HET EEUWFEEST DER DUITSCHE
SPOORWEGEN.
HERLEVEND ANTI SEMITISME IN HET
DERDE RIJK.
'I
MEISJES ZONDER HART.
MAANDAG 8 JULI 1935
ALLE BEGIN IS MOEILIJK.
Soms moest de trein door paarden
getrokken worden.
EEN STAALKAART VAN VOOR-
OORDEELEN.
GIOSUE CARDUCCI.
BIJ HET EEUWFEEST VAN ZIJN
GEBOORTEDAG.
AAP OVERWINTERT IN DE OPEN
LUCHT.
En verheugt zich in een voor
treffelijke gezondheid.
PRACTISCHE BETEEKENIS VAN
ZELFEERBIEDIGING.
T wee uiterst gevaarlijke
vonnissen.
(Van onzen correspondent).
Berlijn, 5 Juli 1935.
Er wordt in Duitschland tegenwoordig veel
over de ijzeren baan geschreven en dat is
verklaarbaar wijl deze inrichting bezig is
haar honderdjarig jubileum te vieren. Op 7
December a.s. zal het n.l. juist een eeuw ge
leden zijn, dat de eerste spoortrein, feestelijk
versierd, het emplacement te Neurenberg
verliet om, geweldig sissend, kuchend en
riekend, naar het 6 K.M. ver gelegen Fürth
te hobbelen.
Naar de speechen, welke bij die gelegen
heid afgevuurd werden, zullen de feestelingen
wel geluisterd hebben, gelijk men dat naar
speechen pleegt te doen, maar van weinigen
zal de aandacht intusschen verwijld hebben
bij dien ouden, koninklijken Oberbergrat
Joseph von Baader, die reeds vele jaren te
voren de eerste ijzeren baan had gebouwd en
daarvan zeer veel voor de toekomst ver
wachtte. Weliswaar is deze heer niet verder
gekomen dan een proef in het slotpark van
Nymphenburg, die vorstelijke residentie,
waar de laatste koning van Saksen den geest
onlangs gaf, maar zijn bedoeling was het
toch, langs alle landwegen zulke ijzeren
banen te bouwen en alle vehikels zoodanig
in te richten, dat zij al naar verlangen van
de kelen en van de rails gebruik konden
maken.
Want Stephenson moest in des heeren von
Baaders dagen nog met de uitvinding van
de stoommachine beginnen en daarop kon
de koninklijke Oberbergrat in zijn voortva
rendheid niet wachten. De ver-vooruitziende
man ging met het ontwerpen van plannen
nog verder. Hij wilde Rijn en Donau door
rails met elkaar verbinden en dat door mid
del van iets, dat wij tegenwoordig misschien
een autostrada zouden noemen en dat in alle
geval per viadukt dwars over de stad Neu
renberg heen gebouwd moest worden. Mis
schien zouden deze voor hun t(jd fantastische
plannen wel verwezenlijkt geworden zijn,
maar de uitvinder had den moed met den
koning over de nuttigheid van het graven
van het Lode wij k-kanaal van meening te ver
schillen en daarom moest hij, onder meene
men van zijn wonderlijke ijzeren baan-plan-
nen, de laan uit.
Johannes Scharrer, eveneens uit Neuren
berg, had meer geluk en misschien ook meer
talent. Hij was zoo verstandig geweest op
zoodanig tijdstip geboren te worden, dat het
hem vergund kon zijn van Stephensons uit
vinding voordeelen te plukken en hij heeft
dat met gretige handen gedaan. Idealisten
waren hem als een soort padvinders echter
reeds vóór gegaan. Als eerste daaronder
moet Frederik List genoemd worden, die
reeds tn 1833, dus op een tijdstip toen nie
mand in Duitschland ooit een spoorbaan ge
zien had, een grootsch en zeer verstandig
opgezet spoorwegnet voor het geheele rijk
ontwierp. Voor zulke plannen was het echter
nog wat vroeg en List moest zijn koene
droomen in Amerika gaan uitvieren.
Johannes Scharrer, bovengenoemd, legde
wat minder hoog aan, maar hy had toch een
titanischen strijd te strijden om concessie
te verkrijgen voor den aanleg van het eer
ste, slechts 6 K.M. lange verbindingslijntje,
van Neurenberg naar Fürth.
Dat het Münchener Obermedizinalkolle-
glum zich tegen de spoorbaan gekant zou
hebben, wijl reizigers zoowel als publiek
door de razende snelheid, welke men
daarop dacht te ontwikkelen door delirium
furiosum aangegrepen zouden worden, is
niet waar, ofschoon ook Treitschke het geval
vermeldt. Onwaar is ook, dat de politie de
heele ijzeren baan met een houten schutting
wilde afsluiten ten einde den menschen den
aanblik op het nieuwe monster te besparen.
Waar is echter, dat er enorm veel geduld
en doorzettingsvermogen, veel handigheid en
foefjes noodig waren om de bergen van
verzet meester te worden, die telkens en
telkens weer op den zegeweg van de spoor
baan opgeworpen werden. Het is hier, dat
de heer Scharrer een kunstenaarshand ver
ried, maar toen de concessie er eenmaal was,
was de baan er nog niet. Gelukkig heeft
men toen den ingenieur Denis gevonden, die
in enkele maanden ttjds de geheele spoor
baan bouwde, hetgeen geen kleinigheid was,
in zooverre de man niet bij voorgangers kon
snuffelen maar al, wat noodig was, m zijn
eigen brein behoorde te vinden. De baan
met haar paar kleine kunstwerkjes en haar
stations werd in het initiatief van den heer
Denis geboren, maar ook de rails, de wagens,
de reparatie-ateliers, kortom alles behalve
de locomotief zelf. Dit wonder moest men
uit Engeland laten komen, dat toen nog een
monopolie op dit gebied bezat.
Het spreek van zelf, dat het stoere verzet
tegen de nieuwigheid niet gebroken was van
het oogenblik af, dat de eerste treintjes tus-
schen Neurenberg en Fürth heen en weer
hobbelden. De meesten bleven norsch en af
wijzend tegenover deze ratelende inbreuk
op de goede, oude zeden staan, maar deze
houding bfegon toch te wankelen, toen de
„Lamme Eend", oftewel de „Ludwig Eisen-
bahn Gesellschaft" haar eerste jaarrapport
in het licht gaf. Zij kon bij die gelegenheid
niet minder dan 20 pet. dividend aan haar
aandeelhouders uitkeeren en erkend moet
worden, dat de tegenwoordige spoorweg
maatschappijen, die wel eens medelijdend
glimlachend op de Lamme Eend neerkijken,
brj haar een lesje konden nemen.
Maar hoe dat zij het financieel succes
van de eerste, Duitsche spoorwegonderne
ming trok uit den aard der zaak de alge-
meene aandacht en eerlang begon het con
cessieaanvragen letterlijk te stortregenen.
Ieder wilde zijn kapitaal investeeren in een
ondernemen, dat in het eerste jaar reeds
zulk een vet dividend uitkeerde en nu begint
dan ook de snelle aanleg van een steeds dich
ter wordend spoorwegnet. Twee jaar na
den aanleg van het lijntje Neurenberg-Fürth
werd het eerste stuk ingewijd van de ver
binding Leipzig-Dresden. Nog een jaar later,
dus in 1838, kwam het lijntje BerlijnPots
dam tot stand en nog even later kon Duitsch-.
land reeds op 549 K.M. ijzeren weg bogen.
De eerste krachtproef had dit net uit te
staan tijdens den oorlog van '70, toen het
reeds een lengte van 18.805 K.M. had. In
1900 was deze lengte tot 51.959 aangewas
sen, maar dan begint de ontwikkeling - den
pas toch te markeeren. Momenteel is het
58.000 K.M. lang en daar zal het voorloopig
wel bij blijven.
De eerste locomotief, die de rust in Duitsch
land kwam verstoren, droeg natuurlijk ook
een naam en wel een zeer passenden, want
het instrument heette „Adler". Het ding
was vier meter lang, beschikte over 15 PS.
en kon een snelheid van 40 K.M. ontwikke
len. Een eeuw geleden was zulk een snel
heid iets fantastisch en de menschen raak
ten er niet over uitgepraat. Zij werden bij
het peinzen over zooveel tempo door bewon
dering, maar vaak ook door ontzetting be
vangen. Zij wisten ook nog niet, dat z(j in
de eeuw van de techniek terecht gekomen
waren en dat het wonder, dat zij daarginder
op de Beiersche hoogvlakte aanschouwen
konden, slechts het begin en niet de vol
einding van een uitvinding was.
Daarom braken zij zich het hoofd over de
mogelijke ontwikkeling van het spoorweg
wezen niet en droomden zij ook Wel niet
over toekomstige locomotieven, die langer
waren dan hun heele trein, zwaarder dan
twintig „Adlers" bij elkaar en die bij het
proefrijden de 190 K.M. per uur zouden
halen. En in hun onversaagste droomen zul
len zij wel niet gedacht hebben, dat men in
een trein eens met meer comfort zou slapen
en dineeren dan men het toen in de beste
hotels van dien tijd deed.
Om comfort bekreunde men zich in die
dagen bjj het reizen trouwens ook niet. Men
stond er verstomd over, dat een spoorweg
coupé bijna even gemakkelijk was ingericht
als de beste diligence en daarover heen ver
langde men niets. Voor onze begrippen moet
het reizen met die eerste treinen een moor
dende kwelling geweest zijn, zij het dan, dat
de reis niet lang duurde. Maar het spoor
wegwezen had toch reeds een aanzienlijke
trap van ontwikkeling bereikt, vóór men er
tóe overging de open wagens af te schaffen,
de wagens tijdens den winter te verwarmen,
W.C.'s in te voeren, om van slaapwagens en
dir.ing-cars maar niet te spreken.
Gelukkig waren de menschen in die oude
dagen even moedig als robust en aldus kon
het miniatuurlijntje Neurenberg-Fürth in het
eerste jaar van zijn bestaan niet minder
dan een half millioen menschen transportee
ren. Tegenwoordig vervoeren de Rijksspoor-
wegen er gemiddeld twee milliard per jaar,
maar het dividend is er door deze krachts
inspanning niet beter op geworden.
Hoe groot het aanvangssucces van de ijze
ren baan ook was, zoo lieten vele zich daar
toch met door overtuigen, maar volhardden z(j
liever bij de verkeersmiddelen, die van de
vaderen geërfd waren. Schier geen akte over
concessieaanvragen uit dien tijd, of zij oppert
bezwaren, waarover men nu glimlacht. De
concessie van de lijn BerlijnPotsdam bevat
de bepaling, dat de trein bij mist en sneeuw
buien de snelheid van een dravend paard met
mag overschrijden.
De Opperpostmeester von Nagel heeft zich
naar het voorbeeld van een Engelschen geest
verwant, onsterfelijk gemaakt door in een
officieel rapport de weigering der concessie
te adviseeren. ik laat, zoo heet het, eiken
dag tusschen Berlijn en Potsdam zes snel-
diligences op en neer rijden en deze zijn nog
niet eens altijd bezet. Toen de .reeds in bouw
zijnde lijn DresdenLeipzig bij den gemeen
teraad van laatstgenoemde stad om een
kleine subsidie aanklopte, werd deze gewei
gerd onder toevoeging van de verontwaardig
de exclamatie „Wat heeft een Dresdener in
Leipzig te zoeken en wat heeft omgekeerd een
Leipziger in Dresden van doen! Maar de wei
gering werd nog dieper gaand gemotiveerd.
Waarom, zoo heet het verder, de aanleg van
een spoorbaan doorzetten nu de ontwikkeling
van het verkeer zulk een graad van volmaakt
heid bereikt heeft, dat men in veertig uur
van Hamburg naar Leipzig kan komen Hier
aan zij toegevoegd, dat deze reis van veertig
uur met een gemiddelde snelheid van 6,8 K.M.
per uur correspondeert. Hoe zouden de wijze
vaderen van Leipzig wel geschrokken zijn
wanneer zy vernamen, dat de z.g. „Vliegende
Hamburger" tegenwoordig 124,7 K.M. in het
uur aflegt, een snelheid, die overigens alweer
door de nieuwe verbinding met Keulen aan
zienlijk overtroffen is. En toen ten slotte het
eerste lijntje NeurenbergFürth tegen alle
wanhopige verzet in toch tot stand gekomen
was verscheen er spoedig een werk getiteld:
„Ideeen über die Eisenbahn in Bayer und
deren Gefahren für das bayerische Vaterland
und für ganz Teutschland".
Spoorwegkaartjes kijkt men tegenwoordig
nauwelijks aan en steekt men achteloos in
zijn vestzakje, ook al dienen zij voor een reis
naar Constantinopel. De eerste spoorbiljetten
waren echter echte plaatskaartjes en de
eerste spoorreizigers zullen deze dingsigheid-
jes wel met evenveel gespannen nieuwsgierig
heid aangezien hebben als zij het de locomo
tief zelf deden en wij het eerste vliegtuig,
dat ons door de lucht gaat dragen. Echte
plaatskaartjes waren zij in zooverre, dat,
naar voorbeeld van de diligence afdeeling en
nummer van de plaats, waarop men berech-
tigd was, er op vermeld stonden. Men las er
verder op, dat men voor de reis van 22.000
Beiersche voet, dat is dus zes kilometer 12
kreuzer te betalen had. Daarvoor zat men
dan echter ook op bekleede banken en had
men vensters, alles even mooi als in de fijn
ste diligence. 12 kreuzer! Dat was net de
helft van de som, die de bliksem-diligence
voor 't vervoer over denzelfden afstand vroeg.
Voor 9 kreuzer kon men de 22.000 Beiersche
voeten ook afleggen, maar dan zat men wat
minder komfortabel en wanneer men slechts
6 kreuzer wilde offeren reed men open, bloot
gesteld aan al de stof en den stank, dien de
locomotief kans zag te ontwikkelen.
De kaartjes hadden een bepaalde kleur en
werden tijdens de reis opgehaald. De directie
was zuinig en had voor eiken weekdag een
kleur vastgesteld en de gebruikte kaartjes
werden op den voor hun tint vastgestelden
dag, opnieuw uitgegeven.
Dat de stoom In den aanvang nog eenige
moeite gehad heeft zich van het begrip spier
kracht los te maken, blijkt uit den aanleg in
1838 van het ljjntje Bebra—Hanau. Dit lijntje
maakte den bouw van een „onderaarsche ga
lerij", zoo iets, dat wij tegenwoordig tunnel
noemen noodzakelijk, maar na rijp beraad
sloegen de ingenieurs toch een andere oplos
sing van deze moeilijkheid voor.
„Wanneer aan beide zijden van den heuvel,
dien wij te overwinnen hebben, een voldoend
aantal paarden in gereedheid gehouden wordt,
kan de ijzeren baan ook over den heuvel heen
gelegd worden. Het komt er dan op aan arri-
veerende treinen zoodanig in tweeën te split
sen, dat elk deel ongeveer 500 centenaars
weegt. Goed doorvoede paarden kunnen, bij
voortdurende ondersteuning van de locomo
tief, zulk een gewicht in gestrekte draf tegen
een helling van 1 tot 50 omhoog brengen. De
paarden keeren na gedanen arbeid in rusti-
gen gang naar hun stallen aan den voet van
den heuvel terug, rusten een uur uit en zijn
dan klaar voor den volgenden trein".
Een typisch Italiaanseh dichter die door
het fasscisme als een litteraire weg
bereider wordt beschouwd.
Italië herdenkt thans met tal van litteraire
evenementen en de uitgave van heel zjjn om
vangrijk werk den dichter Giosuè Carducci, een
universiteitsprofessor, die op de reeds vóór den
wereldoorlog gerijpte generatie van letterkun
digen een grooten en vaak beslissenden invloed
heeft uitgeoefend.
Deze herdenking draagt een uitgesproken
politiek karakter en inderdaad is het dichter
schap van Carducci, wien in 1906 de Nobelprijs
ten deel viel, minder belangrijk dan de kwali
teiten in z{jn werk, waarop thans nadrukkelijk
de aandacht wordt gevestigd.
Carducci was een typisch Italiaanseh dichter
en een dichter van het Italië, dat zich te langen
leste zjjn bestaan bewust begon te worden en
bezig was, de droomen van zijn beste patriotten
te verwezenlijken. Zijn geestelijke structuur
was provinciaal. Hij was allerminst een univer-
seele geest, maar daartegenover de ideale ver
persoonlijking van typisch-Italiaansche deug
den, van Italiaansche iliusies.
Toch kan hij als de grootste moderne dichter
van zijn land worden beschouwd en onder de
modernen is er niet een, wiens oeuvre zulk een
beteekenis heeft als het zijne, terwijl zijn mo
raliteit daarbij gunstig afsteekt bij de ziekelijk
heden van een Gabriele d'Annunzio en diens
bentgenooten.
Het is juist zijn gezonde moraliteit, het zijn
z'n positieve deugden van verknocht vaderlan
der, waarom hij nu hemelhoog geprezen wordt.
De deugden, waarvan hij doordrongen was,
worden door het fascisme als de zuurdeesem,
van de natie aanggemerkt en feitelijk ziet het
in Carducci een litterair wegbereider, zooals
Francesco Crispi een politiek wegbereider was.
Het fascisme, dat ten stelligste ontkent,
zoo maar uit de lucht te zijn gevallen, heeft al
menig uitstekend Italiaan uit vroegere decen
nia in zijn spiritueele Ahnengalerie opgenomen
en het huidige eeuwfeest van Carducci's ge
boortedag is vooral bedoeld als een offlcieele
opneming in het Pantheon der onbewuste fas
cisten.
Carducci verwierp de romantiek van zjjn
tyd, ofschoon hij een groote bewondering voor
Victor Hugo koesterde. Zijn intellectueele en
tamelijk cerebrale mentaliteit deed hem daar-
btf afkeerig zjjn van het door de romantiek
gevoede sentimentalisme, waaraan het Italië
van zjjn jeugd zoo uitermate laboreerde. Hier
in was hij een pre-fascist.
Hij was gezond en krachtig, helder van
geest en van een omvangrijke eruditie en hij
had een groot vertrouwen in zich zelf en in
het leven. In tegenstelling met een Alfieri en
een Foscolo, die hopelooze passimisten, ge
loofde hij in de toekomst, waardeerde hij het
oogenblik en zag hy het verleden niet in een
troebel vizioen. Zij „Odi" en „Rime" zijn vol
van een harmonische houding tegenover het
leven en van een rustige zekerheid. Dit edele
vertrouwen verhief hem ver boven zijn tijd-
genooten, met name vooral Leopardi en Pas-
coli. Italië kent, naar een zijner feestrede
naars heeft opgemerkt, geen anderen, zoo
concreten en eerlijk realistischen dichter.
Carducci's natuurpoëzie is gezond en frisch,
zijn gevoeligheid voor de schoonheid van veld
en bosch, van berg en rivier natuurlijk en zui
ver en in deze natuurpoëzie rijkt hij tot groote
hoogten. Die hoogten werden nadien nog door
een Fogazzaro, een Pascoli en een Gabriele
d'Annunzio bereikt, maar zooals dezelfde
feestredenaar opmerkte, hun poëzie was er
een van zieke zielen. En alvorens deze poëzie
van zieke zielen te kunnen begrijpen, moet men
zelf ziek worden
Carducci was steeds zoo niet de man van
groote gedachten, dan toch van groote ge
voelens, waardoor zijn poëzie vervuld is van
sterk gevoel voor het aesthetische en een
gezonde sexualiteit, die de zwoele sensualiteit
buitensluiten, ook daar, waar ze bij andere
dichters en schrijvers zoo gemakkelijk en
spontaan binnensluipt.
Zijn gezonde geest deed hem den sterk
klassiek georienteerde van ruinen niet
zingen als van vergane glorie, wegzinkend in
melancholie en vergetelheid. Als hij Rome
bezingt, is haar grootheid geen herinnering,
maar een realiteit, die zich logisch bij het he
den aansluit, daarmede harmonisch verbon
den is. En de sombere tragiek van Ravenna
inspireerde hem niet, zooals d'Annunzio.
Carducci heeft zijn leven grootendeels in
Toskane doorgebracht en op het platteland.
Als professor in de welsprekendheid aan de
universiteit te Bologna en later te Pisa bleef
hij zich met dit platteland verbonden voelen.
Hij hield van de spontane vitaliteit van het
rurale leven en wist, dat daar de krachten
sluimerden, waardoor zijn land groot zou kun-
ken worden.
Zijn dynamische geest dreef Carducci in de
politiek. Hij was een politiek dichter, maar
werd nooit een dichterlijk politicus. Trouwens
hy was er de man niet naar, om een politieke
party aan te voeren of een politieke filosofie
te ontwerpen en uit te zijn op het maken van
proselieten.
De belangstelling voor de politiek was een
consequentie van z'n sterk ontwikkelde, bur
gerlijke consciëntie en zyn diep doordachte
vaderlandsliefde.
Zoo sommigen meenen te mogen zeggen, dat
Carducci's politieke activiteit hem belet heeft
het dichterschap der grooten te bereiken,
het is de interesse, die hy' voor de problemen
van het dageiyksche leven en van de gemeen
schap rondom hem toonde, waardoor hy nu
nog actueel is, terwyl zyn tydgenooten en
voorgangers, Manzoni inbegrepen, in het mau
soleum der litterair-historische onsterfelyk-
heid zijn bygezet.
Giosuè Carducci.
Zoo actueel is hy zelfs, dat hy een reïncar
natie bezit in Giovanni Papini, die vooral de
polemische eigenschappen met hem gemeen
heeft, alsmede den auto-didactischen ontwik
kelingsgang. Papini bewondert Carducci zeer.
Carducci kreeg tot zyn veertiende jaar on-
derwys van z'yn strengen vader, die hem byna
uitsluitend Latyn leerde en hem verder in zyn
bibliotheek volledige vryheid liet. Evenals Pa
pini las Carducci alles, wat onder zyn be
reik kwam en als jongeman beschikte hy over
een parate kennis, die zyn omgeving soms
verbysterde, zoodat men hem wat minder
energie op dit gebied van zijn geestesleven
toewenschte.
Hy nam al vroeg kennis van de bekendste
Europeesche schryvers en vertaalde werk
van Victor Hugo, Heine en andere Duitsche
dichters. Evenals Papini verloor hij het ge
loof zyner kinderjaren. De man, die zyn eerste
sonnet „A Dio" noemde, schreef ook de „Inno
a Satana", een gedicht, dat overigens geen
verheeriyking van Satan is, maar een poging,
om de negatie te eeren als den grondslag van
den bevrydemden vooruitgang der mensch-
heid.
Zelf heeft Carducci ingezien, hoe fataal zyn
boekenverslindery met onrypen geest ge
weest is. Zijn eerste sonnet, dat hij schreef,
toen hy dertien jaar oud was, heeft hij altyd
bewaard en vaak becommentarieerd. In een
dier commentaren zegt hy letteriyk „che il
metter librl modemi e specialmente tedeschi,
inglesi e francesi in mano k la gioventu nuoce,
grandemente nuoce, mortalmente nuoce tanto
h l'anlma che k la mente": het in handen geven
aan de jeugd van moderne boeken, speciaal
Duitsche, Engelsche en Fransche schaadt,
schaadt grootelyks, schaadt doodeiyk, zoowel
de ziel als den geest
De verwarring, door schadeiyke lectuur
in zyn jongen geest veroorzaakt, is Carducci
nooit te boven gekomen. Zoo hy als dichter èeri
volgroeide persooniykheid werd, met een eigen,
dichteriyke visie en een eigen uitdrukkings
vorm, als politiek en ethisch theoreticus heeft
hy nimmer een uitweg gevonden. Politiek ge
sproken een leerling van Mazzini, den agnosti-
schen republikein, was hy republikein, vrij
metselaar, monarchist en democraat en aan
hanger van een verlichte dictatuur, alles ach
ter en door elkander.
Voor alles echter was hy patriot, Italiaan
in hart en nieren. Zijn leuze was „Italia avanti
-tutto, Italia sopra tutto" en hy koesterde een
absoluut vertrouwen in de toekomst van zijn
land. Dit vertrouwen heeft hij als professor
veertig jaar lang aan zijn studenten als een
kostbaar bezit meegegeven en by tal van offi-
cieele gelegenheden als gevierd feestredenaar
met een groot oratorisch talent uitgesproken.
Carducci deelde ook als redenaar de vroeg-
rypheid van tal van talenten. Achttien jaar
oud hield hy zijn eerste openbare herdenkings
rede en heel zijn leven heeft hy de kunst der
welsprekendheid veredeld en verdiept. Hy zag
er geen gevaar in voor zyn dichterschap, om
hetwelk hy zich van het creatieve proza verre
hield. Ondanks het aandringen van zyn vrien
den wydde hy zich niet aan de romankunst en
slechts een enkele maal waagde hy zich aan
een novelle. Een dezer novellen, nooit gepubli
ceerd, is nu opgenomen in de standaard-uit
gaven van zyn oeuvre, dat ook tal van onuit
gegeven verzen bevat, door Carducci van zyn
vijftiende tot zijn vier en twintigste jaar ge
schreven.
Het heeft Carducci ook by zyn leven niet
aan waardeering ontbroken. Als letterkundige,
philoloog en criticus zwaaide hy jaren lang
den scepter over de Italiaansche litteratuur.
Als dichter stichtte hy een school wier in
vloed nog nawerkt. Voor velen was hij In de
litteratuur een dictator, wiens woord wet was.
Er werden tydschriften opgericht, uitsluitend
te zynen behoeve. De uitgevers vochten als
het ware ,om zyn werk te mogen publiceeren
en toen hij in 1905 ontslag nam als professor,
werd hem een pensioen van twaalf duizend
lire toegekend. Niet voor niets had hy de
grootheid van het oude Rome bezongen en in
dezen tyd getransponered.
En niet voor niets wordt hy door het fas
cistische Italië gehuldigd en tot voorbeeld
gesteld aan de huidige litteratoren, die nog
steeds nalatig zyn gebleven, een waariyk
nationale letterkunde te creeeren
C. H.
In den dierentuin te Tasjkent heeft men
naar het agentschap Tass meldt, voor de
eerste maal een aap onder den blooten he
mel, in een kooi, die slechts weinige beschut
ting bood tegen slecht weer, laten overwin
teren.
Het dier, een vierjarige Rhesus-aap, heeft
den betrekkelyk ruwen winter schitterend
doorstaan. Bij temperatuur van 18 graden
onder nul bleef hy onder den blooten hemel
en slechts wanneer de temperatuur nog ver
der daalde, werd hij in een gesloten ruimte
gebracht, waar de temperatuur hoogstens 8
graden bedroeg.
Noch regen, noch sneeuw schaadden den
gezondheidstoestand van het dier, dat voort
durend gymnastische toeren verrichtte.
De andere apen in den dierentuin, die den
winter in verwarmde verbiyven hebben door
gebracht, zien er thans neerslachtig uit en
voelen zich lang niet zoo goed, als de aap,
die in de open lucht heeft overwinterd en die
weliswaar iets magerder is geworden, doch
een voortreffelyke gezondheid geniet.
In den aanstaanden winter zal de dieren
tuin opnieuw proeven nemen met de over
wintering van apen in de open lucht.
(Van onzen correspondent).
Terwyi sommigen in Nederland ons van
te-ver-gaande sympathiën voor de groote om
wenteling der bestaande orde van zaken in
het toch altyd nogmaar kleine stukje der aar
de, dat Duitschland heet,, beschuldigen, rydt
een aanzieniyk, nationalistisch orgaan uit het
Westen een geharnaste attaque tegen ons,
wyi wij ons zoo graag over de prestaties van
Hitier vrooiyk maken. En terwyi sommigen
in Nederland ons van anti-semitisme beschul
digen, beschuldigt datzelfde blad ons van
precies het omgekeerde. Het gaat in zyn yver
zelfs zóó ver, ons dingen over het Zionisme
in den mond te leggen terwyi wy naar beste
weten deze materie nimmer aangeraakt heb
ben, hetzy dan, dat we de bekende definitie
van een aanhanger dezer beweging eens ge
geven hebben: een Zionist is een jood, die
met het geld van een tweeden jood een derden
jood naar Palestina wil zenden.
Daar de jodenkwestie in Duitschland naar
alle waarschyniykheid nog lang op de orde
van den dag zal biyven staan en er dus tel
kens en telkens weer over geschreven moet
worden, kunnen dagbladlezers er aanspraak
op maken, dat hun Beriynsche correspondent
zyn kaarten ten deze niet gedekt in de hand
houdt. De aanval, dien het Rynlandsche orgaan
nu op ons pleegt, biedt een goede gelegenheid
hier klaren wijn te schenken en daarom on
derstrepen we by dezen nog éénmaal, wat
bereids geschreven werd: Wij kunnen een
jood niet hoogachten, tenzy hy begint zich
zelf en zyn ras hoog te achten. Wanneer een
jood zich zelf en zyn ras verloochent, kan hij
het een Europeaan niet kwalyk duiden, wan
neer hy hem in deze richting volgt.
Dit inzicht is niet louter platonisch, maar
het heeft praktische beteekenis. Men over
drijft zelfs wel niet, wanneer men beweert,
dat het den grondslag vormt van een con
structieve en bevredigende oplossing van het
jodenvraagstuk, waarnaar de wereld zoo hun
kerend uitziet.
Waren de joden in Duitschland steeds fier
en zelfbewust opgetreden en hadden zy nim
mer jammeriyke pogingen gedaan zich als
ariërs uit te geven,dan zou er in Duitsch
land waarschyniyk nimmer anti-semitisme
opgebloeid zyn. Want het behoort tot de
eigendommeiykheden van den ariër een ander
te respecteeren, juist tot dezelfde hoogte,
waarop die ander zich zelf respecteert en die
schoone gewoonte houdt stand, ook wanneer
zekere andere eigenschappen aan den dag
treden, waarmede men zich niet kan ver
zoenen.
Wat Duitschland nu aangaat, Ia er een op
lossing van het brandende probleem denkbaar,
wanneer de joden, vooruitloopend op de ver
wachte wet op het ryksburgerschap, zich
tot een rasslsche minderheid aaneen wilden
sluiten en dan trachten den status van die
minoriteit en haar rechten en plichten op be-
tameiyke wyze geregeld te krygen. Wy zyn
er ons van bewust, dat de meerderheid der
joden van deze oplossing niet hooren wil. zy
blyft liever als hulpeloos drijfhout op de ba
ren rondzwalken, hopend, min of meer ge
lukkig als ariërs gecamoufleerd, hier en daar
nog eens een slagje te kunnen slaan. Wy zyn
er ons ook van bewust, dat de tyd voor zulk
een oplossing in het arische Duitschland nog
niet riip is, en daarom zal er voorloopig nog
een tusschenperiode biyven voortwoekeren,
die slechts wrange vruchten afwerpt, zoowel
voor de Semitische als voor de arische party.
Zy het dan in minder acuten vorm gaan
andere landen aan hetzelfde euvel mank,
maar net als in Duitschland valt ook daar een
groot deel van de verantwoordelijkheid voor
mogelijke uitbarstingen in den schoot der
christenen, die in bevliegingen van als men-
schenmin vermomd liberalisme niet beter we
ten te doen, dan de zelfverachting van de jo
den in de hand te werken en daardoor hun
val voor te bereiden. In dit verband wezen
wy er op, hoe goed een voorbeeld de pers
hier kan geven, wanneer zy bydragen in haar
kolommen van joodsche hand ook duideiyk
als zoodanig kenmerkte. Maakt een joodsch
journalist daartegen bezwaar, dan is hy geen
knip voor zijn neus waard en legt hy een ln-
neriyke ontwrichting aan den dag, welke hem
ongeschikt en ongewenscht maakt als voor
lichter van de publieke meening op te treden.
Hebben wy boven over de wrange vruchten
gesproken, die de mi heerschende tusschen
periode voor alle partyen afwerpt, dan hebben
de laatste dagen op dit gebied weer 'n even ry-
ken als droevlgen oogst opgeleverd. Ophitsende
redevoeringen hebben haar effect niet gemist
en allerwegen is 't anti-semitisme weer opge
vlamd, waarby men zich echter niet van den
Indruk bevrijden kan, -dat we in die redevoe
ringen met tactische manoeuvres te doen
hebben, die in werkeiykheid iets anders be
oogen.
Maar hoe dat zy, men hoort weer over di
verse brutaliteiten in woord en daad lispelen,
welke wy hier echter met rust zullen laten.
Ietwat komisch doet de gemeenteraad van
Heringsdorf aan, welke unaniem een resolu
tie aannam, luidend „Joden zyn in Herings
dorf niet gewenscht". Wat nu het lot van de
hotels en de burgers van Heringsdorf zal wor
den wanneer de joden, in fier zelfbewustzyn,
van een badplaats weg gaan biyven, dat wel
van hen leeft maar hen tegeiyk als onge
wenscht bestempelt, biyve in het midden.
Minder onschuldig doen twee vonnissen van
hooge Duitsche gerechtshovon aan, met mo
tiveeringen tot grondslag, die men onder de
wrangste vruchten van den tyd kan rekenen.
Een man in Wetzlar wil een jodin huwen
en meldt zich daartoe aan het gemeentehuis.
De betreffende beambte weigert de noodlge,
ambtelijke formaliteiten te vervullen, wijl het
hem, in zyn kwaliteit van nationaal-socialist,
tegen de borst stuit een huweiyk tusschen een
ariër en een niet-arier in de hand te werken.
De trouwlustige bruidegom wendt zich tot de
rechtbank met verzoek de beambte te gelas
ten zyn ambteiyken plicht te vervullen. Onder
uitdrukkeiyke erkentenis van het feit, dat
de rijkswetten huweiyken tusschen ariërs en
anderen niet verbieden, weigert de recht
bank echter het gevraagde bevel te geven.
Zulke huweiyken druischen tegen den geest
van den tyd in, zegt het vonnis ongeveer, en
daarom heeft de gemeente-ambtenaar in
kwestie schoon geiyk, dat hy aan zyn dienst
en zyn ambteiyke plichten verzaakte.
Een ander geval. Een joodsche kleerenkoo-
per in Rynland beweert, in stryd met de waar
heid, dat een vooraanstaand nationaal-socia
list een overjas by hem gekocht heeft. De
rechtbank veroordeelt den jood daarvoor tot
een maand gevangenis. De zaak komt in hoo-
ger beroep en nu wordt het vonnis van de
rechtbank gecasseerd, wyi de rechtbank zich
slechts voor de eer van dennationaal-sopialis-
tischen leider, in zyn kwaliteit als zoodanig,
in de bres geworpen heeft. De rechtbank had
veel verder behooren te gaan. Men luistere
slechts: De Duitsche volksgenooten, die ook
heden nog by joden koopen, vormen geen deel
meer van het Duitsche volk, dat de openbare
meening vertegenwoordigt. De Duitsche, open
bare meening staat op het standpunt, dat het
onzedelijk is bij een jood te koopen. De vraag
of de Duitsche openbare meening berechtigd
is zich gekrenkt te voelen, wanneer beweerd
wordt, dat een Duitsche volksgenoot by een
Jood gekocht heeft moet, volgens het Hooge
Hof, bevestigend beantwoord worden".
De vraag of de Duitsche jurisprudentie by
zulke vonnissen gebaat is, biyve liever onge
steld, zy smaken echter naar wrange vruch
ten en doen opnieuw reikhalzend naar een
constructieve oplossing van het jodenprobleem
uitzien.
Nel had zich vlug aangekleed, sprong uit de
badskoets en liep snel naar haar two-seater,
dlie een paar honderd meter verder op het
matig bezet terreintje geparkeerd stond, Zy
wipte in haar wagen, greep naar dien zelf-star-
ter en wendde zich om, om te zien of de weg
vrij was. Van achter de auto kwam een jonge
man te voorschijn, die tot vlak bij den wagen-
slag naderde, dan beleefd z'n hoed afnam en
zei:
„Maig ik u mijn excuses aanbieden, dame?"
Nel keek hem een oogenblik vragend aan,
wierp dan het stuurrad om, en maakte aanstal
ten zonder meer weg te rijden.
„Het is voor mij een zeer pijnlijk voorval,
dame," ging de jongeman verder. „Ik liep hier
te wandelen, en sloeg achteloos met mijn wan
delstok tegen de kiezelsteentjes. Ongelukkig ge
noeg raakte ik er een, dat wegvloog, en daarop
hoorde ik bet rinkelen van glas".
„Jaen verder?" vroeg Nel met matige
belangstelling.
„Indien u zich even de moeite wilt geven,
dame, uit uw wagen te stappen, dan zult u
zien, dat van het glas van uw achterlaimp niet
veel meer heel is."
Nel bleef rustig achter het stuur zitten, en
liet ham verder spreken..
„Het spreekt vanzelf, dame, dat Ik gaarne
bereid ben de kosten te dragen. Ik weet, dat
het dwaas van me was, om naar kiezelsteenen
te slaan op een terrein, dat vol auto's staat.
Het spijt me, dat ik juist uw achterlamp geraakt
heb, en het ligt niet in mijn aard u zoo maar
met scherven weg te laten rijden."
Nel greep opnieuw het stuurrad en knikte.
„Niet slecht bedacht," zei zij. „Goeden mor
gen."
„Jamaar
„Lang niet slecht. Maar u had pech. En ik
heb geen tijd. Goeden dag!"
„Ik begrijp niet, wat u bedoelt, dame."
„Och kom, meneer. U zegt, dat u kiezelstee-
nen liet rondvliegen en dat u per ongeluk mijn
lamp raakte. Heel goed! U is zeer vindingrijk,
maar ik geloof er geen woord van."
„Maar ik verzeker u
Nel greep naar den zelf-starter. „Het glas
van mijn achterlamp is al meer dan een week
geleden gebroken. U wilt mij nu wel met rust
laten?"
„Dat is sterk!" riep de jongeman mei ver
bazing uit „Ik verzeker u, dat ik een kiezel
steen wegschoot en glas boorde rinkelen. Wat
zou ik ermee voor kunnen hebben, u dingen
op den mouw te spelden, die niet waar zijn?"
Nel keek hem bijna vernietigend aan.
„Ik denk, dat u er hetzelfde mee voor hebt,
als roet uw andere „attenties". U logeert in
'hetzelfde hotel als ik, niet waar? U bent de
jongeman, die mij altijd naloopt, die altijd alle
mogelijke deuren voor mij openhoudt. Die altijd
toevallig vlak naast nuj zit in het concert. En
die me een tijdschrift liet terugbezorgen, dat
een ander had laten vallen, niet waar?"
„Dit kan ik niet ontkennen, dame. En hoewel
het mij spijt, uw achterlamp gebroken te heb
ben, ben ik anderzijds verheugd, door dit onge
lukje in de gelegenheid gesteld te zijn, nader
met u kennis te maken. Mijn naam is...."
„Ik heb kennissen genoeg. En mijn achterlamp
hebt u n i e t gebroken. Goeden dag!"
Nel bracht langzaam haar wagen in aehter-
waartsehe beweging.
Was er dan geen enkel meisje, dat hart voor
hem ken hebben?
Zijn droefgeestig gepeins werd plotseling on
derbroken door een hevig spektakel, dat tot hem
doordrong. Een twintigtal meter verder zag hij
het rood-opgewooden gelaat van een huzaren-
kolonel in uniform, die woest om zich heen
gesticuleerend, een ouden auto-wachter stond
uit te maken voor ad wat leelijk was.
„Of t-dde daar dan alléén maar stond, om
kwartjes in de wacht te Sleepen! Ais t-ie dan
tóch niets anders deed dan hier maar wat
rond te lummelen.... 1"
De woedende kolonel doorspekte zijn uit
brander met een aantal krachttermen, die een
heel regiment moesten doen sidderen. Hij wees
den onthutsten autowachter op een barst in de
voorruit van zijn gloedndeuwen Mercedes.
..Als ik dien kwajongen tusschen m'n vin
gers krijg....! Z'n gebeente zal ik aan splin
ters kraken!"
En opeens drong het door tot den jongeman,
wat voor onheil hy aangericht had. Zijn kie
zelsteen had maar al te goed doel getroffen en
de gevolgen waren niet te overzien. Ach
terwaarts sluipend tusschen de geparkeerde
auto's, trachtte hij ijlings en ongemerkt een
goed heenkomen te zoeken. Het tooneel van de
ramp angstig in het oog houdend Sloop hy terug,
en voelde toen plotseling een harden stoot in
den rug. Hij keek haastig om, en zag, dat hij
pardoes tegen de openstaande coupé-deur van
Nels two-seater was aangeloopen.
En toen Week, dat Nel wel degelijk een hart
had. Zij klopte hem op den schouder en zei,
haastig en zacht:
„Stap maar gauw in. Ik zal je een eindje
buiten schot brengen. Dat heerschap lijkt me
lang niet mak."
HAJO.
(NADRUK VERBODEN).