COS AS DE ESPANA" HET JUBILEEREND COLLEGE VAN UDEN. ERASMUS' LOF DER ZOTHEID. MAANDAG 20 JULI 1936 5 PROF. DR. J. VAN WAAR DE REVOLUTIE DOOR A. A. MEKEL. V-" S f I v JUL "X m\ li i IM&mA i: I VIJFTIG JAREN KRUISHEEREN- ONDERWIJS. SCHIEBROEK. RAADSVERGADERING. aanklacht. DIEFSTAL. door G. VAN GESTEL S.J. In den zomer van 1509 verliet Erasmus Italië, nadat hij er ongeveer drie jaar had doorgebracht en als rondtrekkend geleerde de voornaamste cultuurcentra had bezocht. Eervol was er de ontvangst geweest en vruchtbaar zijn arbeid. In Turijn had hij zich de theologische doctorsbulle verwor ven, minder uit eerbied voor de H. God geleerdheid, dan om zich met grooter auto riteit te pantseren in de bestrijding van haar beoefenaars. In Venetië had hij maan denlang gewerkt bij een der beroemdste drukkers van Europa. Aldus Manutius. Auteur en zetter werkten daarbij tegen elkaar op en zóó druk had Erasmus het er mee gehad, dat hij naar hij zich geestig uitdrukt zelfs geen tijd had gehad, om zich eens achter het oor te krabben. Het resultaat was geweest een sterk vermeer derde uitgave der Adagia d.i. van de La- tijnsehe en Grieksche spreekwoorden verza meling, die wel het meest tot zijn wereld faam, als geleerd humanist heeft bijgedra gen. Begin 1509 was Erasmus te Rome en hij vond er feestelijke opname in de hoogste renaissancistische en humanistische krin gen. „Te Rome", zoo schrijft hij zelf, was er niemand onder de Kardinalen, die mij niet als een broeder ontving". Hij werkt het, naar zijn zeggen wel niet in de hand, maar zeker is, dat hij het zich maar wat graag Met welgevallen. In April van datzelfde jaar overleed Hendrik VII en besteeg Hen drik VTII den Engelschen troon. Reeds tij dens zijn eerste verblijf in Engeland (1499) •had Erasmus kennis gemaakt met den veel- helovenden erfprins. Niet lang geleden nog had deze hem een fraaien, latijnschen brief geschreven. Gaat nu eindelijk de zon op, in wier straling zijn geleerde-bestaan zich voortaan zal kunnen koesteren? De aanspo ring der Engelsche vrienden om te komen is eigenlijk al niet meer noodig. In JuM reist hjj af naar Engeland. En als Erasmus dan te paard door de Zwitsersche Alpenpassen trekt, brengen de grootsche stilten bezinning over hem en hoogste concentratie. Dit wordt het uitver koren oogenblik der inspiratie en zij raakt Erasmus, zooals ze dat zelfs een geniaal mensoh slechts een paar maal in het leven vermag te doen. Moriae Encomium, de Lofrede der Zot heid op de Zotheid, is daarvan de vermaarde neerslag. Waarheen zijn hart hem nu trekt, daar heen snelt zijn geest hem vooruit. En zijn hart trekt hem vóór allen en vóór alles naar „de even geleerde als dierbare vrien den" iri Engeland, trekt hem vóór allen en vóór alles naar Thomas Morus. Morus'. „Uw geslachtsnaam", aldus Erasmus in de opdracht van zijn boek, „deed mij dit plan opvatten: uw gelaohtsnaam, die even dicht bij het woord Moria (Zotheid) komt, als gij zelf ver van de zaak af zijt of Mever, volgens aller eenstemmig getuigenis, daarmee vol strekt niets gemeen hebt." Moria!Zit de wereld niet vol zotheid? Hangt het niet van zotternij aaneen heel dat leven, zooals het daar bij de nieuwe bewerking zyner Adagia uit de oudheid opnieuw tot hem kwam uit de vergeelde folianten? zooals hij het daar rond zich heeft ontmoet en gadegeslagen op zijn vele tochten door velerlei streken, in velerlei kringen van hoog tot laag? Zooals hij het zag nu pas nog in Italië, zooals,hij het zag in Rome vooral?En achter Zotheid komt Erasmus' door Holbein den jongere zóó fijn geschilderde kop uitgluren, bleek boven het donkere fluweel van den ruim ge- plooiden toga-kraag: die kop met den wijs- verstilden, half vergoelijkenden, Mchtelijk- spottenden glimlach om de dunne, bloe- delooze Mppen, met de half gesloten oog leden, waarachter we toch oogen weten, waaraan niets ontgaat, met den markanten neus en de spitse kin, die scherpte van rake ironie verraden. Stond er tot nu toe niemand op, om Vrouwe Zotheid met een lofrede te ver eeren, welnu, dan wil ze zóó zot zijn, het zelf. maar te doen. Dus bestijgt ze met de narrekap getooid voor talrijke zotten-schaar het spreekgestoelte en ze begint er op los te redevoeren. Moet ze haar goddeMjke afkomst nog be wijzen? Haar vader is niemand minder dan Plutos, de god van den rijkdom, werkeHjk meer dan Jupiter de vader der menschen. Want „door zijn werk alleen wordt, even als vroeger, zoo ook nu nog al het heiUge en onheilige, hemel en aarde dooreenge- mengd. Zijn willekeur bestiert alles: oorlog en vrede, bevelhebberschappen en raad zittingen, rechtspraak en volksvergadering, huwelijken, verdragen, verbonden, wetten, kunsten en wetenschappen, ernst en scherts kortom, de adem begeeft mij reeds! alle openbare en bijzondere zaken der men schen.... Op het bezit van zulk een vader beroem ik mij!" En hjj heeft haar ver wekt bij een alleraardigste en allergeestig ste Nymf, die Jonkheid heet (c7). Twee nymfen hebben haar gevoed: Methe, een dochter van Bacchus en Apaedia (de onwe tendheid), een dochter van Pan. In haar ge volg bevinden zich als haar dienaressen Philantia de Eigenliefde, Kolakia de Vleijerij, Lethe de Vergeetachtigheid, Misoponia de Werkschuwheid, Hedone de Genotzucht, Anoia het Onverstand, Tryphe de Weelde righeid. En onder deze juffers ook nog twee goden: Kom os het Drinkgelag en Negretos Hupnos de vaste Slaap. „Met de getrouwe hulp dezer schaar van dienaars onderwerp ik de geheele wereld aan mijn macht en heersch ik zelfs over de machtigste heer- schers". (c9) „Zoozeer is elke gemeenschap, elke ver- bintenas in 't leven zonder mij (de Zotheid) onaangenaam of onzeker, dat noch een volk zijn vorst, noch een heer zijn slaaf, noch een dienstmeisje haar meesteres, noch een leeraar zijn leerling, noch de eene vriend den ander, noch een verhuurder zijn huurder, noch de eene huisgenoot of gast den ander langer zou kunnen verdragen, zoo zij zich niet nu eens beurtelings in elkander vergisten, dan weer elkander vleiden, nu eens met overleg een oog toedrukten, dan weer elkander een weinig honing der dwaasheid aan den mond smeerden". (c21) Is eigenlijk heel die menschen-weóeld niet één groteske klucht? één boert onder regie van de zotheid? één marionettenspel, waarbij zij, zotheid, aan de touwtjes trekt? „Wat is het geheele menschelijk leven toch anders dan een tooneelstuk, waarin allerlei menschen, het gelaat met allerlei maskers bedekt, op de planken komen en ieder zijn rol speelt, totdat de leider hen van het tooneel afvoert?" 't Is het plezier der guden in de namiddaguren. Als ze reeds vol nectar zijn en geen zin meer hebben voor iets ernstigs, dan gaan ze op het meest vooruit gestoken puntje van den hemel zitten en overbuigerad nemen ze een kijkje naar het geen de menschen zooal uitvoeren. Pretti ger schouwspel kun je je niet denken. Ik, Zotheid, neem zoo nu en dan plaats onder de diehtergoden. M'n hemel! wat een too neel. Wat een gekrioel van zotten door el kaar. De een is smoorlijk verliefd en hoe minder zijn meisje van hem houdt, des .te vuriger wordt zijn verliefdheid. Een ander trouwt niet een huisvrouw maar een bruid schat Daar heb je er een, die in rouw waarlijk ongeloofelijke dwaasheden doet en zegt. En daar heb je er een, die tranen stort op het graf van zijn stiefmoederEr zijn er, doe buitenshuis graag voor rijk aange zien worden, terwijl ze thuis manhaftig hon ger lijdenEindelooze processen voeren sommigen en doen hun best om een tel kens uitstellenden rechter en een even on eerlijk advocaat rijk te makenEnz. (c 48). En toch weer hoe zalig die zotten! Wijs heid is zotheid, zotheid is wijsheid. Te wil len zijn wat men is, dankt men aan haar. Door haar is men gelukkig met zijn voor komen, zijn karakter, zijn afkomst, zijn stand, zijn levenswijze, zijn vaderland (c 22). Waarom toch zou een stommerik, die daardoor niet alleen voor zichzelf veel aangenamer is, maar ook een grooter schaar van bewonderaars trekt, naar ware geleerd heid verlangen, die hem eerstens veel hoofd brekens kost, hem dan vervelender en schuchterder maakt en tenslotte minder in den smaak doet vallen? (c 42). Hoe ellen dig is de verstandsmensch er aan toe, die ontevreden is met zichzelf en bewondert wat aan een ander toebehoort. Daarom heeft de natuur het prachtig geregeld: is ze hiér of daar karig geweest met haar gaven, zij com penseert dat met wat meer Philantia (c 22). Wie werkelijk wijs, wie nuchter-verstande lijk, strak logisch wil zijn, komt tot niets Zijn handen staan hem verkeerd. Hij durft niets, 'brengt niets .tot' stand. Plankenkoorts verraadt besef van eigen tekort, maar slaat dén redenaar lam: Wees liever zot en over tuigd van je superioriteit. Gevoel van eigen waarde en roemzucht drijven tot durf en daden. Deze zotheid is de moeder der sta ten, door haar bestaan heerschappijen, ma gistraten, godsdienst, raadsvergaderingen, rechtbanken (c 27). Is de oorlog niet de bron van alle hooggeprezen daden? Maar wat is zotter dan om een of andere oorzaak een strijd te ondernemen, die beide partijen al tijd meer schade dan voordeel brengt? Wat heb je als de legers tegen elkaar in slag orde staan aan wijzen? Men heeft dan dik ke en vette kerels noodig, die zoo veel mogelijk stoutmoedigheid en zoo weinig mogelijk verstand hebben (c 23). wetendheid, lompheid en onbeschaamdheid het beeld der apostelen voor oogen te stel len, de bisschoppen, die een lekker leventje hebben, terwijl zij zichzelf vetmesten, de pausen, wier bestaan het denkbaar treurigst zou worden^ als zij niet meer de zotheid maar de wijsheid gingen aanhangen en Christus in zijn armoede, werkzaamheid, kruis, levensverachting gingen navolgen, Wie zou die waardigheid dan nog voor zijn gansch vermogen willen koopen of haar, als hij ze eenmaal door geld verworven heeft, met het zwaard, met vergif, met' allerlei gewelddadige middelen verdedigen? En- zoovoort, enzoovoort (c 59). Laat de manier waarop geniaal zijn, dat kan en mag onze bedenkingen tegen deze beeldstormerij niet sussen. Erasmus heeft hier in de voor de oude Moederkerk zóó ge vaarlijken en onheilvollen tijd, die zwanger ging van de Luthersche beweging, een hoogst lichtzinnig spel gespeeld. Hij is hope loos eenzijdig en generaliseerend. Hij had moeten begrijpen, dat vele zijner tijdgenoo- ten niet voldoende onderscheidingsvermogen zouden bezitten en de personen met de zaken de waardigheidsbekleeders met de waardig heden, de kerkelijke overheden met de Kerk zelf zouden vereenzelvigen. Daarom heeft „Lof der Zotheid" ongetwijfeld veel kwaad gesticht. Later heeft Erasmus dat ook wel ingezien. Toen hij het auteursschap niet meer ontkennen kon, heeft hij het willen doen voorkomen, alsof hij een onschuldig schaakpartijtje had gespeeld of enkel een stokpaardje bereden had: misgun den man van wetenschap toch zijn beuzelarijtje niet! Weer later, toen hij de ontwrichting en de verwording catastrophaal over het Europee- sche cultuurleven zag losbreken, heeft hij bekend, dat hij dit soort geschriften beter ongeschreven had gelaten. Onze bedenkingen zijn nu niet meer zóó ernstig, als ze dat voor Erasmus' tijdgenoo- ten waren, maar toch nog ernstig genoeg. Wij hebben in een openbare voordracht voor een katholiek gehoor „Lof der Zotheid" ver goelijkend een boek „nu ja! niet voor jonge dames" hooren noemen. Dit noopt ons erop te wijzen, dat het geen boek is voor jonge en niet voor oude dames, niet voor jonge en niet voor oude heeren. Al staat het sinds 1900 niet meer met name op den Index, toch blijft het een geschrift, waarmee met de noodige Christelijke voorzichtigheid moet worden omgegaan. Is het grootgrondbezit de wortel van alle sociale kwaad? Daarom hebben de menschen gelijk, als ze mij, de zotheid, aanhangen. Zonder mij was 't geen leven meer! Zie nu eens de taalmees ter. Ze zouden het rampzaligst slag men schen zijn, als ik, Zotheid, de ongemakken van hun miserabel bestaan niet door een genoegelijk soort waanzin verzachtte. Daar zitten ze met troepen jongens in stikkende schoolhokken, oud vóór hun tijd, doof door 't geschreeuw en toch! die ellendige slaver nij geldt hun als een koningschap (c 49). De taalmeesters openen de rij. In Eras mus' geschrift gaan nu de vertegenwoor digers van alle maatschappelijke standen de revue passeeren, om door Zotheid, of liever want de lofrede wordt hier een regel rechte satyre door den auter zelf met de volle laag van spot en sarcasme te worden overgoten: de dichters en de redenaars, de rechtsgeleerden en de wijsgeeren, de hove lingen en de vorsten. En onze bedenkingen gaan crescendo als gelijkelijk de kerkelijke waardigheidsbekleeders onder de spitsroede door gejaagd worden: de godgeleerden, waarvan 't beter is niet in dien modderpoel te roeren, omdat dit slag menschen verba zend laatdunkend en prikkelbaar is, de monniken, die beweren door smerigheid, on- "w' i jr v S fA-j#! Holbein's studies voor de handen van Erasmus voor het bekende portret van het Louvre. Het heeft eigenlijk geen naderen naam, andere college's heeten St. DominicusCam- sius', Sint Ignatius' of Sint Aloysius-college, het college van Uden wordt simpel weg het college van Uden genoemd, of nog eenvou diger alléén Uden. Want U d e n is eigenlijk het bekende col lege van de Kruisheeren te Uden. Men kan honderden Hollanclschen priésters de vraag stellen, waar zij hun eerste opleiding genoten hebben, en dan zullen z\j veelzeggend ant woorden: „in Uden". Dat Uden nu van de Kruisheeren viert bin nenkort zijn vijftigjarig bestaan. Eigenlijk heeft dit jubileerend college al een veel eer biedwaardiger traditie. Het dateert al van 1743. In den tijd, dat Nederland nog maar alleen latijnsche scholen telde, had de latijnsche school van Uden al een heel eigen klank. De latijnsche school van Uden werd name lijk in 1743 gesticht door den Kruisheer Wather Peynenburg, een „primus academicus" van de universiteit te Leuven. Deze latijnsche school was niet direct een inrichting tot opleiding en vorming van priesterstudenten, maar voorzag meer alge meen in een behoefte van een tijd, toen ook de deftige leek er nog waarde aan hechtte zich er op'te kunnen beroemen een klassieke opvoeding te hebben genoten. De latijnsche school van de Kruis heeren te Uden verwierf weldra een erkende vermaardheid in den lande. Te Uden te heb ben gestudeerd gold In de tweede helft van de achttiende eeuw als een goede aanbeveling, en dezé reputatie hebben de Kruisheeren van Uden blijkbaar altijd kunnen blijven hand haven. Al zagen zij in het begin der negen tiende eeuw zich de leiding van hun aloude instituut noodgedwongen ontgaan. Tengevolge nl. van het koninklijk besluit van December 1814, waarbij het aan de kloos ters verboden werd nieuwe leden aan te ne men, beschikten de Kruisheeren na 1834 niet meer over voldoende leerkrachten. De school werd nog een tijd Voortgezet onder leiding van seculiere priesters. Een enkele Kruis heer, als de bekende Manders, gaf er nog wel les, maar het instituut begon op den duur te verloopen, en werd ten slotte in 1879 op geheven. Uden had zijn klassieke kroon verloren. Dat kwam den Kruisheeren toch te na en het plan rijpte bij hen in plaats van de opgeheven latijnsche school een college op te richten, van de vorming en opleiding van priester studenten, jongelieden dus, die later priester wilden worden. De nieuwe school zelve, welke de KruiS' heeren nu openden, was een geschenk van don Udenschen priester J. Pulsers die pro' feasor werd aan het Amerikaansch college te Leuven, en den Kruisheeren van zijn Uden altijd zeer genegen was gebleven. Toen het instituut levensvatbaarheid toonde, schonk diezelfde notabele weldoener den Kruisheeren de welkome gelegenheid een eigen college te bouwen, dait schuin tegenover hun klooster zou komen te liggen. Dit eerste college, dat het eenvoudig aspect had van een dorpschool met vier klaslokalen, bestaat nog en ligt nu bescheiden tegenover het nieuwe monumentale college, dat in 1922 gebouwd werd, als een verrassende getuige nis, hoe de nederige stichting der Udensche Kruisheeren triomfantelijk uitgroeide. Als straks op 18 Augustus a.s. de oud-leerlingen van Uden, die in het land bij honderden ge teld worden, in feestelijke reünie samenko men, dan zullen veler liefste herinneringen dankbaar uitgaan naar dit oude gebouwtje, waar zij voor het eerst Bröder kregen, zooal „niet tot hun pijn", dan toch tot hun dage- iijksche zorg. Het eerste college droeg, zooals wij reeds opmerkten, een vrij primitief karakter. Het werd niet anders gebruikt dan voor klaslo kalen, de studenten zelve werden ingekwar tierd bij de burgerfl van Uden. Ook dit had een aparte charme. De studen ten hadden vóór, dat zij in gezinsverband, en dat nog wel in de gemoedelijkheid van het echt Brabantsch gezin, bleven leven. Zij, die het Udensche studentenleven in dezen stijl nog gekend hebben, spreken nog altijd trouw hartig van hun hospita als van een eigen genegen familielid. Gevaar, dat zij bij hun studie, die voornamelijk aan huis moest ge beuren, te veel zouden kunnen worden afge leid, bestond er niet Het groote mondaine leven had op het vrij geïsoleerd liggend Uden zoo goed als geen vat, en de autobus had nog geen kans om de bewoners uiit hun gemoede lijke gemeente weg te lokken. Maar toch al spoedig lieten de eischen des tijds zich gelden. Naar gelang het aantal studenten groeide, deed de behoefte zich voe len; hen toch meer en meer te concentreeren. Daarom werd in den loop van tijd naast de vier klaslokalen een groote studiezaal ge bouwd, waar de studenten ook des avonds onder het toezicht van een der leeraren ge zamenlijk konden studeeren, en tegelijk on der één dak meit de studiezaal werd ook een recreatiezaal ingericht, waar de heeren zich ook overdag en des Zondags waardig konden ontspannen. Maar bij het steeds groeiend aantal stu denten. dat in de eerste jaren na den oorlog al naar de 150 reikte, bleken de muren van het oude gebouw op den duur toch te eng te worden. Een nieuw en ruim opgezet ge bouw werd gevoeld als een dringende behoef te. Dit nieuw college moest ook noodzakelijk een internaat worden, daar de moeilijkheid zich begon voor te doen, voor het steeds groeiend aantal studenten in Uden zelf een behoorlijk onderdak te vinden. t Was in het jaar 1922, dat onder voort varende leiding van den zeereerwaarden prior van Mill aan de architecten Fransen uit Venlo de bouw werd opgedragen van een nieuw col lege met internaat, berekend op niet minder dan 250 studenten. En, toen deze nieuwbouw in 1926 werd voltooid, deed zich het verras send feit voor, dat het nieuwe college meer dan bezet bleek. Uden bleek zfjn aloude re putatie schitterend hoog te houden. Thans vormt het prachtig nieuw college met de hooge kloosterkerk. en daarnaast weer de residentie der twintig Kruisheeren, die bij het onderwijs aan het college zijn be trokken, een waarlijk monumentaal complex, dat het oude Uden cn zijn historischen Kruis heeren alle eer aandoet. Het onderwijs staat er op hoog peil. Sinds 1911 reeds werd het onderwijs nauwer aan gepast aan dat van het staatsgymnasium Toen werd ook aan de inrichting de naam gymnasium gegeven, hoewel ze in de wan deling college bleef genoemd. De Kruisheeren weten bij hun leerlingen geest en ambitie aan te kweeken. Zoo bestaat onder de leerlingen der drie hoogste klassen de academie „Albrecht Rodembach". Iedere week houdt deze een afzonderlijke bijeen komst onder leiding van den leeraar in de Nederlandsche Letterkunde. Daarnaast bestaat ook een apologetische kring ,,St. Augustinus", waarvan de leden beurtelings voor elkaar een lezing houden over een of ander apologetisch of sociaal on derwerp. Ook de mtssieactie wordt niet ver geten, wat er op wijst, dat het Udensche college ook tal van arbeiders en werkers voor de missielanden heeft opgeleverd. Want een der voornaamste strevingen van het college van Uden is. dat de studenten volkomen wor den vrijgelaten in het kiezen van hun latere richting. Altijd zijn zij vrij om te gaan naar een seminarie, of naar de eene of andere Orde, of Congregatie. Naast de geestelijke ontwikkeling krijgt ook de Lichamelijke ontspanning ruimschoots haar deel. Tot allerlei sport lokt zeker de prachtige ruime cour, die tusschen klooster en college is gelegen, en de Brabantsche zin voor muziek heeft de leerlingen er ook toe gebracht een eigen Harmonie te cultiveeren, die bij alle feestelijkheden waardig voor den dag weet te komen. De heeren leeraren van hun kant weten steeds een sfeer van vertrouwelijkheid met de studenten aan te kweaken door op zijn tijd met hen aan hun spelen en conversatie deel te nemen. Roomsche opvoeders hebben het altijd goed verstaan ook door persoonlijk, vertrouwengevend verkeer met de jeugd om te gaan. De Kruisheeren van Uden gaan er dan ook groot op dot ruim 40 pet. van hun studenten hun doel bereiken en, priester worden, terwijl de overigen die een andere levensrichting kie zen steeds hun oude liefdé aan Uden trouw blijven, wat de feestelijke reünie in Augus tus a.s. weer schitterend zal bewijzen. Vijftig jaar bestaat dan het college van Uden. In den loop van deze halve eeuw hebben meer dan 1800 jongelieden hun gymnasiale studies gemaakt. 422 priesters, die nu wer ken in ons land of in vreemde gewesten wa ren eens studenten van Uden, niet minder dan 487 bereiden zich thans nog voor op de priesterwijding. Reden om nu dankbaar de feestklok te luiden, een ,,Te Deum" aan te heffen, het vijftigste jaar te vieren. P. HYACINTH HERMANS. Wat te voorzien was,is eindelijk gebeurd. Calvo Sotelo, een der beh. aamste en moedig ste leiders der Spaansche rechterzijde (hij was monarchist en niet zooals abusievelijk in vele Nederlandsche bladen werd gemeld, leider der fascisten), viel door de kogels van commu nisten. Dit zeer betreurenswaardige feit zou mis schien minder de aandacht hebben getrokken dan thans het geval is, nu de moordenaars tot de ordebewaarders der Spaansche republiek blijken te behooren. Menigeen zal zich af vragen, of Spanje dan reeds een communis tische staat is geworden en degenen, die de Spaansche politieke geschiedenis der laatste jaren niet nauwkeurig hebben gevolgd, zullen het ontstaan van den tegenwoprdigen toestand moeilijk begrijpen. Was niet, nog nauwelijks een half jaar geleden, de overtuigde katholiek Gil Robles een van Spanje's prominentste poli tieke figuren en vormden toen niet de recht- sche partijen de meerderheid in de Cortes, het Spaansche parlement? En mocht men niet te recht groote verwachtingen koesteren van Gil Robles' bijzondere politieke talenten? Dit werd ons zoo dikwijls voorgehouden, dat wij het op den duur wel moesten gelooven, al bemerk ten wij weinig van de resultaten van het op treden van dien sinds eenige jaren vrij plot seling beroemd geworden politieken leider. Vanwaar dan deze plotselinge, voor vele bui tenstaanders zoo onverwachte ommekeer Het is niet gemakkelijk deze vragen in een kort bestek te beantwoorden, want het heden van Spanje is zonder kennis van het verleden niet te begrijpen. En een uitvoerige studie van de ontwikkeling der Spaansche politiek zou niet alleen te veel plaatsruimte eischen, doch tevens bij den gemiddelden Nederlandschen le zer die Spanje niet tot het object eener bij zondere studie heeft gekozen, te weinig be langstelling wekken. Ik wil dan ook sléchts de groote lijnen dier ontwikkeling schetsen om daardoor het ontstaan te verduidelijken van den tegenwoordigen toestand in een land, dat, al ware het slechts om zijn verleden, de be langstelling van alle katholieken verdient. Wanneer wij het tegenwoordige Spanje de- finieeren als het Spanje van de republiek van 1931, dan is de eerste vraag die zich opdringt: waarom viel de eeuwenoude Spaansche mo narchie? Men kan die vraag trachten te be antwoorden met een uitvoerige analyse van de geschiedenis der regeering van Alfonso en der dictatuur van Primo de Rivera, maar men kan ook met sommige Spanjaarden zeggen, dat, in dien het van 12 tot 14 April van het jaar 1931 in Spanje en vooral in Madrid had geregend ongelukkigerwijze echter scheen de Spaan sche lentezon), Alfonso XIII thans waarschijn lijk nog zou resideeren in het prachtige Palacio de Oriente. En deze bewering mag niet wor den opgevat als eenpoging om een ernstige vraag met een ongepaste grap te beantwoor den, want zij dient juist om die specifieke kwa liteit van de Spaansche politieke gebeurtenis sen, n.l. hun onberekenbaarheid, te karakteri- seeren. Het is hetzelfde antwoord, dat men zoo dikwijls op vragen op dit gebied geeft, wanneer men schouderophalend zegt: „cosas de Espana" en waarmede men dan bedoelt: ja, dat is nu weer zoo'n onbegrijpelijke, typisch-Spaansche gebeurtenis. Men heeft inderdaad in allen ernst het recht te beweren, dat, indien het op 12.April 1931 (den dag der verkiezingen) en de daar op volgende dagen geregend had hetgeen beteekent dat er minder gestemd zou zijn en dat het volk in veel miridere mate te hoop zou zijn geloopen er werkelijk een groote kans had bestaan, dat op 14 April de Spaansche re publiek niet zou zijn uitgeroepen. Hierop zal menigeen zich afvragen, of er dan in het ge heel geen reden was voor de revolutie die uit brak kort na den val van de dictatuur van Primo de Rivera noch voor dien val zelf. B" men is natuurlijk geneigd te antwoorden, c a zulke redenen zeker zullen hebben bestaan e dat het in laatste instantie hoogstwaarscinjn- liik redenen van sociaal-economischen aard waren, die tot het uitbreken der revolutie hebben geleid. Wij zijn nu eenmaal en waar schijnlijk wel terecht, gewend om verreweg de meeste politieke conflicten te beschouwen als te zijn au fond sociaal-econonusche conflicten: of we ons dit gaarne bekennen of niét, of we het bemantelen door er mooie en soms zeer geleerd klinkende namen voor te verzinnen bjjna alle politieke strijd is een strijd var. bezitters tegen hen, die minder met aardsche goederen zijn gezegend en die op hun beurt tot de klasse der bezitters of althans tot die der machthebbers zouden willen behooren. Natuurlijk bestond en bestaat die strijd ook in Spanje, maar toch spelen in dat land nog andere factoren een rol, en dat dit zoo is, zien we onmiddellijk in, wanneer we ons slechts één feit in het geheugen terugroepen. Alfonso XIII regeerde 29 jaren (op 17 Mei 1902 toen hij 16 jaren werd, nam het regentschap van zijn moeder een einde), waarvan 22 jaren als „Ik kom direct terug, Annie. Vader is op gewonden, ik moet hem eerst een beetje kal- meeren!" constitutioneel vorst, want gedurende de ze venjarige periode van de dictatuur van Primo de Rivera was het parlement uitgeschakeld. En in die 22 jaren had Spanje 38 parlemen taire regeeringen, dus bijna 2 per jaar! Is het daaruit niet zonder verdere analyse duidelijk, dat er aan de Spaansche politieke machine iets zeer ernstigs haperde en dat het niet in de eerste plaats economische factoren waren, die den politieken chaos in Spanje determineer-' den? Natuurlijk heeft ook Spanje te lijden onder de crisis en natuurlijk is ook in Spanje een verandering der sociaal-economische struc tuur bezig zich te voltrekken, doch in dat op- zich verschilt Spanje niet van de rest der wereld. Wat ik bedoel is dit: er bestaan geen nawijsbare, specifiek-Spaansche economische wantoestanden, die de revolutie geheel ver klaren, laat staan rechtvaardigen. En dat dit zoo is, zal bij een weinig naden ken volkomen duidelijk worden. Met uitzon dering van Catalonie, dat trouwens in ver schillende opzichten een bijzondere positi'e in neemt, is Spanje geen industrieland. Men is nu, vooral in het buitenland en zeker wan neer men erg democratisch is aangelegd, ge neigd om het groot-grondbezit verantwoorde lijk te stellen voor vele van de troebelen, waar door dat land in de laatste jaren is geteisterd. Een ieder heeft wel eens gehoord van Spaan sche grandes, die er onmetelijke bezittingen op na houden, terwijl de arme landarbeiders geen stukje grond in eigendom hebben en daarin wordt dan ook de oorzaak van vele van Spanje's kwalen gezocht. Inderdaad, in Spanje bestaan nog latifun- dios, ook al is men dan sinds de revolutie be gonnen met vele er van te verdeelen. Nu ver dient echter in dit verband een feit, dat dik wijls wordt voorbijgezien, onze bijzondere aan dacht, n.l. het feit dat het grootste gedeelte van Spanje (praktisch het geheele land met uitzondering van de peripheric) een zeer droog klimaat, een typisch landklimaat bezit. En wanneer in een bepaald land de grond in han den van betrekkelijk weinig bezitters is, mag men hierin meestal niet alleen het gevolg van historisch gegroeide toestanden zien, maar tevens en dikwijls zelfs vooral van het op treden van bijzondere klimatologische facto ren. In zeer droge gebieden is het groot grond bezit bijna regel en het is gemakkelijk hier van verschillende voorbeelden aan te wijzen. Zoo vindt men in Noord-Amerika de zeer uit gestrekte ranches in de staten met een zeer droog klimaat (Oost-Texas, Arizona, New- Mexico etc.), doch niet langs de Oostkust of in het kustgebied van California, Oregon etc., waar de regenval veel overvloediger is. En dit is ook geheel natuurlijk, want in een ge bied met een zeer droog klimaat zijn minifun- dios in 't algemeen niet rendabel. Beschouwen wij het geval van verreweg het grootste gedeelte van Spanje iets nader. De Spaansche marxisten en ook sommige der zich christelijk-democratisch noemende poli tici namen de verdeeling van alle latifundios in hun programma op en spiegelden de arme boeren daarvan allerlei schoons voor, doch dit is. boerenbedrog in den letterlijken zin van het woord. In het' drogè Castflie is'renAeèrën- de landbouw alleen mogelijk, indien men een stuk land slechts om hét jaar bebouwt en het tusschen twee oogsten één jaar rust gunt, dus braak laat liggen. Om te kunnen beschik ken over de productie van één hectare, moet men er dus twee bezitten. In een zeer lezens waardig boekje berekent César Silió, dat in een normaal jaar in Castilie de waarde van de op één hectare verbouwde tarwe te stellen is op 405 pesetas (goudwaarde) dus °P ca. 200 gulden. Het bebouwen van deze hectare en de noodige werkzaamheden op de tweede, waar gedurende dit jaar niet van wordt ge oogst, kosten ongeveer 350 pesetas dus 175 gulden zoodat er overblyft een wmst van 25 gulden! Opdat dus een familie van de op brengst van haar land kan bestaan, zou men haar minstens 80 H.A. moeten geven (40 in productie en 40 in rust) welke dus in een nor maal jaar een verdienste van 1000 gulden op zouden leveren, een overigens bescheiden be drag. Het ideaal der marxistische partijen zou daarmede ook trouwens niet worden vervuld. Want één huisgezin zou deze 80 H.A. niet kunnen bewerken en zou ten tijde van den oogst gesalarieerde arbeiders in dienst moeten nemen en dus reeds weer behooren tot de ver vloekte en gehate klasse der patroons en uit buiters. Natuurlijk zou men door irrigatie en andere maatregelen wel een gedeelte van het thans daarvoor ongeschikte land voor klein- grondbezit geschikt kunnen maken en indien de linksche politieke schreeuwers in Spanje het ernstig meenden met het welzijn der land bevolking, zouden zij met het nemen van der gelijke maatregelen zijn begonnen. Doch dat zou geen goede propaganda zijn en liever deelen ze het goed van anderen uit in den vorm van nuttelooze geschenken aan hun be drogen volgelingen. In die gedeelten van Spanje waar een yocn- tig subtropisch klimaat heerscht, *ooa s in Andalucia, waar veel groente wordt gc weekt, is de bodem bijna geheel in het beZ1 l: kleine eigenaren Het is dan ook dat in Spanje het groot-eT°ndbezit de wortel is van alle sociale kwafld- werd verworpen met 6 tegen 5 stemmen. Het De klassificatie der gemeente. Het verzoek van het kapperspersoneel om de zaken Dinsdagmiddag na 1 uur te sluiten en die sluiting bindend te verklaren bij ver ordening, is voorloopig afgewezen, totdat Rot terdam en ook Hillegersberg hun houding hebben bepaald. Het voorstel van B. en W. om de e Eerste Hulp bij Ongelukken niet vnj te ste.- len van de betaling van huur voor het school lokaal waarin de cursus wordt gegeven, lokte debat uit, doch de Raad heeft er zich bij neergelegd. Goedgekeurd ls de rekening van het Water leidingbedrijf 1935, sluitende met een winst saldo van 11.725,75. Bij het voorstel tot vaststelling der vergoe ding volgens art, 101 der L. O.-wet 1920 voor bijz. lagere scholen over 1935 verklaart de heer Van Dam zich niet met het voorstel kunnen vereenigen. Wethouder Van Lieshout wees er op, dat de berekening geschiedt per les-uur en wel vol gens de wet; Dit geschiedde ook in de voorbije jaren, toen de heer Van Dam wethouder was. Een voorstel om de zaak aan te houden, voorstel van B- en W' Werd vervolgens met 6 te<mn 5 stemmen goedgekeurd. De heeren Van Dam, Haremaker, Van Galen, Van Dantzig en Hooykaas stemden tegen. Het voorstel om aan het borgstelhngsfonds deel te nemen, tot een maximum van 300 per jaar. ten behoeve van kleine middenstan ders, is aangenomen. Besloten is verder een verzoek te rfehten aan H. M. de Koningin, om de Rotterdamsche besluiten ten opzichte der aanwijzing van stop plaatsen voor de interc. autobuslijnen, te ver nietigen. Het kohier der wegenbelasting is vastge steld op een bedrag van 18.864,61. Door den chef der politie, den heer J. van 't Hof is een aank!acht ingediend wegens smaad, tegen den heer A. P., te Hillegersberg. Door J. S., wonende Potgieterstraat, alhier is aangifte gedaan van diefstal van rijn auto, die geparkeerd was voor zijn woning. De auto is inmiddels door de politie te Rot terdam in beslag genomen. Zekere V. bleek tijdens een bespreking ern contactsleuteltje uit den zak van den heer S. te hebben gehaald en heeft zich vervolgens met het voertuig op weg begeven.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1936 | | pagina 2