COS AS DE ESPANA"
HET
JUBILEEREND COLLEGE
VAN UDEN.
ERASMUS' LOF DER
ZOTHEID.
MAANDAG 20 JULI 1936
5
PROF. DR. J.
VAN WAAR DE REVOLUTIE
DOOR
A. A.
MEKEL.
V-"
S f
I v JUL "X m\
li
i
IM&mA
i:
I
VIJFTIG JAREN KRUISHEEREN-
ONDERWIJS.
SCHIEBROEK.
RAADSVERGADERING.
aanklacht.
DIEFSTAL.
door
G. VAN GESTEL S.J.
In den zomer van 1509 verliet Erasmus
Italië, nadat hij er ongeveer drie jaar had
doorgebracht en als rondtrekkend geleerde
de voornaamste cultuurcentra had bezocht.
Eervol was er de ontvangst geweest en
vruchtbaar zijn arbeid. In Turijn had hij
zich de theologische doctorsbulle verwor
ven, minder uit eerbied voor de H. God
geleerdheid, dan om zich met grooter auto
riteit te pantseren in de bestrijding van
haar beoefenaars. In Venetië had hij maan
denlang gewerkt bij een der beroemdste
drukkers van Europa. Aldus Manutius.
Auteur en zetter werkten daarbij tegen
elkaar op en zóó druk had Erasmus het er
mee gehad, dat hij naar hij zich geestig
uitdrukt zelfs geen tijd had gehad, om
zich eens achter het oor te krabben. Het
resultaat was geweest een sterk vermeer
derde uitgave der Adagia d.i. van de La-
tijnsehe en Grieksche spreekwoorden verza
meling, die wel het meest tot zijn wereld
faam, als geleerd humanist heeft bijgedra
gen.
Begin 1509 was Erasmus te Rome en hij
vond er feestelijke opname in de hoogste
renaissancistische en humanistische krin
gen. „Te Rome", zoo schrijft hij zelf, was
er niemand onder de Kardinalen, die mij
niet als een broeder ontving". Hij werkt het,
naar zijn zeggen wel niet in de hand, maar
zeker is, dat hij het zich maar wat graag
Met welgevallen. In April van datzelfde
jaar overleed Hendrik VII en besteeg Hen
drik VTII den Engelschen troon. Reeds tij
dens zijn eerste verblijf in Engeland (1499)
•had Erasmus kennis gemaakt met den veel-
helovenden erfprins. Niet lang geleden nog
had deze hem een fraaien, latijnschen brief
geschreven. Gaat nu eindelijk de zon op, in
wier straling zijn geleerde-bestaan zich
voortaan zal kunnen koesteren? De aanspo
ring der Engelsche vrienden om te komen
is eigenlijk al niet meer noodig. In JuM reist
hjj af naar Engeland.
En als Erasmus dan te paard door de
Zwitsersche Alpenpassen trekt, brengen de
grootsche stilten bezinning over hem en
hoogste concentratie. Dit wordt het uitver
koren oogenblik der inspiratie en zij raakt
Erasmus, zooals ze dat zelfs een geniaal
mensoh slechts een paar maal in het leven
vermag te doen.
Moriae Encomium, de Lofrede der Zot
heid op de Zotheid, is daarvan de vermaarde
neerslag.
Waarheen zijn hart hem nu trekt, daar
heen snelt zijn geest hem vooruit. En zijn
hart trekt hem vóór allen en vóór alles
naar „de even geleerde als dierbare vrien
den" iri Engeland, trekt hem vóór allen en
vóór alles naar Thomas Morus. Morus'.
„Uw geslachtsnaam", aldus Erasmus in de
opdracht van zijn boek, „deed mij dit plan
opvatten: uw gelaohtsnaam, die even dicht
bij het woord Moria (Zotheid) komt, als gij
zelf ver van de zaak af zijt of Mever, volgens
aller eenstemmig getuigenis, daarmee vol
strekt niets gemeen hebt."
Moria!Zit de wereld niet vol zotheid?
Hangt het niet van zotternij aaneen heel
dat leven, zooals het daar bij de nieuwe
bewerking zyner Adagia uit de oudheid
opnieuw tot hem kwam uit de vergeelde
folianten? zooals hij het daar rond zich
heeft ontmoet en gadegeslagen op zijn vele
tochten door velerlei streken, in velerlei
kringen van hoog tot laag? Zooals hij het
zag nu pas nog in Italië, zooals,hij het zag
in Rome vooral?En achter Zotheid komt
Erasmus' door Holbein den jongere zóó
fijn geschilderde kop uitgluren, bleek boven
het donkere fluweel van den ruim ge-
plooiden toga-kraag: die kop met den wijs-
verstilden, half vergoelijkenden, Mchtelijk-
spottenden glimlach om de dunne, bloe-
delooze Mppen, met de half gesloten oog
leden, waarachter we toch oogen weten,
waaraan niets ontgaat, met den markanten
neus en de spitse kin, die scherpte van
rake ironie verraden.
Stond er tot nu toe niemand op, om
Vrouwe Zotheid met een lofrede te ver
eeren, welnu, dan wil ze zóó zot zijn, het
zelf. maar te doen. Dus bestijgt ze met de
narrekap getooid voor talrijke zotten-schaar
het spreekgestoelte en ze begint er op los
te redevoeren.
Moet ze haar goddeMjke afkomst nog be
wijzen? Haar vader is niemand minder dan
Plutos, de god van den rijkdom, werkeHjk
meer dan Jupiter de vader der menschen.
Want „door zijn werk alleen wordt, even
als vroeger, zoo ook nu nog al het heiUge
en onheilige, hemel en aarde dooreenge-
mengd. Zijn willekeur bestiert alles: oorlog
en vrede, bevelhebberschappen en raad
zittingen, rechtspraak en volksvergadering,
huwelijken, verdragen, verbonden, wetten,
kunsten en wetenschappen, ernst en scherts
kortom, de adem begeeft mij reeds! alle
openbare en bijzondere zaken der men
schen.... Op het bezit van zulk een vader
beroem ik mij!" En hjj heeft haar ver
wekt bij een alleraardigste en allergeestig
ste Nymf, die Jonkheid heet (c7). Twee
nymfen hebben haar gevoed: Methe, een
dochter van Bacchus en Apaedia (de onwe
tendheid), een dochter van Pan. In haar ge
volg bevinden zich als haar dienaressen
Philantia de Eigenliefde, Kolakia de Vleijerij,
Lethe de Vergeetachtigheid, Misoponia de
Werkschuwheid, Hedone de Genotzucht,
Anoia het Onverstand, Tryphe de Weelde
righeid. En onder deze juffers ook nog twee
goden: Kom os het Drinkgelag en Negretos
Hupnos de vaste Slaap. „Met de getrouwe
hulp dezer schaar van dienaars onderwerp
ik de geheele wereld aan mijn macht en
heersch ik zelfs over de machtigste heer-
schers". (c9)
„Zoozeer is elke gemeenschap, elke ver-
bintenas in 't leven zonder mij (de Zotheid)
onaangenaam of onzeker, dat noch een
volk zijn vorst, noch een heer zijn slaaf,
noch een dienstmeisje haar meesteres, noch
een leeraar zijn leerling, noch de eene
vriend den ander, noch een verhuurder zijn
huurder, noch de eene huisgenoot of gast
den ander langer zou kunnen verdragen, zoo
zij zich niet nu eens beurtelings in elkander
vergisten, dan weer elkander vleiden, nu
eens met overleg een oog toedrukten, dan
weer elkander een weinig honing der
dwaasheid aan den mond smeerden". (c21)
Is eigenlijk heel die menschen-weóeld
niet één groteske klucht? één boert onder
regie van de zotheid? één marionettenspel,
waarbij zij, zotheid, aan de touwtjes trekt?
„Wat is het geheele menschelijk leven toch
anders dan een tooneelstuk, waarin allerlei
menschen, het gelaat met allerlei maskers
bedekt, op de planken komen en ieder zijn
rol speelt, totdat de leider hen van het
tooneel afvoert?" 't Is het plezier der guden
in de namiddaguren. Als ze reeds vol nectar
zijn en geen zin meer hebben voor iets
ernstigs, dan gaan ze op het meest vooruit
gestoken puntje van den hemel zitten en
overbuigerad nemen ze een kijkje naar het
geen de menschen zooal uitvoeren. Pretti
ger schouwspel kun je je niet denken. Ik,
Zotheid, neem zoo nu en dan plaats onder
de diehtergoden. M'n hemel! wat een too
neel. Wat een gekrioel van zotten door el
kaar. De een is smoorlijk verliefd en hoe
minder zijn meisje van hem houdt, des .te
vuriger wordt zijn verliefdheid. Een ander
trouwt niet een huisvrouw maar een bruid
schat Daar heb je er een, die in rouw
waarlijk ongeloofelijke dwaasheden doet en
zegt. En daar heb je er een, die tranen stort
op het graf van zijn stiefmoederEr zijn
er, doe buitenshuis graag voor rijk aange
zien worden, terwijl ze thuis manhaftig hon
ger lijdenEindelooze processen voeren
sommigen en doen hun best om een tel
kens uitstellenden rechter en een even on
eerlijk advocaat rijk te makenEnz.
(c 48).
En toch weer hoe zalig die zotten! Wijs
heid is zotheid, zotheid is wijsheid. Te wil
len zijn wat men is, dankt men aan haar.
Door haar is men gelukkig met zijn voor
komen, zijn karakter, zijn afkomst, zijn
stand, zijn levenswijze, zijn vaderland
(c 22). Waarom toch zou een stommerik,
die daardoor niet alleen voor zichzelf veel
aangenamer is, maar ook een grooter schaar
van bewonderaars trekt, naar ware geleerd
heid verlangen, die hem eerstens veel hoofd
brekens kost, hem dan vervelender en
schuchterder maakt en tenslotte minder in
den smaak doet vallen? (c 42). Hoe ellen
dig is de verstandsmensch er aan toe, die
ontevreden is met zichzelf en bewondert wat
aan een ander toebehoort. Daarom heeft de
natuur het prachtig geregeld: is ze hiér of
daar karig geweest met haar gaven, zij com
penseert dat met wat meer Philantia (c 22).
Wie werkelijk wijs, wie nuchter-verstande
lijk, strak logisch wil zijn, komt tot niets
Zijn handen staan hem verkeerd. Hij durft
niets, 'brengt niets .tot' stand. Plankenkoorts
verraadt besef van eigen tekort, maar slaat
dén redenaar lam: Wees liever zot en over
tuigd van je superioriteit. Gevoel van eigen
waarde en roemzucht drijven tot durf en
daden. Deze zotheid is de moeder der sta
ten, door haar bestaan heerschappijen, ma
gistraten, godsdienst, raadsvergaderingen,
rechtbanken (c 27). Is de oorlog niet de bron
van alle hooggeprezen daden? Maar wat is
zotter dan om een of andere oorzaak een
strijd te ondernemen, die beide partijen al
tijd meer schade dan voordeel brengt? Wat
heb je als de legers tegen elkaar in slag
orde staan aan wijzen? Men heeft dan dik
ke en vette kerels noodig, die zoo veel
mogelijk stoutmoedigheid en zoo weinig
mogelijk verstand hebben (c 23).
wetendheid, lompheid en onbeschaamdheid
het beeld der apostelen voor oogen te stel
len, de bisschoppen, die een lekker leventje
hebben, terwijl zij zichzelf vetmesten, de
pausen, wier bestaan het denkbaar treurigst
zou worden^ als zij niet meer de zotheid
maar de wijsheid gingen aanhangen en
Christus in zijn armoede, werkzaamheid,
kruis, levensverachting gingen navolgen,
Wie zou die waardigheid dan nog voor zijn
gansch vermogen willen koopen of haar, als
hij ze eenmaal door geld verworven heeft,
met het zwaard, met vergif, met' allerlei
gewelddadige middelen verdedigen? En-
zoovoort, enzoovoort (c 59).
Laat de manier waarop geniaal zijn, dat
kan en mag onze bedenkingen tegen deze
beeldstormerij niet sussen. Erasmus heeft
hier in de voor de oude Moederkerk zóó ge
vaarlijken en onheilvollen tijd, die zwanger
ging van de Luthersche beweging, een
hoogst lichtzinnig spel gespeeld. Hij is hope
loos eenzijdig en generaliseerend. Hij had
moeten begrijpen, dat vele zijner tijdgenoo-
ten niet voldoende onderscheidingsvermogen
zouden bezitten en de personen met de zaken
de waardigheidsbekleeders met de waardig
heden, de kerkelijke overheden met de Kerk
zelf zouden vereenzelvigen. Daarom heeft
„Lof der Zotheid" ongetwijfeld veel kwaad
gesticht. Later heeft Erasmus dat ook wel
ingezien. Toen hij het auteursschap niet
meer ontkennen kon, heeft hij het willen
doen voorkomen, alsof hij een onschuldig
schaakpartijtje had gespeeld of enkel een
stokpaardje bereden had: misgun den man
van wetenschap toch zijn beuzelarijtje niet!
Weer later, toen hij de ontwrichting en de
verwording catastrophaal over het Europee-
sche cultuurleven zag losbreken, heeft hij
bekend, dat hij dit soort geschriften beter
ongeschreven had gelaten.
Onze bedenkingen zijn nu niet meer zóó
ernstig, als ze dat voor Erasmus' tijdgenoo-
ten waren, maar toch nog ernstig genoeg.
Wij hebben in een openbare voordracht voor
een katholiek gehoor „Lof der Zotheid" ver
goelijkend een boek „nu ja! niet voor jonge
dames" hooren noemen. Dit noopt ons erop
te wijzen, dat het geen boek is voor jonge
en niet voor oude dames, niet voor jonge
en niet voor oude heeren. Al staat het sinds
1900 niet meer met name op den Index, toch
blijft het een geschrift, waarmee met de
noodige Christelijke voorzichtigheid moet
worden omgegaan.
Is het grootgrondbezit de wortel
van alle sociale kwaad?
Daarom hebben de menschen gelijk, als ze
mij, de zotheid, aanhangen. Zonder mij was
't geen leven meer! Zie nu eens de taalmees
ter. Ze zouden het rampzaligst slag men
schen zijn, als ik, Zotheid, de ongemakken
van hun miserabel bestaan niet door een
genoegelijk soort waanzin verzachtte. Daar
zitten ze met troepen jongens in stikkende
schoolhokken, oud vóór hun tijd, doof door
't geschreeuw en toch! die ellendige slaver
nij geldt hun als een koningschap (c 49).
De taalmeesters openen de rij. In Eras
mus' geschrift gaan nu de vertegenwoor
digers van alle maatschappelijke standen de
revue passeeren, om door Zotheid, of liever
want de lofrede wordt hier een regel
rechte satyre door den auter zelf met de
volle laag van spot en sarcasme te worden
overgoten: de dichters en de redenaars, de
rechtsgeleerden en de wijsgeeren, de hove
lingen en de vorsten. En onze bedenkingen
gaan crescendo als gelijkelijk de kerkelijke
waardigheidsbekleeders onder de spitsroede
door gejaagd worden: de godgeleerden,
waarvan 't beter is niet in dien modderpoel
te roeren, omdat dit slag menschen verba
zend laatdunkend en prikkelbaar is, de
monniken, die beweren door smerigheid, on-
"w' i
jr v S
fA-j#!
Holbein's studies voor de handen van
Erasmus voor het bekende portret van
het Louvre.
Het heeft eigenlijk geen naderen naam,
andere college's heeten St. DominicusCam-
sius', Sint Ignatius' of Sint Aloysius-college,
het college van Uden wordt simpel weg het
college van Uden genoemd, of nog eenvou
diger alléén Uden.
Want U d e n is eigenlijk het bekende col
lege van de Kruisheeren te Uden. Men kan
honderden Hollanclschen priésters de vraag
stellen, waar zij hun eerste opleiding genoten
hebben, en dan zullen z\j veelzeggend ant
woorden: „in Uden".
Dat Uden nu van de Kruisheeren viert bin
nenkort zijn vijftigjarig bestaan. Eigenlijk
heeft dit jubileerend college al een veel eer
biedwaardiger traditie. Het dateert al van
1743. In den tijd, dat Nederland nog maar
alleen latijnsche scholen telde, had
de latijnsche school van Uden al een heel
eigen klank.
De latijnsche school van Uden werd name
lijk in 1743 gesticht door den Kruisheer
Wather Peynenburg, een „primus academicus"
van de universiteit te Leuven.
Deze latijnsche school was niet direct een
inrichting tot opleiding en vorming van
priesterstudenten, maar voorzag meer alge
meen in een behoefte van een tijd, toen ook
de deftige leek er nog waarde aan hechtte
zich er op'te kunnen beroemen een klassieke
opvoeding te hebben genoten.
De latijnsche school van de Kruis
heeren te Uden verwierf weldra een erkende
vermaardheid in den lande. Te Uden te heb
ben gestudeerd gold In de tweede helft van
de achttiende eeuw als een goede aanbeveling,
en dezé reputatie hebben de Kruisheeren van
Uden blijkbaar altijd kunnen blijven hand
haven. Al zagen zij in het begin der negen
tiende eeuw zich de leiding van hun aloude
instituut noodgedwongen ontgaan.
Tengevolge nl. van het koninklijk besluit
van December 1814, waarbij het aan de kloos
ters verboden werd nieuwe leden aan te ne
men, beschikten de Kruisheeren na 1834 niet
meer over voldoende leerkrachten. De school
werd nog een tijd Voortgezet onder leiding
van seculiere priesters. Een enkele Kruis
heer, als de bekende Manders, gaf er nog
wel les, maar het instituut begon op den duur
te verloopen, en werd ten slotte in 1879 op
geheven.
Uden had zijn klassieke kroon verloren. Dat
kwam den Kruisheeren toch te na en het
plan rijpte bij hen in plaats van de opgeheven
latijnsche school een college op te richten,
van de vorming en opleiding van priester
studenten, jongelieden dus, die later priester
wilden worden.
De nieuwe school zelve, welke de KruiS'
heeren nu openden, was een geschenk van
don Udenschen priester J. Pulsers die pro'
feasor werd aan het Amerikaansch college te
Leuven, en den Kruisheeren van zijn Uden
altijd zeer genegen was gebleven. Toen het
instituut levensvatbaarheid toonde, schonk
diezelfde notabele weldoener den Kruisheeren
de welkome gelegenheid een eigen college te
bouwen, dait schuin tegenover hun klooster
zou komen te liggen.
Dit eerste college, dat het eenvoudig aspect
had van een dorpschool met vier klaslokalen,
bestaat nog en ligt nu bescheiden tegenover
het nieuwe monumentale college, dat in 1922
gebouwd werd, als een verrassende getuige
nis, hoe de nederige stichting der Udensche
Kruisheeren triomfantelijk uitgroeide. Als
straks op 18 Augustus a.s. de oud-leerlingen
van Uden, die in het land bij honderden ge
teld worden, in feestelijke reünie samenko
men, dan zullen veler liefste herinneringen
dankbaar uitgaan naar dit oude gebouwtje,
waar zij voor het eerst Bröder kregen, zooal
„niet tot hun pijn", dan toch tot hun dage-
iijksche zorg.
Het eerste college droeg, zooals wij reeds
opmerkten, een vrij primitief karakter. Het
werd niet anders gebruikt dan voor klaslo
kalen, de studenten zelve werden ingekwar
tierd bij de burgerfl van Uden.
Ook dit had een aparte charme. De studen
ten hadden vóór, dat zij in gezinsverband, en
dat nog wel in de gemoedelijkheid van het
echt Brabantsch gezin, bleven leven. Zij, die
het Udensche studentenleven in dezen stijl
nog gekend hebben, spreken nog altijd trouw
hartig van hun hospita als van een eigen
genegen familielid. Gevaar, dat zij bij hun
studie, die voornamelijk aan huis moest ge
beuren, te veel zouden kunnen worden afge
leid, bestond er niet Het groote mondaine
leven had op het vrij geïsoleerd liggend Uden
zoo goed als geen vat, en de autobus had nog
geen kans om de bewoners uiit hun gemoede
lijke gemeente weg te lokken.
Maar toch al spoedig lieten de eischen des
tijds zich gelden. Naar gelang het aantal
studenten groeide, deed de behoefte zich voe
len; hen toch meer en meer te concentreeren.
Daarom werd in den loop van tijd naast de
vier klaslokalen een groote studiezaal ge
bouwd, waar de studenten ook des avonds
onder het toezicht van een der leeraren ge
zamenlijk konden studeeren, en tegelijk on
der één dak meit de studiezaal werd ook een
recreatiezaal ingericht, waar de heeren zich
ook overdag en des Zondags waardig konden
ontspannen.
Maar bij het steeds groeiend aantal stu
denten. dat in de eerste jaren na den oorlog
al naar de 150 reikte, bleken de muren van
het oude gebouw op den duur toch te eng
te worden. Een nieuw en ruim opgezet ge
bouw werd gevoeld als een dringende behoef
te. Dit nieuw college moest ook noodzakelijk
een internaat worden, daar de moeilijkheid
zich begon voor te doen, voor het steeds
groeiend aantal studenten in Uden zelf een
behoorlijk onderdak te vinden.
t Was in het jaar 1922, dat onder voort
varende leiding van den zeereerwaarden prior
van Mill aan de architecten Fransen uit Venlo
de bouw werd opgedragen van een nieuw col
lege met internaat, berekend op niet minder
dan 250 studenten. En, toen deze nieuwbouw
in 1926 werd voltooid, deed zich het verras
send feit voor, dat het nieuwe college meer
dan bezet bleek. Uden bleek zfjn aloude re
putatie schitterend hoog te houden.
Thans vormt het prachtig nieuw college
met de hooge kloosterkerk. en daarnaast
weer de residentie der twintig Kruisheeren,
die bij het onderwijs aan het college zijn be
trokken, een waarlijk monumentaal complex,
dat het oude Uden cn zijn historischen Kruis
heeren alle eer aandoet.
Het onderwijs staat er op hoog peil. Sinds
1911 reeds werd het onderwijs nauwer aan
gepast aan dat van het staatsgymnasium
Toen werd ook aan de inrichting de naam
gymnasium gegeven, hoewel ze in de wan
deling college bleef genoemd.
De Kruisheeren weten bij hun leerlingen
geest en ambitie aan te kweeken. Zoo bestaat
onder de leerlingen der drie hoogste klassen
de academie „Albrecht Rodembach". Iedere
week houdt deze een afzonderlijke bijeen
komst onder leiding van den leeraar in de
Nederlandsche Letterkunde.
Daarnaast bestaat ook een apologetische
kring ,,St. Augustinus", waarvan de leden
beurtelings voor elkaar een lezing houden
over een of ander apologetisch of sociaal on
derwerp. Ook de mtssieactie wordt niet ver
geten, wat er op wijst, dat het Udensche
college ook tal van arbeiders en werkers voor
de missielanden heeft opgeleverd. Want een
der voornaamste strevingen van het college
van Uden is. dat de studenten volkomen wor
den vrijgelaten in het kiezen van hun latere
richting. Altijd zijn zij vrij om te gaan naar
een seminarie, of naar de eene of andere
Orde, of Congregatie.
Naast de geestelijke ontwikkeling krijgt
ook de Lichamelijke ontspanning ruimschoots
haar deel. Tot allerlei sport lokt zeker de
prachtige ruime cour, die tusschen klooster
en college is gelegen, en de Brabantsche zin
voor muziek heeft de leerlingen er ook toe
gebracht een eigen Harmonie te cultiveeren,
die bij alle feestelijkheden waardig voor den
dag weet te komen.
De heeren leeraren van hun kant weten
steeds een sfeer van vertrouwelijkheid met de
studenten aan te kweaken door op zijn tijd
met hen aan hun spelen en conversatie deel
te nemen. Roomsche opvoeders hebben het
altijd goed verstaan ook door persoonlijk,
vertrouwengevend verkeer met de jeugd om
te gaan.
De Kruisheeren van Uden gaan er dan ook
groot op dot ruim 40 pet. van hun studenten
hun doel bereiken en, priester worden, terwijl
de overigen die een andere levensrichting kie
zen steeds hun oude liefdé aan Uden trouw
blijven, wat de feestelijke reünie in Augus
tus a.s. weer schitterend zal bewijzen.
Vijftig jaar bestaat dan het college van
Uden.
In den loop van deze halve eeuw hebben
meer dan 1800 jongelieden hun gymnasiale
studies gemaakt. 422 priesters, die nu wer
ken in ons land of in vreemde gewesten wa
ren eens studenten van Uden, niet minder
dan 487 bereiden zich thans nog voor op de
priesterwijding.
Reden om nu dankbaar de feestklok te
luiden, een ,,Te Deum" aan te heffen, het
vijftigste jaar te vieren.
P. HYACINTH HERMANS.
Wat te voorzien was,is eindelijk gebeurd.
Calvo Sotelo, een der beh. aamste en moedig
ste leiders der Spaansche rechterzijde (hij was
monarchist en niet zooals abusievelijk in vele
Nederlandsche bladen werd gemeld, leider der
fascisten), viel door de kogels van commu
nisten.
Dit zeer betreurenswaardige feit zou mis
schien minder de aandacht hebben getrokken
dan thans het geval is, nu de moordenaars tot
de ordebewaarders der Spaansche republiek
blijken te behooren. Menigeen zal zich af
vragen, of Spanje dan reeds een communis
tische staat is geworden en degenen, die de
Spaansche politieke geschiedenis der laatste
jaren niet nauwkeurig hebben gevolgd, zullen
het ontstaan van den tegenwoprdigen toestand
moeilijk begrijpen. Was niet, nog nauwelijks
een half jaar geleden, de overtuigde katholiek
Gil Robles een van Spanje's prominentste poli
tieke figuren en vormden toen niet de recht-
sche partijen de meerderheid in de Cortes, het
Spaansche parlement? En mocht men niet te
recht groote verwachtingen koesteren van Gil
Robles' bijzondere politieke talenten? Dit werd
ons zoo dikwijls voorgehouden, dat wij het
op den duur wel moesten gelooven, al bemerk
ten wij weinig van de resultaten van het op
treden van dien sinds eenige jaren vrij plot
seling beroemd geworden politieken leider.
Vanwaar dan deze plotselinge, voor vele bui
tenstaanders zoo onverwachte ommekeer
Het is niet gemakkelijk deze vragen in een
kort bestek te beantwoorden, want het heden
van Spanje is zonder kennis van het verleden
niet te begrijpen. En een uitvoerige studie van
de ontwikkeling der Spaansche politiek zou
niet alleen te veel plaatsruimte eischen, doch
tevens bij den gemiddelden Nederlandschen le
zer die Spanje niet tot het object eener bij
zondere studie heeft gekozen, te weinig be
langstelling wekken. Ik wil dan ook sléchts
de groote lijnen dier ontwikkeling schetsen om
daardoor het ontstaan te verduidelijken van
den tegenwoordigen toestand in een land, dat,
al ware het slechts om zijn verleden, de be
langstelling van alle katholieken verdient.
Wanneer wij het tegenwoordige Spanje de-
finieeren als het Spanje van de republiek van
1931, dan is de eerste vraag die zich opdringt:
waarom viel de eeuwenoude Spaansche mo
narchie? Men kan die vraag trachten te be
antwoorden met een uitvoerige analyse van de
geschiedenis der regeering van Alfonso en der
dictatuur van Primo de Rivera, maar men kan
ook met sommige Spanjaarden zeggen, dat, in
dien het van 12 tot 14 April van het jaar 1931
in Spanje en vooral in Madrid had geregend
ongelukkigerwijze echter scheen de Spaan
sche lentezon), Alfonso XIII thans waarschijn
lijk nog zou resideeren in het prachtige Palacio
de Oriente. En deze bewering mag niet wor
den opgevat als eenpoging om een ernstige
vraag met een ongepaste grap te beantwoor
den, want zij dient juist om die specifieke kwa
liteit van de Spaansche politieke gebeurtenis
sen, n.l. hun onberekenbaarheid, te karakteri-
seeren. Het is hetzelfde antwoord, dat men zoo
dikwijls op vragen op dit gebied geeft, wanneer
men schouderophalend zegt: „cosas de Espana"
en waarmede men dan bedoelt: ja, dat is nu
weer zoo'n onbegrijpelijke, typisch-Spaansche
gebeurtenis.
Men heeft inderdaad in allen ernst het
recht te beweren, dat, indien het op 12.April
1931 (den dag der verkiezingen) en de daar
op volgende dagen geregend had hetgeen
beteekent dat er minder gestemd zou zijn en
dat het volk in veel miridere mate te hoop zou
zijn geloopen er werkelijk een groote kans
had bestaan, dat op 14 April de Spaansche re
publiek niet zou zijn uitgeroepen. Hierop zal
menigeen zich afvragen, of er dan in het ge
heel geen reden was voor de revolutie die uit
brak kort na den val van de dictatuur van
Primo de Rivera noch voor dien val zelf. B"
men is natuurlijk geneigd te antwoorden, c a
zulke redenen zeker zullen hebben bestaan e
dat het in laatste instantie hoogstwaarscinjn-
liik redenen van sociaal-economischen aard
waren, die tot het uitbreken der revolutie
hebben geleid. Wij zijn nu eenmaal en waar
schijnlijk wel terecht, gewend om verreweg de
meeste politieke conflicten te beschouwen als
te zijn au fond sociaal-econonusche conflicten:
of we ons dit gaarne bekennen of niét, of we
het bemantelen door er mooie en soms zeer
geleerd klinkende namen voor te verzinnen
bjjna alle politieke strijd is een strijd var.
bezitters tegen hen, die minder met aardsche
goederen zijn gezegend en die op hun beurt tot
de klasse der bezitters of althans tot die der
machthebbers zouden willen behooren.
Natuurlijk bestond en bestaat die strijd ook
in Spanje, maar toch spelen in dat land nog
andere factoren een rol, en dat dit zoo is, zien
we onmiddellijk in, wanneer we ons slechts
één feit in het geheugen terugroepen. Alfonso
XIII regeerde 29 jaren (op 17 Mei 1902 toen
hij 16 jaren werd, nam het regentschap van
zijn moeder een einde), waarvan 22 jaren als
„Ik kom direct terug, Annie. Vader is op
gewonden, ik moet hem eerst een beetje kal-
meeren!"
constitutioneel vorst, want gedurende de ze
venjarige periode van de dictatuur van Primo
de Rivera was het parlement uitgeschakeld.
En in die 22 jaren had Spanje 38 parlemen
taire regeeringen, dus bijna 2 per jaar! Is het
daaruit niet zonder verdere analyse duidelijk,
dat er aan de Spaansche politieke machine iets
zeer ernstigs haperde en dat het niet in de
eerste plaats economische factoren waren, die
den politieken chaos in Spanje determineer-'
den? Natuurlijk heeft ook Spanje te lijden
onder de crisis en natuurlijk is ook in Spanje
een verandering der sociaal-economische struc
tuur bezig zich te voltrekken, doch in dat op-
zich verschilt Spanje niet van de rest der
wereld. Wat ik bedoel is dit: er bestaan geen
nawijsbare, specifiek-Spaansche economische
wantoestanden, die de revolutie geheel ver
klaren, laat staan rechtvaardigen.
En dat dit zoo is, zal bij een weinig naden
ken volkomen duidelijk worden. Met uitzon
dering van Catalonie, dat trouwens in ver
schillende opzichten een bijzondere positi'e in
neemt, is Spanje geen industrieland. Men
is nu, vooral in het buitenland en zeker wan
neer men erg democratisch is aangelegd, ge
neigd om het groot-grondbezit verantwoorde
lijk te stellen voor vele van de troebelen, waar
door dat land in de laatste jaren is geteisterd.
Een ieder heeft wel eens gehoord van Spaan
sche grandes, die er onmetelijke bezittingen
op na houden, terwijl de arme landarbeiders
geen stukje grond in eigendom hebben en
daarin wordt dan ook de oorzaak van vele
van Spanje's kwalen gezocht.
Inderdaad, in Spanje bestaan nog latifun-
dios, ook al is men dan sinds de revolutie be
gonnen met vele er van te verdeelen. Nu ver
dient echter in dit verband een feit, dat dik
wijls wordt voorbijgezien, onze bijzondere aan
dacht, n.l. het feit dat het grootste gedeelte
van Spanje (praktisch het geheele land met
uitzondering van de peripheric) een zeer droog
klimaat, een typisch landklimaat bezit. En
wanneer in een bepaald land de grond in han
den van betrekkelijk weinig bezitters is, mag
men hierin meestal niet alleen het gevolg van
historisch gegroeide toestanden zien, maar
tevens en dikwijls zelfs vooral van het op
treden van bijzondere klimatologische facto
ren. In zeer droge gebieden is het groot grond
bezit bijna regel en het is gemakkelijk hier
van verschillende voorbeelden aan te wijzen.
Zoo vindt men in Noord-Amerika de zeer uit
gestrekte ranches in de staten met een zeer
droog klimaat (Oost-Texas, Arizona, New-
Mexico etc.), doch niet langs de Oostkust of
in het kustgebied van California, Oregon etc.,
waar de regenval veel overvloediger is. En
dit is ook geheel natuurlijk, want in een ge
bied met een zeer droog klimaat zijn minifun-
dios in 't algemeen niet rendabel.
Beschouwen wij het geval van verreweg het
grootste gedeelte van Spanje iets nader. De
Spaansche marxisten en ook sommige der
zich christelijk-democratisch noemende poli
tici namen de verdeeling van alle latifundios
in hun programma op en spiegelden de arme
boeren daarvan allerlei schoons voor, doch
dit is. boerenbedrog in den letterlijken zin van
het woord. In het' drogè Castflie is'renAeèrën-
de landbouw alleen mogelijk, indien men een
stuk land slechts om hét jaar bebouwt en
het tusschen twee oogsten één jaar rust gunt,
dus braak laat liggen. Om te kunnen beschik
ken over de productie van één hectare, moet
men er dus twee bezitten. In een zeer lezens
waardig boekje berekent César Silió, dat in
een normaal jaar in Castilie de waarde van
de op één hectare verbouwde tarwe te stellen
is op 405 pesetas (goudwaarde) dus °P ca.
200 gulden. Het bebouwen van deze hectare
en de noodige werkzaamheden op de tweede,
waar gedurende dit jaar niet van wordt ge
oogst, kosten ongeveer 350 pesetas dus 175
gulden zoodat er overblyft een wmst van 25
gulden! Opdat dus een familie van de op
brengst van haar land kan bestaan, zou men
haar minstens 80 H.A. moeten geven (40 in
productie en 40 in rust) welke dus in een nor
maal jaar een verdienste van 1000 gulden op
zouden leveren, een overigens bescheiden be
drag. Het ideaal der marxistische partijen zou
daarmede ook trouwens niet worden vervuld.
Want één huisgezin zou deze 80 H.A. niet
kunnen bewerken en zou ten tijde van den oogst
gesalarieerde arbeiders in dienst moeten
nemen en dus reeds weer behooren tot de ver
vloekte en gehate klasse der patroons en uit
buiters. Natuurlijk zou men door irrigatie en
andere maatregelen wel een gedeelte van het
thans daarvoor ongeschikte land voor klein-
grondbezit geschikt kunnen maken en indien
de linksche politieke schreeuwers in Spanje
het ernstig meenden met het welzijn der land
bevolking, zouden zij met het nemen van der
gelijke maatregelen zijn begonnen. Doch dat
zou geen goede propaganda zijn en liever
deelen ze het goed van anderen uit in den
vorm van nuttelooze geschenken aan hun be
drogen volgelingen.
In die gedeelten van Spanje waar een yocn-
tig subtropisch klimaat heerscht, *ooa s in
Andalucia, waar veel groente wordt gc weekt,
is de bodem bijna geheel in het beZ1 l: kleine
eigenaren Het is dan ook
dat in Spanje het groot-eT°ndbezit de wortel
is van alle sociale kwafld-
werd verworpen
met 6 tegen 5 stemmen. Het
De klassificatie der gemeente.
Het verzoek van het kapperspersoneel om
de zaken Dinsdagmiddag na 1 uur te sluiten
en die sluiting bindend te verklaren bij ver
ordening, is voorloopig afgewezen, totdat Rot
terdam en ook Hillegersberg hun houding
hebben bepaald.
Het voorstel van B. en W. om de e
Eerste Hulp bij Ongelukken niet vnj te ste.-
len van de betaling van huur voor het school
lokaal waarin de cursus wordt gegeven, lokte
debat uit, doch de Raad heeft er zich bij
neergelegd.
Goedgekeurd ls de rekening van het Water
leidingbedrijf 1935, sluitende met een winst
saldo van 11.725,75.
Bij het voorstel tot vaststelling der vergoe
ding volgens art, 101 der L. O.-wet 1920 voor
bijz. lagere scholen over 1935 verklaart de
heer Van Dam zich niet met het voorstel
kunnen vereenigen.
Wethouder Van Lieshout wees er op, dat de
berekening geschiedt per les-uur en wel vol
gens de wet; Dit geschiedde ook in de voorbije
jaren, toen de heer Van Dam wethouder was.
Een voorstel om de zaak aan te houden,
voorstel van B- en W' Werd vervolgens met 6
te<mn 5 stemmen goedgekeurd. De heeren Van
Dam, Haremaker, Van Galen, Van Dantzig en
Hooykaas stemden tegen.
Het voorstel om aan het borgstelhngsfonds
deel te nemen, tot een maximum van 300
per jaar. ten behoeve van kleine middenstan
ders, is aangenomen.
Besloten is verder een verzoek te rfehten
aan H. M. de Koningin, om de Rotterdamsche
besluiten ten opzichte der aanwijzing van stop
plaatsen voor de interc. autobuslijnen, te ver
nietigen.
Het kohier der wegenbelasting is vastge
steld op een bedrag van 18.864,61.
Door den chef der politie, den heer J. van
't Hof is een aank!acht ingediend wegens
smaad, tegen den heer A. P., te Hillegersberg.
Door J. S., wonende Potgieterstraat, alhier
is aangifte gedaan van diefstal van rijn auto,
die geparkeerd was voor zijn woning.
De auto is inmiddels door de politie te Rot
terdam in beslag genomen.
Zekere V. bleek tijdens een bespreking ern
contactsleuteltje uit den zak van den heer S.
te hebben gehaald en heeft zich vervolgens
met het voertuig op weg begeven.