m t Cl 8. (0 MIJN SMOKING. DE KUNSTRIJDERS. ROOFOVERVAL. DE TRUC. VAN DE DADERS GEEN SPOOR DONDERDAG 28 DECEMBER 1933 0- O— DE AVONTUREN VAN FELIX DE KAT. Hoe FeJix een valsehe munter ontmaskerde. 3 trucugt/n, L. tr^ YYleuxJu yywwma, 3-k. Adb '4 &Z rrujtsk •iyxxicd. p*. dUx-t Loooii tk. A&t é&wjJ!?. 'YuzeJi, aJU «w. <>- -O- O— z Therèse Groen, dochter van Professor O. Th. Groen was het mooiste meisje van de stad. Ze had vioolblauwe oogen, lelieblanke handen, rose wangen, purperen lippen en bovendien een bruidsschat van een halve' ton, benevens linnengoed voor twaalf personen. (Natuurlijk alleen maar tafellinnen.) Wie behoeft zich nog te verwonderen, dat ik op' Therèse Groen ra zend verliefd was Niemand Daarom verwon derde het ook mij niet, dat op een goeden dag mijn vriend Jan Steen, de schilder, een verre naneef van dien wereldberoemde, me als een zoet geheim meedeelde, dat hijTherèse Groen liefhad. „Concurrent!" zei ik eerlijk, zooals ik nu een maal ben. „Wij zullen dueileeren. Desnoods op penseel. Ik daag je uit 1" „Het spijt me I" zei hij. „Maar ik schilder met tandenstokers en overigens is die liefde voor Therèse natuurlijk oózin. Ik heb juist gisteren een schilderij verkocht en nu heeft die burger lijke halve ton niet de minste aantrekkings kracht voor me. Laten we over wat anders praten." Een paar weken later kwam Jan met een zeer deemoedig gezicht bij me. „Ik moet uit dineeren. Toe, leen me je smo king. Kennis gemaakt met allerliefst meisje. Zal je de volgende week meer vertellen." Nu ben ik van nature een goede kerel, maar ik leen niet graag uit. Daarom had ik Jan een ouden nagelvijl veel liever cadeau gedaan, dan hem mijn smoking ook maar voor een uur te leenen. Maar ja, toen hij me tenslotte bezwoer, dat zijn levensgeluk van het tijdelijk bezit van mijn smoking afhing, tóen liet mijn hart zich vermurwen en ik gaf Jan zijn zin en het vurig verlangde kleedingstuk. Hij zou zich meteen maar verkleeden en ik moet zeggen, dat hij mijn toiletkamer alle eer aandeed. Na een half uur stond hij keurig uitgedost vóór me. Ik had het genoegen, te kunnen constateeren, dat ook mijn mooiste overhemd en twee paarlen borstknoopen zijn indrukwekkend aanzien verhoogden. „Ga heen in vredezei ik en gaf hem mijn zegen op zijn onderneming. Den volgenden dag kreeg ik de smoking te rug. Ze was vrijwel onbeschadigd en zag er volstrekt niet naar uit, alsof een paar uur geleden ienfand zich daarin had verloofd. 's Zondags liep ik in het park en zag daar opeens Jan Steen aankomenstevig gearmd met Therèse Groen. Ik kon mijn oogen niet gel oo ven. „Mijn bruid I" stelde de vlegel brutaal voor. Ik zou zijn omgevallen, wanneer er niet een bank gestaan had, waarop mijn wankelend li chaam neerzonk. „Excuseer me een oogenblik!" zei Jan en stevende op een paar kennissen af, zoodat ik jpet de gelukkige bruid alleen bleef. „Therèse, mijn droom en mijn verlangen, mijn muzeTherèse, hoe heb je me dat kunnen aandoen Zij haalde haar schouders op. Ik zag nu voor het eerst, hoe hoekig zij waren. „Ik heb zoo juist aan Jan Steen mijn jawoord gegeven. Dacht je soms, dat ik me door een zeker iemand voortdurend om den tuin laat leiden I „Wat!? Ik zou Therèse om den tuin'hebben geleid Onmogelijk I" „Ik heb je driemaal uitgenoodigd voor een diner! Je hebt het zelfs niet eens noodig ge vonden het af te zeggenToen ik Jan er naar vroeg, grinnikte hij en zei alleen: „O, ja, die mannen" „Jan Steen!?" „JaHij zou je de uitnoodiging overbrengen, maar jij hebt niet eens" „Jan Steen Daar kwam hij juist aan. Hij had de laatste woorden van ons gesprek opgevangen. „Jazei hij grijnzend. „Het had immers toch geen doel, je de invitatie van Treesje over te brengen Je hebt, voor zoover ik weet, maar één smoking, en die had ik noodig" Ik heb met Jan alle relatie verbroken. Maar tevoren had ik nog vastgesteld, dat Therèse Groen volstrekt geen vioolblauwe oogen, rose wangen en purperen lippen had. Haar ziel was even valsch als het purper en de rozen. [NADRUK VERBODEN.] W. S. De weg naar 't huis. Den weg naar 't huis, Waar moeder woont, Vergeet dien nooit, mijn jongen, Waar ongezocht gebeden wordt En zachtjes wordt gezongen. Den weg naar 't huis Waar vader woont En die je juist zal raden Wanneer je soms berouw gevoelt Door minder goede daden. Die weg naar huis Voert langs een Kruis En het verweerde kerkje, Het doodenhofje er om heen En hier en daar een zerkje. Dien korten weg Naar 't ouderhuis Begin je soms in zuchten Totdat de voordeur open gaat En alle zorgen vluchten. Met overleg Moet je dien weg Weer hoopvol gaan betreden, Wanneer je twijfelt als een kind Dat eenzaam heeft geleden Met zak en pak Naar 't welkom dak Voor biechten en voor leeren, Die weg naar 't goede ouderhuis. Het is de wegdes Heeren. J. H. SPEENHOFF. Voor ernstige «o zangrijke toonzetting aan bevolen. Mies Relders stortte haar hart uit tegenover haar boezemvriendin: „Moet je hooren, Bep, ik weet me geen raad. Van den zomer, toen het nog maar zóó zóó tusschen Walter en mij was, heb ik me eens laten ontvallen, dat ik uitstekend kon schaatsen rijden. Nou, daar weet je alles van, Bep, ijs en ik, dat zijn er twee, maar och, dat was zoo'n soort bravour-lerugentje van me, het kwam toe vallig ter sprake, en Walter zei toen, dat-ie die IJsclub hier zoo gezellig vondt, dat je als jonge lui er zoo Ongedwongen met elkaar kon omgaan, en zoo meer, en ik met m'n ellendige opschep perij heb hem toen voorgelogen, dat ik er dol op was, dol op rijden, dat ik een heele matador wasbuitenwaarts, beentje-overallemaal een peuleschilletje.. en zoo. En nou, en nou. „Ja, Mies, en nou „En nou zegt-ie me warempel vanmorgen, dat hij zich morgenavond vrijgemaakt heeft, en of ik hem treffen wou op de club; hij heeft nog tot half acht dienst, en om tijd te sparen, zou hij me niet eerst komen afhalen, maar recht streeks van kantoor naar de club gaan, en daar zouden we elkaar dan treffen. En dan, Bep, dan.komt het uit; dan komt het uit, Bep ik kan er niet eens op staan. Wat moet dat nou toch, Bep! Bep dan toch!" „Ja, meid, dan kan ik je eigenlijk ook niet veel helpendat is te zeggen, overal is raad op." „Wat dan, Bep, wat zou ik dan doen?" „Wel, kind, je belt hem eenvoudig morgen avond om zeven uur op, dat. je niet lekker bent, zware kou, griep...." „Nooit, dat nooit! En Walter met andere meisjes gaan rijden? Nooit!" „Dan is het eenige middel, Mies, dat je 't on middellijk gaat leeren." „In één, in anderhalven dag? Dat kan toch niet, Bep!" „Alles kan, als je maar wilt!" Daarop begaven de vriendinnen zich gezamen lijk naar den naastbijgelegen schaatsenwinkel, en kochten er ieder een paar schaatsen, de beste, die er te krijgen waren. Gemakkelijke, meneer, erg gemakkelijke schaatsen moeten het zijn," zei Mies, „niet van die hooge, maar smalle ijzers, vooral laag bij den grond, laag bij het ijs, en flinke, breede stukken hout opzij, waar je een degelijken steun aan hebt onder je voeten, en breede rie men, en laóg, meneer, vooral laag bij het ijs!" „Deze Oud-IJlster kan ik u recommandeeren, dame, ze rijden buitengewoon prettig." Van den schaatsenwinkel lieten ze zich met een taxi naar een ver buiten de stad gelegen weiland brengen, en daar begonnen ze op een eenzaam slootje hun evoluties op de gladde ijzers. Ze zouden elkaar wel helpen, nietwaar, met z'n tweeën ging het altijd zooveel gemak kelijker, je hield mekaar stevig vast, en durven moest je, vooral niet bang zijn, uitslaan, flink, links rechts, links rechtsEn er stond voor Mies zooveel op het spelMaar het werd veel moeilijker dan in het oude fabeltje van den blinde, die den lamme helpen zou, want ze leken beiden wel lam en blind tegelijk, en na herhaalde valpartijen op en tegen elkaar zaten ze tenslotte hulpeloos, ziels-ongelukkig aan den rand van de sloot in een eenzaam, verlaten weiland. Bep dan toch! Ging het toch maar dooien, 'k Geef honderd gulden aan de armen, als het vanavond nog pijpestelen regent!" Maar het ging niet dooien en niet regenen, het bleef vriezen, dat het kraakte, en den volgenden morgen en den volgenden middag wéér sloegen de vriendinnen met ware doods verachting aan den slag, en tegen het vallen van den avond was het dan toch zóó ver, dat Mies tenminste zonder ondersteuning van Bep op haar schaatsen kon blijven staan. „Je moet vooral niets laten merken, Mies. Je laat je schaatsen eenvoudig aanbinden, en als het zoo ver is, neemt Walter je vanzelf onder den arm, en Je zult eens zien, hoe zalig je dan over het ijs heen zwiert. Zoo'n man staat zoo veel steviger op z'n beenen dan wij, en je zweeft en zwaait met het grootste gemak aan zijn arm door de menschen heen." „Bep, ik kan dat ellendige gevoel niet van me afzetten, dat ik als een hulpeloos wicht me door Walter moet laten meeslepen; 't 'is een gevoel of ik verder heel m'n leven lang als een blok aan zijn been zal blijven...." „Kom, kom. Mies, 't zal best meevallen, flink zijn, doorbijten.... Wat is dèt nou! Huilen? Ik ben er vanavond ook, en je zult eens zien, hoe gezellig het nog wordt." Toen Mies dien avond om tien uur Bep in de tent van de IJsclub even onder vier oogen kon spreken, viel ze haar vriendin van vreugde bijna om den hals: „O, Bep, je moest» eens weten, wat Walter toch een schat van een man is. Hij bemerkte direct, dat ik tegen het rijden wel wat öpzag. Met geen enkel woord heeft hij ervan gerept, dat ik van den zomer zoo opgeschept had. Maar toen hij zag, dat ik er eigenlijk niet veel zin in had, bleef hij er tactvol over heenpraten; we dronken een kop thee en nog een grogje, en hij liet in zijn praten doorschemeren, dat het hem niet zoozeer om dat schaatsenrijden maar hoofdzakelijk om mijn gezelschap te doen was. En daar heeft die goeie lobbes nog wel z'n fluweelen kunstrij-pakje voor aangetrokken!" „Je bent een boffer, Mies, je mag de armen ondanks de vorst toch wel eens extra bedenken!" En dat deed Mies ook. Maar toen om twaalf uur de IJsclub-bel het sluitingssein gaf, viel er een looden last van Walters hart, want die goeie lobbes met z'n fluweelen kunstrij-pakje had nog nooit een schaats onder zijn voeten gehad. Kerstmis bij de familie Dollfuss; de kleine Evie en Bubie vermaken zich onder het oog van papa met de onder den Kerstboom gevonden geschenken. (Nadruk verboden.) HAJO. Met een geeuw keek Jimmy Brown, kassier van de New Shortlandbank, op van z'n werk, terwijl z'n oogen dwaalden in de richting van de groote klok boven de deur van het bank gebouw. ,'t Wil niet erg, vandaag, hè?" begon Walker, z'n collega, terwijl hij langzaam de stapeltjes bankpapier verschoof, „d'r zit geen gang in., 't is net of die klok stilstaat". Jimmy geeuwde opnieuw doch gaf geen ant woord. ,D'r moest eens wat gebeuren!" vervolgde Walker, belust op een praatje. Jimmy haalde z'n schouders op. „Wat zou er nu kunnen gebeuren?" meende hij dan sarcastisch, „d'r gebeurt toch nóóit iets! Zelfs geen promotieen een salarisverhoo- ging is al een evenement van je welste!" Walker lachte. Jimmy scheen niet erg ge luimd. Tóch waagde hij nog een poging. „D'r zou anders best eens een roofoverval of zoo kunnen gebeu Een plotseling hevig rumoer brak z'n zin af. Vijf, zes gemaskerde kerels drongen het kleine kantoorgebouw binnen, hun revolvers dreigend op het personeel gericht. Een paniek was het gevolg. Alles schreeuwde en brulde door elkaar, maar binnen een tèl stonden de employé's met hun handen omhoog, de dingen af te wachten die zouden gebeuren. Eén der mannen trad op Jim toe. „De geldtrommel!'' eischte hij. Op dat moment verloor Jimmy z'n zelfbe- heersching. Met een snelle beweging, die de man niet kon verhinderen, had ook hij z'n revolver getrokken, waarmee hij ter waarschu wing twee maal achtereen snel in de lucht schoot. Het werd een geweldig tumult, waar door de aandacht van vele voorbijgangers op straat werd getrokken. Haastig verlieten de mannen het bankge bouw, doch even voordien kreeg Jimmy nog een geweldigen slag tegen het hoofd, die hem een oogenblik deed duizelen. Buiten was intusschen de politie gearriveerd, die vier van de kerels had kunnen arrestee ren, terwijl nog één of twee bleken te zijn ontkomen. Toen de eerste en ergste drukte voorbij was, heerschte een opgewonden stemming in het gebouw. Om het hardst werd Jimmy geprezen om zijn moedig gedrag. Dan opeens echter uitte hij een luiden kreet. „De trommel!" gilde hij, „de geldtrommel!" Inderdaad.... de trommel bleek te zijn ver dwenen. Een bedrag van dertig-duizend gulden ruim, werd vermist! „Dat moet gebeurd zijn, toen ik dien slag op m'n hoofd heb gekregen", oordeelde Jim verontwaardigd, terwijl hij zich het gebeurde erg scheen aan te trekken. „Als die politie nu maar een secónde eerder was gekomen!" meende hij tot Walker. Deze grinnikte: „Nu!" meende hij dan, Jim aankijkend, „nu is d'r wat gebeurd, en goed ook!" „Lach er niet om!" snauwde Jim, kan mij m'n baantje kosten!" „Nu, zoo'n vaart zal 't wel niet loopen!" oor deelde Walker optimistisch. „Ze vinden 't geld heusch wel terug. Ze hebben vier van de zes kerels, dus...." „Ik twijfel eraan!" vond Jimmy, die graag alles van de donkerste zijde bezag; dan her haalde hij voor de zooveelste maal aan den inspecteur van politie, hoe alles precies was geschied- Toen hij dien avond thuis kwam, vond hij tot z'n grenzelooze verbazing op z'n kamer vier heeren! Het waren de directeuren van de bank, Walker, z'n collega eneen vreemde! „In naam der wet!" klonk het in z'n ooren en even later voelde hij het koude staal om z'n polsen sluiten. Jimmy verbleekte. „Maar.... dat isbegon hij, doch snel viel Walker hem in de rede. „Schei maar uit, kerel. Je hebt het verloren, 't Spijt me, want ik vond je een patente kerel! Ik zei je toch vanmiddagze zullen het geld wel vinden en., ze heben het gevonden!" Jim hijgde. Eén der directeuren was intusschen opge staan, ontsloot een kast en plaatste een klei nen geldtrommel op tafel. „Alsjeblieft!" meende hij, „het bewijs! Je hebt het handig ingepikt, Brown, heel handig, hoor. Om de aandacht van je af te leiden door middel van een gefingeerden roofoverval, maarje had iets vergeten, zooals iedere misdadiger iets vergeet!" „Hebben ze gekletst?" vroeg Jimmy woe dend. „Nee!" vervolgde de ander, „je collega's heb ben niet gekletstzij die gevangen geno men zijn, zouden wellicht rustig hun straf hebben uitgezeten voor die onnoozele twee duizend pop, maar..;., je had vergeten, Brown, dat niet alle menschen zich door een plotse linge catastrophe laten overweldigen, maar dat er ook nog zijn, die hun oogen de kost geven. En zoo zag Walker, op het moment, dat de gemaskerde mannen binnenkwamen en ieder een z'n aandacht op hen bepaalde, dat de geld trommel al niet meer op de lessenaar stond!" Walker lachte. „Een goed gefingeerde roofoverval. Maar, het is niet gelukt. En je zult voorloopig geen gelegenheid krijgen het nog eens over te doen zonder die gemaakte fout!" (Nadruk verboden). X G. B. De dooden verrijzen. Uit een krantenbericht: „Donderdag j.l. is hij voor 't eerst te bed gebleven om daarvan niet meer levend op te staan". -O- Compliment. „Dame, u zingt als een sirene!" „Werkelijk?" „Ja, maar als die van de fabriek hierover." Kinderlogica. „Moeder," vraagt Miep, „is Sinterklaas ook zoo klein geweest net als ik?" „Ja zeker, meisje.' Miep denkt even na, en vraagt weer: „Moeder, wie was toen Sint Nicolaas?" Ook logisch. „Wat, den heelen zomer ben Jij aan zee ge weest! En dat kan jij je in dezen slechten tijd permitteeren?" „Juist daarom; ik heb getracht m'n hoofd boven water te houden." De trein naderde de Belgisch-Nederlandsche grens. In een tweede klasse coupé bevonden zich een heer en een dame, die tot op dit oogenblik weinig of geen notitie van elkaar genomen hadden; een paar maal had de heer gepoogd door middel van een opmerking over het weer en het gestadig afnemend reizigersvervoer een gesprek aan te knoopen, doch was hierin door de zeer korte antwoorden van zijn reisgenoote, die aan duidelijkheid niets te wenschen over lieten, volkomen gefaald. Het kon den reiziger gedurende het verdere verloop van de reis echter niet ontgaan zijn, dat de dame, naarmate de nog af te leggen af stand tot het douane-station geringer werd, ge stadig meer toenemende blijken van nervosi teit aan den dag legde, en op een gegeven oogenblik met een nobele afschuiving van opgekomen wrokgevoelens over de betoonde afwijzende houding van zijn reisgenoote richtte hij nogmaals, ditmaal vrij nadrukkelijk en met een zekere vertrouwelijkheid in zijn stem, het woord tot haar: „Het wil mij voorkomen, dame, dat U zich over iets ongerust maakt. Is het wellicht in ver band met de op handen zijnde grens-contróle? Sta mij toe, dat ik U in dit geval een kleinen, wellicht practischen wenk geef. Tk ben een oude rot in het verschalken der grensbeambten en U kunt me volkomen vertrouwen.. Ik verzeker U op eerewoord, dat U er in ieder geval geen schade door zult lijden. Zeg U het maar gerust, wat is het?" De dame weifelde nog een oogenblik, keek haar reisgenoot nogmaals onderzoekend aan, en scheen toen plotseling een besluit genomen te hebben. Zij nam haar koffer uit het bagage-net, opende deze en haalde onder wat lijfgoed en toiletben oodigdheden een vrij groote hoeveel heid kostbare Brusselsche kant tevoorschijn. „Dit is het, meneer." „Op die manier gaat het U waarschijnlijk een hoop geld kosten, dame, en me dunkt, daaraan is te ontkomen. Neem U een goeden raad van me aan, U heeft er nog juist den tijd voor. De n toilette is aan het eind van den corridor, wik kel het kant om uw middel. Honderd tegen één zult U ongehinderd de controle passeeren, uw slankheid zal U te pas komen." De dame bedacht zich niet langer, ze verliet de coupé met medeneming van haar smokkel waar, en kwam na enkele minuten wederom terug. Haar reisgenoot verzekerde haar, dat haar figuur in geen enkel opzicht opvallende afwijkingen vertoonde, hij stelde haar gerust met de opmerking, dat dames over het alge meen hoogst zelden aan den lijve gefouilleerd werden, dat de douane speciaal aan dit grens station er voor bekend stond erg oppervlakkig te werk tè gaan en zoo meer, en, toen de trein tot stilstand gebracht was, zei hij nog: „Maak vooral niet ongerust, het komt prachtig in orde. Straks, aan den anderen kant, zullen we er samen om lachen, het is zóó achter den rug". Tot den ambtenaar, die zijn koffers aan een grondig onderzoek onderwierp, antwoordde de heer nogmaals op diens driemaal herhaalde vraag: „Neen, ik heb niets te declareeren En U kunt zich den tijd, dien U nutteloos aan het door snuffelen van mijn bagage besteedt, ook op meer doeltreffende wijze ten nutte maken." „U bedoelt?" „Het is mijn gewoonte niet, een ander het werk uit de handen te nemen, en de staat be zoldigt mij ook niet voor het geven van aan wijzingen omtrent smokkelwaar, maar ik heb persoonlijke redenen om een vrouw van repliek te dienen voor een poets, die ze mij onlangs in gezelschap van een groot aantal dames en heeren gebakken heeft en waardoor ze mij in een stampvol restaurant een uiterst belachelijk figuur liet slaan De finesses doen hier niets terzake en ik wil slechts revanche nemen. Maar die dame in het bruin, daarginds aan de derde tafel, heeft met vrij groote zekerheid Brus selsche kant onder haar kleeding verborgen." De douane-beambte keek in de richting van de hem aangeduide dame, gaf den heer een wenk van verstandhouding, en voorzag met zijn krijtje diens koffers met het merkteeken voor „vrijgeven". i De formaliteiten waren achter den rug, de reizigers hadden hun plaatsen wederom inge nomen, en de trein zette zich in beweging. In de tweedeklasse-coupé was de atmosteer op het hoogste gespannen. De dame vertoonde een graad van nervositeit, welke ieder oogen blik tot uitbarsting kon komen, en haar woe dende blikken troffen herhaalde malen als blik semflitsen de lachende oogen achter de glin sterende brilleglazen van haar medereiziger. Deze echter haalde bedaard zijn portefeuille te voorschijn en zei zakelijk: „Ik heb u op eerewoord verzekerd, dame, dat u in geen geval schade zoudt lijden. Hoe hoog is het bedrag van de boete?" De dame noemde het getal. „Juist, en vanzelfsprekend met inbeslagname van uw mooie kantwerk. Hoe hoog was het bedrag van uw inkoop?" De dame noemde andermaal een getal. „Dan mag ik u dit, tezamen met een kleine vergoeding voor de doorgestane emoties, wel restitueeren. Ik heb mij niet vergist, toen ik van de veronderstelling uitging, dat u wellicht de een of andere kleinigheid voor het oog der douanen zoudt willen verbergen. En het was slechts mijne bedoeling, hiermede de aandacht der beambten van mijzelf af te leiden. Ik heb namelijk voor een slordige twee ton aan bril- lanten bij me." Nadruk verboden.) HAJO. CLasn cAiyyl covlxLcC Qj~r\, Ot-Ö-öh lAtvn. -btX tasu, t/yu 'Yvuftrv. TnQ-C-lvt OJih U <vioq ce/vvrnouxd yn&rUL crj-ufn cU>e£,ób 't Stond vetgedrukt in de „Graphic" boven 't relaas van een brutalen bankoverval in New Street. Vier of vijf (de bankbeambten spraken elkaar hieromtrent hardnekkig tegen) vier of vijf, tot aan de tanden gewapende bandieten, waren op klaarlichten dag de bank binnen gedrongen. Twee hunner hielden de bezoekers in bedwang, waarvan er één ernstig aan den rechterarm werd verwond, omdat hij niet direct aan 't „handen op" had voldaan. Twee plunderden de bank, nadat ze, om een voor beeld te stellen, den kassier meedoogenloos overhoop geschoten hadden. De vijfde zou dan bij de deur op wacht gestaan hebben. Zóó was de lezing van 't meerendeel der verschrokken beambten. Daartegenover beweerden twee anderen, dat er van 'n vijfde persoon geen sprake was geweest Mac Ondry, chef der crimineele politie lachte in zijn korten baard. Die vijfde was er niet geweest en feitelijk toch ook weer wel. Hij zélf was de vijfde geweest. Nauwelijks een minuut na den overval der vier roovers, was hij toevallig de bank in gestapt om z'n deposito te vergelijken; 't was toen 10 over twee. Onmiddellijk had hij post gevat aan de deur, zijn hoed diep in de oogen gedrukt, in iedere hand 'n geluidlooze brow ning. Eén der bandieten op hem toegetreden, had geen gelegenheid „handen op" te zeggen. Met den kolf van z'n browning sloeg Mac 'm neer in 'n hoek. zonder dat de schurk 'n kik gegeven had. Nóg 'n minuut en hij had pet, masker en rooden das van den boef om gedaan en liep er zélf mee getooid grimmig door de hal.... Slechts twee bezoekers hadden 't geval ge zien maar waren te verbouwereerd (of te slim) om 'n kik te geven Wéér 5 minuten later stapte 't viertal in 'n fijne limousine, die direct voortsnelde. Mac's plaats was naast den chauffeur. Hij zei niets, bromde nu en dan wat, als antwoord, rookte hard aan z'n sigaret. Niemand zei iets. Na 'n kwartier hield de wagen stil voor „de gele lampion", in de Chineezenwijk. De chauffeur en de twee anderen schoven er vlug naar binnen en gaven Mac 'n teeken hen te volgen. Hij knikte. Tot hiertoe was alles in orde. Even zag hij om zich heen naar politie, doch direkt gaf-ie dat op, wetend, dat politie hier niets vermocht, althans nu niet! In de kroeg tredend zag hij meer dan twintig ongure types, waarvan hij er met één oog opslag verscheidene kon thuis brengen. Hij liep door 't café, dwars langs "n rij tafels, ging 'n deur binnen, die naar achter voerde. Koelbloedigheid was z'n voornaamste hoedanigheid, en die kwam hem nu van pas. Z'n „helpers" zaten reeds aan 'n fikschen borrel Nog 'n deur, 'n gang, weer 'n deur, 'n heiningMac stond buiten. Een voorbij stuivende taxi bracht 'm thuis. Intusschen had de politie de bank afgezocht, de getuigen ondervraagd en den bewusteloozen bandiet naar 't bureau gebracht, om te ver- hooren. Nadat de indringer was bijgekomen, probeerde men hem te ondervragen. Er was echter geen stom woord uit hem te krijgen, behalve de heftige verklaring, dat hij on schuldig was en totaal nergens van wist. Toch hield de politie den man in voorloopige bewaring. Toen Mac zijn taxi verlaten, en z'n woning betreden had, telefoneerde hij naar z'n besten vriend, Buldy, hoofdcommissaris van 't district, waaronder „de gele Lampion" gerekend werd. Een uur nauwelijks, nadat Mac de kroeg als misdadiger aan de achterzijde verlaten had, kwam hij er aan de vóórzijde weer binnen, gevolgd door 12 man politie, boys van 't zwaar ste kaliber. Twaalf man onder leiding van Buldy, hadden de Lampion" van alle zijden afgezet. Mac had grooter tegenstand verwacht. De „heeren" waren te verbouwereerdDe heele bende (inclusief de buit) arriveerde in 6 gesloten politieauto s aan het hoofdbureau en werd stevig ingesloten, (exclusief den buit natuur lijk) De klok wees juist vier uur. Om half vijf hing t avondblad van dien dag, als gewoonlijk voor de ruiten van de „Graphic" en verslonden de lezers 't sensationeele bericht met 't vette opschrift: VAN DE DADERS GEEN SPOOR! Mac Ondry lachte in zijn puntbaard, toen hij zich tusschen de heftig redeneerende lezers had gewerkt en 't relaas las. En de omstanders hadden er geen flauw vermoeden van, dat de dubieuze vijfde man, in hun midden stond en genoot va nde gissingen, die rondom hem werden gemaakt (Nadruk verboden.) S.K. Discreet. „Jo, kan jij discreet zijn?" „Als een graf!" „Goed dan, leen mij honderd gulden, maar spreek er met niemand over." „Wees gerust kerel, ik doe al alsof ik niets gehoord heb." Honoraria. „Jelui chirurgen zijn veel te duur ,de gewone dokters zijn veel billijker." „Dat is nog al begrijpelijk, een gewone dokter houdt een patiënt soms z'n leven lang, terwijl wij chirurgen hem vaak binnen een paar mi nuten verliezen." Nu de Weeshuizen niet meer in trek zijn. Gelezen in „Vraag en Aanbod": „Veghel: Bouw drie woonhuizen en een pak huis voor kinderen...." -O- Kenteeken. „Moeder heeft een kindje gekregen!" ,,'n Jongen of 'n meisje?" ,0, een meisje, want ik heb gezien hoe 't heelemaal gepoederd werd." Slecht voorteeken, „Hans zegt me iederen avond hoe mooi en hoe lief hij me vindt." „En met zoo'n man zou jij willen trouwen, die je nu al wat voor liegt?"

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1933 | | pagina 5