m
t
Cl
8.
(0
MIJN SMOKING.
DE KUNSTRIJDERS.
ROOFOVERVAL.
DE TRUC.
VAN DE DADERS GEEN
SPOOR
DONDERDAG 28 DECEMBER 1933
0-
O—
DE AVONTUREN VAN FELIX DE KAT.
Hoe FeJix een valsehe munter ontmaskerde. 3
trucugt/n, L.
tr^
YYleuxJu yywwma,
3-k. Adb '4 &Z rrujtsk
•iyxxicd.
p*. dUx-t Loooii tk. A&t é&wjJ!?.
'YuzeJi, aJU «w.
<>-
-O-
O—
z
Therèse Groen, dochter van Professor O. Th.
Groen was het mooiste meisje van de stad. Ze
had vioolblauwe oogen, lelieblanke handen,
rose wangen, purperen lippen en bovendien
een bruidsschat van een halve' ton, benevens
linnengoed voor twaalf personen. (Natuurlijk
alleen maar tafellinnen.) Wie behoeft zich nog
te verwonderen, dat ik op' Therèse Groen ra
zend verliefd was Niemand Daarom verwon
derde het ook mij niet, dat op een goeden dag
mijn vriend Jan Steen, de schilder, een verre
naneef van dien wereldberoemde, me als een
zoet geheim meedeelde, dat hijTherèse
Groen liefhad.
„Concurrent!" zei ik eerlijk, zooals ik nu een
maal ben. „Wij zullen dueileeren. Desnoods op
penseel. Ik daag je uit 1"
„Het spijt me I" zei hij. „Maar ik schilder met
tandenstokers en overigens is die liefde voor
Therèse natuurlijk oózin. Ik heb juist gisteren
een schilderij verkocht en nu heeft die burger
lijke halve ton niet de minste aantrekkings
kracht voor me. Laten we over wat anders
praten."
Een paar weken later kwam Jan met een
zeer deemoedig gezicht bij me.
„Ik moet uit dineeren. Toe, leen me je smo
king. Kennis gemaakt met allerliefst meisje.
Zal je de volgende week meer vertellen."
Nu ben ik van nature een goede kerel, maar
ik leen niet graag uit. Daarom had ik Jan een
ouden nagelvijl veel liever cadeau gedaan, dan
hem mijn smoking ook maar voor een uur te
leenen. Maar ja, toen hij me tenslotte bezwoer,
dat zijn levensgeluk van het tijdelijk bezit
van mijn smoking afhing, tóen liet mijn hart
zich vermurwen en ik gaf Jan zijn zin en het
vurig verlangde kleedingstuk.
Hij zou zich meteen maar verkleeden en
ik moet zeggen, dat hij mijn toiletkamer alle
eer aandeed. Na een half uur stond hij keurig
uitgedost vóór me. Ik had het genoegen, te
kunnen constateeren, dat ook mijn mooiste
overhemd en twee paarlen borstknoopen zijn
indrukwekkend aanzien verhoogden.
„Ga heen in vredezei ik en gaf hem mijn
zegen op zijn onderneming.
Den volgenden dag kreeg ik de smoking te
rug. Ze was vrijwel onbeschadigd en zag er
volstrekt niet naar uit, alsof een paar uur
geleden ienfand zich daarin had verloofd.
's Zondags liep ik in het park en zag daar
opeens Jan Steen aankomenstevig gearmd
met Therèse Groen. Ik kon mijn oogen niet
gel oo ven.
„Mijn bruid I" stelde de vlegel brutaal voor.
Ik zou zijn omgevallen, wanneer er niet een
bank gestaan had, waarop mijn wankelend li
chaam neerzonk.
„Excuseer me een oogenblik!" zei Jan en
stevende op een paar kennissen af, zoodat ik
jpet de gelukkige bruid alleen bleef.
„Therèse, mijn droom en mijn verlangen,
mijn muzeTherèse, hoe heb je me dat
kunnen aandoen
Zij haalde haar schouders op. Ik zag nu
voor het eerst, hoe hoekig zij waren.
„Ik heb zoo juist aan Jan Steen mijn jawoord
gegeven. Dacht je soms, dat ik me door een
zeker iemand voortdurend om den tuin laat
leiden I
„Wat!? Ik zou Therèse om den tuin'hebben
geleid Onmogelijk I"
„Ik heb je driemaal uitgenoodigd voor een
diner! Je hebt het zelfs niet eens noodig ge
vonden het af te zeggenToen ik Jan er naar
vroeg, grinnikte hij en zei alleen: „O, ja, die
mannen"
„Jan Steen!?"
„JaHij zou je de uitnoodiging overbrengen,
maar jij hebt niet eens"
„Jan Steen
Daar kwam hij juist aan. Hij had de laatste
woorden van ons gesprek opgevangen.
„Jazei hij grijnzend. „Het had immers toch
geen doel, je de invitatie van Treesje over te
brengen Je hebt, voor zoover ik weet, maar
één smoking, en die had ik noodig"
Ik heb met Jan alle relatie verbroken. Maar
tevoren had ik nog vastgesteld, dat Therèse
Groen volstrekt geen vioolblauwe oogen, rose
wangen en purperen lippen had. Haar ziel was
even valsch als het purper en de rozen.
[NADRUK VERBODEN.]
W. S.
De weg naar 't huis.
Den weg naar 't huis,
Waar moeder woont,
Vergeet dien nooit, mijn jongen,
Waar ongezocht gebeden wordt
En zachtjes wordt gezongen.
Den weg naar 't huis
Waar vader woont
En die je juist zal raden
Wanneer je soms berouw gevoelt
Door minder goede daden.
Die weg naar huis
Voert langs een Kruis
En het verweerde kerkje,
Het doodenhofje er om heen
En hier en daar een zerkje.
Dien korten weg
Naar 't ouderhuis
Begin je soms in zuchten
Totdat de voordeur open gaat
En alle zorgen vluchten.
Met overleg
Moet je dien weg
Weer hoopvol gaan betreden,
Wanneer je twijfelt als een kind
Dat eenzaam heeft geleden
Met zak en pak
Naar 't welkom dak
Voor biechten en voor leeren,
Die weg naar 't goede ouderhuis.
Het is de wegdes Heeren.
J. H. SPEENHOFF.
Voor ernstige «o zangrijke toonzetting aan
bevolen.
Mies Relders stortte haar hart uit tegenover
haar boezemvriendin:
„Moet je hooren, Bep, ik weet me geen raad.
Van den zomer, toen het nog maar zóó zóó
tusschen Walter en mij was, heb ik me eens
laten ontvallen, dat ik uitstekend kon schaatsen
rijden. Nou, daar weet je alles van, Bep, ijs en
ik, dat zijn er twee, maar och, dat was zoo'n
soort bravour-lerugentje van me, het kwam toe
vallig ter sprake, en Walter zei toen, dat-ie die
IJsclub hier zoo gezellig vondt, dat je als jonge
lui er zoo Ongedwongen met elkaar kon omgaan,
en zoo meer, en ik met m'n ellendige opschep
perij heb hem toen voorgelogen, dat ik er dol op
was, dol op rijden, dat ik een heele matador
wasbuitenwaarts, beentje-overallemaal
een peuleschilletje.. en zoo. En nou, en
nou.
„Ja, Mies, en nou
„En nou zegt-ie me warempel vanmorgen, dat
hij zich morgenavond vrijgemaakt heeft, en of
ik hem treffen wou op de club; hij heeft nog
tot half acht dienst, en om tijd te sparen, zou
hij me niet eerst komen afhalen, maar recht
streeks van kantoor naar de club gaan, en daar
zouden we elkaar dan treffen. En dan, Bep,
dan.komt het uit; dan komt het uit, Bep
ik kan er niet eens op staan. Wat moet dat nou
toch, Bep! Bep dan toch!"
„Ja, meid, dan kan ik je eigenlijk ook niet
veel helpendat is te zeggen, overal is raad
op."
„Wat dan, Bep, wat zou ik dan doen?"
„Wel, kind, je belt hem eenvoudig morgen
avond om zeven uur op, dat. je niet lekker bent,
zware kou, griep...."
„Nooit, dat nooit! En Walter met andere
meisjes gaan rijden? Nooit!"
„Dan is het eenige middel, Mies, dat je 't on
middellijk gaat leeren."
„In één, in anderhalven dag? Dat kan toch
niet, Bep!"
„Alles kan, als je maar wilt!"
Daarop begaven de vriendinnen zich gezamen
lijk naar den naastbijgelegen schaatsenwinkel, en
kochten er ieder een paar schaatsen, de beste,
die er te krijgen waren.
Gemakkelijke, meneer, erg gemakkelijke
schaatsen moeten het zijn," zei Mies, „niet van
die hooge, maar smalle ijzers, vooral laag bij
den grond, laag bij het ijs, en flinke, breede
stukken hout opzij, waar je een degelijken
steun aan hebt onder je voeten, en breede rie
men, en laóg, meneer, vooral laag bij het ijs!"
„Deze Oud-IJlster kan ik u recommandeeren,
dame, ze rijden buitengewoon prettig."
Van den schaatsenwinkel lieten ze zich met
een taxi naar een ver buiten de stad gelegen
weiland brengen, en daar begonnen ze op een
eenzaam slootje hun evoluties op de gladde
ijzers. Ze zouden elkaar wel helpen, nietwaar,
met z'n tweeën ging het altijd zooveel gemak
kelijker, je hield mekaar stevig vast, en durven
moest je, vooral niet bang zijn, uitslaan, flink,
links rechts, links rechtsEn er stond voor
Mies zooveel op het spelMaar het werd
veel moeilijker dan in het oude fabeltje van den
blinde, die den lamme helpen zou, want ze
leken beiden wel lam en blind tegelijk, en na
herhaalde valpartijen op en tegen elkaar zaten
ze tenslotte hulpeloos, ziels-ongelukkig aan den
rand van de sloot in een eenzaam, verlaten
weiland.
Bep dan toch! Ging het toch maar dooien,
'k Geef honderd gulden aan de armen, als het
vanavond nog pijpestelen regent!"
Maar het ging niet dooien en niet regenen,
het bleef vriezen, dat het kraakte, en den
volgenden morgen en den volgenden middag
wéér sloegen de vriendinnen met ware doods
verachting aan den slag, en tegen het vallen
van den avond was het dan toch zóó ver, dat
Mies tenminste zonder ondersteuning van Bep
op haar schaatsen kon blijven staan.
„Je moet vooral niets laten merken, Mies.
Je laat je schaatsen eenvoudig aanbinden, en
als het zoo ver is, neemt Walter je vanzelf onder
den arm, en Je zult eens zien, hoe zalig je dan
over het ijs heen zwiert. Zoo'n man staat zoo
veel steviger op z'n beenen dan wij, en je
zweeft en zwaait met het grootste gemak aan
zijn arm door de menschen heen."
„Bep, ik kan dat ellendige gevoel niet van me
afzetten, dat ik als een hulpeloos wicht me door
Walter moet laten meeslepen; 't 'is een gevoel
of ik verder heel m'n leven lang als een blok
aan zijn been zal blijven...."
„Kom, kom. Mies, 't zal best meevallen, flink
zijn, doorbijten.... Wat is dèt nou! Huilen?
Ik ben er vanavond ook, en je zult eens zien,
hoe gezellig het nog wordt."
Toen Mies dien avond om tien uur Bep in
de tent van de IJsclub even onder vier oogen
kon spreken, viel ze haar vriendin van vreugde
bijna om den hals:
„O, Bep, je moest» eens weten, wat Walter
toch een schat van een man is. Hij bemerkte
direct, dat ik tegen het rijden wel wat öpzag.
Met geen enkel woord heeft hij ervan gerept,
dat ik van den zomer zoo opgeschept had. Maar
toen hij zag, dat ik er eigenlijk niet veel zin
in had, bleef hij er tactvol over heenpraten; we
dronken een kop thee en nog een grogje, en
hij liet in zijn praten doorschemeren, dat het
hem niet zoozeer om dat schaatsenrijden maar
hoofdzakelijk om mijn gezelschap te doen was.
En daar heeft die goeie lobbes nog wel z'n
fluweelen kunstrij-pakje voor aangetrokken!"
„Je bent een boffer, Mies, je mag de armen
ondanks de vorst toch wel eens extra bedenken!"
En dat deed Mies ook. Maar toen om twaalf
uur de IJsclub-bel het sluitingssein gaf, viel er
een looden last van Walters hart, want die
goeie lobbes met z'n fluweelen kunstrij-pakje
had nog nooit een schaats onder zijn voeten
gehad.
Kerstmis bij de familie Dollfuss; de kleine Evie en Bubie vermaken zich onder
het oog van papa met de onder den Kerstboom gevonden geschenken.
(Nadruk verboden.)
HAJO.
Met een geeuw keek Jimmy Brown, kassier
van de New Shortlandbank, op van z'n werk,
terwijl z'n oogen dwaalden in de richting van
de groote klok boven de deur van het bank
gebouw.
,'t Wil niet erg, vandaag, hè?" begon Walker,
z'n collega, terwijl hij langzaam de stapeltjes
bankpapier verschoof, „d'r zit geen gang in.,
't is net of die klok stilstaat".
Jimmy geeuwde opnieuw doch gaf geen ant
woord.
,D'r moest eens wat gebeuren!" vervolgde
Walker, belust op een praatje.
Jimmy haalde z'n schouders op.
„Wat zou er nu kunnen gebeuren?" meende
hij dan sarcastisch, „d'r gebeurt toch nóóit iets!
Zelfs geen promotieen een salarisverhoo-
ging is al een evenement van je welste!"
Walker lachte. Jimmy scheen niet erg ge
luimd. Tóch waagde hij nog een poging.
„D'r zou anders best eens een roofoverval of
zoo kunnen gebeu
Een plotseling hevig rumoer brak z'n zin af.
Vijf, zes gemaskerde kerels drongen het
kleine kantoorgebouw binnen, hun revolvers
dreigend op het personeel gericht.
Een paniek was het gevolg.
Alles schreeuwde en brulde door elkaar,
maar binnen een tèl stonden de employé's met
hun handen omhoog, de dingen af te wachten
die zouden gebeuren.
Eén der mannen trad op Jim toe.
„De geldtrommel!'' eischte hij.
Op dat moment verloor Jimmy z'n zelfbe-
heersching. Met een snelle beweging, die de
man niet kon verhinderen, had ook hij z'n
revolver getrokken, waarmee hij ter waarschu
wing twee maal achtereen snel in de lucht
schoot. Het werd een geweldig tumult, waar
door de aandacht van vele voorbijgangers op
straat werd getrokken.
Haastig verlieten de mannen het bankge
bouw, doch even voordien kreeg Jimmy nog
een geweldigen slag tegen het hoofd, die hem
een oogenblik deed duizelen.
Buiten was intusschen de politie gearriveerd,
die vier van de kerels had kunnen arrestee
ren, terwijl nog één of twee bleken te zijn
ontkomen.
Toen de eerste en ergste drukte voorbij was,
heerschte een opgewonden stemming in het
gebouw. Om het hardst werd Jimmy geprezen
om zijn moedig gedrag. Dan opeens echter
uitte hij een luiden kreet.
„De trommel!" gilde hij, „de geldtrommel!"
Inderdaad.... de trommel bleek te zijn ver
dwenen. Een bedrag van dertig-duizend gulden
ruim, werd vermist!
„Dat moet gebeurd zijn, toen ik dien slag
op m'n hoofd heb gekregen", oordeelde Jim
verontwaardigd, terwijl hij zich het gebeurde
erg scheen aan te trekken.
„Als die politie nu maar een secónde eerder
was gekomen!" meende hij tot Walker.
Deze grinnikte: „Nu!" meende hij dan, Jim
aankijkend, „nu is d'r wat gebeurd, en goed
ook!"
„Lach er niet om!" snauwde Jim, kan mij
m'n baantje kosten!"
„Nu, zoo'n vaart zal 't wel niet loopen!" oor
deelde Walker optimistisch. „Ze vinden 't geld
heusch wel terug. Ze hebben vier van de zes
kerels, dus...."
„Ik twijfel eraan!" vond Jimmy, die graag
alles van de donkerste zijde bezag; dan her
haalde hij voor de zooveelste maal aan den
inspecteur van politie, hoe alles precies was
geschied-
Toen hij dien avond thuis kwam, vond hij tot
z'n grenzelooze verbazing op z'n kamer vier
heeren!
Het waren de directeuren van de bank,
Walker, z'n collega eneen vreemde!
„In naam der wet!" klonk het in z'n ooren
en even later voelde hij het koude staal om z'n
polsen sluiten.
Jimmy verbleekte.
„Maar.... dat isbegon hij, doch snel
viel Walker hem in de rede.
„Schei maar uit, kerel. Je hebt het verloren,
't Spijt me, want ik vond je een patente kerel!
Ik zei je toch vanmiddagze zullen het geld
wel vinden en., ze heben het gevonden!"
Jim hijgde.
Eén der directeuren was intusschen opge
staan, ontsloot een kast en plaatste een klei
nen geldtrommel op tafel.
„Alsjeblieft!" meende hij, „het bewijs! Je
hebt het handig ingepikt, Brown, heel handig,
hoor. Om de aandacht van je af te leiden door
middel van een gefingeerden roofoverval,
maarje had iets vergeten, zooals iedere
misdadiger iets vergeet!"
„Hebben ze gekletst?" vroeg Jimmy woe
dend.
„Nee!" vervolgde de ander, „je collega's heb
ben niet gekletstzij die gevangen geno
men zijn, zouden wellicht rustig hun straf
hebben uitgezeten voor die onnoozele twee
duizend pop, maar..;., je had vergeten, Brown,
dat niet alle menschen zich door een plotse
linge catastrophe laten overweldigen, maar dat
er ook nog zijn, die hun oogen de kost geven.
En zoo zag Walker, op het moment, dat de
gemaskerde mannen binnenkwamen en ieder
een z'n aandacht op hen bepaalde, dat de geld
trommel al niet meer op de lessenaar stond!"
Walker lachte.
„Een goed gefingeerde roofoverval. Maar,
het is niet gelukt. En je zult voorloopig geen
gelegenheid krijgen het nog eens over te doen
zonder die gemaakte fout!"
(Nadruk verboden).
X
G. B.
De dooden verrijzen.
Uit een krantenbericht: „Donderdag j.l. is hij
voor 't eerst te bed gebleven om daarvan niet
meer levend op te staan".
-O-
Compliment.
„Dame, u zingt als een sirene!"
„Werkelijk?"
„Ja, maar als die van de fabriek hierover."
Kinderlogica.
„Moeder," vraagt Miep, „is Sinterklaas ook
zoo klein geweest net als ik?"
„Ja zeker, meisje.'
Miep denkt even na, en vraagt weer: „Moeder,
wie was toen Sint Nicolaas?"
Ook logisch.
„Wat, den heelen zomer ben Jij aan zee ge
weest! En dat kan jij je in dezen slechten tijd
permitteeren?"
„Juist daarom; ik heb getracht m'n hoofd
boven water te houden."
De trein naderde de Belgisch-Nederlandsche
grens.
In een tweede klasse coupé bevonden zich
een heer en een dame, die tot op dit oogenblik
weinig of geen notitie van elkaar genomen
hadden; een paar maal had de heer gepoogd
door middel van een opmerking over het weer
en het gestadig afnemend reizigersvervoer een
gesprek aan te knoopen, doch was hierin door
de zeer korte antwoorden van zijn reisgenoote,
die aan duidelijkheid niets te wenschen over
lieten, volkomen gefaald.
Het kon den reiziger gedurende het verdere
verloop van de reis echter niet ontgaan zijn,
dat de dame, naarmate de nog af te leggen af
stand tot het douane-station geringer werd, ge
stadig meer toenemende blijken van nervosi
teit aan den dag legde, en op een gegeven
oogenblik met een nobele afschuiving van
opgekomen wrokgevoelens over de betoonde
afwijzende houding van zijn reisgenoote
richtte hij nogmaals, ditmaal vrij nadrukkelijk
en met een zekere vertrouwelijkheid in zijn
stem, het woord tot haar:
„Het wil mij voorkomen, dame, dat U zich
over iets ongerust maakt. Is het wellicht in ver
band met de op handen zijnde grens-contróle?
Sta mij toe, dat ik U in dit geval een kleinen,
wellicht practischen wenk geef. Tk ben een oude
rot in het verschalken der grensbeambten en
U kunt me volkomen vertrouwen.. Ik verzeker
U op eerewoord, dat U er in ieder geval geen
schade door zult lijden. Zeg U het maar gerust,
wat is het?"
De dame weifelde nog een oogenblik, keek
haar reisgenoot nogmaals onderzoekend aan, en
scheen toen plotseling een besluit genomen te
hebben. Zij nam haar koffer uit het bagage-net,
opende deze en haalde onder wat lijfgoed en
toiletben oodigdheden een vrij groote hoeveel
heid kostbare Brusselsche kant tevoorschijn.
„Dit is het, meneer."
„Op die manier gaat het U waarschijnlijk een
hoop geld kosten, dame, en me dunkt, daaraan
is te ontkomen. Neem U een goeden raad van
me aan, U heeft er nog juist den tijd voor. De
n toilette is aan het eind van den corridor, wik
kel het kant om uw middel. Honderd tegen
één zult U ongehinderd de controle passeeren,
uw slankheid zal U te pas komen."
De dame bedacht zich niet langer, ze verliet
de coupé met medeneming van haar smokkel
waar, en kwam na enkele minuten wederom
terug. Haar reisgenoot verzekerde haar, dat
haar figuur in geen enkel opzicht opvallende
afwijkingen vertoonde, hij stelde haar gerust
met de opmerking, dat dames over het alge
meen hoogst zelden aan den lijve gefouilleerd
werden, dat de douane speciaal aan dit grens
station er voor bekend stond erg oppervlakkig
te werk tè gaan en zoo meer, en, toen de trein
tot stilstand gebracht was, zei hij nog:
„Maak vooral niet ongerust, het komt
prachtig in orde. Straks, aan den anderen kant,
zullen we er samen om lachen, het is zóó achter
den rug".
Tot den ambtenaar, die zijn koffers aan een
grondig onderzoek onderwierp, antwoordde de
heer nogmaals op diens driemaal herhaalde
vraag:
„Neen, ik heb niets te declareeren En U kunt
zich den tijd, dien U nutteloos aan het door
snuffelen van mijn bagage besteedt, ook op
meer doeltreffende wijze ten nutte maken."
„U bedoelt?"
„Het is mijn gewoonte niet, een ander het
werk uit de handen te nemen, en de staat be
zoldigt mij ook niet voor het geven van aan
wijzingen omtrent smokkelwaar, maar ik heb
persoonlijke redenen om een vrouw van repliek
te dienen voor een poets, die ze mij onlangs
in gezelschap van een groot aantal dames en
heeren gebakken heeft en waardoor ze mij in
een stampvol restaurant een uiterst belachelijk
figuur liet slaan De finesses doen hier niets
terzake en ik wil slechts revanche nemen. Maar
die dame in het bruin, daarginds aan de derde
tafel, heeft met vrij groote zekerheid Brus
selsche kant onder haar kleeding verborgen."
De douane-beambte keek in de richting van
de hem aangeduide dame, gaf den heer een
wenk van verstandhouding, en voorzag met zijn
krijtje diens koffers met het merkteeken voor
„vrijgeven". i
De formaliteiten waren achter den rug, de
reizigers hadden hun plaatsen wederom inge
nomen, en de trein zette zich in beweging.
In de tweedeklasse-coupé was de atmosteer
op het hoogste gespannen. De dame vertoonde
een graad van nervositeit, welke ieder oogen
blik tot uitbarsting kon komen, en haar woe
dende blikken troffen herhaalde malen als blik
semflitsen de lachende oogen achter de glin
sterende brilleglazen van haar medereiziger.
Deze echter haalde bedaard zijn portefeuille
te voorschijn en zei zakelijk:
„Ik heb u op eerewoord verzekerd, dame, dat
u in geen geval schade zoudt lijden. Hoe hoog
is het bedrag van de boete?"
De dame noemde het getal.
„Juist, en vanzelfsprekend met inbeslagname
van uw mooie kantwerk. Hoe hoog was het
bedrag van uw inkoop?"
De dame noemde andermaal een getal.
„Dan mag ik u dit, tezamen met een kleine
vergoeding voor de doorgestane emoties, wel
restitueeren. Ik heb mij niet vergist, toen ik
van de veronderstelling uitging, dat u wellicht
de een of andere kleinigheid voor het oog der
douanen zoudt willen verbergen. En het was
slechts mijne bedoeling, hiermede de aandacht
der beambten van mijzelf af te leiden. Ik heb
namelijk voor een slordige twee ton aan bril-
lanten bij me."
Nadruk verboden.)
HAJO.
CLasn cAiyyl covlxLcC Qj~r\, Ot-Ö-öh
lAtvn. -btX tasu,
t/yu
'Yvuftrv. TnQ-C-lvt
OJih U <vioq ce/vvrnouxd
yn&rUL crj-ufn cU>e£,ób
't Stond vetgedrukt in de „Graphic" boven
't relaas van een brutalen bankoverval in New
Street. Vier of vijf (de bankbeambten spraken
elkaar hieromtrent hardnekkig tegen) vier of
vijf, tot aan de tanden gewapende bandieten,
waren op klaarlichten dag de bank binnen
gedrongen. Twee hunner hielden de bezoekers
in bedwang, waarvan er één ernstig aan den
rechterarm werd verwond, omdat hij niet
direct aan 't „handen op" had voldaan. Twee
plunderden de bank, nadat ze, om een voor
beeld te stellen, den kassier meedoogenloos
overhoop geschoten hadden. De vijfde zou dan
bij de deur op wacht gestaan hebben. Zóó was
de lezing van 't meerendeel der verschrokken
beambten. Daartegenover beweerden twee
anderen, dat er van 'n vijfde persoon geen
sprake was geweest
Mac Ondry, chef der crimineele politie
lachte in zijn korten baard.
Die vijfde was er niet geweest en feitelijk
toch ook weer wel.
Hij zélf was de vijfde geweest.
Nauwelijks een minuut na den overval der
vier roovers, was hij toevallig de bank in
gestapt om z'n deposito te vergelijken; 't was
toen 10 over twee. Onmiddellijk had hij post
gevat aan de deur, zijn hoed diep in de oogen
gedrukt, in iedere hand 'n geluidlooze brow
ning.
Eén der bandieten op hem toegetreden, had
geen gelegenheid „handen op" te zeggen.
Met den kolf van z'n browning sloeg Mac
'm neer in 'n hoek. zonder dat de schurk 'n
kik gegeven had. Nóg 'n minuut en hij had
pet, masker en rooden das van den boef om
gedaan en liep er zélf mee getooid grimmig
door de hal....
Slechts twee bezoekers hadden 't geval ge
zien maar waren te verbouwereerd (of te slim)
om 'n kik te geven
Wéér 5 minuten later stapte 't viertal in 'n
fijne limousine, die direct voortsnelde.
Mac's plaats was naast den chauffeur. Hij
zei niets, bromde nu en dan wat, als antwoord,
rookte hard aan z'n sigaret. Niemand zei iets.
Na 'n kwartier hield de wagen stil voor
„de gele lampion", in de Chineezenwijk. De
chauffeur en de twee anderen schoven er vlug
naar binnen en gaven Mac 'n teeken hen te
volgen. Hij knikte. Tot hiertoe was alles in
orde.
Even zag hij om zich heen naar politie,
doch direkt gaf-ie dat op, wetend, dat politie
hier niets vermocht, althans nu niet!
In de kroeg tredend zag hij meer dan twintig
ongure types, waarvan hij er met één oog
opslag verscheidene kon thuis brengen.
Hij liep door 't café, dwars langs "n rij
tafels, ging 'n deur binnen, die naar achter
voerde. Koelbloedigheid was z'n voornaamste
hoedanigheid, en die kwam hem nu van pas.
Z'n „helpers" zaten reeds aan 'n fikschen
borrel Nog 'n deur, 'n gang, weer 'n deur,
'n heiningMac stond buiten. Een voorbij
stuivende taxi bracht 'm thuis.
Intusschen had de politie de bank afgezocht,
de getuigen ondervraagd en den bewusteloozen
bandiet naar 't bureau gebracht, om te ver-
hooren. Nadat de indringer was bijgekomen,
probeerde men hem te ondervragen. Er was
echter geen stom woord uit hem te krijgen,
behalve de heftige verklaring, dat hij on
schuldig was en totaal nergens van wist.
Toch hield de politie den man in voorloopige
bewaring.
Toen Mac zijn taxi verlaten, en z'n woning
betreden had, telefoneerde hij naar z'n besten
vriend, Buldy, hoofdcommissaris van 't district,
waaronder „de gele Lampion" gerekend werd.
Een uur nauwelijks, nadat Mac de kroeg als
misdadiger aan de achterzijde verlaten had,
kwam hij er aan de vóórzijde weer binnen,
gevolgd door 12 man politie, boys van 't zwaar
ste kaliber.
Twaalf man onder leiding van Buldy, hadden
de Lampion" van alle zijden afgezet. Mac
had grooter tegenstand verwacht. De „heeren"
waren te verbouwereerdDe heele bende
(inclusief de buit) arriveerde in 6 gesloten
politieauto s aan het hoofdbureau en werd
stevig ingesloten, (exclusief den buit natuur
lijk)
De klok wees juist vier uur. Om half vijf
hing t avondblad van dien dag, als gewoonlijk
voor de ruiten van de „Graphic" en verslonden
de lezers 't sensationeele bericht met 't vette
opschrift:
VAN DE DADERS GEEN SPOOR!
Mac Ondry lachte in zijn puntbaard, toen
hij zich tusschen de heftig redeneerende lezers
had gewerkt en 't relaas las. En de omstanders
hadden er geen flauw vermoeden van, dat de
dubieuze vijfde man, in hun midden stond
en genoot va nde gissingen, die rondom hem
werden gemaakt
(Nadruk verboden.)
S.K.
Discreet.
„Jo, kan jij discreet zijn?"
„Als een graf!"
„Goed dan, leen mij honderd gulden, maar
spreek er met niemand over."
„Wees gerust kerel, ik doe al alsof ik niets
gehoord heb."
Honoraria.
„Jelui chirurgen zijn veel te duur ,de gewone
dokters zijn veel billijker."
„Dat is nog al begrijpelijk, een gewone dokter
houdt een patiënt soms z'n leven lang, terwijl
wij chirurgen hem vaak binnen een paar mi
nuten verliezen."
Nu de Weeshuizen niet meer
in trek zijn.
Gelezen in „Vraag en Aanbod":
„Veghel: Bouw drie woonhuizen en een pak
huis voor kinderen...."
-O-
Kenteeken.
„Moeder heeft een kindje gekregen!"
,,'n Jongen of 'n meisje?"
,0, een meisje, want ik heb gezien hoe 't
heelemaal gepoederd werd."
Slecht voorteeken,
„Hans zegt me iederen avond hoe mooi en
hoe lief hij me vindt."
„En met zoo'n man zou jij willen trouwen,
die je nu al wat voor liegt?"