'mim
m
vt
ymr/,
S
FRIESI AND OP ALLER
HEILIGEN.
t
4
i»Ms 4Sp
dokkum.
GESCHIEDENIS, SPROKEN
EN LEGENDEN.
SINT BONIFATIUS.
DE BON IF A TIU S-BRON.
HET GEHEIM VAN DEN KELDER.
Hl
HET ZAKKENDE WATER.
DE CONCLUSIE.
-
Jfrreie jtr***
J&tmm
n 'V-
©ofefeum en fjet raabsel ban ben Eelber.
v.-
U
Het vereenzaamde landHet is heele-
maal in de verstilling van den herfst gevallen.
De onttakelde boomen trekken lange onmeet
bare perspectieven langs de blinkende verlaten
wegen, die hun loop hebben van dorp tot dorp.
In de groenigheid der weiden staan nog trieste
koeien met een nat dek op hun rug, die in een
laatste trage ronde het gras scheren van de
drassige beemden. Een forseh paard, hoog op
zijn pooten tracht in een wilden ren de koude,
die langs de flanken scheert, te ontkomen; een
troep meeuwen is samengekoppeld in een vlak
ke wei.
De slooten en vaarten staan boordevol water,
blinkend tegen de grijsheid van dè lucht. De
wind komt aanvaren van heel ver achter de
De beide vierkante lichtscheppingen aan
weerszijden van de pomp zijn de vensters
van den kelder, waar onder zich het
gewelf bevindt,
flarden van wolken en rimpelt het water tot
driftige kleine gplfjes, dansend in het dorre
oeverriet; de pluimen in brosse halmen kraken
en sidderen met zachte geluiden.
Dan begint in den grijzen verweesden namid
dag de schuine tikkelende val van den regen,
een staccato-dans op de ruiten van den trein
en een kringeling en droppeling op het water
van slooten en vaarten. De trein gaat zijn blin
kenden weg, de stoom slaat laag neer en tuimelt
over de weide, of legt zich smeltend neer op de
gebroken spiegeling van het water.
Het Friesche land van den herfst....
Het oude stadje in het N. O. van Friesland
ligt nu nog in de omhelzing van de vroegere
stadsgrachten. Een klein stadje van 5000 zielen
Het Dokkumerdiep loopt door het stadje heen
en vele grachtjes draaien in het stadje om en
om. De straten zijn er klein en smal, de huizen
veelal laag, met groote ramen en de kap van
groote glimmende dakpannen met de groote
vierkante Friesche schoorsteenen.
Dokkum was vroeger een stad van beteekenis.
Het lag net als Stavoren aan de zee. Zoo wil
len de bewoners het tenminste hebben. En er
bestaan nog platen van, waarop het gezicht van
Dokkum met talrijke torens versierd oprijst uit
de wentelende golven der zee die de hooge
stadsmuren besnoeit. En uit den havenmond va
ren de galjoenen uit met bolle zeilen en een
wapperende vlag. Bij de Kruistochten voer
Dokkum uit met een eigen vloot en van 1585 tot
1614 was Dokkum de zetel der admiraliteit.
Maar zooals van Staveren werd gedicht:
Het blinkend Staveren verviel
zóó had ook van Dokkum kunnen geschreven
worden. De beteekenis van Dokkum ging sinds
de 17e eeuw achteruit. De zee trok verder en
verder weg en het admiraliteitsgebouw werd.
armenhuis.
Wat niet wil zeggen dat Dokkum heden ten
dage een dood stadje is: Rond de stad op het
bolwerk, draaien de molens, die hoog gebouwd
staan in de Friesche lucht, in het Dokkumer
diep liggen de schepen en er is'bedrijvigheid
yan laden en lossen.
Dokkum, zoo'n heel op zich zelf staand stadje
in de vlakten van Friesland, waar de maitre
d'hotel bij de warme kachel, als de nacht en de
duisternis is buitengesloten, achter stevige blin
den en de wollen plooien van gordijnen, oude
verhalen vertelt,
Een van de vele jaartallen uit ons geschiede
nisboek we zijn ze allemaal vergeten op een
paar na is het jaar 755. En dat is een van de
jaartallen, die we zoo goed als niet vergeten.
Het jaartal, dat de H. Bonifatius bij Dokkum
werd vermoord.
En deze gebeurtenis ook gaf aan Dokkum
een bijzondere beteekenis tot op den dag van
vandaag. Niet slechts bij de twee procent ka
tholieken, ook bij de hervormde bevolking leeft
de naam en de faam van dien Heilige.
Een geschiedenis, waar zich omheen een kring
van legenden heeft gevormd, die bij geruchten
van opgravingen en vondsten weer opnieuw
hardnekkig de rondte doen. Temeer daar de
sporen van het katholicisme der middeleeuwen,
de talrijke kloosters, die in Friesland ge
bloeid hebben zoo grondig werden opge
ruimd, dat alleen oude plaatsnamen en verha
len de gedachtenis er aan nog levendig houden.
Verhalen van kloosters met onderaardsche gan
gen, gewelven en ongekende kelders.
De kerken van vóór de Reformatie staan er
nog bij honderden, gebouwd uit de groote
Friesche steenen met hun karakteristiek zadel
dak. Maar deze zijn van binnen zoo door en
door gedrenkt met de hervorming, dat ze slechts
voor den katholiek herkenbaar zijn als de ge
tuigenissen van een ééns in Friesland bloeiend
katholicisme. Voor de Hervormden zijn ze de
bedehuizen, waarin hunne vaderen reeds
eeuwen en eeuwen door psalmen hebben ge
zongen en het woord Gods hebben aanhoord.
In de geschiedenis van Dokkum en de verhalen
van de bewoners speelt een voormalig klooster,
daar gebouwd na den dood van Bonifatius, een
groote rol. Wij zullen U daarom èn van Boni
fatius èn van het klooster het een èn ander
moeten verhalen.
Nederland werd voor het Christendom ge
wonnen door geloofsverkondigers uit ver
schillende landen en streken. Servatius zou
vanuit Oostelijk Armenië naar Limburg zijn
gekomen, de H. Amandus vanuit Noord-Frank
rijk. Maar het Noorden van Nederland, Oost
en West-Friesland werd voor Christus gewon
nen door de Benedictijnen, die uit Engeland
kwamen. Daaronder behoorde de H. Bonifatius.
Hij werd geboren tusschen 670 en 675 te Cre-
diton in Devonshire. Hij kreeg den naam Win-
fried. Tegen den zin van zijn vaider in geeft hij
reeds vroeg het verlangen te kennen, monnik
te willen worden. Na een korten tegenstand
verzoent zijn vader zich met de plannen van
zijn veelbelovenden zoon en zeven jaren oud
wordt Winfried naar de Abdij van Exeter ge
bracht. Hier bleef hij tien jaren. Vandaag ging
hij naar de Abdij van Nutscelle en daar wordt
hij na den proeftijd kloosterling volgens de re
gels van den H. Benedictus. Het voorbeeld van
Wilfried, WiUibrordus, Suitbertus en Wigber-
tus prikkelt ook Bonifatius om het kanaal over
te steken en in de Noordelijke Nederlanden het
Evangelie te gaan verkondigen. Met drie met
gezellen gaat hij te voet naar Londen en scheept
zich in.
In 716 landt hij bij Wijk bij Duurstede. Als
hij daar landt, heeft Radboud, de koning der
Friezen, zoo juist Karei Martel verslagen. De
Christianiseering voor een goed deel met de
bescherming der hofmeiers tot stand gebracht
door WiUibrordus, lag in puin. WiUibrordus was
naar Echternach gevlucht. Bonifatius trot
seert Radboud en preekt een half jaar rond
zwervend door de Noordelijke Nederlanden.
Zijn werk bleef echter resultaatloos. In 718 gaat
Bonifatius naar Rome en de Paus wijst Boni
fatius een missiegebied aan ten Oosten van
den Rijn. Toen trekt Bonifatius door Beieren en
Thuringen, Hessen en Saksen en verkondigt
andermaal het Evangelie bij de Friezen. Twee
jaar werkt Bonifatius in Nederland; vooral in
de onatreken van Woerden en Velzen, Utrecht
en Haarlem. Nadat hij Willibrord had geholpen
met de regeling der kerk in de Nederlanden
trekt hij naar Thuringen en in 722 zien we hem
voor de tweede maal in Rome.
Daar wordt hij door den Paus tot bisschop
gewijd. Van Rome gaat Bonifatius naar het hof
van Karei Martel, om zich, mede door een aan
bevelingsbrief van den Paus, den steun van den
vorst te verzekeren. En weer trok hij uit, naar
het Noorden en op den stopip van den heiligen
eik, die aan Thonar was gewijd, en dien hij ge
veld had, predikte hij het Evangelie.
Links een oude kaart van Dokkum. In
het midden de St. Martenskerk met den
toren van de toen reeds afgebroken kerk.
Hooger op: Bij de Fetse. Boven: Dokkum,
gezien in de richting van den haven-ingang,
naar een oude gravure.
Langzaam sloegen de vonken van Bonifatius'
woord vuur in de harten der menschén, en hij
stichtte kloosters voor mannen en vrouwen, die
het middelpunt moesten zijn van het jonge
geloofsleven en zijn invloed en bemoeiingen
strekten zich uit van Mainz tot Utrecht en van
München tot Soissons. Door de bemoeiingen
van Bonifatius bleef, als in 739 WiUibrordus te
Echternach gestorven is en de bisschop van
Keulen het gebied van Utrecht weer onder zijn
zeggingschap wil brengen, Utrecht als een af
zonderlijk bisdom behouden.
Jarenlang houdt de organisatie van de kerk
in Zuid-Duitschland en de verandering van de
politieke constellatie in het Frankenrijk, waar
de Merovingers door de Karolingers worden
verdrongen, hem vast.
Dan trok zijn hart en zijn ijver Bonifatius
weer naar Friesland, het land dat zijn eejste
liefde had gehad. Voor zijn vertrek uit Mainz
had hij zijn zake» geregeld en de opdracht ge
geven, dat zijn lichaam na zijn dood in de Abdij
van Fulda begraven moest worden. Vrij van de
banden, die hem aan Duitschland bonden, trok
hij naar de Friesche kerk. Hij viel er op den
dag, dat hij de nieuw-bekeerde Friezen door
toediening van het H. Vormsel in het geloof
zou bevestigen. Terwijl hij wachtte op het
blijde binnenkomen der vormelingen, onder het
zingen van het Credo, zag hij een bende heide
nen komen aanstormen met het zwaard. Zijn
twee-en-veertig gezellen dachten een oogen-
blik aan afweer, maar hij weerhoudt hen. Het
Evangelieboek in de hoogte geheven, treedt hij
de heidenen te gemoet en valt met zijn gezel
len onder de slagen.
Het was in het jaar 755, bij Dokkum.
In Dokkum is ook na de reformatie de remi-
niscensie blijven voortleven aan een bron, die
Bonifatius benut heeft hij den doop.
En nu mag het verwondering wekken, dat
men in het waterrijke Friesland praat van een
bron. Maar in Dokkum, dicht bij de zee waar
eb en vloed nog merkbaar was, in het Dok
kumerdiep, tenminste zeker vroeger, is
het water brak en ondrinkbaar en een bron
met zoet drinkwater was onmisbaar. In Dok
kum waren er twee bronnen bekend, van
welke er één van beiden door Bonifatius ge
bruikt zou zijn.
De eene lag buiten de stad. In 1924 was dit
nog een poel te midden van het weiland. Later
werd deze ommuurd en werd het processieter
rein er rond aangelegd en de bedevaartskapel
opgetrokken. De tweede bron lag in de stad in
de nabijheid van de kerk. Er is een controvers
ontstaan welk van beide nu de Bonifatiusbron
zou zijn.
Willibald heeft kort na den dood van Boni
fatius op aandringen van den aartsbisschop van
Mainz het leven van den H. Bonifatius geschre-
nen met zijn paard wegzakte, door welk toeval
de bron weer werd ontdekt.
Omstreeks 1580 spreekt Kempius van een
bron in de stad en Winsemius, veertig jaar la
ter, spreekt van een bron binnen èn buiten de
stad. En die binnen de stad zou haar water
krijgen van de bron buiten de muren.
In Dokkum staat tot op den dag van van
daag, dicht bij de kerk, in een straatje, dat
naar de markt voert, de z.g. „Fetze-pomp"
Een groote pomp, waar men vroeger het water
placht te halen. Aan den overkant van de straat
is tegen den muur ,een plaat aangebracht, die
het jaartal vermeldt: 1712, en de dwarsstraat op
het straatje heette vroeger „op de Fetze", het
verlengde er van „bij de Fetze".
Het straatje is er niet altijd geweest. Naar
oude kaarten stonden vroeger daar ter plaatse
huizen en in 1705 geschiedde pas de doorbraak
naar de markt. Voor zwaar verkeer was het
straatje, waar de Fetze-pomp stond, steeds af
gesloten, want, men vertrouwde er den grond
slag niet, al wist men niet wat zich onder de
straat bevond.
De eigenaar van het Zuidelijke hoekhuis aan
het oosteinde der straat de Fetze-pomp staat
tegen zijn perceel aan, zag zich genoodzaakt
De straat rond de Fetze-pomp is open
gebroken, teneinde te kunnen vast
stellen, of het water met den
put in verbinding staat.
ven en verhaalt, dat men op de plaats, waar
Bonifatius gevallen was, bezig was een terp
op te werpen om er een klooster en een kerk
op te bouwen. Toen hét klooster bijna klaar
was, maakte men zich bezorgd, waar nu water
zou zijn ten gebruike van de 'kloosterlingen
Daar was Abbo, die als bevelhebber van die
streek door Pepijn aangesteld ook het
toezicht had op den bouw van kerk en klooster.
Deze maakte een'tocht te paard door de omge
Pving, om water "te zoeken, als ëcn zijnen man-
De Bonifatius-fontein, die nog op heden
de plaats aanivijst, waar de heilige
bisschop werd vermoord.
de ruimte in zijn huis uit te breiden en liet
daartoe den kelder, die door jaren onbruik met
grond en slijk was opgevuld, uitgraven. Men
stootte hierbij op een gewelf, dat gedeeltelijk
werd opengebroken en er kwam aan het licht,
dat zich onder den kelder van het huis een
tweede kelder bevond, die vol water stond. De
waterstand was zoo hoog, dat men er niet aan
denken kon er in af te dalen. Peilingen wezen
op een diepte van ongeveer vijf meter.
Burgemeester en Wethouders gaven last om
de straat op te breken ten einde naar den toe
stand bij den kelder een nader onderzoek in
te stellen. En dat was de aanleiding tot vele
geruchten en krantenberichten met zonderlinge
suggesties.
Zóó was de stand van zaken, toen we er met
prof. Titus Brandsma op uittogen.
Het heele stadje was er vol van. Met oude
kaarten gewapend trekken we er op uit en er
wordt een kleine conferentie gehouden op de
markt om aan de hand van de oude kaar
ten de ligging van den kelder ten opzichte van
de oude abdij vast te stellen.
Het is marktdag vandaag, maar de markt
moet ontruimd blijven en het verkeer is om
gelegd. De straat, waar de Fetze-pomp staat,
is opengebroken, en de rechtgeaarde Dokkum-
mers, die belangstellen in de geheimen van
hun stad, verdringen zich, ondanks den regen,
rond de gravingen.
In de opgraving is een groote cirkel bloot
gelegd van steenen, die, als hij volledig uitge
bouwd is, een geweldigen diameter moet heb
ben. Tegen den muur van het beroemde huis
met den kelder, staat de pomp, waarvan de
put gedeeltelijk is blootgelegd: een put van
ldein helroode poreuze steenen, die los en zon"
der cement op elkaar zijn gestapeld. Maar de
kelder staat nog vol water en de spiegel is
sinds de vorige week minstens een halven me
ter gestegen.
Desondanks: de zaak moet nu eenmaal haar
beslag en onderzoek hebben. Door de welwil
lendheid van B. en W. wordt de motorspuit
gerequireerd, de slang wordt in den put van
de pomp neergelaten en na een half uur begint
het droogpompen van den put. Onmiddellijk
daarop blijkt, dat ook het water in den kelder
zakt.
Ondertusschen werden er door middel van
de kaarten enkele oude punten vastgesteld. De
Nederlandsch Hervormde kerk, die nü nog be
staat, was vroeger de katholieke kerk. Zij stond
in het kloostervierkant. Er rondom heen was
een hof en de kerk staat georiënteerd. Vanuit
de kerk naar het Noorden liep een klooster
gang, die aan het qiteinde omboog naar het
Westen, waar zij in de gebouwen van de Abdij
belandde, die ,de verbinding vormden met de
abdij-kerk, die in het midden van den Westkant
van het abdij-complex stond, ook dus met het
altaar naar het Oosten. De beide kerken liepen
dus parallel.
Later, na de hervorming, werd deze laatste
kerk afgebroken, in 1578 stond er alleen de
toren nog vanen, omdat de andere kerk te
klein was geworden, werd deze kerk na afbraak
van de abdijkerk, vergroot. Het toeval wilde,
dat bij nader onderzoek blijkt, dat er aan éen
der muren van de Ned. Hervormde kerk nog
zwakke sporen van den kloostergang werden
gevonden. En, als deze regelmatig werd door
getrokken moest de geheimzinnige kelder buiten
den kloostergang en het gebouwencomplex van
het klooster liggen, althans de abdij, zooals ze
zich vertoont op de kaart van 1590.
Als het water in den kelder een meter gezakt
is wordt er een ladder in neergelaten en we
kunnen door het gat afdalen en door middel
van een looplamp de situatie van den kelder,
voor zoover het water het toelaat, overzien.
Het is een groot en diep gewelf, een zuiver
tongewelf van kleine smalle steenen gemetseld,
regelmatig en zeer zorgvuldig afgewerkt, het
vertoont nog geen enkel spoor van verval en
is later geteerd. Onder mij staat het water nog
meters diep. Aan de muurzijde van de ladder
is het doorzichtig, zoodat deze Noordelijke muur
met een stok kan afgetast worden. Deze muur
heeft aan beide zijden openingen, het gewelf
van kleine zijgangen is blootgekomen en de
muur zelf vertoont regelmatig versnijdingen,
zoodat hij naar onder breeder en breeder wordt.
De motor van de pomp draait steeds door,
het water zakt. Het wordt schemeravond voor
Allerheiligen. Allen zijn moe, nat en klam
Tegen zes uur is de kelder zoowat leeg. De
grond bij den Zuidmuur is droog gekomen en
met groote waterlaarzen aan wordt er gebag
gerd door het dikke en vettige slik. De pro
fessor daalt af, de fotograaf waagt zijn leven.
De opmetingen leveren de volgende resultaten.
Lengte van Zuid naar Noord 5.10 meter, breedte
Zuidelijken muur 4.10 meter, Noordelijken
muur 3.70 meter.
De Oostelijke en Westelijke muur, waarop
het gewelf steunt, is van onder opgetrokken
van zware Friesche baksteen; daar boven,
zooals ook het gewelf, dat er op steunt, van
kleine smalle steen. De Zuidelijke muur is er
later in gezet. Als er een steen wordt uitge
trokken blijkt er nog een steendikte achter te
staan, en daarachter bevindt zich een dikke
slijklaag. De Zuidkant van den kelder wordt
ingenomen door een zwaren tusschenmuur en
de uitmonding van twee gewelfde gangen aan
weerszijden, die opgevuld zijn met pannen en
de N.W. gang gedeeltelijk door de roode bak-
steenen van den put gevuld. De zware tusschen
muur staat op een houten beschoeiing, die nog
in zeer goeden staat verkeert.
Dit is in ieder geval zeker: Sinds 1712 staat
de Fetze-pomp gebouwd op den put in de N.W.
gang en deze correspondeert op den kelder, dus
sinds dien tijd is de kelder gebruikt als water
reservoir.
Des avonds zit de professor, die in de pas
torie logeert, in de groote zaal. De regen rik-
kelt tegen de ruiten, de haard brandt. De con
clusie professor?
De Friesche professor zoekt tusschen zlJn P
pieren: de kaart van 1590 komt voor en aö.
De kelder lag buiten de abdij,^ zooa s we
vanmorgen gezien hebjoen. Welnu. n o
staat op deze plaats een groot huis. a het
voor een huis geweest is, is ui®' U1 e maken.
Men spreekt van een weverij-
Dit huis was onderkelderd met meerdere
kelders. Deze hadden communicatie door ver
schillende gangen. U hebt de resten daarvan
gezien in den Noordmuur van den kelder.
En die verschillende soorten steen die
werd gebruikt?
Rond 1580 wordt de abdij verwoest. Van
het puin, de oude Friesche kloostermoppen,
werd de kelderjundeering gebouwd, het gewelf
van andere steenen. Z°° we weten wordt hei
huis in 1705 afgebroken. De kelders, die onder
de straat lagen, werden opgeruimd; de toegan
gen tot den kelder, die niet onder de straat
lag, werden met pannen dicht gezet. Ook in
het Zuiden werd de kelder verkleind, de Zuid-
Pro/. Titus Brandsma, tijdens het onder
zoek in gesprek met den gemeente
architect.
muur is er later ingezet, zooals duidelijk is te
zien.
—Er werd dus een waterkelder van gemaakt?
Ja, in de vroegere gang in 't Noord-Oosten
werd de put gebouwd. De ruimte die van de
gang overbleef werd met pannen dichtgezet.
En die ronde steenen fundeerih'g in de
straat?
Het kan een vroegere put zijn geweest.
Met zoo'n grooten diameter?
Er is maar een klein gedeelte van uitge
graven, het verdere verloop van dien muur
weten we niet. Ik weet: U heeft vanmorgen
aan een absis gedacht, die op den kelder aan
sloot. U dacht, dat die kelder een crypte kon
zijn geweest. Daar is geen enkel bewijs voor;
daarenboven op dien ronden muur, die in de
straat is opgegraven is geen spoor van een
vroeger gewelf te ontdekken. De ronde muur
is aan den bovenkant vlak afgewerkt en toont
geen sporen van cement.
0e kelder heeft dus in geen geval iets met
de abdij te maken.
In bet geheel niet. Volgens dé kaarten
ligt hij absoluut buiten het grondplan.
Een bodem was niet te ontdekken. De kel
der liep naar het midden in een trechter tt,e
en toegangen van goten waren niet te vir.de1"1>
dus staat de kelder niet in verbinding met de
bron buiten de stad.
De kelder zal wel weer gauw met water
gevuld zijn. Het water liep langs de wanden
naar beneden. Ik geloof niet, dat de kelder
verder nog aanleiding behoeft te geven tot
fantastische verhalen. Er zijn natuurlijk weinig
gegevens en we moeten bouwen op het weini-
<4 dat we hebben.
in ieder geval neem ik aan, dat de kelder
niet tot het klooster heeft behoord.
De pastoor komt binnenstappen. Hebben de
beeren misschien ook nog ergens anders tijd
voor dan voor den Dokkumschen geheimzinni-
gen kelder?
De professor lacht, we stappen van den kc^*
der af en de zaal uit naar de kamer van deft
pastoor. U. N.
Fetze wordt in verband gebracht met
Fositi, een ouden Germ. God. Anderen brengen
den naam in verband met Bonifatius en dus
zou het de aanduiding zijn van de Bonifatius
bron.
De Dokkumer brandweer helpt een handje om het gewelf leeg te pompenj
eer. dit nader, wordt onderzocht