HET EEUWFEEST DER DUITSCHE SPOORWEGEN. HERLEVEND ANTI SEMITISME IN HET DERDE RIJK. 'I MEISJES ZONDER HART. MAANDAG 8 JULI 1935 ALLE BEGIN IS MOEILIJK. Soms moest de trein door paarden getrokken worden. EEN STAALKAART VAN VOOR- OORDEELEN. GIOSUE CARDUCCI. BIJ HET EEUWFEEST VAN ZIJN GEBOORTEDAG. AAP OVERWINTERT IN DE OPEN LUCHT. En verheugt zich in een voor treffelijke gezondheid. PRACTISCHE BETEEKENIS VAN ZELFEERBIEDIGING. T wee uiterst gevaarlijke vonnissen. (Van onzen correspondent). Berlijn, 5 Juli 1935. Er wordt in Duitschland tegenwoordig veel over de ijzeren baan geschreven en dat is verklaarbaar wijl deze inrichting bezig is haar honderdjarig jubileum te vieren. Op 7 December a.s. zal het n.l. juist een eeuw ge leden zijn, dat de eerste spoortrein, feestelijk versierd, het emplacement te Neurenberg verliet om, geweldig sissend, kuchend en riekend, naar het 6 K.M. ver gelegen Fürth te hobbelen. Naar de speechen, welke bij die gelegen heid afgevuurd werden, zullen de feestelingen wel geluisterd hebben, gelijk men dat naar speechen pleegt te doen, maar van weinigen zal de aandacht intusschen verwijld hebben bij dien ouden, koninklijken Oberbergrat Joseph von Baader, die reeds vele jaren te voren de eerste ijzeren baan had gebouwd en daarvan zeer veel voor de toekomst ver wachtte. Weliswaar is deze heer niet verder gekomen dan een proef in het slotpark van Nymphenburg, die vorstelijke residentie, waar de laatste koning van Saksen den geest onlangs gaf, maar zijn bedoeling was het toch, langs alle landwegen zulke ijzeren banen te bouwen en alle vehikels zoodanig in te richten, dat zij al naar verlangen van de kelen en van de rails gebruik konden maken. Want Stephenson moest in des heeren von Baaders dagen nog met de uitvinding van de stoommachine beginnen en daarop kon de koninklijke Oberbergrat in zijn voortva rendheid niet wachten. De ver-vooruitziende man ging met het ontwerpen van plannen nog verder. Hij wilde Rijn en Donau door rails met elkaar verbinden en dat door mid del van iets, dat wij tegenwoordig misschien een autostrada zouden noemen en dat in alle geval per viadukt dwars over de stad Neu renberg heen gebouwd moest worden. Mis schien zouden deze voor hun t(jd fantastische plannen wel verwezenlijkt geworden zijn, maar de uitvinder had den moed met den koning over de nuttigheid van het graven van het Lode wij k-kanaal van meening te ver schillen en daarom moest hij, onder meene men van zijn wonderlijke ijzeren baan-plan- nen, de laan uit. Johannes Scharrer, eveneens uit Neuren berg, had meer geluk en misschien ook meer talent. Hij was zoo verstandig geweest op zoodanig tijdstip geboren te worden, dat het hem vergund kon zijn van Stephensons uit vinding voordeelen te plukken en hij heeft dat met gretige handen gedaan. Idealisten waren hem als een soort padvinders echter reeds vóór gegaan. Als eerste daaronder moet Frederik List genoemd worden, die reeds tn 1833, dus op een tijdstip toen nie mand in Duitschland ooit een spoorbaan ge zien had, een grootsch en zeer verstandig opgezet spoorwegnet voor het geheele rijk ontwierp. Voor zulke plannen was het echter nog wat vroeg en List moest zijn koene droomen in Amerika gaan uitvieren. Johannes Scharrer, bovengenoemd, legde wat minder hoog aan, maar hy had toch een titanischen strijd te strijden om concessie te verkrijgen voor den aanleg van het eer ste, slechts 6 K.M. lange verbindingslijntje, van Neurenberg naar Fürth. Dat het Münchener Obermedizinalkolle- glum zich tegen de spoorbaan gekant zou hebben, wijl reizigers zoowel als publiek door de razende snelheid, welke men daarop dacht te ontwikkelen door delirium furiosum aangegrepen zouden worden, is niet waar, ofschoon ook Treitschke het geval vermeldt. Onwaar is ook, dat de politie de heele ijzeren baan met een houten schutting wilde afsluiten ten einde den menschen den aanblik op het nieuwe monster te besparen. Waar is echter, dat er enorm veel geduld en doorzettingsvermogen, veel handigheid en foefjes noodig waren om de bergen van verzet meester te worden, die telkens en telkens weer op den zegeweg van de spoor baan opgeworpen werden. Het is hier, dat de heer Scharrer een kunstenaarshand ver ried, maar toen de concessie er eenmaal was, was de baan er nog niet. Gelukkig heeft men toen den ingenieur Denis gevonden, die in enkele maanden ttjds de geheele spoor baan bouwde, hetgeen geen kleinigheid was, in zooverre de man niet bij voorgangers kon snuffelen maar al, wat noodig was, m zijn eigen brein behoorde te vinden. De baan met haar paar kleine kunstwerkjes en haar stations werd in het initiatief van den heer Denis geboren, maar ook de rails, de wagens, de reparatie-ateliers, kortom alles behalve de locomotief zelf. Dit wonder moest men uit Engeland laten komen, dat toen nog een monopolie op dit gebied bezat. Het spreek van zelf, dat het stoere verzet tegen de nieuwigheid niet gebroken was van het oogenblik af, dat de eerste treintjes tus- schen Neurenberg en Fürth heen en weer hobbelden. De meesten bleven norsch en af wijzend tegenover deze ratelende inbreuk op de goede, oude zeden staan, maar deze houding bfegon toch te wankelen, toen de „Lamme Eend", oftewel de „Ludwig Eisen- bahn Gesellschaft" haar eerste jaarrapport in het licht gaf. Zij kon bij die gelegenheid niet minder dan 20 pet. dividend aan haar aandeelhouders uitkeeren en erkend moet worden, dat de tegenwoordige spoorweg maatschappijen, die wel eens medelijdend glimlachend op de Lamme Eend neerkijken, brj haar een lesje konden nemen. Maar hoe dat zij het financieel succes van de eerste, Duitsche spoorwegonderne ming trok uit den aard der zaak de alge- meene aandacht en eerlang begon het con cessieaanvragen letterlijk te stortregenen. Ieder wilde zijn kapitaal investeeren in een ondernemen, dat in het eerste jaar reeds zulk een vet dividend uitkeerde en nu begint dan ook de snelle aanleg van een steeds dich ter wordend spoorwegnet. Twee jaar na den aanleg van het lijntje Neurenberg-Fürth werd het eerste stuk ingewijd van de ver binding Leipzig-Dresden. Nog een jaar later, dus in 1838, kwam het lijntje BerlijnPots dam tot stand en nog even later kon Duitsch-. land reeds op 549 K.M. ijzeren weg bogen. De eerste krachtproef had dit net uit te staan tijdens den oorlog van '70, toen het reeds een lengte van 18.805 K.M. had. In 1900 was deze lengte tot 51.959 aangewas sen, maar dan begint de ontwikkeling - den pas toch te markeeren. Momenteel is het 58.000 K.M. lang en daar zal het voorloopig wel bij blijven. De eerste locomotief, die de rust in Duitsch land kwam verstoren, droeg natuurlijk ook een naam en wel een zeer passenden, want het instrument heette „Adler". Het ding was vier meter lang, beschikte over 15 PS. en kon een snelheid van 40 K.M. ontwikke len. Een eeuw geleden was zulk een snel heid iets fantastisch en de menschen raak ten er niet over uitgepraat. Zij werden bij het peinzen over zooveel tempo door bewon dering, maar vaak ook door ontzetting be vangen. Zij wisten ook nog niet, dat z(j in de eeuw van de techniek terecht gekomen waren en dat het wonder, dat zij daarginder op de Beiersche hoogvlakte aanschouwen konden, slechts het begin en niet de vol einding van een uitvinding was. Daarom braken zij zich het hoofd over de mogelijke ontwikkeling van het spoorweg wezen niet en droomden zij ook Wel niet over toekomstige locomotieven, die langer waren dan hun heele trein, zwaarder dan twintig „Adlers" bij elkaar en die bij het proefrijden de 190 K.M. per uur zouden halen. En in hun onversaagste droomen zul len zij wel niet gedacht hebben, dat men in een trein eens met meer comfort zou slapen en dineeren dan men het toen in de beste hotels van dien tijd deed. Om comfort bekreunde men zich in die dagen bjj het reizen trouwens ook niet. Men stond er verstomd over, dat een spoorweg coupé bijna even gemakkelijk was ingericht als de beste diligence en daarover heen ver langde men niets. Voor onze begrippen moet het reizen met die eerste treinen een moor dende kwelling geweest zijn, zij het dan, dat de reis niet lang duurde. Maar het spoor wegwezen had toch reeds een aanzienlijke trap van ontwikkeling bereikt, vóór men er tóe overging de open wagens af te schaffen, de wagens tijdens den winter te verwarmen, W.C.'s in te voeren, om van slaapwagens en dir.ing-cars maar niet te spreken. Gelukkig waren de menschen in die oude dagen even moedig als robust en aldus kon het miniatuurlijntje Neurenberg-Fürth in het eerste jaar van zijn bestaan niet minder dan een half millioen menschen transportee ren. Tegenwoordig vervoeren de Rijksspoor- wegen er gemiddeld twee milliard per jaar, maar het dividend is er door deze krachts inspanning niet beter op geworden. Hoe groot het aanvangssucces van de ijze ren baan ook was, zoo lieten vele zich daar toch met door overtuigen, maar volhardden z(j liever bij de verkeersmiddelen, die van de vaderen geërfd waren. Schier geen akte over concessieaanvragen uit dien tijd, of zij oppert bezwaren, waarover men nu glimlacht. De concessie van de lijn BerlijnPotsdam bevat de bepaling, dat de trein bij mist en sneeuw buien de snelheid van een dravend paard met mag overschrijden. De Opperpostmeester von Nagel heeft zich naar het voorbeeld van een Engelschen geest verwant, onsterfelijk gemaakt door in een officieel rapport de weigering der concessie te adviseeren. ik laat, zoo heet het, eiken dag tusschen Berlijn en Potsdam zes snel- diligences op en neer rijden en deze zijn nog niet eens altijd bezet. Toen de .reeds in bouw zijnde lijn DresdenLeipzig bij den gemeen teraad van laatstgenoemde stad om een kleine subsidie aanklopte, werd deze gewei gerd onder toevoeging van de verontwaardig de exclamatie „Wat heeft een Dresdener in Leipzig te zoeken en wat heeft omgekeerd een Leipziger in Dresden van doen! Maar de wei gering werd nog dieper gaand gemotiveerd. Waarom, zoo heet het verder, de aanleg van een spoorbaan doorzetten nu de ontwikkeling van het verkeer zulk een graad van volmaakt heid bereikt heeft, dat men in veertig uur van Hamburg naar Leipzig kan komen Hier aan zij toegevoegd, dat deze reis van veertig uur met een gemiddelde snelheid van 6,8 K.M. per uur correspondeert. Hoe zouden de wijze vaderen van Leipzig wel geschrokken zijn wanneer zy vernamen, dat de z.g. „Vliegende Hamburger" tegenwoordig 124,7 K.M. in het uur aflegt, een snelheid, die overigens alweer door de nieuwe verbinding met Keulen aan zienlijk overtroffen is. En toen ten slotte het eerste lijntje NeurenbergFürth tegen alle wanhopige verzet in toch tot stand gekomen was verscheen er spoedig een werk getiteld: „Ideeen über die Eisenbahn in Bayer und deren Gefahren für das bayerische Vaterland und für ganz Teutschland". Spoorwegkaartjes kijkt men tegenwoordig nauwelijks aan en steekt men achteloos in zijn vestzakje, ook al dienen zij voor een reis naar Constantinopel. De eerste spoorbiljetten waren echter echte plaatskaartjes en de eerste spoorreizigers zullen deze dingsigheid- jes wel met evenveel gespannen nieuwsgierig heid aangezien hebben als zij het de locomo tief zelf deden en wij het eerste vliegtuig, dat ons door de lucht gaat dragen. Echte plaatskaartjes waren zij in zooverre, dat, naar voorbeeld van de diligence afdeeling en nummer van de plaats, waarop men berech- tigd was, er op vermeld stonden. Men las er verder op, dat men voor de reis van 22.000 Beiersche voet, dat is dus zes kilometer 12 kreuzer te betalen had. Daarvoor zat men dan echter ook op bekleede banken en had men vensters, alles even mooi als in de fijn ste diligence. 12 kreuzer! Dat was net de helft van de som, die de bliksem-diligence voor 't vervoer over denzelfden afstand vroeg. Voor 9 kreuzer kon men de 22.000 Beiersche voeten ook afleggen, maar dan zat men wat minder komfortabel en wanneer men slechts 6 kreuzer wilde offeren reed men open, bloot gesteld aan al de stof en den stank, dien de locomotief kans zag te ontwikkelen. De kaartjes hadden een bepaalde kleur en werden tijdens de reis opgehaald. De directie was zuinig en had voor eiken weekdag een kleur vastgesteld en de gebruikte kaartjes werden op den voor hun tint vastgestelden dag, opnieuw uitgegeven. Dat de stoom In den aanvang nog eenige moeite gehad heeft zich van het begrip spier kracht los te maken, blijkt uit den aanleg in 1838 van het ljjntje Bebra—Hanau. Dit lijntje maakte den bouw van een „onderaarsche ga lerij", zoo iets, dat wij tegenwoordig tunnel noemen noodzakelijk, maar na rijp beraad sloegen de ingenieurs toch een andere oplos sing van deze moeilijkheid voor. „Wanneer aan beide zijden van den heuvel, dien wij te overwinnen hebben, een voldoend aantal paarden in gereedheid gehouden wordt, kan de ijzeren baan ook over den heuvel heen gelegd worden. Het komt er dan op aan arri- veerende treinen zoodanig in tweeën te split sen, dat elk deel ongeveer 500 centenaars weegt. Goed doorvoede paarden kunnen, bij voortdurende ondersteuning van de locomo tief, zulk een gewicht in gestrekte draf tegen een helling van 1 tot 50 omhoog brengen. De paarden keeren na gedanen arbeid in rusti- gen gang naar hun stallen aan den voet van den heuvel terug, rusten een uur uit en zijn dan klaar voor den volgenden trein". Een typisch Italiaanseh dichter die door het fasscisme als een litteraire weg bereider wordt beschouwd. Italië herdenkt thans met tal van litteraire evenementen en de uitgave van heel zjjn om vangrijk werk den dichter Giosuè Carducci, een universiteitsprofessor, die op de reeds vóór den wereldoorlog gerijpte generatie van letterkun digen een grooten en vaak beslissenden invloed heeft uitgeoefend. Deze herdenking draagt een uitgesproken politiek karakter en inderdaad is het dichter schap van Carducci, wien in 1906 de Nobelprijs ten deel viel, minder belangrijk dan de kwali teiten in z{jn werk, waarop thans nadrukkelijk de aandacht wordt gevestigd. Carducci was een typisch Italiaanseh dichter en een dichter van het Italië, dat zich te langen leste zjjn bestaan bewust begon te worden en bezig was, de droomen van zijn beste patriotten te verwezenlijken. Zijn geestelijke structuur was provinciaal. Hij was allerminst een univer- seele geest, maar daartegenover de ideale ver persoonlijking van typisch-Italiaansche deug den, van Italiaansche iliusies. Toch kan hij als de grootste moderne dichter van zijn land worden beschouwd en onder de modernen is er niet een, wiens oeuvre zulk een beteekenis heeft als het zijne, terwijl zijn mo raliteit daarbij gunstig afsteekt bij de ziekelijk heden van een Gabriele d'Annunzio en diens bentgenooten. Het is juist zijn gezonde moraliteit, het zijn z'n positieve deugden van verknocht vaderlan der, waarom hij nu hemelhoog geprezen wordt. De deugden, waarvan hij doordrongen was, worden door het fascisme als de zuurdeesem, van de natie aanggemerkt en feitelijk ziet het in Carducci een litterair wegbereider, zooals Francesco Crispi een politiek wegbereider was. Het fascisme, dat ten stelligste ontkent, zoo maar uit de lucht te zijn gevallen, heeft al menig uitstekend Italiaan uit vroegere decen nia in zijn spiritueele Ahnengalerie opgenomen en het huidige eeuwfeest van Carducci's ge boortedag is vooral bedoeld als een offlcieele opneming in het Pantheon der onbewuste fas cisten. Carducci verwierp de romantiek van zjjn tyd, ofschoon hij een groote bewondering voor Victor Hugo koesterde. Zijn intellectueele en tamelijk cerebrale mentaliteit deed hem daar- btf afkeerig zjjn van het door de romantiek gevoede sentimentalisme, waaraan het Italië van zjjn jeugd zoo uitermate laboreerde. Hier in was hij een pre-fascist. Hij was gezond en krachtig, helder van geest en van een omvangrijke eruditie en hij had een groot vertrouwen in zich zelf en in het leven. In tegenstelling met een Alfieri en een Foscolo, die hopelooze passimisten, ge loofde hij in de toekomst, waardeerde hij het oogenblik en zag hy het verleden niet in een troebel vizioen. Zij „Odi" en „Rime" zijn vol van een harmonische houding tegenover het leven en van een rustige zekerheid. Dit edele vertrouwen verhief hem ver boven zijn tijd- genooten, met name vooral Leopardi en Pas- coli. Italië kent, naar een zijner feestrede naars heeft opgemerkt, geen anderen, zoo concreten en eerlijk realistischen dichter. Carducci's natuurpoëzie is gezond en frisch, zijn gevoeligheid voor de schoonheid van veld en bosch, van berg en rivier natuurlijk en zui ver en in deze natuurpoëzie rijkt hij tot groote hoogten. Die hoogten werden nadien nog door een Fogazzaro, een Pascoli en een Gabriele d'Annunzio bereikt, maar zooals dezelfde feestredenaar opmerkte, hun poëzie was er een van zieke zielen. En alvorens deze poëzie van zieke zielen te kunnen begrijpen, moet men zelf ziek worden Carducci was steeds zoo niet de man van groote gedachten, dan toch van groote ge voelens, waardoor zijn poëzie vervuld is van sterk gevoel voor het aesthetische en een gezonde sexualiteit, die de zwoele sensualiteit buitensluiten, ook daar, waar ze bij andere dichters en schrijvers zoo gemakkelijk en spontaan binnensluipt. Zijn gezonde geest deed hem den sterk klassiek georienteerde van ruinen niet zingen als van vergane glorie, wegzinkend in melancholie en vergetelheid. Als hij Rome bezingt, is haar grootheid geen herinnering, maar een realiteit, die zich logisch bij het he den aansluit, daarmede harmonisch verbon den is. En de sombere tragiek van Ravenna inspireerde hem niet, zooals d'Annunzio. Carducci heeft zijn leven grootendeels in Toskane doorgebracht en op het platteland. Als professor in de welsprekendheid aan de universiteit te Bologna en later te Pisa bleef hij zich met dit platteland verbonden voelen. Hij hield van de spontane vitaliteit van het rurale leven en wist, dat daar de krachten sluimerden, waardoor zijn land groot zou kun- ken worden. Zijn dynamische geest dreef Carducci in de politiek. Hij was een politiek dichter, maar werd nooit een dichterlijk politicus. Trouwens hy was er de man niet naar, om een politieke party aan te voeren of een politieke filosofie te ontwerpen en uit te zijn op het maken van proselieten. De belangstelling voor de politiek was een consequentie van z'n sterk ontwikkelde, bur gerlijke consciëntie en zyn diep doordachte vaderlandsliefde. Zoo sommigen meenen te mogen zeggen, dat Carducci's politieke activiteit hem belet heeft het dichterschap der grooten te bereiken, het is de interesse, die hy' voor de problemen van het dageiyksche leven en van de gemeen schap rondom hem toonde, waardoor hy nu nog actueel is, terwyl zyn tydgenooten en voorgangers, Manzoni inbegrepen, in het mau soleum der litterair-historische onsterfelyk- heid zijn bygezet. Giosuè Carducci. Zoo actueel is hy zelfs, dat hy een reïncar natie bezit in Giovanni Papini, die vooral de polemische eigenschappen met hem gemeen heeft, alsmede den auto-didactischen ontwik kelingsgang. Papini bewondert Carducci zeer. Carducci kreeg tot zyn veertiende jaar on- derwys van z'yn strengen vader, die hem byna uitsluitend Latyn leerde en hem verder in zyn bibliotheek volledige vryheid liet. Evenals Pa pini las Carducci alles, wat onder zyn be reik kwam en als jongeman beschikte hy over een parate kennis, die zyn omgeving soms verbysterde, zoodat men hem wat minder energie op dit gebied van zijn geestesleven toewenschte. Hy nam al vroeg kennis van de bekendste Europeesche schryvers en vertaalde werk van Victor Hugo, Heine en andere Duitsche dichters. Evenals Papini verloor hij het ge loof zyner kinderjaren. De man, die zyn eerste sonnet „A Dio" noemde, schreef ook de „Inno a Satana", een gedicht, dat overigens geen verheeriyking van Satan is, maar een poging, om de negatie te eeren als den grondslag van den bevrydemden vooruitgang der mensch- heid. Zelf heeft Carducci ingezien, hoe fataal zyn boekenverslindery met onrypen geest ge weest is. Zijn eerste sonnet, dat hij schreef, toen hy dertien jaar oud was, heeft hij altyd bewaard en vaak becommentarieerd. In een dier commentaren zegt hy letteriyk „che il metter librl modemi e specialmente tedeschi, inglesi e francesi in mano k la gioventu nuoce, grandemente nuoce, mortalmente nuoce tanto h l'anlma che k la mente": het in handen geven aan de jeugd van moderne boeken, speciaal Duitsche, Engelsche en Fransche schaadt, schaadt grootelyks, schaadt doodeiyk, zoowel de ziel als den geest De verwarring, door schadeiyke lectuur in zyn jongen geest veroorzaakt, is Carducci nooit te boven gekomen. Zoo hy als dichter èeri volgroeide persooniykheid werd, met een eigen, dichteriyke visie en een eigen uitdrukkings vorm, als politiek en ethisch theoreticus heeft hy nimmer een uitweg gevonden. Politiek ge sproken een leerling van Mazzini, den agnosti- schen republikein, was hy republikein, vrij metselaar, monarchist en democraat en aan hanger van een verlichte dictatuur, alles ach ter en door elkander. Voor alles echter was hy patriot, Italiaan in hart en nieren. Zijn leuze was „Italia avanti -tutto, Italia sopra tutto" en hy koesterde een absoluut vertrouwen in de toekomst van zijn land. Dit vertrouwen heeft hij als professor veertig jaar lang aan zijn studenten als een kostbaar bezit meegegeven en by tal van offi- cieele gelegenheden als gevierd feestredenaar met een groot oratorisch talent uitgesproken. Carducci deelde ook als redenaar de vroeg- rypheid van tal van talenten. Achttien jaar oud hield hy zijn eerste openbare herdenkings rede en heel zijn leven heeft hy de kunst der welsprekendheid veredeld en verdiept. Hy zag er geen gevaar in voor zyn dichterschap, om hetwelk hy zich van het creatieve proza verre hield. Ondanks het aandringen van zyn vrien den wydde hy zich niet aan de romankunst en slechts een enkele maal waagde hy zich aan een novelle. Een dezer novellen, nooit gepubli ceerd, is nu opgenomen in de standaard-uit gaven van zyn oeuvre, dat ook tal van onuit gegeven verzen bevat, door Carducci van zyn vijftiende tot zijn vier en twintigste jaar ge schreven. Het heeft Carducci ook by zyn leven niet aan waardeering ontbroken. Als letterkundige, philoloog en criticus zwaaide hy jaren lang den scepter over de Italiaansche litteratuur. Als dichter stichtte hy een school wier in vloed nog nawerkt. Voor velen was hij In de litteratuur een dictator, wiens woord wet was. Er werden tydschriften opgericht, uitsluitend te zynen behoeve. De uitgevers vochten als het ware ,om zyn werk te mogen publiceeren en toen hij in 1905 ontslag nam als professor, werd hem een pensioen van twaalf duizend lire toegekend. Niet voor niets had hy de grootheid van het oude Rome bezongen en in dezen tyd getransponered. En niet voor niets wordt hy door het fas cistische Italië gehuldigd en tot voorbeeld gesteld aan de huidige litteratoren, die nog steeds nalatig zyn gebleven, een waariyk nationale letterkunde te creeeren C. H. In den dierentuin te Tasjkent heeft men naar het agentschap Tass meldt, voor de eerste maal een aap onder den blooten he mel, in een kooi, die slechts weinige beschut ting bood tegen slecht weer, laten overwin teren. Het dier, een vierjarige Rhesus-aap, heeft den betrekkelyk ruwen winter schitterend doorstaan. Bij temperatuur van 18 graden onder nul bleef hy onder den blooten hemel en slechts wanneer de temperatuur nog ver der daalde, werd hij in een gesloten ruimte gebracht, waar de temperatuur hoogstens 8 graden bedroeg. Noch regen, noch sneeuw schaadden den gezondheidstoestand van het dier, dat voort durend gymnastische toeren verrichtte. De andere apen in den dierentuin, die den winter in verwarmde verbiyven hebben door gebracht, zien er thans neerslachtig uit en voelen zich lang niet zoo goed, als de aap, die in de open lucht heeft overwinterd en die weliswaar iets magerder is geworden, doch een voortreffelyke gezondheid geniet. In den aanstaanden winter zal de dieren tuin opnieuw proeven nemen met de over wintering van apen in de open lucht. (Van onzen correspondent). Terwyi sommigen in Nederland ons van te-ver-gaande sympathiën voor de groote om wenteling der bestaande orde van zaken in het toch altyd nogmaar kleine stukje der aar de, dat Duitschland heet,, beschuldigen, rydt een aanzieniyk, nationalistisch orgaan uit het Westen een geharnaste attaque tegen ons, wyi wij ons zoo graag over de prestaties van Hitier vrooiyk maken. En terwyi sommigen in Nederland ons van anti-semitisme beschul digen, beschuldigt datzelfde blad ons van precies het omgekeerde. Het gaat in zyn yver zelfs zóó ver, ons dingen over het Zionisme in den mond te leggen terwyi wy naar beste weten deze materie nimmer aangeraakt heb ben, hetzy dan, dat we de bekende definitie van een aanhanger dezer beweging eens ge geven hebben: een Zionist is een jood, die met het geld van een tweeden jood een derden jood naar Palestina wil zenden. Daar de jodenkwestie in Duitschland naar alle waarschyniykheid nog lang op de orde van den dag zal biyven staan en er dus tel kens en telkens weer over geschreven moet worden, kunnen dagbladlezers er aanspraak op maken, dat hun Beriynsche correspondent zyn kaarten ten deze niet gedekt in de hand houdt. De aanval, dien het Rynlandsche orgaan nu op ons pleegt, biedt een goede gelegenheid hier klaren wijn te schenken en daarom on derstrepen we by dezen nog éénmaal, wat bereids geschreven werd: Wij kunnen een jood niet hoogachten, tenzy hy begint zich zelf en zyn ras hoog te achten. Wanneer een jood zich zelf en zyn ras verloochent, kan hij het een Europeaan niet kwalyk duiden, wan neer hy hem in deze richting volgt. Dit inzicht is niet louter platonisch, maar het heeft praktische beteekenis. Men over drijft zelfs wel niet, wanneer men beweert, dat het den grondslag vormt van een con structieve en bevredigende oplossing van het jodenvraagstuk, waarnaar de wereld zoo hun kerend uitziet. Waren de joden in Duitschland steeds fier en zelfbewust opgetreden en hadden zy nim mer jammeriyke pogingen gedaan zich als ariërs uit te geven,dan zou er in Duitsch land waarschyniyk nimmer anti-semitisme opgebloeid zyn. Want het behoort tot de eigendommeiykheden van den ariër een ander te respecteeren, juist tot dezelfde hoogte, waarop die ander zich zelf respecteert en die schoone gewoonte houdt stand, ook wanneer zekere andere eigenschappen aan den dag treden, waarmede men zich niet kan ver zoenen. Wat Duitschland nu aangaat, Ia er een op lossing van het brandende probleem denkbaar, wanneer de joden, vooruitloopend op de ver wachte wet op het ryksburgerschap, zich tot een rasslsche minderheid aaneen wilden sluiten en dan trachten den status van die minoriteit en haar rechten en plichten op be- tameiyke wyze geregeld te krygen. Wy zyn er ons van bewust, dat de meerderheid der joden van deze oplossing niet hooren wil. zy blyft liever als hulpeloos drijfhout op de ba ren rondzwalken, hopend, min of meer ge lukkig als ariërs gecamoufleerd, hier en daar nog eens een slagje te kunnen slaan. Wy zyn er ons ook van bewust, dat de tyd voor zulk een oplossing in het arische Duitschland nog niet riip is, en daarom zal er voorloopig nog een tusschenperiode biyven voortwoekeren, die slechts wrange vruchten afwerpt, zoowel voor de Semitische als voor de arische party. Zy het dan in minder acuten vorm gaan andere landen aan hetzelfde euvel mank, maar net als in Duitschland valt ook daar een groot deel van de verantwoordelijkheid voor mogelijke uitbarstingen in den schoot der christenen, die in bevliegingen van als men- schenmin vermomd liberalisme niet beter we ten te doen, dan de zelfverachting van de jo den in de hand te werken en daardoor hun val voor te bereiden. In dit verband wezen wy er op, hoe goed een voorbeeld de pers hier kan geven, wanneer zy bydragen in haar kolommen van joodsche hand ook duideiyk als zoodanig kenmerkte. Maakt een joodsch journalist daartegen bezwaar, dan is hy geen knip voor zijn neus waard en legt hy een ln- neriyke ontwrichting aan den dag, welke hem ongeschikt en ongewenscht maakt als voor lichter van de publieke meening op te treden. Hebben wy boven over de wrange vruchten gesproken, die de mi heerschende tusschen periode voor alle partyen afwerpt, dan hebben de laatste dagen op dit gebied weer 'n even ry- ken als droevlgen oogst opgeleverd. Ophitsende redevoeringen hebben haar effect niet gemist en allerwegen is 't anti-semitisme weer opge vlamd, waarby men zich echter niet van den Indruk bevrijden kan, -dat we in die redevoe ringen met tactische manoeuvres te doen hebben, die in werkeiykheid iets anders be oogen. Maar hoe dat zy, men hoort weer over di verse brutaliteiten in woord en daad lispelen, welke wy hier echter met rust zullen laten. Ietwat komisch doet de gemeenteraad van Heringsdorf aan, welke unaniem een resolu tie aannam, luidend „Joden zyn in Herings dorf niet gewenscht". Wat nu het lot van de hotels en de burgers van Heringsdorf zal wor den wanneer de joden, in fier zelfbewustzyn, van een badplaats weg gaan biyven, dat wel van hen leeft maar hen tegeiyk als onge wenscht bestempelt, biyve in het midden. Minder onschuldig doen twee vonnissen van hooge Duitsche gerechtshovon aan, met mo tiveeringen tot grondslag, die men onder de wrangste vruchten van den tyd kan rekenen. Een man in Wetzlar wil een jodin huwen en meldt zich daartoe aan het gemeentehuis. De betreffende beambte weigert de noodlge, ambtelijke formaliteiten te vervullen, wijl het hem, in zyn kwaliteit van nationaal-socialist, tegen de borst stuit een huweiyk tusschen een ariër en een niet-arier in de hand te werken. De trouwlustige bruidegom wendt zich tot de rechtbank met verzoek de beambte te gelas ten zyn ambteiyken plicht te vervullen. Onder uitdrukkeiyke erkentenis van het feit, dat de rijkswetten huweiyken tusschen ariërs en anderen niet verbieden, weigert de recht bank echter het gevraagde bevel te geven. Zulke huweiyken druischen tegen den geest van den tyd in, zegt het vonnis ongeveer, en daarom heeft de gemeente-ambtenaar in kwestie schoon geiyk, dat hy aan zyn dienst en zyn ambteiyke plichten verzaakte. Een ander geval. Een joodsche kleerenkoo- per in Rynland beweert, in stryd met de waar heid, dat een vooraanstaand nationaal-socia list een overjas by hem gekocht heeft. De rechtbank veroordeelt den jood daarvoor tot een maand gevangenis. De zaak komt in hoo- ger beroep en nu wordt het vonnis van de rechtbank gecasseerd, wyi de rechtbank zich slechts voor de eer van dennationaal-sopialis- tischen leider, in zyn kwaliteit als zoodanig, in de bres geworpen heeft. De rechtbank had veel verder behooren te gaan. Men luistere slechts: De Duitsche volksgenooten, die ook heden nog by joden koopen, vormen geen deel meer van het Duitsche volk, dat de openbare meening vertegenwoordigt. De Duitsche, open bare meening staat op het standpunt, dat het onzedelijk is bij een jood te koopen. De vraag of de Duitsche openbare meening berechtigd is zich gekrenkt te voelen, wanneer beweerd wordt, dat een Duitsche volksgenoot by een Jood gekocht heeft moet, volgens het Hooge Hof, bevestigend beantwoord worden". De vraag of de Duitsche jurisprudentie by zulke vonnissen gebaat is, biyve liever onge steld, zy smaken echter naar wrange vruch ten en doen opnieuw reikhalzend naar een constructieve oplossing van het jodenprobleem uitzien. Nel had zich vlug aangekleed, sprong uit de badskoets en liep snel naar haar two-seater, dlie een paar honderd meter verder op het matig bezet terreintje geparkeerd stond, Zy wipte in haar wagen, greep naar dien zelf-star- ter en wendde zich om, om te zien of de weg vrij was. Van achter de auto kwam een jonge man te voorschijn, die tot vlak bij den wagen- slag naderde, dan beleefd z'n hoed afnam en zei: „Maig ik u mijn excuses aanbieden, dame?" Nel keek hem een oogenblik vragend aan, wierp dan het stuurrad om, en maakte aanstal ten zonder meer weg te rijden. „Het is voor mij een zeer pijnlijk voorval, dame," ging de jongeman verder. „Ik liep hier te wandelen, en sloeg achteloos met mijn wan delstok tegen de kiezelsteentjes. Ongelukkig ge noeg raakte ik er een, dat wegvloog, en daarop hoorde ik bet rinkelen van glas". „Jaen verder?" vroeg Nel met matige belangstelling. „Indien u zich even de moeite wilt geven, dame, uit uw wagen te stappen, dan zult u zien, dat van het glas van uw achterlaimp niet veel meer heel is." Nel bleef rustig achter het stuur zitten, en liet ham verder spreken.. „Het spreekt vanzelf, dame, dat Ik gaarne bereid ben de kosten te dragen. Ik weet, dat het dwaas van me was, om naar kiezelsteenen te slaan op een terrein, dat vol auto's staat. Het spijt me, dat ik juist uw achterlamp geraakt heb, en het ligt niet in mijn aard u zoo maar met scherven weg te laten rijden." Nel greep opnieuw het stuurrad en knikte. „Niet slecht bedacht," zei zij. „Goeden mor gen." „Jamaar „Lang niet slecht. Maar u had pech. En ik heb geen tijd. Goeden dag!" „Ik begrijp niet, wat u bedoelt, dame." „Och kom, meneer. U zegt, dat u kiezelstee- nen liet rondvliegen en dat u per ongeluk mijn lamp raakte. Heel goed! U is zeer vindingrijk, maar ik geloof er geen woord van." „Maar ik verzeker u Nel greep naar den zelf-starter. „Het glas van mijn achterlamp is al meer dan een week geleden gebroken. U wilt mij nu wel met rust laten?" „Dat is sterk!" riep de jongeman mei ver bazing uit „Ik verzeker u, dat ik een kiezel steen wegschoot en glas boorde rinkelen. Wat zou ik ermee voor kunnen hebben, u dingen op den mouw te spelden, die niet waar zijn?" Nel keek hem bijna vernietigend aan. „Ik denk, dat u er hetzelfde mee voor hebt, als roet uw andere „attenties". U logeert in 'hetzelfde hotel als ik, niet waar? U bent de jongeman, die mij altijd naloopt, die altijd alle mogelijke deuren voor mij openhoudt. Die altijd toevallig vlak naast nuj zit in het concert. En die me een tijdschrift liet terugbezorgen, dat een ander had laten vallen, niet waar?" „Dit kan ik niet ontkennen, dame. En hoewel het mij spijt, uw achterlamp gebroken te heb ben, ben ik anderzijds verheugd, door dit onge lukje in de gelegenheid gesteld te zijn, nader met u kennis te maken. Mijn naam is...." „Ik heb kennissen genoeg. En mijn achterlamp hebt u n i e t gebroken. Goeden dag!" Nel bracht langzaam haar wagen in aehter- waartsehe beweging. Was er dan geen enkel meisje, dat hart voor hem ken hebben? Zijn droefgeestig gepeins werd plotseling on derbroken door een hevig spektakel, dat tot hem doordrong. Een twintigtal meter verder zag hij het rood-opgewooden gelaat van een huzaren- kolonel in uniform, die woest om zich heen gesticuleerend, een ouden auto-wachter stond uit te maken voor ad wat leelijk was. „Of t-dde daar dan alléén maar stond, om kwartjes in de wacht te Sleepen! Ais t-ie dan tóch niets anders deed dan hier maar wat rond te lummelen.... 1" De woedende kolonel doorspekte zijn uit brander met een aantal krachttermen, die een heel regiment moesten doen sidderen. Hij wees den onthutsten autowachter op een barst in de voorruit van zijn gloedndeuwen Mercedes. ..Als ik dien kwajongen tusschen m'n vin gers krijg....! Z'n gebeente zal ik aan splin ters kraken!" En opeens drong het door tot den jongeman, wat voor onheil hy aangericht had. Zijn kie zelsteen had maar al te goed doel getroffen en de gevolgen waren niet te overzien. Ach terwaarts sluipend tusschen de geparkeerde auto's, trachtte hij ijlings en ongemerkt een goed heenkomen te zoeken. Het tooneel van de ramp angstig in het oog houdend Sloop hy terug, en voelde toen plotseling een harden stoot in den rug. Hij keek haastig om, en zag, dat hij pardoes tegen de openstaande coupé-deur van Nels two-seater was aangeloopen. En toen Week, dat Nel wel degelijk een hart had. Zij klopte hem op den schouder en zei, haastig en zacht: „Stap maar gauw in. Ik zal je een eindje buiten schot brengen. Dat heerschap lijkt me lang niet mak." HAJO. (NADRUK VERBODEN).

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1935 | | pagina 3