogenblik achter zich heeft? De grootste van de wereld: het Fransche le ger, in oorlogstijd zes millioen soldaten, schit terend uitgerust. Een luchtvloot van driedui zend machines. Tenslotte een reeks fortifica ties, die ononderbroken doorloopt van Luxem burg tot Zwitserland. Foch heeft de plannen voor de tegenwoor dige Fransche fortificaties, waarbij de Chinee- sche muur in het niet verzinkt, ontworpen. Weygand heeft de détails ervan uitgewerkt. Heel de Fransch-Duitsche grens is als het ware bezaaid met kleine forten. Ieder van deze for ten is van staal en gewapend beton. Het is voorzien van electrisch licht en verwarming, heeft een eigen watervoorziening, een slaap zaal en een keuken. De bezetting bestaat uit twaalf man. Hier en daar zijn grootere forten, o.a. te Hochwald bij den Rijn. Bij Metz is er weer een: Hackenburg. Het ligt geheel onder den grond. Er zijn kilometerslange ondergrond- sche spoorwegen voor het vervoer van muni tie en geweren. Er zijn gasvrije tunnels, ge weldige ondergrondsche schuilplaatsen, keu kens, een hospitaal en een volledige telefoon centrale. Verder beschikt het Fransche leger over tal- looze machines voor het graven van loopgra ven en het uitzetten van prikkeldraad. Indien er een oorlog zou uitbreken, nemen deze ma chines den soldaten het werk uit handen. Bin nen drie dagen zou er een heel loopgraven- systeem met schuilplaatsen en prikkeldraad versperringen gereed zijn langs de geheele grens. Welke macht heeft Hitier achter zich? De materieele sterkte kent niemand, behalve de Duitsche generale staf en de Fransche generale staf. Het menschenmateriaal kan door ieder worden geschat, die de nazis wel eens heeft zien marcheeren. Op den dag van de verkiezingen, die Hitier aan de macht hebben gebracht, zaten meneer George Thomson en lord Beaverbrook, de krantenman, op het balcon van hun kamer in het „Adlon Hotel" te Berlijn. Voor hen defi- leérden de nazi-bataljons. Hun officieren wa ren forsch, overvoed, welvarend en preten tieus. De manschappen waren van een armza lige physiek, hadden een weinig soldatesk voorkomen en marcheerden slecht. Lord Beaverbrook maakte naar aanleiding hiervan de opmerking ze mag hier gerust herhaald worden, want ze werd gehoord en aan de Duitsche regeering overgebriefd „Als ik een Franschman was, zou dat schouw spel me groot vertrouwen inboezemen". (Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.) DE JAVA-CELEBES MISSIELOTERIJ. Het Comité der Java-Celebes Missieloterij ver zoekt ons het volgende bekend té maken. De trekking der loterij, welke zou plaats heb ben op 10 December 1933 is uitgesteld tot eén nog nader vast te stellen datum. Daar er nog zeer veel loten bij den secretaris penningmeester liggen, benut het Comité deze gelegenheid gaarne U allen op te wekken deel te nemen in deze loterij ten bate der Missionee ring en Jeugdorganisatie op Java en Celebes. Reeds hebben de Missionarissen van het H. Hart successen mogen boeken. Maar een flinke steun uit Nederland is op het oogenblik aller noodzakelijkst. ■n zij aan U, die wilt medewerken tot het welslagen der loterij, een boekje loten toezenden zoodra U hun Uw adres hebt bekend gemaakt. Mogen het er zeer velen zijn! Het Comité: MEVR. HENDRIKSE—KNAPEN, Utrecht. MEVR. E. A. M. A. NOYONS, Utrecht. MEVR. L. SCHMUTZER, Utrecht. G. J. DEKKER, Oude Gracht 399, Utrecht, secretaris-penningmeester, (Van onzen H.-correspondent) Amerika is weer nat. In deze simpele, maar beteekenisvolle woorden ligt een tragedie be sloten, de tragedie van een volk, dat zich zelf niet kende. Het beduidt heel wat meer dan het open slaan van vaten bier en het inladen van kisten sterken drank. Amerika is weer nat. Hier is de failure van een schoone geste, de mislukking van een moedig experiment. Deze failure valt voor een niet gering deel aan zelfoverschatting en gebrek aan voldoen de zelfkennis te wijten. Het Amerika, dat de z.g. Volstead wet (genoemd naar den ontwer per er van) aannam en het achttiende amende ment bij zijn grondwet deed voegen, volbracht een mooi gebaar, maar het gaf er zich geen rekenschap van, dat het de zedelijke kracht miste, om dit mooie gebaar vol te houden. De prohibitie in de Vereenigde Staten is vooral een product van den oorlog geweest en van den daaruit ontstanen overwinningsroes. Het volk was er voorts met de idee der pro hibitie sinds jaren en jaren vertrouwd. Al in het jaar 1846 keurde de staat Maine de eerste prohibitiewet in de States goed. Na den bur geroorlog was de activiteit der geheelonthou ders en ij veraars voor een algeheel droogleg gen van Amerika zeer toegenomen. En ze had den groote successen behaald. In 1909 waren reeds tweederden van de republiek „droog". En de bevolking van deze tweederden vormde een percentage van vijftig procent in de totale. De wet van 1917 leek slechts een logische consequentie. Heel de Vereenigde Staten zou den er droog door worden. En menigeen dacht, zijn borrel toch wel te zullen krijgen. Want in de „droge" staten behoefde men niet op een droogje te leven, indien men dat niet wilde. De begrippen „moonshine" en „booze", thans internationaal bekend, dateerden reeds uit de vorige eeuw. Er waren nog verschillende andere factoren, die de prohibitie er zonder veel strubbelingen van de zijde van publiek en volksvertegen woordiging door hielpen. Men was gedurende den oorlog gewend geraakt aan het idee, een offer te brengen voor de groote zaak. En zooals men den oorlog had kunnen winnen, zou men ook het drankmonster kunnen verslaan. De drankkwestie was werkelijk een ernstig probleem. Het misbruik van alcohol dreigde de volksgezondheid te ondermijnen. Er heersch- te vooral onder het volk de grootste ellende door het alcoholisme, dat tallooze huisgezinnen ongelukkig maakte. Een andere factor was het feit, dat de mees te, bij de drankindustrie geinteresseerde per sonen Duitschers waren of van Duitsche ori gine. Reden temeer, om voor de prohibitie te zijn. De senaat had slechts dertien uur noodig, het huis van afgevaardigden niet meer dan een dag, om de prohibitie via het achttiende amen- dament te aanvaarden. En in Januari 1919, twee maanden na den wapenstilstand, had drie kwart van de staten het amendement aanvaard en was dit aldus in de grondwet opgenomen. De prohibitie, aanvankelijk een oorlogsmaat regel, werd er blijvend door. En de „big joke", de groote grap, zooals de Amerikanen later haar zouden gaan noemen, nam er een aan vang mede. Geen mepsch evenwel twijfelde aan de mo gelijkheid van het doorvoeren van de Volstead- wet, die verbood, dranken met meer dan an derhalf procent alcohol te maken. De eerste commissaris voor de prohibitie. John F. Kramer, begon zijn veldtocht met een daverende redevoering. „Deze wet", zei hij, „zal in de groote zoowel als de kleine steden gehandhaafd worden. En in de dorpen en op het platteland. En waar ze niet zal gehoor zaamd worden, zal ze met kracht worden ge handhaafd." Hij was even optimistisch als het van nature zoo optimistische Ameirikaan&che volk, dat overigens door de dynamische ontwikkeling van het land en een bijna eindelooze opeen stapeling van rijkdommen en een algemeen succes van groot en klein, voldoende reden had voor optimisme. Het hield er intusschen geen rekening mede, dat het onderhouden van een zoo idealistische wet als de Volstead-wet een sterk moreel ver- eischte, een groote zedelijke kracht en een niet minder groote zelfbeheersching. Deze deugden echter had het Amerikaansche volk zich gedurende zijn snelle ontwikkelings. geschiedenis niet weten te verwerven. En het nam een taak op zich waaronder zelfs veel beschaafder en cultureel hooger staande volken zouden bezwijken, laat staan het land van Uncle Sam en den „Almighty Dollar", dat zich nooit sterk heeft getoond in het oplossen van ethische problemen. Toen de Amerikanen zich er rekenschap van begonnen te geven, wat ze aan de prohibitie hadden en de onderdrukking van hun vrij heid begonnen te voelen, kwam de Volstead- wet in het centrum der belangstelling te staan. En langzaam maar zeker groeide het verzet er tegen. Bovendien voltrok zich ten zooveelste male het drama van de verboden vrucht. Het werd mode te doen, wat niet mocht en het drinkeuvel verspreidde zich letterlijk onder alle volkslagen en drong ook onder de school jeugd door. De ietwat naïeve en romantisch aangelegde Amerikaan werd bekoord door al het geheim zinnige, dat allengs meer rond het begrip „li quor" (sterke dflank) ging hangen en zijn neiging tot humbug deed hem „liquor" drinken, omdat het zoo royaal en mannelijk stond. Ten slotte was daar het instinctmatig verzet tegen een fel puriteinisme, dat speciaal onder de groote volksmassa's van het Oosten tot gelding kwam. Deze volksmassa's, Ieren, Latijnen en Slaven, Duitshers en Skandinaviërs stonden door hun mentaliteit lijnrecht tegenover het benepen protestantisme van Angel-Saksischen oorsprong, waarin sommige Noordelijke Staten en specciaal de z.g. Middle West sterk waren en waarin de prohibitie haar felste verdedigers vond. Men lachte aanvankelijk om de „big joke". Spoedig evenwel kwam de ernst van den toe stand naar voren en men lachte niet meer. Men zag de misdaad ongekende afmetingen aan nemen. De prohibitie verstrekte het in alle groote steden sterk vertegenwoordigde misda- digersdom kapitalen, waarmede dit de corruptie angstwekkende afmetingen deed aannemen. Dit hoofdstuk in de geschiedenis der droog legging is te algemeen bekend, dan dat we er hier nader op in behoeven te gaan. Namen als die van Al Capone en Jack Diamond zeggen wel genoeg. Het steeds toenemend verzet tegen de pro hibitie en de daardoor teweeg gebrachte toe standen nam zulk een omvang aan, dat de can- didaten voor het presidentschap er rekening mede dienden te houden. En zoo kwam het, dat Alfred Smith zich in 1928 openlijk „nat" ver klaarde. De „droge" candidaat won. Smith verloor in middels vooral omdat hij democraat was en.. Katholiek. Het was in de dagen der door de republikeinen gemonopoliseerde „prosperity" Sindsdien werd het verzet tegen de droog legging steeds sterker. En bij de laatste ver kiezingen stonden de democraten voor op heffing, Dat Roosevelt won, lag intusschen lang niet alleen aan zijn „natheid". De schoone da gen van de „prosperity" waren voorbij. De twee laatste jaren demonstreerden ech ter telkens duidelijker, hoe de prohibitie de sympathie van de groote massa verloren had. De millitante, door fanatieke protestanten ge leide „Anti-Saloon League" verloor steeds meer haar vat op het volk. Talrijke vooraanstaande drankbestrijders en verdedigers van de prohibitie verklaarden zich voor een gedeeltelijke opheffing. Geruchtma kend was de bekeering van de Rockefellers, die jaren lang de zaak der afschaffers hadden gesteund, maar zich opeens aan den overkant schaarden en een bemiddelingsvoorstel deden. De voorstanders van de prohibitie hebben tot het uiterste voor hun zaak gevochten. Se nator Sheppard, groot-voorvechter van de drooglegging, trok heel de Vereenigde Staten door. Hij verkondigde dat „de millionnairs hun belasting door de drinkers wilden laten be talen, de brouwers en distillateurs ten koste van het volk rijk wilden worden. Men geeft het volk bier, inplaats van brood". Staat op staat verklaarde zich desondanks voor opheffing en soms met éclatante cijfers. Met uitzondering van Noord en Zuid-Carolina, waar de „drogen" overigens slechts een kleine meerderheid behaalden, gingen de droge sta ten naar den natten kant, tot de Mormonen- staat Utah toe. De prohibitie heeft geen eind gemaakt aan het drinken van sterken drank. Dit integen deel gestimuleera. Maar de opheffing van de prohibitie beteekent nog niet dat het hek thans van den dam is. Feitelijk wordt er thans een soort controle op de productie, den invoer en het verbruik van sterken drank ingesteld. De „kroegen" zullen niet meer terugkomen. En 'plaatselijke keuze zal een sterk wapen blijken in de han den der ijveraars van de Anti-Saloon League, die hun ideaal van een droog Amerika niet hebben opgegeven. In Januari zal het Congres zijn goedkeuring hechten aan het 21e amendement, waarbij het achttiende en daarmede de prohibitie uit de wereld geholpen wordt. Dan zullen de staten zelf de regeling van de drankkwestie op zich nemen en de drogen onder deze worden ge steund door een bepaling in het 21e amendement waarbij de federale regeering de opdracht ge kregen heeft, hen tegen import uit „natte" staten te beschermen. Dat in de thans op invoering staande controle nog talrijke gevaren schuilen en de dreiging van smokkelaars en gangsters nog lang niet be zworen wordt, heeft Roosevelt wel doen uit komen in zijn oproep aan het Amerikaansche volk om mede te werken in den strijd tegen de belagers an recht en orde. Amerika is weer nat. Maar het kan nu stuk voor stuk worden drooggelegd Een punt van samenkomst voor rle Int. filmindustrie. De directie van het Internationale Leerfilm- instituut te Rome kon bij het organiseeren van de tweede internationale tentoonstelling van filmkunst te Venetië reeds belangrijke succes sen boeken. De expositie, die in het a.s. jaar annex met de békende Biennale voor schilder kunst wordt gehouden, zal behalve een ten toonstelling naar men hoopt, ook een centrum worden, waar de kopstukken van de internatio nale filmindustrie bijeen zullen komen. In een te Parijs gehouden internationaal con gres van filmproducenten en filmverhuurders is op voorslag van den comité-voorzitter, de Feo besloten, ook de laatste categorie naar Venetië uit te noodigen, waardoor men hoopt, een soort filmbeurs te stichten en in iedei ge val de relaties tusschen beide categorieën be langhebbenden te versterken. Tot op heden hebben zich bij het secretariaat te Venetië dertien landen laten inschrijven en wel de Vereenigde Staten, Engeland, Rusland, Japan, Duitschland, Frankrijk, Polen, Tsjecho- Slowakije, Oostenrijk, Hongarije, Zwitserland, Nederland en Engelsch Indië. Er wordt momenteel nog met Spanje en Argentinië onderhandeld. Italië heeft uiteraard reeds ingeschreven, maar men is het er nog niet over eens, welke filmen geëxposeerd zui len worden. Op de tentoonstelling komen diverse films als premières. Zoo heeft de London Films, de jonge, door Alex Korda en Ludwig Toeplitz geleide Engelsche filmmaatschappij besloten, een met Douglas Fairbanks te maken film, die „De terugkeer van Zorra" heeten zal, voor de Venetiaansche tentoonstelling te reserveeren. Wat Italië betreft, men beschikt over weinig films, die op de expositie een goed figuur zou den slaan. De „Cines" produceert momenteel niet en de compagnie van Forzano, die o.a. "Camicia Nera" maakte, kan slechts „Campo di Maggio" en „Cesare" aanbieden. Andere pro ductie komt niet voor vertooning in aanmer king, terwijl ze overigens nog heel beperkt is. De „Corrière della Sera" toont zich dan ook pessimistisch gestemd ten aanzien van 't figuur, dat Italië op de tentoonstelling slaan zal. Dien hoopt inmiddels nog in het begin van dit jaar iets te produceeren, dat een vergelijking zal kunnen doorstaan met wat de andere landen brengen. Zooals bekend, is de expositie alleen voor ge luidfilms, wat het voor ons land niet gemak kelijk maakt, behoorlijk voor den dag te komen. Kleine landen als Tsjecho-Slowakije en Hon garije zullen zich vooral met avantgardisnsche films een behoorlijke positie trachten te ver zekeren. De Vereenigde Staten bereiden een speciale inzending voor van de nieuwe, gekleurde tee- kensfilms, waarvan hier te lande reeds een enkele vertoond is, zooals „King Neptune". Fleischer en Disney werken momenteel aan dergelijke films, die eveneens te Venetië voor het eerst zullen worden vertoond. Door een speciaal nummer van haar tijd schrift zal het Internationale Instituut voor Leerfilms te Rome de belangrijkheid van de tentoonstelling verhoogen. De bekendste per soonlijkheden in de internationale filmwereld hebben reeds bijdragen toegezegd. B«.oe.u 't Huls dat gaat wel, maar je krijgt geen cent van me voordat er een bosch achter staat, zooals op de teekening. (Ric et Rac). ol »*\nn Cv *J-'J AV. 'yJ 'X In „De Gids" nerdenkt dr. H. van Loon een overleden dichter A. van Collem met een cri- tisch gestemd „afscheid". De muziek borrelde in Van Collem als een bron en zijn gedichten werden er door tot liederen. De eene snelle aandrift volgde op de andera, maar verder aan tot een dikwijls ontróerenden aanloop zijn wei nige gekomen. De adem, hei. geduld de bedre venheid in het handwerk beletten hem een ge dicht op de hoogte, waarop het werd ingezet, tot het einde te voeren. Hi; was een man van verrassende invallen Het eigenaardige dubbelleven van den re- volutionnairen dichter wordt aldus beschreven „Met verwonderlijk gemak wist hij zich bij de behoef: en van het dagelij ksche leven aan te passen De ironie van het lot heeft gewild, dat hii voor w,e nem slechts als agent van handelshuizen zag in de gedaan.e van een kleine burger verscheen. Van deze taak kweet hij zich met ferme opgewektheid. Eén ding nad hij niet gewild zakelijke bemoeienissen met geld. Niet dan tus schenpersoon verkoos hij daarin te zijn. Als zoodanig wist hij den preciezen toon te tref fen en te houden. Dit vak was hem zeer ver trouwd en zoo ver verwijderd van het an dere, dat het hem trouwens geen vak, maar een reiniging in den helleenschen zin van het woord was, dat gemeenschap tusschen beide compartimenten uitgesloten was. Dit behoedde hem voor de innerlijke tweespa!", welke andere dichters teistert. Van Collem bleef in 'deze sfeer een natuurlijk mensch. Het gebrokene, cat hem, battend naar verbroe dering moest kwellen wikkelde zich in een atmosfeer af, welke met de andere geen doo ier gemeen had. Zoo was er in hem gesple tenheid noch tragiek. Deze gescheidenheid behield er het bloeien de door. Zijn dichtersdrang vroeg niet de kunstmatige aandrijving van een generator welke de noodzaak had Kunnen zijn, om den broode zich aan de eischen van de samenle ving gewonnen te geven. Hij bleef een intuï tief mensch, wiens weerloosheid doeltreffend ste wapen was." E. du PeiTon schrijft met veel waardeering over „Java in onze kunst" „de lezer vergeet langzamerhand de voet noten, voor wat er uit de bladzijden zelf tot hem spreektde kunst van het groeperen verstaat prof. Brom in hoge mate, zijn keuze van bouwmateriaal is zeer goed, zijn stijl is helder en hoe verder men komt, hoe meer men zich met vertrouwen overgeeft aan net beeld dat h ij zich vooraf van Java en onze kunst aldaar heeft moeten vormen. Na lie hoofdstuk over Multatuli heeft men geen lust meer tot verzet, men weet, dat men met te doen heeft met een geleerde alleen, maar zonder enige twijfel met een man van smaak." Hoe hoog Du Perron Multatuli ook stelt, hij voelt zich door Brom „veroverd", wat in dit geval nogal iets zeggen wil. „Dat een Neder lands geleerde zó over deze figuur schrijft is meer dan verheugendna de kleinerende „kunsf'-uitspraken van na 30, en komend van iemand, die ambtshalve een „bezonken oor deel" hebben moet, werd net voor mij tiet voornaamste bewijs voor de kwaliteit van de geleerde, met wie ik te maken had." En ovtr Tempo Doeloe heet het: „In 1899 geboren, dus op de grens van de periode hier door hem be handeld, maar uit een familie die sedert drie generaties in Indië was. kan ik getuigen dat het beeld door Prof. Brom gegeven naver teld of uit eigen beschouwing precies en levend isik kan niet beter uiting geven aan mijn waardering dan door te zeggen dat ik liet, al lezend, geheel terugvond." In de „Stemmen des Tijds" gaat dr. C. Taze- laar voort met de onuitgegeven brieven van mevrouw Bosboom—Toussamt aan den heer Mulder te publiceeren. Dr. J. W. Marmelstein vervolgt zijn studie over het huwelijk in de contemporaire Fransche letterkunde, thans met de analyse van eenige romans van Francois Mauriac. HET NIEUWE LICHT De Leidsche hoogleeraar in het staatsrecht prof. mr. R. Kranenburg schrijft in „De Vrij zinnig Democraat" Onlangs werd mij „Volk en Vaderland". Weekblad voor de nationaal-socialistische be weging in Nederland, toegezonden, met een blauw aangeschrapt hoofdartikel. Waarom dit artikel bijzonderlijk was gemerkt, is mij niet duidelijk geworden. Misschien om de ver wachtingen betreffende de resultaten var. academisch onderwijs vooral niet te hoog lc spannen; het nadrukkelijk gemerkte hoofd artikel bevatte n.l. een indrukwekkender. „Afscheidsbrief aan dea hoogleeraar Aa - berse" van den Leider zeiven, een oud-leer- ling. De heer Aaiberse zal zich misschien troosten met de gedachte, dat zelfs Plato le„i lingen heeft gehad, die zich later tot wrec-ae tvrannen hebben ontwikaeid. Dat zijn vtu die teleurstellingen, die men met wijsgeer.ge berusting moet trachten te dragen. Hier is intusschen wél een wonderlijke staatsrechtelijke en economische vogel ui 's heeren Aalberse's éi gekropenHet mij zoo welwillend toegezonden blad verdei doorbladerende, stuitte ik op blz. 6 op het „Programma der Nationaal Socialistische Be weging in Nederland". Met begrijpelijke be langstelling zette ik mij aan de lezing. De deelen van het Rijk in Europa, Azië en Ame rika steunen elkaar zoo krachtig mogelijk er. vormen naar buiten een geheel." A. 1. Het klinkt waarlijk niet kwaad daar kan men voorshands niet veel bezwaar tegen hebben, zou ik zoo zeggen. Alleen een Nurks kan naar een nadere aanduiding van e staatsrechtelijke verhoudingen van de ge- biedsdeelen vragen. „De verhouding tot de deelen van den Diets chen stam buiten het Rijksverband, dient zooveel mogelijk te be naderen de verhouding tusschen de deelen van het Rijk onderling." A. 2. Niet zóó eerste klas inderdaad als A. 1, maar het ziet er to :n wel flink uit. Dat een daarop gerichte politiek ons morgen aan den dag met het Britsche Rijk en België in conflict zou brengen, ver hoogt natuurlijk voor een goed volksgenoot en vaderlander slechts de aantrekkelijkheid. Het is mij uiteraard niet mogelijk het pro gramma op den voet te volgenik verwijs de belangstellenden naar het nummer van „Volk en Vaderland" van 25 November. Al leen één programma-punt moet ik nog ver melden, om zijn on gem t ene oorspronkelijk heid. Het is A. 14 tweede lid„Bevrijding van den Staat (en daarmee van het volk) door kapitaalaflossing op Korten termijn, van zijn rente-verplichtingen tegenover het groot kapitaal. Uitoefening van de staatstaak zon der geldleeningen" Dit ziet er, dunkt mij, wel buitengewoon aantrekkelijk uit. Ik heb, na dat ik dit had gelezen, begrijpelijkerwijze da delijk gezocht naar de belastingparagrafen van het programma. Ik heb ze niet gevonden. De Nationaai-Sociaiistische Beweging in Ne derland wil dus blijkbaar kapitaals-aflossing, op korten termijn zonder belastingheffing Wie dat geen opmerkelijke prestatie noemt, is niet te bevredigen. Zeer ten onrechte sprak de heer De Geer van „kwakzalvers"toove- naars zjjn het, wonderdoeners! Uil bet eenige milliarden te voorschijn tooveren om onze drukkende staatsschuld af te lossen, wie doet het hun na Bij Erasmus, dit programma dient geloofd! Is het wonder, dat de „intellectueelen" oij escadrons toestroomen naar de nieuwe partij? CONTACT MET DE CHRISTELIJKE PARTIJEN Uit een artikel van „Het Huisgezin", onder bovenstaanden titel Het is natuurlijk prachtig, dat wij (katho lieken) straks kunnen verkondigen dat wij voor zoover menschen dit kunnen zeggen de oplossing van het vraagstuk, dat onzen tijd benauwt, hebben gevonden. Maar, indien wij voor die oplossing geen medestanders vinden medestanders, die we dan het liefst en het eerst onder de beide christelijke groepen zoeken hebben we nog weinig of niets bereikt. Nu zijn er optimisten, die meenen, dat als wij met onze corporatieve denkbeelden voor het voetlicht treden, legioenen medehelpers uit alle partijen, uit de nieuwe bewegingen en uit de partij loozen ons zullen tegemoet ko men en zich onder onze banier zullen scharen. Gelooft dit niet te vlug: een katholieke banier heeft voor vele andersdenkenden eer een afstootend dan een aantrekkend ver mogen. Daarom is het zaak, indien men een prac- tisch resultaat wil bereiken, andere partijen, met name de christelijke, voor onze inzich ten te winnen en met haar naar den triomf der nieuwe, betere denkbeelden te streven. Niet alleen voor wie politiek bij den dag leeft, maar vooral voor wie in de toekomst nog op een politieke taak, we zeggen liever roeping, rekenen, is het zaak, het contact met de christelijke partijen te herstellen en aan te kweeken. Zelfs al zouden de profeten, die den onder gang van het parlementarisme in zijn tegen- woordigen vorm als zeer nabij voorspellen, gelijk krijgen, dan zal het nog van belang zijn goede betrekkingen met de christelijke partijen te onderhouden, want in de gewich tigste vraagstukken denken wij eender, en wij katholieken vormen nu eenmaal slechts een minderheid. VOOR HET GROOTE GEZIN Het „Limburgsch Dagblad" gelooft, dat de commissie-Romme terecht voorloopig genoegen wil nemen met de instelling van kinderfondsen of -kassen, niet met verplichte maar met be perkt-vrij willige deelneming Het blad schrijft: Wij gelooven, dat de Commissie hier den juisten weg heeft ingeslagen: immers uit de elders opgedane ervaring blijkt duidelijk, dat de gezinstoelage een instelling is, die gelei delijk, maar gestadig in omvang toeneemt, naar gelang de groote gezinnen in aantal ver minderen. „C'est quand elle aura dispara, que nous soutiendrons la familie nombreuse". (Eerst als het verdwenen zal zijn, zullen wij het groote gezin steunen) sprak de afgevaardig,- de van het district „Pas de Calais" de heer Grousseau, in de Fransche Kamer, toen na den wereldoorlog met zijn gruwelijke ont volking van het platteland, eindelijk de ge zinsbescherming krachtig door de Regeering der Republiek ter hand werd genomen. En het valt helaas niet te ontkennen, dat er in dit paradoxaal gezegde een ernstige en droevige waarheid schuilt. Immers zoolang in een land de bevolking jaar in jaar uit met vele duizendtallen toe neemt Nederland had in het afgeloopen decennium een vermeerdering met gemid deld ruim 100.000 zielen per jaar te boeken! toont de openbare meening zich eerder vijandig dan goedgezind ten aanzien van de talrijke families. Maar zoodra het leven niet meer opweegt tegen den dood, zoodra het aantal doods kisten dat der wiegen overtreft, wordt een omkeer ijl de publieke opinie bemerkbaar en leert men den kinderzegen wederom op prijs stellen. En dan komt men er tenslotte zelfs toe, om de moeders van talrijke gezinnen te deco reeren wegens haar groote verdiensten voor volk.en vaderland. Zoo kent men in Frank rijk „la médaille de la maternité franeaise", die in brons wordt toegekend aan moeders van vijf kinderen, in zilver aan moeders van ten minste acht en in goud aan moeders van tien en meer kinderen. Vraagt men ons, of wij bewonderaars zijn van deze zichtbaar te dragen onderscheiding, dan zeggen wij hartgrondig: „Neen!" ln het oude Soest, een der mooiste middel- eeuwsche steden van Westfalen wordt van oudsher de Kerstavond bijzonder plechtig ge vierd. Om 7 uur klinkt van den toren van de „Petrikirche" het door scholieren, metbege- leiding van bazuinen, gezongen „Soester Glo ria", een oud Latijnsch kerklied. Daarna wordt een oud Duitsch kerstlied gezongen en, ter wijl de lantaamtjes van muzikanten en zan gers nog op den toren stralen, worden in de huizen om de kerk de kaarsjes der kerstboo- men aangestoken. Tegen middernacht trekt de menigte, in feestelijke stemming, naar de mooie Wiesenkirche", waar een Kerststuk wordt opgevoerd. Het geeft de Kerstgeschiede nis weer, van de verschijning van den engel bij Maria tot de aanbidding van het Kind door de herders en de koningin. Met brandende kaarsen in de hand trekken de medewerkers door de kerk naar het koor, waar de opvoe ring begint. Brandende kerstboomen vormen den achtergrond. De kaarsen van de kerstboo men vormen den achtergrond. De kaarsen van de kerstboomen en van de spelers zijn het eenige licht in de kerk. Hoe zie ik gaarne de schaapkens aan Die stillekens hupp'lend naar 't stalleke gaan Te groeten het Kindje, het goddelijk Wicht, Dat schreiend en koud in het kribbeke ligt. Een legt er vrijmoedig z'n kopke neer Op 't hard-houten kribje van Jesus, z'n Heer. Terwijl nu het goddelijk handje heel zacht De schaapkens eens streelt over 't wollige vacht Waarom toch die liefde voor schaapkens klein Die d'eersten bij Jesukens krib' mochten zijn?, En eens als een lammeke stil, zonder klacht Heeft Jesus, z'n leven ter slachtbank gebracflfc

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 7